De Gids. Jaargang 73(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 303] [p. 303] Gedichten. I. O Uw gezicht, doorzichtig - Schoon in het licht der oogen, O Uw gezicht onder het wichtig Donkre haar tot mij gebogen. Uw oogen, hel vermogen Als in den nacht brandende vuren, En het verwijlen der uren In lichtkring van uw oogen. Het licht geluid, dat trillend uit De diepte stijgt der duistre nacht; Als zilvre sluieren onwuiven-zacht U, nachtelijke bruid. Uw handen fijn, blanke idolen, Aanbiddelijke lijnen; Gedachten zoeken en verdolen, Even schijnen en verdwijnen. [pagina 304] [p. 304] Uw teer profiel, een oude sproke, Beeltenis van verren tijd, Legende, wonderbaar ontloken Uit mijn eenzaamheid. O uw gezicht, een zoet verblinden, Uw lach, een minnig spel, En uwe ziel, de zuivre wel, Die ik na lange dorst mocht vinden. [pagina 305] [p. 305] II. Zijt stil nu mijn gedachten en mijn zinnen. Blijde gespelen, die het leven mint, Die steeds elkander zoekt en wedervindt En met uw glinstrend web mij komt omspinnen. De avond dringt door open venstren binnen, De avond, die mij aan uw spel ontwindt; Ik voel haar adem, ben gelijk haar kind, Dat kan zijn rust slechts aan haar hart herwinnen. Hoe is die rust zoo angstig en zoo vreemd Na 't luide leven, dat de dag mij bracht, Hoe is het land zoo stil, waar naar den nacht Het laatste goud der doode zonne zweemt; Hoe hoor ik klaar de stem, die diep-in zingt En 't moede oog tot milde tranen dringt. H.W.J.M. Keuls. Vorige Volgende