| |
| |
| |
Verzen.
Aan Mânya Baranoff.
I.
Bevrijding.
Zonwolken - hooge werelden van strijden
En licht en liefde, kinderen van den zon,
Die laaiende zijn hartstocht in het wijde
Zwellende meerlijf te laven begon,
Toen de eerste krijger van zijn macht verscheen
Op bergtop - lichtompantserde gestalt -
En door de stilte 'n juichen heeft geschald,
't Werd dag - de nacht, bleek huiverend, verdween. -
Wolken van zonlicht gezwollen,
Zoo kwam de liefd' die de volle
Geweldigheid schiep van uw lêen -
't Gevoel van grootheid golft op naar mijn oogen,
Vult ze met tranen, gloeiend van 't genot,
Dat zwelt in mij, ik ben de aarde ontvlogen
Voor oogenblik vol eeuwigheid, een God
Voel ik mij nu, 'k sta in de voorste rij
Der zonneleeg'ren en mijn cirk'lend zwaard
Zend licht door den vluchtenden nacht, en de aard
Ontluikt haar wisselingen en komt vrij.
| |
| |
Een met den zon - o, dit laaien
Achter mij stuwend, en 't waaien
Lief, van uw haren om mij!
Voor ons de ruimt waar vormen zichtbaar worden
Ontwaakt in 't licht van onze nadering,
En achter ons de ondoordringb're horden
Zonlichtgeleed'ren - wilde duizeling
Golft in de lucht, en de stuwende kracht
Maakt alle stilstand tot ondenkbaarheid,
Zie, over ons slaan de eerste vlammen wijd
't Ruim in door den heenwankelenden nacht.
En zie, hoe de wolken, te voren
Door zon uit het meerlijf geboren,
Nu dagen in zwellende pracht.
Mijn lief, hoe schoon is 't onverwinn'lijk klimmen
Van dezen dag - bij grootschheid voel 'k mij hoog,
'k Heb niet de vrees der sidderende kimmen
Maar slechts hun vreugden, want ook mij ontvloog
De nacht, en ijler dan lucht in de klaart'
Van uw geheven haaromwaaid gezicht
Stijgen wij snel als vlamontvluchtend licht
En worden door geen vormen meer bezwaard -
Op naar de wolkengebouwen
Blinkende hoog in het blauwe,
Vrij van de grepen der aard. -
Lausanne, Juli '09.
| |
| |
II.
Herdenken.
Als de droeve winden klagen
Denk ik al die verre, vage
En het tasten der gedachten
Waar geen dagen en geen nachten
Wisselende glansen brachten,
Is 't verloren? - 't Regenzingen
Overal om mij, doet dingen
Die ik liefhad en die gingen,
Maar ik weet - niet is verloren
Als men in 't geluid, geboren
Met het heden, nog de koren
| |
| |
Als het hart zich nog kan laven
Van een avond, die door gave
Liefdehand geleid, ter grave
Bij het raam zaten wij beide
- Mânya - was het aarz'lend scheiden
Van het bleeke licht - als 't glijden
Van een boot in 't meer -
Toen steeg nacht tot hooge, breede
En de maanlichtstroomen gleden
Deinende - er werd in 't heden
Als na stormbewogen dagen
Weer, na 't wijken van de vlagen,
't Zuiver beeld zal kunnen dragen
Zoo, bij de◡eff'ning van mijn leven
Voelde◡ik 't evenwichtig streven
Dat mij tijdelijk ging geven
't Beeld, welks eew'ge duur
In haar bron is, die in 't wijde
En het aardsch gebeur kan wijden
Uit haar hoogten, wijl ze een blijde
Liefd' door wolken vloeit -
| |
| |
Als de droeve winden klagen
Denk ik al die verre, vage
A. Roland Holst. |
|