De Gids. Jaargang 74
(1910)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 556]
| |
Arme zwerfster!De taal is gansch het volk. Ik ga niet meer naar schilderijen-musea. Zij doen mij te veel denken aan hôtel-diners; altijd: soep, visch, vleesch, groente, gevogelte, pudding, ‘fruits, dessert’. Evenzoo, altijd zaal voor oud-Duitsche kunst, Hollandsche meesters, Vlaamsche meesters, Fransche school, Duitsche school, Italiaansche scholen in reeksen, ritsen, slierten... Toujours perdrix! De Nederlanders natuurlijk vertegenwoordigd door Jac. van Ruisdael, A. van Everdingen, A. van de Velde. Als het een eerste-rangs hotel - ik verschrijf mij: eerste-rangs museum is, dan een Rembrandt, met één ster, twee sterretjes, drie sterretjes... Vu, connu... Il me faut du nouveau, n'en fût-il plus au monde! gelijk een wanhopige Fransche dichterling uitbarstte in mijn jonge jaren. En dus ga ik heel andere musea bekijken. Musea, welke nog maar ter nauwernood door Baedeker vermeld worden, en dan met kleine letter en zonder ster. Musea dan ook van den derden en vierden stand. Boeren-musea, met groote poppen in boerendracht en boerenhuizen op kleine schaal, met de daken weggenomen, zoodat men als de Diable boiteux van Lesage, van boven neer ziet op al het gewriemel in stal en bij den haard. Musea met de enge huiskamers van den kleinen burgerman: met waschrekken om het goed te drogen boven op den porceleinen kachel; met groote bordenrekken en kleine vensters; met ramen waarin ingelaten heel kleine gebrandschilderde voorstellingen, meestal ontleend aan den Bijbel, en daaronder het huwelijk of de zilveren bruiloft vereeuwigende van - laten wij zeggen: Jan Klaassen en Pietje Pieterse. | |
[pagina 557]
| |
In zulke kamers is elk voorwerp van ‘iemand’, al is het ook een heel kleine ‘iemand’; en stoelen en zitbanken, kasten en kisten, alles draagt een jaartal of een naam-cijfer; alles heeft dat klein-burgerlijke leven meêgeleefd, en van dat leven is iets blijven hangen in die vertrekken, al zijn zij van het platteland en de stille stadjes pardoes overgeplant naar een roezige wereldstad. Zulke huiselijke musea hebben natuurlijk ook huiselijke directeuren; genaakbare menschen, heelemaal niet artistiek. Directeuren, die niet hunkeren naar Flora-bustes, was-echt of onecht; er geen particuliere kostbare liefhebberijen op na houden, waaraan zij voldoen uit 's lands kas, maar die met een onmogelijk klein budget zooveel mogelijk nut trachten te stichten. Zulk een museum: een museum met een directeur, beiden voor het publiek (en niet voor de collega's) is onder anderen het Kunstnijverheidsmuseum te Altona, en ik had er al lang geleden van willen vertellen, indien niet allerhande drukten pen, papier en tijd in beslag hadden genomen. Maar nu brengt een entre-filet (zoo heet dat immers in 't Nederlandsch?) voorkomend in het Handelsblad (ochtendblad) van 15 Januari mij deze, aan mijzelf gedane belofte in herinnering. En die wil ik nu vervullen.
Dat kleine berichtje in het Handelsblad draagt tot opschrift: Bang zich aan koud water te branden, en verhaalt van een boertje, ergens in Noord-Holland, die in een herberg met kracht van vuisten was bewerkt geworden. Om in den stijl van Pickwick's onsterfelijken vriend Jingle te spreken: ‘Oog, blauw. - Rug, rood. - Wandelende regenboog. - Orgineel, maar pijnlijk, - hoogstpijnlijk. - Thuisblijven, - zes weken. - Dokter, - pleisters, pillen, - veel pillen, veel pleisters, brr. - Rekening, brr, brr. - Hoog, héél hoog. - Schadeloosstelling van regenboogschilder geeischt!’ Terecht merkt de verslaggever van het Handelsblad op, dat de zaak eigenlijk van te weinig beteekenis is om vermeld te worden. ‘Maar’ - zoo vervolgt hij - ‘zij laat licht vallen op het merkwaardige wantrouwen van sommige menschen, speciaal landbouwers.’ Want wat geschiedde? De President van de betrokken rechtbank vraagt den klager: ‘Heb je hier woonplaats gekozen?’ Als eenig antwoord van den mishandelde, zet de verslaggever hier eenige | |
[pagina 558]
| |
titteljes en een vraagteeken. In gedachte vullen wij dat aan met twee groote starende oogen en een open mond. ‘Om een civiele vordering te kunnen instellen, - zoo vervolgt de President minzaam - moet ge hier in Amsterdam een plaats hebben, waar ge domicilie kiest. Dat kunt ge doen bij den deurwaarder, op de griffie, bij een advocaat.’ De mishandelde blijft zwijgen. President: ‘Ik doe je geen strikvragen, je loopt er niet in. Waar kiest ge je woonplaats?’ - Stilzwijgen. ‘Bij Mr. Levy? (nota bene de verdediger van wie hem mishandelden!) Op de griffie? Bij den deurwaarder?’ De deurwaarder, den President welwillend een handje helpend, roept: ‘Nu, zeg maar: ja!’ Que voulez-vous qu'il fit contre trois? Opgevorderd te worden om zoo maar - zonder maag of vriend te waarschuwen - de plek te verlaten waar eens de wieg stond, en weldra - de man was van middelbaren leeftijd - het grafzou liggen; met pak en zak te verhuizen naar de duurste der steden, en dan nog wel voor een driedubbele keuze te worden gesteld: te gaan inwonen bij dien dagelijkschen schrik van den kleinen man: den deurwaarder, of intrek te nemen in die geheimzinnige ruimte, welke griffie heet en waar veel heeren met hooge boorden zitten achter hooge lezenaars, of - nog wel 't ergst van alles - te kruipen in het hol van den leeuw: den pleitbezorger van zijn vijand! En alle drie: deurwaarder, griffier en advocaat, voor het boertje belichamend het denkbeeld van hooge rekeningen..... Wat wildet gij dat het boertje deed? Wat hij inderdaad deed. Want hij antwoordde niets anders dan: Dan trek ik het maar in. ‘Zoo dan doet de getuige - aldus besluit de verslaggever zijn leerzaam verhaal (met getuige den mishandelde bedoelend, die in de strafzaak als getuige optrad) - zoo dan doet de getuige hier al uit een bijzonder ongemotiveerd wantrouwen, dat hij gedupeerd zal worden, afstand van zijn recht om zich civiele partij te stellen. De vrees om zich de vingers te branden, gaat ver!’ Neen, mijnheer de verslaggever - of reporter zoo gij dat beter Nederlandsch acht - ik ga, S.R. hierin niet met u mede. Evenmin als hij uwe uitheemsche woorden: ongemotiveerd, gedupeerd, | |
[pagina 559]
| |
zoude begrepen hebben, evenmin zal hij tot het besef zijn gekomen wat domicilie-kiezen beteekent. Hij vermoedde alleen dat dit woord iets vreeselijks moest beduiden, gekoppeld als het werd aan andere vreeselijkheden zooals: advocaat, deurwaarder en griffie. En het is hem gegaan als den student uit den Faust: een molenrad voelde hij in zijn arm hoofd rondwentelen. Als de President, die hem zoo gemoedelijk met je aansprak, hem eens gevraagd had: Zeg eens, in welke herberg gaat ge gewoonlijk iets gebruiken als ge in Amsterdam komt? Ik wed, dat ons boertje - die blijkens zijn herbergtwist geen teatotaller was, - dadelijk een bruikbaar adres voor pakjes en brieven had weten op te geven!
Doch nu verlaat ik Amsterdam en keer naar Altona terug. Het Kunstnijverheidsmuseum aldaar houdt ook tijdelijke tentoonstellingen. O, heel eenvoudige! Soms - gelijk die, welke ik er zag - enkel huizend in een zijgang. Daar waren - toen mij de vriendelijke directeur rondleidde - op eenige groote borden verschillende drukwerken opgeprikt. Huwelijksaankondigingen, doodsberichten, kennisgevingen van groothandelaren en van winkeliers aan hunne klanten. Briefpapier en brief-omslagen met bedrukte hoofden, visitekaartjes, ja wat al niet! Mooie en leelijke; de mooie als voorbeeld, de leelijke ter afschrikking. En ook waren er ettelijke schrifturen op die borden vastgespijkerd. Afschriften van adressen, uitbundige adressen! door hooggeleerde lichamen - Universiteits-senaten en dergelijke - gericht aan hooge en allerhoogste persoonlijkheden. Afschriften van lakonieke wetsartikelen en van grimmige politievoorschriften. En zelfs: afschriften van rechterlijke vonnissen! Met ‘overwegende dit’ en ‘overwegende dat’, en eindigende, heel aan het eind, - ze waren zóó lang, dat ik het ben vergeten: met veroordeeling of vrijspraak. En naast al die officieele machtsuitingen hingen de verbeteringen in stijl en woordenkeus!!
Cet âge est sans pitié, kan men van de jongstgeboren twintigste eeuw zeggen. Een professor, een minister op de schoolbanken te zetten, nu, dat zijn reeds lang overwonnen standpunten. Maar: een hoofd van politie, en - nog erger - een rechter de les te | |
[pagina 560]
| |
lezen! En dat alles ten aanschouwe van Jan en alleman, van den Altonaer schooldreumes af, die pas zijn eerste letters spelt! Hoe kan zóó langer het Gezag hoog worden gehouden? Het Gezag met een groote G voorop, en achteraan ten onrechte ontdaan van de c h. Want die slot-g is veel te kortafbijtend, daarmede kan men niet nagalmen! Dat schandbord en al het overige werd tentoongesteld door een Leipziger kunstnijveraar in woorden. Hans Weidenmüller is zijn naam, en zijne werkplaats heet: Werkstatt für neue Deutsche Wortkunst. In die werkplaats wordt zoowel het stellen als daarna het drukken beoefend. Uw dochter gaat trouwen? Weidenmüller schrijft u de huwelijksaankondiging, zet en drukt die, en levert er desverlangd een versierden rand bij. Uw erftante sterft? Zijn oogen doen datgene, waartoe uwe benevelde dito's niet in staat zijn, en zorgen voor een behoorlijke papieren begrafenis. Zoo voor alle mogelijke familie-aangelegenheden. Maar dat is natuurlijk slechts bijzaak. Daarvan kan de schoorsteen niet rooken. Weidenmüllers hoofdwerk is het helpen van kooplieden en winkeliers bij het opstellen van hunne aankondigingen of mededeelingen in kranten en in briefvorm. Zelfs zorgt hij voor smaakvolle brief- en rekeninghoofden. En hoewel ik niet alles mooi van hem vind (Hoogduitsche en Nederduitsche smaken verschillen), vergeleken met wat anderen leveren of wat belanghebbenden meestal blindelings overnemen van voorgangers of mededingers, mogen Weidenmüllers scheppingen meesterwerken heeten. En zijn stijl althans is steeds glashelder; zijne aankondigingen: kort, duidelijk en pakkend! Niet te verwonderen is het dat een man, die zoovele fouten van stijl en woordenkeus in de gewone en handelswereld opmerkte en verbeterde, eindelijk ook het oog hooger sloeg, en nu - uit zuivere naastenliefde - verordeningen, wetten en vonnissen napluist. Ja - maar zal men zeggen: Duitschers hebben dan ook een heel slechten stijl!Ga naar voetnoot1) Toegegeven: in het land van Schiller en Goethe, | |
[pagina 561]
| |
Lessing en Kant, is men minder kieskeurig op zijne woorden dan in het land waar Vondel niet gelezen wordt. Maar toch: zou bij ons zulk een woorden-smid het ook niet volhandig hebben, indien hem onze besluiten, wetten en vonnissen werden gezonden ter oplapping en bijspijkering? Om nog maar te zwijgen van al die andere onduidelijke en stumperige schrifturen, welke uitgaan van hoogere en lagere ambtenaren! Hier, aan de Riviera, - omringd door groene bergen ter eene, en de blauwe zee ter andere zijde - staat mij geen Nederlandsch wetboek ter hand, zoodat ik de bewijsstof niet kan leveren. Maar wèl herinner ik mij levendig hoe in den jongsten zomer een gestudeerd en ontwikkeld Hollander, met dienstbaren en arbeiders behept (deze twee kwalen van den tegenwoordigen tijd!), vragensmoede gebogen zat over zeker artikel van het nieuwste voortbrengsel onzer maatschappelijke wetgeving. En hoe hij, ten einde raad, mijne hulp inriep om het onverklaarbare te verklaren. Een redacteur staat voor niets, en te lange leste vatte ik de bedoeling. Maar hoevele woordverschuivingen en zinwendingen waren noodig om de strekking van het artikel aan den belanghebbende duidelijk te maken! Waarlijk, het ware beter geweest zoo de Regeering met het Larensche boertje maar gezegd had: Dan trek ik het in!Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 562]
| |
En zoo meende ik niet langer mijne Altonaer ontdekking voor mij te mogen houden, nu allerwege, in dagbladen en tijdschriften, aangedrongen wordt op vereenvoudiging onzer rechtspraak, op het meer naderen van den rechter tot ons volk. Immers nu of nooit is er op te wijzen, dat vóór alles noodig is het in eere herstellen van de Nederduitsche taal bij wetgever en wet-voltrekker. Het is niet de eerste maal, dat hierop wordt aangedrongen. Een taalkenner bij uitnemendheid heeft het reeds lang geleden gedaan: Jacob van Lennep. Doch hij preekte voor doovemansooren. ‘Men’ was toen te deftig - en hij - nog erger - te geestig. In Nederland was en is zulks een onvergeefelijke fout.Ga naar voetnoot1) Maar de tijden zijn veranderd. Het volk begint mede te spreken en het volk eischt zijn taal, in afwachting dat het ook recht van medezeggenschap zal erlangen.Ga naar voetnoot2) Doch wat van dit laatste zij, dit is zeker: zoolang niet onze schoone, arme zwerfster: de Nederduitsche taal, blijvend domicilie zal gevonden hebben bij advocaat, deurwaarder, griffier en rechter te zamen, zoolang zal uit naam der Koningin niet werkelijk recht worden gedaan, noch ons recht volksrecht mogen heeten!
Ospedaletti, Ligure.
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|