De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
Uit Multatuli's Dienstjaren.IIGa naar voetnoot1).Officiële Bescheiden betreffende de dienst van Multatuli als Oost-Indies ambtenaar, door P.M.L. de Bruyn Prince. Tweede Vermeerderde druk. - Max Havelaar op de Westkust van Sumatra. - Amersfoort. - G.J. Slothouwer. - 1910.Zelden zal de schrijver van een boekaankondiging meer genoegen aan zijn geesteskind hebben beleefd dan mijn bespreking van de eerste uitgave dezer Officiële Bescheiden in De Gids van September 1901 mij verschafte. Wijzende op de vele door den heer De Bruyn Prince trouwens erkende leemten in de reeks der bescheiden, deed ik een beroep op de bestuurs-ambtenaren, werkzaam op plaatsen waar, tusschen 1839 en 1856, Eduard Douwes Dekker hun doorluchtige voorganger was geweest, om in de plaatselijke archieven nasporingen betreffende dien voorganger te doen. En zie, de secretaris van het gouvernement van Sumatra's Westkust, de heer J.W. Tamson, vond daarin aanleiding eens duchtig in de oude papieren te snuffelen met het verrassend gevolg, dat tal van gewichtige documenten, die men in De Bruyn Prince's verzameling noode gemist had, te voorschijn kwamen. De heer Tamson liet van al die stukken authentieke afschriften maken en verkreeg van de indische regeering verlof tot openbaarmaking. Daarna stelde hij ze te mijner beschikking. | |
[pagina 224]
| |
Na verloop van eenigen tijd vernam ik dat de heer De Bruyn Prince die, sedert 1900, eerst was opgeklommen tot den op één na hoogsten sport van den indischen ambtelijken ladder en daarna met welverdiend pensioen naar patria was teruggekeerd een tweeden druk van zijn uitgave van 1900 voorbereidde, ja, gereed had! Ik achtte het mijn plicht, hem kennis te geven van het bestaan der stukken die in mijn handen waren gekomen en die ik gaarne in de zijne stelde. ‘De ontvangen dokumenten’, zoo lezen wij nu in de voorrede, ‘brachten zo'n verandering in mijn oordeel dat ik, die over mijn werk toch al niet tevreden was, besloot de gehele oplaag op te kopen en te doen vernietigen. De nu aangeboden uitgaaf is dus feitelijk de 3e editie.’ Dat noem ik nog eens een daad van zelfverloochening, waarvoor ik den heer Prince ook openlijk mijn hulde wensch aan te bieden. De uitgever der bescheiden vond echter het loon voor zijn edele daad. Andermaal geheel vrij in het bewerken van zijn materiaal, besloot hij zijn aanvankelijk voornemen om enkel bijdragen te leveren voor een levensbeschrijving van Multatuli te verlaten en een hooger doel na te streven: ‘een beeld te geven van Dekker's dienst als Indies ambtenaar.’ Wat voor ons ligt is dus het eerste deel (het staat er wel niet op, maar uit een noot op blz. 223 blijkt dat een tweede deel mag worden verwacht) van een door een inleiding, aanteekeningen en tusschenschriften tot een doorloopend verhaal van Dekker's ambtelijke loopbaan verwerkte verzameling bescheiden. Jammer, dat de verzameling en dus ook het verhaal niet zóó volledig kon worden als de heer Prince verlangd had. Aan de verzameling ontbraken nog verschillende stukken, waarover waarschijnlijk de gouverneur van Sumatra's Westkust, de heer Heckler, inlichtingen kon geven. Maar deze heer - het klinkt haast ongeloofelijk - antwoordde in het geheel niet op het door den heer Prince in 1907 tot hem gericht verzoek om bijstand. Zoo bleven er dan nog enkele hiaten. Andere ambtenaren deden daarentegen weder wat zij konden, zoodat, alles te zamen genomen, de belangstellende lezer tevreden mag zijn. Deze 352 bladzijden, voor de overgroote meerderheid bedrukt met officiëele stukken, bevatten | |
[pagina 225]
| |
een uitnemend gedocumenteerd overzicht van des jongen Dekker's dienstvervulling ter Westkust van Sumatra in de jaren 1842-1844 en tevens een zeer waardevolle, goed aaneengesloten reeks gegevens voor de kennis van den historischen achtergrond der hoofdstukken XII, XIII en XIV van de Max Havelaar (bladzijden 175-214, uitgave der Nederlandsche Bibliotheek). De heer De Bruyn Prince heeft zorg gedragen dat ieder zich te dezen aanzien een volkomen zuiver oordeel zou kunnen vormen. In zijn aanteekeningen is hij sober en, als hij een enkele maal een persoonlijke meening geeft, draagt deze steeds het kenmerk van volkomen onpartijdigheid. Hij schroomt niet, waar het pas heeft, op Havelaar's fouten, minder juiste voorstellingen, blijkbare dwalingen te wijzen en verheelt evenmin zijn gunstig als zijn ongunstig oordeel over sommige handelingen van Michiels. Dat de beruchte suspensie een overdreven-hardvochtige, geheel onnoodige handeling is geweest zal voortaan wel door niet velen betwijfeld worden. Omgekeerd zal moeilijk meer kunnen worden bestreden, dat de assistentresident van Lebak een zeer lichtvaardig oordeel uitsprak over Michiels' behandeling van inlandsche aangelegenheden. Aan het vermoeden, door Max Havelaar uitgesproken, dat de ‘generaal’ reden zou hebben gehad om de stukken betreffende het onderzoek omtrent zekere vooronderstelde onlusten in het landschap Mandéling niet ter kennis van de regeering te Batavia te brengen (M.H. blz. 207) wordt door de Officiële Bescheiden alle grond ontnomen (blz. 311). Ook het, na het, door Havelaar min of meer geridiculiseerde, te Natal gehouden onderzoek in de Si Pamaga-zaak, door Michiels over die zaak aan den gouverneur-generaal ingediend officieel rapport van 18 Maart 1843Ga naar voetnoot1) bewijst, (hoe gebrekkig dit rapport moge zijn gesteld) dat de toenmalige ‘Civiel en Militair Gouverneur van Sumatra's Westkust’ zich inderdaad veel moeite gaf, omtrent zuiver-politieke aangelegenheden achter de waarheid te komen. Voor de beoordeeling van Dekker's ambtelijke integriteit is echter de waarheid ten aanzien van het kas-tekort van | |
[pagina 226]
| |
meer belang dan al het andere. De heer De Bruyn Prince heeft dit begrepen en zijn lezers bijzonder aan zich verplicht door hen tot het vormen van een zelfstandig oordeel hieromtrent in staat te stellen. Van de stukken die rechtstreeks betrekking hebben tot de gepleegde vergissing of onregelmatigheid liet hij photo-lithographische afbeeldingen maken. Zoo vindt men dan in zijn verzameling een fac-simile van het folio van het wisselregister, waarin de controleur Dekker den 3en Mei 1843 eigenhandig de afgifte van een wissel groot f 6825.92, betaalbaar te Ajer Bangis aan den geemployeerde van de Factory der N.-Handelmaatschappij boekte en een fac-simile van den wissel zelven, eveneens eigenhandig door Dekker geschreven, waaruit blijkt dat die wissel groot was f 8931.92 of f 2106 méer dan het als ingenomen vermelde bedrag. Aan deze twee gewichtige maar op zich zelf nog niets verklarende fac-simile's voegde nu echter de heer De Bruyn Prince er een derde toe en wel van de becijfering betreffende die wisselafgifte, met Dekker's eigen hand geschreven op het omslagvel van het wisselregister. Hieruit blijkt dat Dekker twee becijferingen maakte, één die betrekking had tot het vendupapier waarmede de geëmployeerde van de Factory Sem den wissel ten deele betaalde en die tot het eindcijfer f 6825.92 voerde en een andere die de som aanwees van dit eindcijfer en de bedragen der contanten door Sem aan de acceptatie toegevoegd om het verschuldigde voor den wissel vol te maken. Deze som was f 8931.92. Bij het inschrijven in het wisselregister heeft Dekker blijkbaar van de twee getallen die hij op het omslagvel geschreven had het verkeerde overgenomen. Hiermede nu is, voor mij althans, de ware toedracht der zaak verklaard. En verder overtuigen mij die becijferingen op het door Dekker bij zijn vertrek van Natal daar achtergelaten register ook van zijn moreele onschuld. Natuurlijk was zijn kas in de war. Was dit niet het geval geweest, de fout had, bij het natellen van den geldvoorraad, aan het licht moeten zijn gekomen. Misschien was hij bestolen of had hij andere ontvangsten niet behoorlijk gecontroleerd of was er, tengevolge van lichtvaardig verleende credieten, een tekort ontstaan in zijn vendu-administratie dat door vermenging van de vendukas en de landskas aan zijn aandacht ontsnapt was, - dit alles en andere oorzaken van het tekort | |
[pagina 227]
| |
zijn mogelijk. Maar geheel onaannemelijk mag, dunkt mij, voortaan heeten dat Dekker zich ten nadeele van een dier kassen zou hebben willen verrijken. Een dief houdt geen aanteekening van zijn fraudes op het register-zelf dat zijn ambtelijke verantwoording bevat! Die door den heer De Bruyn Prince gevonden cijfers getuigen na jaar en dag nog voor de zuiverheid van den onervaren rekenmeester (hij zou de kunst nooit leeren!) die ze haastig en zonder er veel bij na te denken op den omslag van zijn wisselboek schreef. Hoe billijk was Dekker's verzoek, toen hij, gesuspendeerd, te Padang werd aangehouden, om naar Natal te mogen gaan teneinde aldaar (zooals hij schreef) ‘die inlichtingen en aanwijzingen te bekomen, welke ik hier, zonder archief en zonder mondelinge informatien, onmogelijk suppediteren kan’.Ga naar voetnoot1) Eén blik op die cijfers en hij zou zich de toedracht der zaak herinnerd hebben. Maar Michiels weigerde botweg, onder voorgeven dat de onderkasrekening en de wissel reeds aan de rekenkamer waren opgezonden en de verantwoordingsstukken die Dekker zou kunnen raadplegen toch niet meer ter plaatse aanwezig waren.Ga naar voetnoot2) Het wisselregister was echter blijkbaar niet opgezonden en juist daarmede had Dekker zoo niet zijn adminstratieve, dan toch zijn moreele onschuld kunnen bewijzen. Er is nog tal van merkwaardigs in die bescheiden te vinden. Ik stip maar enkele dingen aan. De verantwoording van 3 October 1843Ga naar voetnoot3) bijv., een stuk, ongepast van toon misschien, gegeven vooral dat degeen die hem aansloeg toch in elk geval een alles behalve onberispelijk administrateur was, maar verkwikkend door den ‘afkeer van het liegen’ die er zoo duidelijk uit spreekt. Ik wijs verder op de ‘recapitulatie’ van Dekker's op 28 Augustus te voren gehouden vendutie,Ga naar voetnoot4) waaruit blijkt dat door Inlanders slechts voor kleine bedragen werd gekocht, maar integendeel Dekker's europeesche vrienden, met in het eerste gelid de brave Van der Pool, dien hij later, in zijn verloftijd, aan een levensgezellin zou trachten te | |
[pagina 228]
| |
helpenGa naar voetnoot1), de vendutie flink ‘opjoegen’. Ik wijs ten slotte (want ik mag niet onbescheiden worden) op het extract uit de vendurol, die ons een overzicht geeft van het zonderling samengesteld rommeltje dat den jongen controleur tot inboedel strekte.Ga naar voetnoot2) Zoo kan men in die schijnbaar droge stukken van alles vinden wat voor de kennis van het leven en het karakter van den jongen Dekker van groot belang is. Mocht het den heer Prince gelukken om ten aanzien van den diensttijd te Poerwakarta, in Bagelen, te Menado en op Amboina even volledige gegevens te verzamelen dan zal, met hetgeen dr. Joost van Vollenhoven ons onlangs schonk en met hetgeen reeds omtrent den tijd te Lebak bekend werd gemaakt, Dekker's ambtelijk leven, zoo nauw verbonden met zijn maatschappelijk en zijn ziele-leven, voor ons open liggen en een schat van informatie verkregen zijn, gelijk maar zelden binnen het bereik van biografen komt. Multatuli's volledige biografie is nog altijd niet geschreven en kòn niet geschreven worden zoolang de indische bronnen niet bewerkt waren. Het is de groote verdienste van den heer De Bruyn Prince, aan dezen moeitevollen arbeid zijn uitgebreide administratieve kennis dienstbaar te maken. Dat iemand die door veeljarige ervaring Indië door en door kent, wiens dienstbetrekkingen hem met alle détails der burgerlijke administratie in aanraking brachten, die genoeg achter de schermen keek om schijn van wezen te kunnen onderscheiden, en wiens eervol verleden aan zijn waardeering gezag verleent, dat, om kort te gaan, een oud Vice-President van den Raad van Indië zich met dezen arbeid heeft willen belasten - het is een welsprekende hulde aan de nagedachtenis van Havelaar gebracht. En nu ten slotte een vraag, die een wensch insluit. Twee mannen zijn het die in den allerlaatsten tijd zich buitengewoon verdienstelijk maakten tegenover de velen die in Multatuli belangstellen. Het toeval wil dat hun namen denzelfden klank hebben. (De Bruyn) Prince schrijft zich de | |
[pagina 229]
| |
een, (Dr.) Prinen de andere. Gene beschikt over een voor Multatuli's biograaf onmisbare kennis van Insulinde, deze over een voor dien biograaf even onmisbare literatuur-kennis en is bovendien de kunst meester, vereischt om aan het voor den kunstenaar op te richten monument een passenden vorm te geven. Zou het niet mogelijk zijn, dat deze twee mannen zich met elkander verstonden en met vereende krachten der beschaafde wereld de lang door haar verbeide Multatuli-biografie aanboden?Ga naar voetnoot1) Een schooner verbond tusschen twee Prinsen kan ik mij moeilijk voorstellen!
C.Th. van Deventer. |
|