De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
Onuitgegeven brieven van Multatuli
| |
[pagina 264]
| |
wel niet lang zijn geweest vóór December van dat jaar - een aanbieding ontving van de firma Van Dorp te Batavia om op te treden als redacteur van den aan die firma toebehoorenden Java Bode was hij in een stemming die hem een dergelijk aanbod moest doen beschouwen als een uitkomst. De arbeid aan de Haarlemsche Courant waaraan hij toen was verbonden, nam steeds meer al zijn tijd in beslag en was bovendien uiterst dor en onvruchtbaar: hij bestond in het excerpeeren van dagbladen (vooral Duitsche), in het bijeenbrengen van feiten waarover hij nimmer een eigen oordeel mocht uiten. Over de leiding van het blad in het algemeen had hij niets in te brengen: deze was geheel in handen der heeren Enschedé. Daarbij kwam dat hij met de toenmalige eigenaars van de courant niet zoo goed overweg kon als vroeger met den ouden heer Joh. Enschedé, van wien hij in zijn studie over Potgieter zulk een innemend portret ontwierp. Iedere verandering moest hem dus welkom zijn. Als hoofdredacteur van den Java Bode zou hij, althans tot op zekere hoogte, zijn eigen meester zijn, een orgaan hebben waarin hij zijn opinie kon zeggen over menschen en dingen. Dat was juist wat hij wenschte. In November 1866 schreef hij aan Multatuli (Brieven van Cd. B.H. I, 177): ‘Aan het oprigten van een eigen blad heb ik wel somtijds gedacht, maar nooit ernstig. Ik ben te bang om de mijnen in ongelegenheid te brengen en voor Nederland en de Nederlanders heb ik dat niet over. Mijn beste tijd is daarenboven achter den rug, het was de tijd toen men mij in den Gids vrijuit mijne meening liet zeggen over allerlei onderwerpen. Doch sedert die kring zich voor mij gesloten heeft geloof ik dat ik verstandig handel met “tant bien que mal” te vivoteeren...’ Nam hij het voorstel van den uitgever van den Java Bode aan, dan kon aan dat intellectueel ‘vivoteeren’ een einde komen. Daarbij kwam nog iets. Mijn vader interesseerde zich sedert lang voor de koloniale kwestie, toen in Nederland de kwestie van den dag. Hoewel de Indische pers niet bepaald tot zijn domein behoorde, las hij zooveel mogelijk de Indische bladen die op het bureau van de Haarl. Courant werden ontvangen. Hij ontving den indruk dat die bladen, met hun heftigen oppositiegeest, de ware meening der Europeesche maatschappij in Indië niet teruggaven (het succes van den | |
[pagina 265]
| |
Java-Bode later, onder zijn leiding, bewees dat hij juist had gezien); hij vond bovendien de meeste uiterst middelmatig geredigeerd. Hij was overtuigd dat hijzelf, op dat gebied, iets beters zou kunnen leveren. Het was dus natuurlijk dat de aanbieding van den Java Bode hem in veel opzichten welkom was. Het was even natuurlijk dat hij in deze zaak raad kwam vragen aan D. Dekker, den Indischen oudgast, met wien hij toen zoo druk en in veel opzichten zoo intiem correspondeerde. (De brief waarin hij dit deed en tevens een koloniaal programma schetste bleef ongelukkig niet bewaard). In het aanbod van D.D. hem in betrekking te stellen met een behoudsman, den oud-gouverneur-generaal Rochussen, en door dezen met het toenmalig conservatief ministerie, kon hij geen bezwaar zien: hij had tot op dat oogenblik zich nimmer met politiek ingelaten, had aan de liberale partij geenerlei verplichtingen en meende dat mogelijk uit een conservatief bestuur voor Indië iets goeds kon voortkomen. Er was meer: hij hoopte, door zijn betrekkingen met het ministerie, zijn positie tegenover den uitgever van den Java Bode te kunnen verbeteren. Het aanbod van de firma Van Dorp had nl. zijn bezwaren: de reiskosten, de kosten van den overtocht van Cd. B.H. en zijn gezin naar Indië, zouden gedragen worden door den nieuwen redacteur, die op dat oogenblik over geen som beschikte, aanzienlijk genoeg om die kosten te bestrijden. En dan zou hij slechts voor één jaar aan het Indische blad zijn verbonden (vgl. Brieven van Cd. B.H. II, 231). Als hij na afloop van die periode aan den uitgever niet beviel, wat zou er dan in dat wildvreemde land worden van zijn gezin? Deze overwegingen moeten hem op het denkbeeld hebben gebracht te beproeven of hij niet, met zijn bekenden naam als letterkundige, door het ministerie in Indië kon worden geplaatst in een of andere betrekking; hij had dan ten minste eenige zekerheid voor de toekomst. Dit plan was niet zoo wonderlijk als het op den eersten blik schijnt, tenminste als men let op de toenmalige omstandigheden. Het was toen op Java een zeldzaamheid dat men zich geheel wijdde aan de redactie van een blad: de redacteurs waren meest advocaten, op de hoofdplaatsen gevestigd, die in de journalistiek meer een bijverdienste zagen. Maar dat | |
[pagina 266]
| |
mijn vader, met zijn helder verstand, niet heeft ingezien dat een lands-betrekking hem als dagbladschrijver in een valsche positie zou plaatsen, is mij nu nog een raadsel. In ieder geval bewijst het feit van een gehoopte openbare aanstelling, dat zijn relaties met het ministerie-Heemskerk hem niet voor den geest stonden als iets dat het daglicht niet kon zien. Het bleek trouwens dat van zoo iets geen sprake kon zijn. Bleef de kwestie van de reiskosten. De Minister van Koloniën Hasselman verklaarde ten slotte dat de regeering bereid was de kosten van den overtocht naar Indië voor haar rekening te nemen indien mijn vader zich van zijn kant verbond tot het leveren van een verslag over de drukpers in Indië. In verband met de koloniale kwestie had de houding der Indische pers, haar voortdurende oppositiegeest, aanleiding gegeven tot overwegingen en vertrouwelijke schrifturen, èn op het ministerie van Koloniën èn bij de regeering te Batavia; over dien toestand en de middelen om de pers in Indië op een beteren weg te brengen zou Cd. B.H. een gemotiveerd advies opstellen. Tegen dit voorstel in abstracto kon bij mijn vader geen bezwaar bestaan. Hij was in kwesties van drukpers, als in andere kwesties, realist, het tegenovergestelde van een doctrinair: nog jaren later verdedigde hij de stelling dat een koloniaal bestuur, geroepen millioenen Aziaten te regeeren, inzake de dagbladpers tegenover eigenaardige moeilijkheden is geplaatst, die bizondere voorzorgen wenschelijk maken. Wat evenwel het voorstel uiterst ‘hachelijk’ maakte, zooals hij zich later uitdrukte, was zijn aanstaande positie als journalist in Indië, waarbij nog kwam de geheimzinnigheid waarin de geheele zaak zou zijn gehuld: uit alles blijkt dat absolute geheimhouding een voorwaarde was, door den Minister gesteld. Een keuze moest nu gedaan worden. Hij kon het voorstel van den Minister aannemen. Hij kon ook van de geheele combinatie afzien en, bleek de uitgever van den Java Bode inzake de reiskosten onhandelbaar, wachten op een andere gelegenheid om van de Haarl. Courant vrij te komen. Maar blijkbaar was hij op dat oogenblik in een stemming die hem deed wenschen vóór alles ontslagen te worden uit zijn Haarlemsche ‘slavernij’ (uitdrukking van Multatuli). En | |
[pagina 267]
| |
dan houde men in het oog dat zijn positie tegenover de heeren Enschedé intusschen uiterst moeilijk was geworden: zijn besprekingen met de firma Van Dorp hadden ruchtbaarheid verkregen, de zaak was behandeld in het Weekblad van den Boekhandel (Brieven van Cd. B.H. I, 187). Hij nam dus het voorstel aan. Die Haagsche onderhandelingen gingen niet bepaald met stoom. Ik ben overtuigd dat mijn vader de volle waarheid zeide toen hij den 15 Februari 1868 (Brieven van Cd. B.H. I, 188) aan Multatuli schreef dat hij op dat oogenblik nog geen resultaat had verkregen: de voordracht aan den Koning waarbij werd voorgesteld Cd. Busken Huet te belasten met het opmaken van een ‘advies’, werd eerst den 10 Maart door den minister geteekend.Ga naar voetnoot1) Volgens Prof. Naber, in zijn artikel over Potgieter en Busken Huet (De Gids, April 1903, blz. 40), was ook de Indische oudgast en conservatieve politicus Koorders, in dien tijd met mijn vader in relatie en door hem aanbevolen bij zijn candidatuur voor de Tweede Kamer te Haarlem, in de onderhandelingen gemengd. Dit komt mij mogelijk en zelfs waarschijnlijk voor. Er moet, gis ik, een invloed zijn geweest, onafhankelijk van dien van Multatuli, die den Minister, eerst, zou men zeggen, zoo onverschillig, bewoog zich ten slotte voor de denkbeelden en plannen mijns vaders te interesseeren; en dan denkt men aan Koorders. Maar ik kan op dit punt niets verzekeren. Ten slotte, na zooveel jaren alles wat mij van de zaak bekend werd overwegend, komt het mij voor dat mijn vader, het voorstel van Hasselman aannemend, niet genoeg heeft gelet op de bizondere omstandigheden waarin hij was geplaatst en op de mogelijke gevolgen; maar dat hij niet heeft gehandeld tegen zijn overtuiging, geen materieel voordeel aangenomen om denkbeelden voor te staan die de zijne niet waren. En dat is toch in dergelijke kwesties het essentieele.
Parijs. G. Busken Huet. | |
[pagina 268]
| |
I.
| |
[pagina 269]
| |
En zij offert zich om den boel gaande te houden. Ze klaagt over koude, en gebrek aan comfort. De menschen zouden haar op de handen dragen, maar er is armoede, en in stede van beloond te worden, is het juist zij, die dan zoo goed het gaat, den boel gaande houdt. Ik wilde U zoo graag de brieven zenden. Mogt ge den Heer P.[otgieter] een wenk kunnen geven in Godsnaam op 't oogenblik niet te vertragen, juist nu, doe 't dan. Indien er geen hoop bestond op herstel van mijn positie, zou ik dit niet durven schrijven, maar nu agiteert het mij vreeselijk, dat mijne vrouw bezwijken kon voor ik gereed ben.
[De handteekening ontbreekt aan den voet van den brief, die juist 4 zijdjes vult. Waarschijnlijk is een laatste blaadje verloren gegaan.] | |
II.
| |
[pagina 270]
| |
noch als Multatuli. Ik heb een levensdoel, en ga er niet af. Voor ik U nu echter dat andere zeggen kan, zoudt ge dat stuk moeten lezen (thema: Nederland kàn Java niet behouden, dan door het oude stelsel enz., enz.) In één woord ik wenschte U te spreken. Binnen weinige dagen ja, eiken dag verwacht ik de uitnoodiging om in den Haag te komen. (Zij zijn te ordinair, om die gevangenis op te heffen zonder consideratie en advies van den Off. v. Justitie te Amstm. Niet omdat ze zich daarnaar rigten willen, maar om geen vorm te breken, dom!) Zoodra ik in den Haag ben, wil ik bij U komen als het dan nog tijd is. Mannen in Nederland, die zich zullen interesseeren voor uw program? Ik denk ja! Dit heeft nagenoeg gelijke kans, als dat ze mijn brochure goedvinden, en daar ben ìk zeker van, althans er had (indien de telegraaflijn niet in de war was was geweest) moeten getelegr. zijn: ‘Continuez et achevez.’ Dat schreef men mij uit de Kamer. Men schijnt mijn stuk te willen gebruiken om te werken op de verkiezingen. En dat is goed. Maar ze weten niet alles van mij en dat zal ik Uzeggen. Dat ellendig persoonlijk belang dwingt me op het oogenblik - neen, geen persoonlijk belang. Ik moet immers leven, om iets anders te kunnen doen! Heel gelukkig, dat alles wat men thans van mij vordert, juist klopt met mijn denkbeelden. - Dat is weer niet geheel waar. De verhouding is zoo: ik verdedig (als vrijdenker) het katholicisme, de orthodoxie, tegen de modernen. ‘Sit ut est, aut non sit.’ Nu betoog ik het esse tegen 't anders esse, en houd ik de mogelijkheid van non esse voor mij, of althans gedeeltelijk (hier en daar blinkt ze door). Ja, ik moest U kunnen spreken. Ik verlang er naar de heele waarheid te zeggen. Het drukt me. Zoodra ik in den Haag ben, zal ik U, en mij - hoe zal ik zeggen, dan zal ik U, met wederzijdsch goedvinden in regtstreeksche aanraking brengen met den focus van 't behoud, dat ook dàt gedeelte van uw program moet aannemen, waar gij van hervormingen spreekt. Indien ze dat niet doen, krijgen ze mij ook niet. ‘Hervorming’ niet zoozeer in stelsel (o neen!) in toepassing en uitvoering. De behouders hebben meer kwaad gedaan dan de ‘liberalen’, Tetzel meer dan Luther etc. Reformatie in de Kerk of geen Kerk, maar geen tegenkerk zonder fondament. | |
[pagina 271]
| |
Nu wilde ik zoo gaarne weten, binnen welken tijd gij definitief beslissen moet? O hadde ik het vooruit geweten, ik zou U zoo verzocht hebben één maand uitstel te vragen! Kan dat nog? En nog iets, hebt gij eenige zekerheid que l'on (is uw on solide?) qu'on ne vous plantera pas là? Dat ge ook in dat geval, op Batavia, na eenig tobben, wel teregt zoudt komen, weet ik wel. Maar ge gaat er niet heen om te tobben. Ach, wat zal uw kereltje gauw maleisch spreken! Er heerscht in mijn omgeving op het oogenblik iets zeer zonderlings! Ik verzeker U, dat er geen dag omgaat dat ik geen agitante brieven ontvang, bijna allen zamenloopende op één punt, zonder met elkander in verband te staan. Ik bedrieg mij zeer, indien er niet iets broeit. Uw brief - hoe belangrijk ook de inhoud voor U zij - heeft in mijn oog nog meer beteekenis dan gijzelf kondet voorzien. Het is mij eene indice te meer voor de consolidatie of... ontbinding die wij tegemoet gaan. Voor 5, 6 dagen ontving ook ik eene uitnoodiging om mede te werken aan een blad (te Samarang). Dit nu is zoo bijzonder niet, maar de zamenloop! En aan dien uitgever en aan de Schotsche boekverkoopers, die me stukken vragen, antwoordde ik: ik vraag een maand uitstel. In die maand moet het beslist zijn, of ik - nu dat is 't nu juist wat ik mondeling behandelen wilde. En er is nog een zonderlinge zijde aan 't nieuws dat ge mij geeft. Sedert jaren heb ik mij U in Indië voorgesteld. Ik zag wat ge daar deedt, en bij 't overdenken van zekere regelingen speeldet gij een groote rol in mijn gedachten. Is 't bijgeloof, dat nu - juist nu ik zoo bezig ben, na zoo lange werkloosheid - uwe aanstaande verplaatsing mij zoo treft? Neen, bijgeloof is 't niet. Ik zou 't kunnen verklaren. Mijne vraag is nu: 1o. Is er uitstel van decisie mogelijk? Zoo ja, hoe lang? 2o. Mag ik over het U gedaan voorstel, over uwe waarschijnlijke aanneming, schrijven aan een hooggeplaatst persoon, met het voorstel U met hem in aanraking te brengen? Ik ben zeker, dat hij u gaarne zou willen spreken. Hij moet er belang in stellen U te zien. Kan er in Indie zulk een courant geschreven worden (d.i. | |
[pagina 272]
| |
volgens uw program) [?] Dit is eene gewetensvraag. Wat is hier kunnen? Vraagt ge of ze financieel bestaan kan? Dat moeten zij meenen die U f 1000 smds. aanbieden, indien zij soliede zijn. Over het geheel is eene onrijpe, jongensachtige, maatschappij als die der... Javasche hoofdplaatsers, slechts gediend met vinnige, piquante oppositie (de makkelijkste schrijverij) (dat zie ik b.v. in 10 nummers van de mij ‘ter kennismaking’ gezonden Samarangsche Courant.) Eene rigting volgen? Ik spreek nu niet van uw talent en geweten, maar van mogelijkheid om te slagen als onderneming. - Zie, dat zal moeielijk zijn! Uw taak zou de zwaarste zijn die er is, wijl ge conscientieux de waarheid zoudt willen zeggen, en misschien zoudt ge in gewildheid te kort schieten bij den eersten den besten die in stelselmatige oppositie deed. Ik verbeeld me dat een... ploert, eens in de daad iets te klagen had, en zijn personeele grief wou verheffen tot principe (zooals gewoonlijk) dan kan ik 't denkbeeld niet verdragen dat gij, thans nog Nederlander, weldra ‘baar’ en zeer lang nog, ja misschien immer Bataviaan, schijnbaar zoudt te kort schieten bij iemand die in algemeen inzigt, talent en menschenwaarde ver beneden U stond. Ik voorzie dat. (In mijn voorstellingen van zekere toekomst had ik reeds middelen bedacht U daartegen te wapenen.) Hoe dit zij, minstens kunt ge de Bataviasche advokaten aan, die wat indische zaken aangaat, zonder schaê voor hunne competentie in Nederland hadden kunnen blijven, ja.... met voordeel! Ik zend U hierbij een paar verkladde blaadjes van het stuk waaraan ik nog altijd bezig ben. Ik zend ze au fur et à mesure van 't af zijn. In deze heb ik een en ander bijgevoegd. Ge ziet er den topic uit waarover 't loopt. Maar daar is een heele schaakpartij in. Want ik wil wel helpen aan wat ik voor waar houd, maar dan moeten ze ook van hun zij veel herstellen. Vraagt ge mij of ik geloof dat ze dit opregt doen zullen? Ik gis neen! En dan - Ik zal vóór ik iets doe met de h.h.E. & Z.Ga naar voetnoot1) uwen raad vragen. 't Is mij welkom, dat ge mij voorloopig wachten aanraadt, ik zou waarlijk in de crisis van 't oogenblik niet | |
[pagina 273]
| |
weten of en wat ik zou moeten bejagen. Voor 27 Nov. zou ik allen arbeid hebben aangenomen voor elke belooning. Nu hóóp ik een beetje keurig te kunnen zijn. Dus ook dat wacht op den uitslag mijner bemoeienis in den Haag. Toch zou het mij hard vallen de mogelijkheid eener kleine of groote verbetering mijner positie, veroorzaakt door uw vertrek, te moeten ongebruikt laten, om 't vooruitzigt dat ik elders slaagde in 't weerkrijgen van mijn gezin. Volgens sommige uwer uitdrukkingen echter geloof ik niet dat de h.h.E. & Z. mij zouden kunnen gebruiken. - Dus, gelukkig dat ik wachten kan. Is uwe vrouw ingenomen met de verandering? - Och, ik wou wel meê. Wie weet! Ik dank u wel voor de wijze van wederuitgaaf uwer ‘Bemoediging’, en ook voor de f 25. 't Zal me een droevig gevoel zijn ze van een ander te ontvangen. Heel heel hartelijk gegroet. Antwoord mij spoedig of ik uwe zaak noemen mag, bij één persoon? uw liefhebbende Douwes Dekker.
Ik ben boos op mijzelf dat ik zoo ergdenkend ben. Ik stel mij gedurig voor, dat ze trachten mij te gebruiken voor de aanstaande verkiezingen, om mij dan òf weg te werpen òf zoo goedkoop mogelijk afteschepen. Ik wacht elken dag eene uitnoodiging, om over te komen. Indien ge mij telegrafeert ja, dan beduidt dit dat ik uwen naam mag noemen. | |
III.
| |
[pagina 274]
| |
‘de heer Huet is een man van geweten en zou niet te bewegen zijn eene verbetering zijner positie aantenemen ten koste zijner overtuiging.’ ‘Ik behoef Uwe Exc. niet te wijzen op het groot gewigt dat iemand van zijn talent in de schaal werpen zou. Hij is meer dan opgewassen tegen de advokatenpraatjes der “baren” op de hoofdplaatsen die de andere Couranten redigeren.’ ‘daar hij mij de eer aandeed mijn gevoelen te vragen (natuurlijk niet om zich onvoorwaardelijk daarnaar te rigten, doch ter handleiding om te overwegen etc.) heb ik hem in korte woorden mijne meening over Ind. zaken medegedeeld, d.i. Herstel van gezag, Verbetering van begane fouten binnen de grenzen van het stelsel etc.’ (Nota voor U. Voilà le hic. Ze willen wel Luther bestreden zien, maar als je aan Tetzel raakt worden ze boos. Dring in den Haag daarop aan en laat s.v.p. goed voelen - och ik heb U niets te zeggen daarover. Indien uw interlocuteur zegt dat hij op 't oogenblik geen invloed heeft - ja, uit ouderdom, vermoeienis etc. geen invloed hebben wil - dan jokt hij een beetje. Indien 't wáár was, zou hij U niet te woord gestaan hebben.) Voorts schrijf ik: ‘Zijn ernstige wil is het goede te doen, en daar ook Uwe Excell. dit wil, etc.’ Een douceur met rang van vermaning. Ik hoop, ik hoop dat men U regtstreeks zal verzoeken daar te komen. Dit zou mij een bewijs zijn dat men luisterde en de bonne augure voor 't succes van andere wenken die ik geef. Ik wacht met smart op de opheffing van mijn straf. Een komiek Verhältnisz. Verbeelje een landredder die voor hij in functie treden kan etc. Ik heb haast en groet u hartelijk. t.a.v. D.D. Nog iets. Zoo ge tijd hebt, maak dan een bezoek bij den braven Mr. Delbaere, regter te Leiden. Hij was 10 jaren advokaat te Samarang. Indien ge één uur met hem spreekt (al meendet gij dat het discours niet belangrijk was, gelijk ik voorzie) dan zal ik U eene opmerking | |
[pagina 275]
| |
mededeelen die het après-coup belangrijk maken zal. Doch nu reeds kan ik 't zeggen: Vraag hem eens wat men op de hoofdplaatsen in Indie van de zaken weet? Hij is opregt en zal waarschijnlijk erkennen dat hij uit den Havelaar voor 't eerst geleerd heeft hoe de boel in elkâer zat. Ik zeg dit niet om dat boek te verheffen, maar om de onwaarde te doen in 't oog vallen van de meeningen der liberaliseerende Europeanen op de hoofdplaatsen. Gij hebt geen introductie noodig. Maar wilt ge met mijnen groet aan Mr. Delbaere, hem zeggen dat ik U hem aanbeveel, heel gaarne! Hij is tevens de vriend van Herman Van der Hoeven op BataviaGa naar voetnoot1). (Ik ook!) Ook te Batavia hebt gij geen introductie noodig. Anders wil ik V.d.H. schrijven. Ik wou niet gaarne dat gij in een logement afstaptet. Oók om de kosten, maar niet alleen daarom. Men heeft etwas Fingerweisung noodig in den beginne. Mag ik hem over U schrijven? Hij is - schoon advokaat, en Bataviaan - een beste, knappe kerel. Ik vraag aan 's Hage of men U mijne brochure wil geven, om uw oordeel te weten. Gij weet dat ik aan zoo iets bezig ben, doch niet in welke relatie. Zwijg ook s.v.p. van 't U gezonden brokstuk. | |
IV.
| |
[pagina 276]
| |
ge met een schip (dat mij spijten zou, en dat ik niet economisch vind: Het kost u twee maanden tractement, plus de verveling van 'n zeereis, plus de lucht van de scheepsbottelarij, en de rest) nu ik woû dat we nog antwoord kregen voor uw vertrek. Ik wenschte dat gij, aan boord stappende, wist dat gij dáár hartelijk zoudt ontvangen worden. Maar dat weet ik toch wel al ontving ik geen brief, voor uw vertrek, V.d.H.Ga naar voetnoot1) zal u gewis te logeren vragen. Hij is zeer hartelijk, en flink. Ter zijner tijd zal ik zorgen dat hij den tijd van uw aankomst weet, om u terstond in ontvangst te nemen. Dan zijt ge en pays de connaissance. Laat toch uwe lieve vrouw zich geen schrikbeelden in 't hoofd halen. Indië is een goed land. Dat men er sommige zaken mist, is waar, maar men heeft er veel dat hier ontbreekt. Voor mijne vrouw, ook toch Hollandsche, zou 't vertrek naar Indie eene vreugdemaar zijn. Hoor eens - 't vertrek een maar... ik zet niets te regt. Ik geef niet om schrijverij. Gij zult wel een boekje koopen voor 't laag maleisch? of beter - want dat is met den aard der zaak te dik, dan leert ge meer dan de eerste week noodig is, ik zal u een lijstje zenden van het taaltje dat u in 't begin past, en meer niet. Wilt ge dan wijzer worden dat kan later. Misschien legt ge U wel toe op Maleische litteratuur - een ondankbaar werk. Dat heeft niets te maken met het plat Bataviaansch. En ook dat kunt ge wezenlijk wel missen als V.d.H.u ontvangt. Hij zal u en Mevrouw alle moeite uit de hand nemen. Daar ben ik zeker van. Hij weet dat uw Gideon medekomt. Dat is immers zoo? Ik schrik altijd van 't ‘Europeesch opvoeden’ op 'n distantie van de ouders. De Heer R. meldde mij dat hij u geschreven had en ook dat hij gedacht had aan de Kersdagen, als u 't best passende. Hij is voor mij inderdaad lief, en ik heb een dankbaar gevoel voor hem. Ik heb zoo'n idee dat ik nog eens bij U op Batavia zal logeren, met mijn heele troep. Ik verzeker u dat ik niet eens belet vragen zou. Ja, ik denk dat ik weer in Indie aanland, en gaarne! Mijne vrouw word aangedaan, als ze aan Batavia denkt. | |
[pagina 277]
| |
Ge zult er zeer geacht zijn, dat weet ik. Nu dit gevoel is streelend, en helpt u heen over veel dat u anders niet erg bevallen zou. Laat Mevrouw toch niet te veel kleêren maken. Ik heb bijna altijd hooren klagen over 't fatsoen. Ongemaakt witgoed (dun, dun) is misschien goed, schoon somtijds ook dat op Batavia goedkooper is dan hier. (Als de markt overvoerd is. Maar daarop kan men niet rekenen.) Wanneer ge echter, zooals ik hoop, met de Landmail gaat, en niet extra vracht voor uw goed wilt. Ik spreek u voor dien tijd, en zal u vertellen wat dan de eisch is. Zoo'n Landmailreis vind ik heerlijk! Zeer interessant. Ik ben jaloers dat ge Batavia zult zien! En ik stel me zoo voor, hoe ge ontvangen wordt, en tevreden zijt! Vooral indien men van een zeilschip komt, dan is de overgang zeer prettig. Wilt ge eens uitrekenen of V.d. Hoeven nog kan antwoorden voor uw vertrek? Maar ik heb z'n antwoord niet noodig. Hartelijk gegroet van uw liefhebbenden Douwes Dekker.
De heer R. zal u mijne schrijverij geven. Hij zeide ‘'t was te lang.’ Ik antwoord: dat zullen alle menschen van smaak zeggen, en ik ben al bang voor den heer Huet. Maar Mr. Publiek is geen mensch van smaak, en ik ben wat vol. Uit vrees van indelicatesse vis à vis V(an) DorpGa naar voetnoot1) schrijf ik niets over de reden uwer komst. Ook zeg ik slechts: dat ge hoogst waarschijnlijk zult komen. Ik denk 't zal hem pleizier doen. Indien, gelijk ik meen, 't frankeeren niet obligatoir is, frankeer dan s.v.p. niet. Dat zou hij gek vinden. | |
[pagina 278]
| |
regels in een couvertje, en wel zeer uitvoerig, op uw ‘erken dat dit sterk is’ antwoord ik dus eenvoudig: neen! Maar al had ik niet geschreven, mogt ik niets weten van den loop der zaak in den Haag? Na een kort voorloopig woord dd. 27 December, vernam ik niets. Met smart wachtte ik berigt, om de aangeknoopte correspondentie over de voor Indie te kiezen rigting voort te zetten. Toen ge mij de eer aandeed mijn gevoelen te vragen, maakte ik mij gereed daaraan te voldoen, en achtte het als inleiding (alleen als inleiding) nuttig dat gij R. en den Minister spraakt. Niet omdat zij de waarheid zouden zeggen, maar om met u het door hen gezegde te bespreken, en u te waarschuwen voor veel onwaars. Waarlijk het was eene inleiding om te voldoen aan uw verzoek, niets meer. De hemel beware mij dat ik om iemand op de hoogte te brengen, verwijzen zou naar een G.G. in ruste, of een oud-resident die meeknoeide toen ik mijn pligt deed, en nu minister is. Noch R. noch H.[asselman] zullen 't front hebben zich tegenover mij, - persoonlijk - Enfin! Nu verder dan die Inleiding hebt ge 't niet laten komen. Ik wacht nog altijd eenig berigt over uw bezoek van... 26 December! Dat ge bij R. geweest zijt, weet ik. Dat ge later weder naar den Haag zoudt gaan, schreef ge me ook. Ik doe een beroep op uw loyauteit om te beoordeelen of ik al of niet eenig zedelijk regt had iets over het verhandelde te vernemen? Ik laat nu in het midden welk belang dit voor mij had, om alleen te wijzen op het verdriet genegligeerd te worden op een oogenblik dat men zich met hart en ziel toelegt een vriend een dienst te doen, (niet over aanstellingen of zoo iets, daarvan wist ik niets) neen, door u zoo goed mogelijk op de hoogte te brengen van de zaken in Indie. Dit toch hadt ge mij gevraagd, en ik nam 't zeer à coeur. Van aanstellingen, of pogingen daartoe hoorde ik van anderen (o.a van R.) en begreep er niets van. Ik vraag u uitdrukkelijk, of uw zwijgen vriendschappelijk is? Dat ik niet zou geschreven hebben (ik heb wel geschreven, en uitvoerig!) doet niet te zake, daar ik tijding van u wachtte. | |
[pagina 279]
| |
En attendant hield ik mij bezig met het maken van nota's die u te Batavia alle hulp hadden kunnen doen versmaden, en zelfs - ik begon reeds aan een maleisch woordenboekje voor Mevr. H. Ik nam alles zoo te harte dat ik zelfs schreef over 't linnengoed en 't fatsoen van de kabaaien. ‘Verwijt ge mij dit?’ Gij moogt niet met woorden spelen. Die vraag werpt een leelijk licht op mij, - en dus komt ze niet te pas. Niet dàt verwijt ik u - integendeel ik was dankbaar dat ik eens eindelijk iets voor u kon doen, maar ik verwijt u dat ge mij die in deze stemming verkeerde, zoo nonchalant op zij hebt geschoven, omdat ik 't zoo hartelijk meende, en - neem me niet kwalijk, opdat ik op 't terrein van uwe toekomst iets meer meen te beduiden dan de heeren R. en H. R. schreef me o.a. dat hij me aan u had aanbevolen voor de H.C.Ga naar voetnoot1) Ik heb hem dit zeer kwalijk genomen. Hij poseert zich ook als uw beschermer, en zegt dat gij ‘zoo tevreden’ zijt met den uitslag. Ook daarvan begreep ik niets. Uwe tevredenheid kon slechts een gevolg zijn van het slagen in uwe begeerte om thuis te zijn in Indische zaken. Dat moest van mij komen, en niet van R. En daar ge mij afsneedt, kan ik noch mijn wensch, noch uwe eigene, vroeger geuite begeerte vervullen. Dat die tevredenheid in verband stond met andere dingen, wist ik slechts van anderen die ik niet geloofde. Ik schreef 't aan mijn vrouw: ‘Het kan niet waar zijn!’ Leugens door R. verteld, krantengeschrijf verkeerd opgevat, berigten van anderen (een uit den Haag, een uit Maastricht) legde ik ter zij. Ik wachtte op tijding van U, die wat deze zaak aangaat, uitbleef sedert 27 December! Dit is een feit. Ik hoopte innig, dat er brieven waren verloren gegaan. Waar nu die brief van mij aan U weer zwerft? Doch hoe bitter ook dit wegraken weer is - confidentieel was die brief zeker! - het doet niets tot de zaak. Immers, ook al hadde ik niet geschreven, ik wachtte op eenige mededeeling van het verhandelde in den Haag. Had ik al of niet regt daarop? Dit vraag ik U uitdrukkelijk. Mijn toestand is, door R.'s onmagt, onwil of... domheid, | |
[pagina 280]
| |
zeer moeijelijk. Na het gebeurde met die armzalige f 200 - vraagt hij me nu: òf ik ‘eenig’ geld noodig heb? Voor mijn arme vrouw is de loop die deze zaak genomen heeft, niet veel beter dan een moord. Ik heb R. dan ook o.a. geschreven, dat ik het ter zijner tijd verrekenen zal. Hij vraagt me nu: ‘iets te schrijven om de Regering te steunen’. Ik antwoord dat de Regering eerst toonen moet geen schelmen en dieven te beschermen, en dat doet zij zoolang ik ronddool als een vogelvrije. ‘Als ik misdaad steunen wilde, zeg ik, had ik liever in Indië moeten blijven en meeknoeien om me daar resident en later minister te laten maken’ etc. Het stortbad van zegeningen waarvan ge in December spraakt schijnt dus vrijwel opgedroogd te zijn. Intusschen leef ik sedert dat wegraken van die brieven met geld - bereken zelf hoe! En gij spreekt van beslommeringen die U beletten mij te schrijven? Och, als ge eens geen brood voor uw kind hadt! Dat breekt! Over 1 ½ maand staat mijn vrouw op straat. Die school is bankeroet. Nog hoopt ze, helaas, op mijn slagen in den Haag. De moed ontzinkt me als ik haar schrijf, om precies te zeggen hoe 't geloopen is. Wilt ge mij s.v.p. uitdrukkelijk schrijven of gij meent goed gedaan te hebben? Pleit niet, asjeblieft. Dat zal ik zelf wel doen, voor U zoo goed minstens als voor mijzelf. De zaak is overigens zeer eenvoudig: hebt ge, na U tot mij gewend te hebben om advies over Indische toestanden, mij al dan niet verwaarloosd zoodra ge in aanraking waart met die menschen in den Haag? Ik zeg ja! En als ge 't ook vindt, zeg het, en ik zal U hartelijk liefhebben voor uwe opregtheid. De fout die ge in dat geval zoudt begaan hebben lijkt op verre na niet op de fouten die ik dikwijls beging, maar eilieve zeg het! Adieu, D.D.
Ik schijn eene onnauwkeurigheid in mijn adres begaan te hebben, 't is of Coin hoek Schildergasse of Schildergasse no. 2. | |
[pagina 281]
| |
Wel komen de brieven teregt, maar 't zou een pretext geven als ze eens niet teregt kwamen.Ga naar voetnoot1) | |
VI.
|
|