De Gids. Jaargang 52
(1888)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Drie sonnetten.Ga naar voetnoot1)I.
Wiegelied. Zacht luidt de eenvoudige, oude melodie,
Waarmee de moeder 't lijdend kindje sust,
Bij elke stroof zijn melkwit koontje kust,
Hem zoetjes wiegend, dat de pijn ontvliê.
Lief zucht dat lied van liefdeleed en - lust,
Door 't stil vertrek; geen, die daar luistre of spiê
Naar 't blanke groepje, dan de vader die
Zich opricht van de sponde waar hij rust.
Zoo zing ook ik mijn leed in slaap, heel zacht.
Slaap, zoete kindje! woel en ween zoo niet!
En zeer eentonig klinkt mijn wiegelied.
En niemand luistert, in den duistren nacht,
Naar de oude wijs, vol teedren weemoed, dan
Mijn arm ziek kindje, dat niet slapen kan.
| |
[pagina 141]
| |
II.
‘Verboden wandeling’. Als arme kindren, zwervend door het land,
In 't lommer van een lusthof blijven staan,
Waar vijvers vonklen, nachtegalen slaan
En koel groen loover schut voor zonnebrand;
Verlangend turen ze in die donkre laan
En naar dien schat van bloemen, hand in hand,
Vóór 't gulden hek, barvoets, in 't mulle zand,
En spreken niet, maar zuchten diep... en gaan; -
Zoo wijlden vaak mijn wenschen vóór de poort
Van 't Paradijs, en 'k droomde een schoonen droom.
Fel steekt de zon, lang is de weg, 'k moet voort.
'k Zie telkens om naar de ongenoten jeugd.
Mijn hart is zwaar en maakt mijn schreden loom,
En vraagt: - ‘Is vreugde zonde en droefheid deugd?’
| |
[pagina 142]
| |
III.
Op reis. Gelijk een reizende, in een schoone streek,
Terwijl de trein door woud en velden vliedt,
Wel koren golven, boomen vluchten ziet,
Maar 't eigen beeld daartusschen, roerloos bleek;
Tot zij van 't landschap luttel meer geniet,
Wijl 't spieglend glas, hoe ze ook dien blik ontweek,
Met de eigen oogen haar in de oogen keek,
Zoo vaak zij tuurde.. langer duldt zij 't niet.
Smette ook een stofwolk 't lichte zomerkleed,
Neer glijdt het raampje en binnen vliegt de rook,
Maar veldlucht streelt haar onweerkaatst gelaat; -
Zoo zie 'k in 't leven steeds mijn eigen leed
En 't staren op mijzelv' verdriet mij ook
En 'k ruk aan 't raampje... dat niet opengaat.
Hélène Swarth.
|
|