waarvan ik het laatst een voorstelling bijwoonde van een der beste blijspelen, zoo niet het beste blijspel, van Labiche.
Eugène Labiche is welhaast twee-en-twintig jaar dood: hij stierf 22 Januari 1888, twee-en-zeventig jaar oud. Nog bij zijn leven, tien jaar voor zijn dood, werden zijn comédies en vaudevilles door de zorg van zijn vrienden bijeengebracht en uitgegeven in tien deelen. Dat was wel wat veel. Twee of drie deelen zouden het beste wat Labiche geschreven heeft hebben kunnen bevatten. Maar in dien tijd schijnt het gewicht van tien deelen noodig geweest te zijn om de deuren te forceeren van de Académie française, waar de vijf-en-zestig-jarige inderdaad den 26en Februari 1880 zijn intrede gedaan heeft.
Niemand die hem die eereplaats misgunde. Zij die Labiche's stukken wat nader hadden bekeken, voelden dat achter den man, die veertig jaar lang zijn tijdgenooten had doen lachen, nog iets meer stak dan enkel een ‘amuseur’. ‘Un philosophe’ noemden sommigen hem, en met die benaming, waarmede men in Frankrijk dikwijls heel gul is, bedoelden zij dat Labiche niet alleen een fijn opmerker was van de uiterlijke dwaasheden van dien bourgeois, dien hij bij voorkeur tot object koos, maar dat hij de menschen ook van binnen had bekeken en daardoor aan de beste van zijn blijspelen een zielkundige waarheid ten grondslag had weten te leggen.
Enkelen gingen nog verder. J.J. Weiss, indertijd tooneelcriticus van het Journal des Débats, schreef in 1884 in een van zijn feuilletons: ‘M. Labiche a plus que de la gaieté et de l'esprit dans l'imagination; il y a du génie, du sincère et gros génie’, en hij gaf den raad: ‘Jouez aux Français Le voyage de Monsieur Perrichon’, - een raad die, door anderen herhaald, ook opgevolgd is: Perrichon behoort thans tot het repertoire van ‘la Maison de Molière’. Een der latere ‘lundistes’ van de Débats, Jules Lemaître, sprak met minder geestdrift over den man, wiens stukken, volgens hem, gemeenlijk ter lezing werden aanbevolen aan podagristen en herstellenden. Lemaître behandelt in zijn Impressions de théâtre, de verzameling van zijn tooneelfeuilletons, Labiche slechts een enkele maal en bij die gelegenheid spreekt hij over ‘la jovialité dure et la rude bouffonnerie ininterrompue’ van zijn stukken.
In ons land schreef, dertig jaar geleden, kort na de uitgaaf van de tien deelen, Charles Boissevain een artikel over Labiche