De Gids. Jaargang 73
(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Shakespeare?Wat kan men toch erin loopen! Vanuit mijn overzeesche werkplaats vestig ik de aandacht der Gids-redactie op een kortelings verschenen boek dat mij voorkwam bespreking te verdienen. Reeds had mij de zomervakantie ouder gewoonte weer naar het vaderland teruggevoerd, en daar ontvang ik het bericht: ‘Ziezoo, het boek is er; zullen we het maar toezenden, dan kan het schrijven beginnen.’ Angstig verweer mijnerzijds: ‘Nu nog mooier! Ik heb vakantie, zit hier zonder boeken; 't is mijn vak niet; er zal toch wel een meer bevoegde te vinden zijn.’ Per keerende post: ‘Hierbij het boek; geluk ermee.’ Dus daar zit ik me nu met het geval. In Friesland's hoofdstad struikelt men nu juist niet over Shakespeariana, en 'k zie geen kans een behoorlijk doorwrochte verhandeling te leveren. Maar na de voorafgaande waarschuwing blijft mijn geweten buiten spel. Laat ons dankbaar zijn dat het onderwerp gelukkig als kurk is zoo droog. De zaak-zelve is merkwaardig genoeg. Een paar honderd jaar lang heeft men Shakespeare geëerd, gevierd, opgehemeld als den grootsten geest die ooit met pen en papier uitdrukking heeft gegeven aan de diepste roerselen van het menschelijk gemoed, welke niemand zóó als hij heeft doorgrond en gevoeld. Men zag zichzelf groeien in krachtiger zelfbewustheid, met voor oogen dezen man die van onbeteekenend klein zich had opgewerkt tot zóóveel grootheid. De gave Gods, het genie, zag men belichaamd in hem, wiens kennis alles omvatte, voor wien het menschenhart geen geheimen had, voor wiens kunstvaardigheid elke moeilijkheid moest wijken. Op hem meer nog dan op zijn Spaanschen tijdgenoot Lope de Vega, was van toepassing het woord dat Cervantes had gevonden tot teekening | |
[pagina 312]
| |
van dezen laatsten: ‘monstruo de la naturaleza’, het wondergewrocht waarin Natuur haar macht had ten toon gespreid. 't Is bijwijlen niet onvermakelijk, te zien hoe die vereering naar vergoding kan zweemen. Eén staaltje hoe diep bij Engelsch geschoolden de Shakespeare-aanbidding wortel heeft geschoten. In den loop der werkzaamheden is het niet zelden mijn taak, ook de tekortkomingen zelfs van zeer groote schrijvers te bespreken. Na één zulk een zitting was er een stilte van beduusdheid, die verbroken werd met de vraag, huiverig alsof der zielen zaligheid gemoeid was: ‘Wat denkt u dan wel van Shakespeare?’ Een opwelling van speelschheid, en ik liet mij ontvallen: ‘Shakespeare is het beste bewijs van wat hardnekkig adverteeren kan doen.’ Zwijgend dropen mijn hoorders af, en schoon het tal van jaren is geleden, er zijn er die mij nooit weer hebben gegroet. Och, even als Bertoux eens kon zuchten: ‘Qui nous délivrera des Grecs et des Romains?’, of Dubois Reymond een: ‘Goethe und kein Ende!’ liet hooren, zoo wordt het voor een niet ongeletterd uitlander die verkeert in beschaafde kringen waar Engelsch de taal is, wel eens een kwelling dezen Aristides altijd weer ‘den onkreukbare’ te hooren noemen. Doch zonder een aasje af te dingen op de onvolprezen waarde van des dichters werken, is men reeds lang aan het tornen aan zijn mythische persoonlijkheid. Dat hij met welhaast bovenmenschelijke gaven ware toegerust, dàt kan men zich laten welgevallen; maar velen kunnen er niet bij dat al zijn weten hem, den ongeschoolde, in een vloek en een zucht zou zijn aangewaaid. Heeft niet reeds Hesiodus ons doen hooren dat de onsterfelijke goden het zoo hebben verordend: eerst zweeten, dan uitmunten? Welnu, dat de persoon Shakespeare tijd en gelegenheid heeft kunnen vinden om al wat in boeken staat in zijn hoofd te doen varen, daarvoor is in de onomstootelijk vaststaande gegevens van zijn levensbericht nergens een plaats. Zoo wierp dan in 1848 een AmerikaanGa naar voetnoot1) | |
[pagina 313]
| |
een balletje op: of Francis Bacon, de veelzijdigste Engelschman uit Shakespeare's dagen, mogelijk de op diens naam staande werken zou hebben geschreven? In de sedert verloopen zestig jaren is er heel wat te doen geweest over die vraag, zóóveel dat voor korten tijd de vakmenschen er beu van waren geworden en tot de slotsom kwamen: Shakespeare is Shakespeare, Bacon heeft niets niemendal met hem gemeen, en we willen verder geen woord er aan verspillen. Marriott's boekje, zooeven vermeld, wel een der beste in zijn soort, somt de uitkomsten eener halve eeuw van geharrewar op met (blz. 46) deze woorden aan te halen: ‘Bacon could no more have written the Plays than Shakespeare could have prophesied the triumphs of natural Philosophy.’ Daarbij had men gevoeglijk het kunnen laten, en in elk geval willen we niet uit het oog verliezen dat de kunstwaarde der werken-zelve niet staat of valt met hunne toewijzing aan iemand anders dan Shakespeare. Maar als men onbevooroordeeld gaat ziften wat werkelijk en onbetwistbaar vaststaat omtrent den tooneelspeler die gemeenlijk voor den schrijver doorgaat, dan ziet men zich geplaatst voor een bijster klein getal van betrouwbare gegevens. Levensbeschrijvingen, ze zijn er bij de vleet; er loopen indrukwekkende boekdeelen onder; maar voor verreweg het grootste deel bestaan zij uit gevolgtrekkingen die onder een helder vergrootglas als droog zand blijken aaneen te hangen. Een der tegenwoordig meest verspreide, Sidney Lee's Life of Shakespeare, heeft sedert zijn verschijnen in 1898 eenige herdrukken en twee uitgaven beleefd. Het boek ziet er lekker uit, heeft best papier en lieve plaatjes, maar zijn kritische waarde laat te wenschen over. Zoo heeft de schrijver het over Shakespeare's geboorteplaats, en zegt: ‘hij werd geboren te Stratford-on-Avon, waarschijnlijk in het huis dat....’ En op diezelfde bladzijde plaatst hij een prentje met het parmantig onderschrift: ‘de kamer waarin Shakespeare werd geboren.’ Had ik het boek naast me, ik zou kunnen grasduinen in gelijksoortige vermakelijkheden, maar zie me genoopt te volstaan met het genoemde grappige voorbeeld. Het ligt voor het grijpen dat niet iedereen zich door dergelijke fraaie goocheltoeren zoo maar zonder meer laat in de luren leggen. De strijd is dan ook vroolijker dan ooit opnieuw ontbrand toen in Juni 1908 de advokaat Greenwood met zijn The Shakespeare | |
[pagina 314]
| |
problem restated in het perk trad. Alsof hij den rechter en de jury toespreekt in een halsgeding waarin het gaat om de levensvraag: ‘heeft de tooneelspeler Shakespeare de tooneelwerken geschreven?’ zoo somt hij elk punt op dat over den tooneelspeler Shakespeare wettig bewezen is, maakt korte metten met wat op grond van hooren zeggen en zoo-zal-'t-wel-zijn hem wordt toegedicht, en besluit met vol vertrouwen de uitspraak: ‘niet schuldig’ tegemoet te zien. Dit alles met koel en kalm verstand, zonder opwinding of armengezwaai, slechts nu en dan met een meewarig spottend woord voor de tegenpartij, die er al heel kaal afkomt. Een antwoord van streng-rechtzinnige zijde liet zich niet wachten. Reeds in November verscheen H.C. Peeching's William Shakespeare, player, playmaker and poet, a reply to Mr. Greenwood, waarin, zooals te voorzien stond, het gevoel diep-overtuigd aan het woord is, maar geen enkel nieuw en onwraakbaar getuige zijne verklaring komt afleggen. Greenwood diende van repliek met In re Shakespeare, Greenwood vs. Peeching (Maart 1909), waarvan de titel reeds aanduidt dat hij een bijdrage te berde brengt in een rechtsgeding, en heeft daarmee, althans voorloopig, het laatste woord. Zij nog even aangestipt dat Mark Twain, die nu hij oud begint te worden over alles en nog wat een woordje mee wil spreken, ook een duit in 't zakje kwam doen. Zooals gewoonlijk heeft zijn werk (Is Shakespeare dead? New-York, 1909) bitter weinig om 't lijf, en een groot gedeelte is nog gekaapt uit Greenwood, wiens uitgevers daarom reeds een klacht tegen den ouden grappicus hebben ingediend. Na deze zeer vluchtige inleiding, die toch reeds omslachtiger is dan ik kon wenschen, zijn we gekomen tot het boek dat ik in opdracht heb aan te kondigen. Omstreeks Nieuwjaar begon men te hooren mompelen dat er in de Shakespeare-vraag iets bizonder gewichtigs op til was. Het heette namelijk dat het was gelukt om in Shakespeare's werken het afdoende bewijs te vinden dat Francis Bacon wel degelijk in nauwe betrekking ertoe stond, wat moest blijken uit zijn naamteekening die, onmiskenbaar, telkens weer daarin opdook op allerlei sterk in het oog springende plaatsen. Een schouderophalend: ‘is dat geleuter nu nòg niet uit?’ was de ontvangst die gemeenlijk deze bewering ten deel viel, vooral van dezulken die het leeraren over Shakespeare tot ambacht hebben. | |
[pagina 315]
| |
De weinigen die achter de schermen een blik mochten werpen lieten zich door die koele minachting niet uit het veld slaan. ‘Wacht maar tot je het boek ziet,’ was hun tegenwerping die, met een soort van geheimzinnigheid uitgesproken, ten minste deed voelen dat de spreker te zeer overtuigd was van de zwaarwichtigheid der in het geding aan te voeren bewijsstukken om die maar zoo klakkeloos reeds van te voren aan kant te zien schuiven. Allicht volgden er dan over en weer eenige schimpscheuten en stekeligheden, en wie buiten de zaak stond, zich dus niet behoefde warm te maken te eener of te anderer zijde, die verkneukelde zich en bespeurde dat zoetjes-aan zijn eigen nieuwsgierigheid toch begon geprikkeld te worden. Einde April verscheen het boekGa naar voetnoot1). Geen luchtig uit de mouw geschud pak-me-mee geschriftje waarmee men tusschen Amersfoort en Zwolle zich den tijd gaat korten. Met ruim zeshonderd bladzijden, van 270 bij 195 millimeter, dozijnen in facsimile weergegeven brokstukken uit boeken van drie eeuwen her, deftig papier, kloeke letter, en kostend vijf-en-twintig shilling - zijn plaats is onder de studeerlamp op December-avonden. En niet alleen om zijn geweldig uitzicht, maar meer nog om het onverstoorbaar-geduldig peuteren dat noodig is om uit het boek te halen wat eruit te halen valt. Ten deele treft den schrijver het verwijt dat hij ons den arbeid lichter had kunnen maken; immers heeft hij in zijn streven om breedsprakige langdradigheid te vermijden, niet zelden zich zóó beknopt uitgedrukt dat men zich eenige moeite dient te geven alvorens hem duidelijk te verstaan. Ook is het telkens noodig het reeds gelezene opnieuw na te slaan om zich goed te herinneren wat beteekenis te hechten is aan de gebezigde benamingen. Wapent men zich met wat goeden wil en belangstelling in het onderwerp, dan zal die vleug van wrevel spoedig plaats maken voor de waar- | |
[pagina 316]
| |
deering die hij ten volle verdiend heeft met zijn onuitputtelijk geduld, zijn scherpzinnige methode, en de uiterst verrassende uitkomsten zijner onderzoekingen. Wat hij ons mededeelt is, zeer in het kort, het volgende. Het bleek hem dat, als men alle gevolgtrekkingen ter zijde heeft gelegd, van Shakespeare's levensbeschrijving niets overblijft dan eenige weinige feiten omtrent den tooneelspeler, en het werk van den dichter. Reeds had hij veel aandacht geschonken aan wat wij weten over het werk en de geestesrichting van Francis Bacon, en evenals anderen had het hem getroffen, de vele schijnbare punten van aanraking te zien tusschen zìjn werk en dat van Shakespeare. Een der schreden die hij ging doen in zijn onderzoek was, na te gaan of misschien Bacon zijn naam in geheimschrift had gezet op werken waarvoor hij mocht voorondersteld worden aansprakelijk te zijn, en na wat beredeneerd zoeken vond hij dat Bacon, of een ander, zulks werkelijk had gedaan (Preface, blz. VII). De ontdekking van dit boekdeel-vol akrostieken vloeide voort uit de bestudeering van het geheimschrift van de zestiende en het begin der zeventiende eeuw, of anders gezegd, de geheimschriftcodes die gebruikt werden door gezanten, berichtgevers, en anderen, die onmiddellijk of middellijk werkzaam waren in dienst der regeeringen van die dagen (blz. 2). Toen ter tijd maakte een langdurig verblijf in de op staatkundig en wetenschappelijk gebied belangrijkste landen van Europa een voornaam en bijna onmisbaar deel uit der opvoeding van welgestelde Engelsche jonge mannen, vooral van hen die zich tot den staatsdienst wenschten voor te bereiden. Gedurende hun reis verstrekten zij aan hooggeplaatste personen in hun vaderland inlichtingen over wat hun ter oore of onder het oog kwam. Deze mededeelingen moesten noodzakelijk in geheimschrift worden gegeven, want het onderscheppen van brieven was een belangrijk onderdeel van den dienst aan Buiten- en Binnenlandsche Zaken. Francis Bacon bracht als jonge man ettelijke jaren in het buitenland door. Hij trad in dienst van den staat, en klom daarin op tot de hoogste ambten. Met geheimschrift was hij ten volle vertrouwd, immers in zijn meesterlijk werk De augmentis scientiarum | |
[pagina 317]
| |
wijdt hij daaraan eenige met voorbeelden toegelichte beschouwingen (blz. 6-13). Vóór het in zwang komen van in talrijke exemplaren gelijkluidend gedrukte boeken kon een schrijver die zijn naam blijvend aan zijn werk wenschte te verbinden, niet volstaan met een aan het begin of aan het einde geplaatste verklaring van eigendom. Hij was overgeleverd aan een gril of een onoplettendheid van den afschrijver. Wilde hij zijn goed recht waarborgen, dan moest hij zijn naam, desgewenscht met verdere zijn persoon of zijn werk betreffende mededeelingen, zoodanig in het geschrift weven dat die niet dan opzettelijk eruit kon worden verwijderd. Een deugdelijk middel was het, de onderdeelen (letters, lettergrepen, woorden) dier mededeeling op gezette afstanden over het geschrift te verdeelen, bijvoorbeeld op de beginof eindpunten van versregels, of van vers- of prozagroepen (zangen, hoofdstukken, boeken). De middeleeuwsche letterkunde kent honderden kleine en groote werken waarin deze voorzorgsmaatregel werd gebezigd. Soms zorgde de schrijver ervoor dat zijn bekendmaking onmiddellijk in het oog moest vallen; de eenvoudigste wijze was wel, die neer te leggen in de opvolgende eerste letters van een reeks versregels. Ook kon het voorkomen dat hij zich alleen aan een of meer ingewijden wenschte kenbaar te maken; in dat geval koos hij een meer ingewikkelden vorm, waarvan het geheim dikwijls jaren lang ondoorgrondelijk bleek. Boccaccio's Amorosa Visione, een gedicht in terza rima in vijftig zangen, was ruim anderhalve eeuw welbekend alvorens men uitvorschte dat de beginletters der eerste versregels van al die terzetten achter elkander geplaatst drie sonnetten vormen waarin hij zijn werk opdraagt aan zijn beminde. Doch ook nadat het gedrukte boek voorgoed was ingeburgerd, bleven er voor den schrijver redenen bestaan om zijn naam onvervreemdbaar aan zijn werk te verbinden. Een naam op het titelblad of onder de opdracht kan zoo licht een verandering ondergaan. Ook kwam het niet altijd wenschelijk voor, wereldkundig te maken dat men een werk had geschreven waarvan de strekking weinig strookte met wat van zoo iemand als hij werd verwacht. Verzen maken, romannetjes schrijven, tot het tooneel in betrekking staan, dat kon er niet door voor een deftig man, en elke letterkunde heeft kranig werk van omstreeks 1600, waarvan de schrijver nooit | |
[pagina 318]
| |
is bekend geworden. De een verschool zich achter een nietszeggenden aangenomen naam; de ander dichtte zijn geschrift toe aan een welbekende persoonlijkheid die achterna bleek er part noch deel aan te kunnen hebben; of wel, de gegevens zijn zóó zorgvuldig in het boek weggestopt dat het raadsel nog altijd zijn oplossing wacht. De lastigste gevallen zijn die waar de schrijver ons opzettelijk op een dwaalspoor brengt door een in het oog springende aanduiding welke bij onderzoek blijkt geen steek te houden. Dan wordt het de vraag of de vorscher beschikt over taai geduld en minstens even groote scherpzinnigheid als de schrijver, want indien deze zich in zijn werk heeft te kennen gegeven in geheimschrift, hoe ingewikkeld ook, dan moet het mogelijk zijn erachter te komen. Maar daarbij is het een eerste voorwaarde van slagen dat men het werk onderzoeke in betrouwbaren vorm, dat is, in het eigen handschrift van den schrijver, of ten minste in een uitgave (of fotografisch facsimile daarvan) die naar menschenberekening onder zijn eigen toezicht kan zijn verschenen. Immers, elke verandering in de verdeeling der groepen, elke wijziging in spelling, moet van invloed zijn op de vindbaarheid der verborgen aanduidingen. Ook is niet te vergeten dat eenige honderden jaren geleden er nogal willekeurig werd omgesprongen met de spelling van persoonsnamen; dat men derhalve de verschillende spelwijzen van een gegeven naam behoort te kennen, zoo mogelijk uit door den drager ervan eigenhandig geschreven stukken. Een akrostiek is een woord of woordgroep saamgesteld uit eindpunten. Eindpunten van lettergroepen. De vraag, of de lettergroepen uit wier eindpunten de akrostiek word saamgesteld zelve zin hebben; of zij woorden vormen die, afzonderlijk of in opvolging, iets beteekenen; die vraag is van geenerlei gewicht voor het vormen van den akrostiek. Een akrostiek kan derhalve ook gevormd worpen door de eindpunten in een geschrift dat men averechts gaat lezen; bijvoorbeeld, met overslaan van telkens zóóveel woorden of regels of bladzijden; of van achter naar voren; of de eene regel van voren naar achter (dat is, van links naar rechts) en de volgende van achter naar voren (dus van rechts naar links) en zoo verder. Immers, steeds blijven zoodoende de lettergroepen wier eindpunten den akrostiek vormen, elkaar in vast verband opvolgen. Zoo kan men ook een bladzijde voor zich nemen en daarvan alleen | |
[pagina 319]
| |
de omlijstende lettergroepen bezigen om uit hun eindpunten den akrostiek te vormen. Of een woord een woord is, daartoe doet het aantal zijner letters niet af. Strikt genomen, in wiskundigen zin, heeft ook één enkele letter het volste recht op den naam van lettergroep. Eén enkele letter, alleenstaand op een regel te midden van schriftregels, vormt een schriftregel. Het wil mij voorkomen dat hoofdzakelijk deze laatste, door logische redeneering gewettigde, overwegingen den heer Booth op het spoor hebben gebracht van de zeer talrijke akrostieken die hij in zijn boek ons heeft voorgelegd. Uit niets blijkt echter welke van deze hij het allereerst slaagde te vinden. Weliswaar geeft hij, uit werken die onbetwist door Bacon werden geschreven, eenige akrostieken weer die ten bewijze moeten dienen dat Bacon's naam op dezelfde wijze daarin is geweven als in boeken die op andere namen staan, maar hij doet dit eerst in het laatste, vijftiende, hoofdstuk, na vijfhonderd bladzijden die handelen over andere werken. Ik zou willen aanbevelen dat hoofdstuk te lezen alvorens men begint met tot dusver aan anderen toegekende boeken. Om nu te doen zien hoe hij voortbouwt op het tot hiertoe gezegde en hoe hij te werk gaat bij zijn zoeken, ga ik een voorbeeld geven. Ik kies er een dat voor goed begrip geen hoofdbreken of afmatten der oogen vereischt en zich laat afdrukken zonder een fotografisch fascimile op een uitslaand blad noodig te maken. Bovendien is het zóó merkwaardig, dat Booth-zelf er niet minder dan twaalf bladzijden (290-301) aan heeft gewijd. Shakespeare's verzamelde dramatische werken werden, zes-endertig in getal, voor het eerst uitgegeven in 1623, in een lijvigen foliant van bijna duizend bladzijden. Dat boek is wereldberoemd onder den korten naam van The First Folio, en zoo groot is de voorliefde voor alles wat op Shakespeare betrekking heeft, dat hoewel er nog heden eenige dozijnen exemplaren van bestaan, de liefhebbers duizenden, zelfs tienduizenden guldens besteden om een mooi exemplaar machtig te worden. Voor de zorgvuldige studie van Shakespeare's werken is het boek natuurlijk ten eenen male onmisbaar, en ook voor bescheiden middelen is het in onze dagen te bereiken, zoowel in fotografisch facsimile (het beste door de befaamde Clarendon Press) als in een zoo getrouw mogelijken | |
[pagina 320]
| |
herdruk met hedendaagsche letter. Tegenover de welbekende beeltenis van een manGa naar voetnoot1) die prijkt vooraan in het boek (het zoogenaamde ‘Droeshout portrait’, naar den graveur wiens naam in het hoekje staat), lezen wij het volgende korte gedicht: To the Reader.
This Figure, that thou here seest put,
It was for gentle Shakespeare cut,
Wherein the Graner had a strife
with Nature, to out-doo the life:
O, could he but haue drawne his wit
As well in brasse, as he hath hit
His face, the Print would then surpasse
All, that vvas euer vvrit in brasse.
Bat, since he cannot, Reader, looke
Not on his Picture, but his Booke.
B.I.
Niemand heeft ooit betwist dat de twee letters aan den voet den naam voorstellen van Ben Jonson, een tijdgenoot van Shakespeare en zelf een zeer beroemd dichter en tooneelschrijver. Zijne verklaring, dat de prent Shakespeare's gelijkenis is en het boek Shakespeare's boek, lijkt voldoende om alle twijfelaars den mond te snoeren. Booth echter denkt er het zijne van. Hij ziet het gedicht staan vooraan in het boek, op de aangewezen plaats om onvermijdelijk aandacht te trekken, en in het gedicht, eveneens op zeer opvallende plaatsen, namelijks links beneden in den hoek en links bovenaan, de letters B, N, F, de teekenende letters van den naam Francis Bacon. Mogelijk, hoogst waarschijnlijk zelfs, is dit niets dan een bloot toeval; maar indien, om welke reden dan ook, het opzet had bestaan om, zonder uitdrukkelijke vermelding van dien naam, de gedachte er aan te wekken, dan had men bezwaarlijk een doeltreffender middel kunnen kiezen. En indien de bedoeling heeft kunnen bestaan om ééne vingerwijzing te geven, waarom zou men dan het daarbij hebben moeten laten? Dus begint Booth bij de B; leest naar rechts; vindt de eerste a | |
[pagina 321]
| |
in cannot; komt aan het einde van den regel zonder een c te ontmoeten; gaat naar beneden; leest door van rechts uaar links; vindt de eerste c in Picture; daarna de eerste o in on; en op de eerstvolgende n in Not, juist op de hoek van het gedicht, vlak naast zijn beginpunt, wordt de akrostiek afgesloten (keyed). Opnieuw begint hij bij de B, maar leest ditmaal naar boven, steeds de voorste letters van de regels volgend. De eerste a ontmoet hij in All; boven aangeland gaat hij langs de opvolgende tweede letters van de versregels naar beneden; vindt c in could, o in Not, en de akrostiek wordt afgesloten (keyed) op de N, juist op den hoek van het gedicht, vlak naast zijn beginpunt. Weer begint hij bij de B; gaat langs de linksche buitenste rij letters naar boven; vindt a in All;komt aan links boven zonder zijn c te hebben ontmoet; leest de boven-buitenste rij (dus de eerste versregel) en de rechts-buitenste rij langs, nog altijd zonder zijn c te vinden; gaat door langs de beneden-buitenste rij (de laatste versregel) van rechts naar links; vindt c in Picture, o in on, en de akrostiek wordt afgesloten op de N, juist op den hoek, vlak naast zijn beginpunt. Al weer begint hij bij B, en gaat naar boven, steeds langs den rand van het gedicht, maar neemt nu steeds de beginletter van elk woord dat hij op zijn weg ontmoet. Hij vindt de a in All; de c in cut (einde tweede regel); de o in on (laatste regel), en de akrostiek wordt afgesloten op de N, juist op den hoek, vlak naast zijn beginpunt. Om het gemakkelijker te maken zijn gang te volgen drukt hij uitsluitend de beginletters van al de woorden van het gedicht af als volgtFig. 1.
| |
[pagina 322]
| |
In deze tien rijen beginletters begint hij al weer met de B links beneden; leest die rij af naar rechts; gaat over op de rij daarboven; volgt die van rechts naar links; gaat steeds in zoo'n slangetje voort tot hij boven aan is gekomen; gaat maar steeds door op dezelfde wijze weer naar beneden; en spelt den naam Ben Ionson, steeds gebruik makend van de eerste letter van het soort dat hij noodig heeft, en weer den akrostiek afsluitend op de N, links beneden in den hoek, vlak naast zijn beginpunt. Neemt men van het gedicht niet de beginletters alleen maar ook de eindletters van al de woorden,Ga naar voetnoot1) dan gaat, met weglating van al de andere letters, het gedicht er uitzien als volgt:Fig. 2.
Links van de lijn staan de uiteinden van al de woorden die in het gedicht vooraan naar buiten uitspringen. Booth laat buiten beschouwing wat links van de lijn ligt. Hij begint met de F links bovenaan; leest in slangetjes al wat rechts van de lijn ligt; spelt op de nu welbekende wijze FRANCIS BACON, en de akrostiek wordt afgesloten op de N links beneden in den hoek. Ditmaal begint de akrostiek met de eerste van het stel letters dat hij onderzoekt, en eindigt met de laatste, op twee lijnrecht tegenover elkaar gelegen punten. Bacon schreef zijn voornaam Francis ook wel met dubbele f; welnu, ook met die dubbele letter blijft deze laatste akrostiek | |
[pagina 323]
| |
bewaard, ofschoon men om dien te vormen natuurlijk andere letters van het stel moet gebruiken. Een nòg merkwaardiger voorbeeld echter van het geduld en de scherpzinnigheid waarmee Booth is te werk gegaan is het volgende. Uit Fig. 1 spelt hij niets minder dan: FRANCIS BACON VISCT ST ALBAN SON OF SIR NICHOLAS BACON BEN IONSON INVENIT! Om dit eruit te halen begint hij bij de F; leest naar rechts, en in slangetjes al maar door, met inbegrip van de B.I. aan den voet (welke twee letters natuurlijk een regel vormen); en steeds maar doorgaande in slangetjes, van boven naar beneden en weer van beneden naar boven, steeds de eerste letter nemend van de soort die hij noodig heeft, wordt de akrostiek afgesloten op de T van INVENIT, links boven in den hoek, vlak naast zijn beginpunt. Dit proefje van zijn arbeid is nog wel een van de eenvoudigste. De akrostiek duikt voor hem op in telkens nieuwe wisselvormen, die ik, in de onmogelijkheid om ettelijke facsimiles af te drukken, niet dan zeer vluchtig kan toelichten. Een der meest voorkomende is die waar hij Bacon's naam opspoort in den vorm Francisco Bacono. Hij laat in het midden of hier te denken is aan een latijnschen ablatief (die dan zou moeten beduiden: door F.B.) dan wel aan een veritaliaanschte spelling; maar hij beschouwt dezen vorm van akrostiek slechts dan als afgesloten (keyed) wanneer éénzelfde letter O, en geen andere, de eindletter moet leveren voor de beide helften van den naam. De teekenende letters van Bacon's naam (F, Fr, B, N) moeten altoos een in het oog springende plaats hebben in ‘the block of type’ dat hij onderzoekt. Zij moeten, hetzij vlak naast elkander, hetzij op aan elkaar lijnrecht tegenoverstaande punten, voorkomen op uithoeken van een afgerond geheel, zooals een kolom druks (ook wel een scherp begrensd onderdeel daarvan), een bladzijde, twee bladzijden tegenover elkaar. Om een goed afgeronden en afgesloten akrostiek te vormen is het dikwijls noodzakelijk van achter af te beginnen en te lezen bijvoorbeeld NOCABSICNARF, waar in dat geval de F weer op een kenteekenend punt moet staan. Immers, hoe opvallender het begin- en eindpunt is van den akrostiek, des te meer wettigt hij het vermoeden dat hij niet het gevolg is van bloot toeval. En | |
[pagina 324]
| |
in geen geval mag een andere letter gebruikt worden dan de eerst voorkomende van de gewenschte soort. Opgebouwd op zoo verschillende wijze vindt hij, zonder loslating van het richtsnoer der hoogst eenvoudige en weinig talrijke stelregels, den akrostiek van Bacon's naam vijftien maal in de opdracht van het First Folio; vijfmaal in het voorwoord; in de lofdichten op Shakespeare; in het opschrift op zijn gedenkteeken te Stratfordon-Avon; in het begin en in het einde (dus op de het eerst in het oog springende plaatsen) van elk der zes-en-dertig tooneelwerken. En, let wel: als hij van elk werk den eersten regel neemt en die zes-en-dertig regels onder elkaar plaatst in dezelfde opvolging die de werken in het Folio hebben, dan begint het eerste woord met B, het laatste met F, en hij haalt, steeds op dezelfde manier, er al weer Bacon's naam uit. Maar ook in Shakespeare's niet-dramatische werken; in gedichten die staan op naam van Edmund Spenser; in tooneelstukken die Marlowe's naam dragen - steeds toont hij Bacon's naam. Somwijlen wijst hij Bacon's titels, Baron Verulam of Verulam, of ook wel Saint Alban, erin aan; een paar maal (o.a. in Measure for Measure, The Comedy of Errors, King Lear) vindt hij tevens den naam van Bacon's broeder Anthony. Shakespeare's naam heeft hij driemaal (in Macbeth, Hamlet, Cymbeline) gevonden. Bij elken akrostiek dien hij ons voorlegt geeft hij als bewijsstuk het facsimile van de bladzijde waarop die voorkomt. Meer dan eens echter waren twee of meer, ééns zelfs zes-en-dertig bladzijden noodig om een volledigen akrostiek op te sporen. Daarenboven geeft hij altijd in beknopte (vaak tè beknopte) woorden aan hoe hij zich te midden van al die letters heeft bewogen om den eindpaal te bereiken. Hem daarbij te volgen, hem na te rekenen, zoo mogelijk op de vingers te tikken - het is met recht een moffentoer te noemen, en menigeen zal in verzoeking geraken het boek in een hoek te keilen en te vluchten naar meer opwekkende omgeving of bezigheid. Echter zal over den speurder van het echte ras de jachtgeest vaardig worden, en zal hij nog tal van goede vangsten aan de lijst kunnen toevoegen. Want ook Booth, die er zooveel tijd en aandacht aan had ten offer gebracht, vond op het laatste oogenblik, tijdens het nazien der drukproeven, nog menigen akrostiek die hem was ontgaan. | |
[pagina 325]
| |
Wie mij tot hier heeft gevolgd zal reeds lang gebromd hebben: hoe is het ook maar een oogenblik aan te nemen dat iemand zulke ingewikkelde akrostieken opzettelijk in een gedicht zou kunnen werken zonder dat het akelig gewrongen en houterig wordt? En gesteld al eens dat het op zichzelf mogelijk was, dan zou het immers zóóveel tijd en zóóveel geduld vereischen, dat zelfs de grootste heksenmeester ervoor zou opdraaien. Die vraag heeft ook Booth zich gesteld. Tot antwoord geeft hij eenige prozastukken die hij opzettelijk heeft geschreven om er later zijn eigen en Bacon's naam in te werken, en hij verklaart dat dit hem maar eenige oogenblikken kostte. Tot nog overtuigender bewijs drukt hij (blz. 73) een sonnet af dat hij voor twintig jaar had gedicht, en daarnaast hetzelfde sonnet met Bacon's naam voluit erin geweven, zoodat ieder met eigen oogen kan zien hoe klein de veranderingen zijn die noodig bleken. Op blz. 43 geeft hij zijn lezers den raad, zelf eens te beproeven of zij hun eigen naam of een anderen akrostiek in kunnen werken in een willekeurige bladzijde van een tijdschrift; hij voorspelt dat zij verbaasd zullen staan hoe weinig moeite en tijd het neemt. Bij dien raad wil ik gaarne mij neerleggen, immers, wetenschappelijk is het niet, wien of wat dan ook te gelooven zonder de proef op de som. Ik heb moeite gedaan om in het kortst doenlijk bestek een indruk te geven van den loop en den inhoud van dit boek. Dergelijk peuterwerk is ook mij niet ten eenen male ongewoon; toch beken ik, zonder schroom, dat ik dagen lang heb gesuizebold terwijl ik worstelde met dit bakbeest. Om aan de lezers die min verkwiklijke gewaarwording te besparen heb ik, gedachtig het aloude woord: ‘quodcunque facere potest manus tua, instanter operare’, ingekort en gesnoeid, misschien meer dan dienstig was. Wat het boek bewijst? Zoo als het daar voor ons ligt bewijst hei enkel en alleen dat de schrijver beschikt over eindeloos geduld, goede oogen, en toewijding aan zijn stokpaardje. Dat de akrostieken, hoe talrijk en hoe treffend ze mogen zijn, bewijzen dat Bacon de schrijver is van de werken waarin zij werden aangetoond, dat beweert Booth niet. Niets waarborgt immers dat Bacon zelf en niemand anders ze erin neerlegde. En ook indien men erin slaagde aan te toonen dat Bacon zelf zorg had gedragen dat zijn naam zoo herhaaldelijk op deze wijze erin voorkwam, | |
[pagina 326]
| |
zelfs dan nog zou dit niet bewijzen dat hij de schrijver van die boeken was. Dat akrostieken, op gelijksoortige wijze gebouwd, in die dagen dienst kunnen gedaan hebben om althans voor ingewijden den geheim gehouden naam van een schrijver aan te geven, wordt tamelijk waarschijnlijk gemaakt door het volgende feit. In 1648 verscheen, zonder den naam des schrijvers openlijk te dragen, een boekje, Nova Solyma getiteld, waarvan in 1902, toen het geheel onbekend was, W. Begley een vertaling uitgaf en aantoonde dat het stellig van Milton's hand was. Het draagt voorin de volgende verzen:
Cujns opus, studio cur tantum quaeris inani?
Qui legis, et frueris, feceris esse tuum.
Beginnende bij de i aan het einde van den eersten regel vindt Booth (blz. 554) daarin, in omgekeerde volgorde, het woord Miltoni, eindigend, zooals te verwachten was, met de eindletter van de laatste regel. (Begint men bij de m van tuum, dan krijgt men wel Miltoni, maar de akrostiek sluit niet af op de eindletter). Nu komen dergelijke akrostieken ook voor in gedichten die openlijk op Milton's naam staan, zoodat hij dus mag gerekend worden als bekend met hun bouw. Hij kan dus ook in zijn Nova Solyma zich ervan bediend hebben. Bacon, die zelf over akrostieken had geschreven en, zooals Booth aantoont uit Bacon's bekende werken, ook met dezen vorm ervan vertrouwd was, kan eveneens er gebruik van hebben gemaakt in werken die niet openlijk zijn naam dragen. Gissingen echter hebben geen bewijskracht, en Booth maakt voorzichtiglijk geenerlei gevolgtrekkingen. Alleen stelt hij (blz. 606) een geschiedkundige onderzoeking in uitzicht over het leven en de werken der gebroeders Bacon, in het licht van deze akrostieken. Ook ontveinst hij zich niet dat in de boeken die hij heeft doorzocht, nog tal van akrostieken te vinden zullen zijn die mogelijk bij kunnen dragen om veel duisters op te helderen. Mij wil het voorkomen dat het boek, hoe zorgvuldig hij ook te werk is gegaan en hoe gemakkelijk hij het tracht te maken om hem na te cijferen, mank gaat aan een euvel waarover hijzelf geen | |
[pagina 327]
| |
woord heeft gezegd. De mogelijkheid bestaat, zoolang niet het tegendeel is aangetoond (dit ter opwekking voor de vakmenschen om hun krachten eraan te beproeven), om uit diezelfde boeken en diezelfde bladzijden akrostieken te halen, op gelijksoortige wijze gevormd, van geheel andere namen. Dat bezwaar dient onder de oogen gezien. Bovendien vooronderstellen zijn akrostieken, als eerste vereischte, onfeilbare zorgvuldigheid bij het nazien der drukproeven, iets wat voor driehonderd jaar nog ongewoner was dan tegenwoordig. Het ware niet overbodig, aan te toonen dat in de boeken door Booth gebruikt die zorgvuldigheid inderdaad werd betracht. Hoe dit moge zijn, het boek is van het grootste belang. Niet slechts voor wie Shakespeare liefheeft, maar voor ieder wiens studie zich beweegt op letterkundig gebied of de kennis van oude schrifturen omvat, opent het nieuwe gezichtspunten en verschaft tot nu toe onbekende of lang verwaarloosde hulpmiddelen tot zorgvuldiger onderzoek. Zelfs wie verlegen is om tijdkorting zal er heul bij kunnen vinden. Mij is geen zóó ingewikkeld, geduld en oplettendheid vereischend, het vernuft op de proef stellend, doolhof-, knutsel- en knibbelspel bekend. Men zal er zichzelf en anderen tal van winters mee kunnen bezig houden. Edoch - zwaar valt het, weerstand te bieden aan de verzoeking om tot de mijne te maken de diepgevoelde woorden van onzen grooten dichter: Of stuurt het naar de koomenij,
Wat drommel scheelt mij dat?
F. De Haan. |
|