De Gids. Jaargang 52(1888)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 354] [p. 354] Uit den Marfa-cyclus. I. Uit mijne jeugd. ....Een nimbus droeg ze om 't hoofd, en hare voeten Beroerden nauw'lijks de ijle wolkenvachten, Waarop zij zweefde om straks de zon te ontmoeten, Wier gouden stralen stoeiden met heur schachten. En dezen engel mocht ik dan begroeten, Zoo vaak hij me, in mijn snelverdroomde nachten, Verscheen. En op dien zinbedwelmend zoeten, Te korten droom, lag 'k uren lang te wachten. Toen leerde ik vrouwen kennen: Eén voor één Vergingen nimbus, wolk en vleugelpaar.... Men zei me dat ik wijzer werd. Was 't waar? Dan vlood mijn' wijsheid op uw' nad'ring heen; Want, toen ik U gezien had, toen verscheen Mij, 's nachts, wêer de engel van vóór vijftien jaar! - [pagina 355] [p. 355] II. Als zware wolken... Als zware wolken, drijven naar het Noorden Al mijn' gedachten, liefste, en al mijn' zuchten. Snel stuiven ze als ontrustende geruchten: Zeg me of uwe ooren al mijn' zuchten hoorden? Met vreeze zie 'k ze naar U henen vluchten: Zoo loom zijn de ongesproken liefdewoorden, Ze zijn zoo ver, die witte Wolga-boorden, De zee verzwelgt zoovele zware luchten! Als donk're wolken, drijven naar U henen Al mijne zuchten, liefste, en mijn' gedachten: Een onweer schuilt er, in die wolkenvachten! Want, met uw' ziel, wil mijn' ziel zich vereenen; Om onze scheiding moet mijn wezen weenen: Dik daalt de dauw, in onze zomernachten! - [pagina 356] [p. 356] III. Wraak. Ik wist wel dat Ge nimmer wêer zoudt keeren, Al weet ik nog niet wat U verre hield.... Gij hebt mijn hart, uw speeltuig, wreed vernield: Waarom kan ik U niet vervloeken leeren? Waarom lig 'k voor uw' beelt'nis neêrgeknield, Die tergend voortgaat met mij trouw te zweren, En waarom blijf ik, trouwlooze, U vereeren, Door U verraden - en door U bezield? Waarom? - Omdat ik zelf U, dichtend, maakte Tot de onvervloekbre, thans door mij vergood; Omdat mijn tooverstaf U, sterv'ling, raakte En U mijn woord het engelzijn gebood. Ik ken geen' Marfa, die haar eed verzaakte: De vlinder leeft, 't onoog'lijk rupsje is dood! - W.F.L. Lapidoth. Vorige Volgende