De Gids. Jaargang 52
(1888)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 522]
| |
Een Fransch liedjesdichter.Jules Jouy. Les chansons de l'année. Paris. Bourbier et Lamoureux. 1888.Tien jaar geleden gaf Quack in de Gids een frisch en boeiend overzicht van de Fransche ‘Chanson’ dier dagenGa naar voetnoot1). Het ligt op zijn weg die schets voort te zetten, ons van de Fransche chansonniers van het laatste decennium te vertellen en hunne beste coupletten voor ons af te schrijven. Het zal dan waarschijnlijk blijken, dat in de meeste Fransche liedjes der laatste jaren, in die namelijk welke zich boven de refreinen zonder slot of zin, de sentimenteele romances of de plat zinnelijke dubbelzinnigheden en ondubbelzinnigheden van het gewone café-chantant-repertoire verheffen, een sombere en een revolutionnaire grondtoon klinkt. Het is zelden meer de oude Fransche Chanson, het vroolijke, guitige lied, ‘la muse bonne fille, qui permet la plaisanterie et qui à un mot risqué répond par un franc éclat de rire, qui montre ses dents blanches et ses gencives vermeilles’;Ga naar voetnoot2) het lied waarin een vaderlandsche toon trilt, of een opgeruimde, optimistische levenswijsheid wordt gepredikt. In de liedjes van J.B. Clément, wiens naam aan het slot van Quacks artikel van 1878 slechts even genoemd werd, in die van Eugène Potier, en in tal van andere, voorkomende in de Refrains gaulois, in het Album de la nouvelle Chanson en de Refrains de la Lice - verzamelingen welke voor enkele sous in grooten getale door geheel Frankrijk verkocht worden - zal men den ontevreden toon, de bittere stemming, de oproerige en wraakzuchtige kreten hooren van den proletariër onzer dagen. | |
[pagina 523]
| |
Ik laat de stof voor dit artikel, dat geheel tot zijn domein behoort, voor mijn mederedacteur over, en vraag alleen verlof om, enkele oogenblikken, met u te bladeren in een pas verschenen bundel liedjes, welke Jules Jouy tot auteur heeft. Van tijd tot tijd vonden wij dien naam reeds in de groote Fransche bladen, wanneer zij zich verwaardigden in een verscholen hoekje een of meer coupletten aan te halen uit een liedje op een held van het oogenblik of op een van die tallooze riens, een schandaal of een dwaasheid, waarvan Parijs soms vier en twintig uur lang vervuld is. Hier hebt ge ze allen bijeen, de meer dan tweehonderd liedjes, van December 1886 tot December 1887 uit de vruchtbare pen van Jouy gevloeid en in Le Cri du peuple opgenomen, of in een of ander Alcazar d'été door den ‘chanteur favori du lieu’ populair gemaakt. Het publiek, waarvoor deze versjes in de eerste plaats geschreven werden, is niet kieschkeurig uitgevallen, en Jouy kon zich dus zoowel in den vorm als vooral in den inhoud zijner ‘chansons’ zeer groote vrijheden veroorloven. Het ‘genre grivois’ en ‘polisson’ is hier dientengevolge talrijker vertegenwoordigd dan wij voor onzen smaak wenschen zouden. Maar er blijft uit de tweehonderd liedjes nog een ruime keus te doen. Er is weinig of geen kunst aan deze rijmen besteed. Zij zijn eenvoudig in een meer of minder goeden luim, op het rythmus van een populairen deun, op het papier geworpen, à la bonne franquette. Toen dan ook de advocaat Blache in een pleidooi Jouy verweten had, dat hij op zeker schandaalproces een liedje had gemaakt, antwoordde de liedjesdichter: ‘Ieder zijn vak, cher maître! Vous parlez, en superbe prose,
Deux heures, sans vous arrêter,
Sans que l'on cesse d'écouter.
Moi je joue, en quelques minutes,
Mes pauvres petits airs de flûtes.
Chacun sou métier:
Vous êtes avocat, moi je suis chansonnier.’
Maar juist dit spontane, geïmproviseerde, gevoegd bij die zuiver Parijsche ingredienten, welke men blague en gaminerie noemt, geeft aan Jouy's liedjes hunne eigenaardigheid. Wie zich herinneren wil wat er in den loop van 1887 in Frank- | |
[pagina 524]
| |
rijk alzoo is voorgevallen, zal begrijpen dat de stoelvaste Grévy en zijn beruchte schoonzoon, dat De Generaal, dat Pranzini en La Limouzin door onzen liedjesdichter herdacht zijn. Ook Zola en het protest van de vijf naturalistische schrijvers, Bonnetain c.s., de brand van de Opéra Comique, de café-chantantzanger Paulus, en tal van andere groote en kleine beroemdheden van één dag of langer, zijn niet vergeten. Daarnaast treffen wij sterk socialistisch gekleurde liedjes in menigte aan. De arme Grévy moet het natuurlijk erg ontgelden. Le président Crampon heet het liedje, waarin o.a. dit couplet voorkomt: Son austère bienséant
A l'Elysé' s' trouve à l'aise.
Y' colle au fond de la chaise
Qui colle à l'appartement.
Afin d' chasser d' son repaire
L' vieux, à son fauteuil ancré,
Va falloir f..icher par terre
Tout l' faubourg Saint-Honoré!
In La crise présidentielle ontvangt Grévy op het Elysée Goblet, Freycinet, Floquet, Clémenceau en Ferry, ten einde hun om raad te vragen: C'que j' dois fair', ne me l' cachez pas!
Faut-il me démettre, en ces jours sinistres?
Faut-il m'en aller de ce pas?
Surtout parlez haut, car je n'entends pas.
Achtereenvolgens geven Goblet, Freycinet, Floquet en Clémenceau hem den raad om, hoe eerder hoe liever, zijn koffers te pakken. Grévy geeft hun allen gelijk: Freycinet, vous avez raison:
Ce n'est pas moi qu'ai dit: ‘J'y suis, j'y reste!’
Freycinet vous avez raison;
Car c'est le maréchal de Mac-Mahon.
Als Jules Ferry het laatst aan het woord komt, zegt deze: M'sieur Grévy, votre poste est bon;
Si vous m'en croyez, restez cù vous êtes.
| |
[pagina 525]
| |
En Grévy, die het altijd met den laatsten spreker eens is, aarzelt nu ook niet: M'sieur Ferry, vous avez raison;
Y'a pas d' danger que j' donn' ma démission!
Wanneer Daniel Wilson na de bekende onthullingen het Elysée moet verlaten, laat Jouy Grévy, op de wijs van La grâce de Dieu, een romance zingen, getiteld Les adieux de l'Elysée, met dezen aanhef: Tu vas quitter notre Elysée
Et t'en aller bien loin, Daniel!
Félicité réalisée
Vous ne durez pas sous le ciel!
En verder in dit couplet, dat in rijkheid van rijmen - in elken regel vindt men den vereischten consonne d'appui - niets te wenschen laat: Ici commence ton martyre:
Si l'on te mettait en prison!....
Pour ne pas qu'on te le soutire,
Laisse ton or à la maison!
Va, ma fortune est colossale;
Un jour je te la laisserai.
Va fonder une succursale,
Loin du faubourg Saint-Honoré.
Va, mon Daniel, adieu! } (Bis.)
Il faut quitter ce lieu!.... } (Bis.)
Adieu! Il faut quitter ce lieu!... (Bis.)
Il reviendra! Il s'en va! Partira! ... Partira pas!...., Il est r'venu! - die titels wijzen duidelijk genoeg aan, wien de liedjes gelden. Il reviendra
Quand le tambour battra....
Pour cortège il aura
La France entière!
hadden de Boulangisten gezongen. Maar Jouy roept hun verontwaardigd toe (op de wijze van En r'venant d' la r'vue!): | |
[pagina 526]
| |
Tas d'aboyeurs, meute servile,
Pauvres bestiaux bons à manger
Qui braillez des couplets en ville
A la gloire de Boulanger,
Lêcheurs de sabres et de bottes
De la Ligue des patriotes;
Tous les cabotins du canon,
Prosternez-vous devant ce nom.
Gueulards, sachez le bien,
Au pouvoir s'il revient
Vite il fera baisser le ton
Aux échappés de Charenton.
Vous serez emballés,
Ficelés, muselés,
Lanternés et bernés,
Et, finalement, canonnés.
Il reviendra.
Pour faire un coup d' Etat;
Il vous enfermera
Tous en fourrière!
Il reviendra!
Il vous détrompera:
Son pied il vous mettra
Dans le derrière!
En hoe kwam Hij terug? Précaution que rien n' motive
L' général qui, jadis, partit
Debout sur un' locomotive
Dans l' wagon des chiens s'est blotti.
IL est r'venu
Nul ne l'a reconnu;
Pour garde il n'a pas eu
La France entière.
IL est r'venu;
Et personn ne l'a vu;
IL est rentré par u
N' porte de derrière.
Wilt ge den vollen indruk ontvangen van al het boeiende, verrassende en afwisselende dat er gelegen is in een Boodschap als die, waarmede Sadi-Carnot het presidentschap aanvaardde, een stuk nagenoeg gelijkluidend aan de Boodschap waarmede al zijn voor- | |
[pagina 527]
| |
gangers en opvolgers hun presidentschap aanvaard hebben en aanvaarden zullen, lees dan Le message de M. Sadi-Carnot: (Wijze: T'en souviens-tu?)
Représentants de notre République,
Vous qui m'avez nommé son président,
Merci, merci! car de la République,
Je serai le fidèle président.
Pilote du char de la République,
Vers l'avenir, en sage président,
Je conduirai ton vaisseau, République,
Intact, au port du futur président.
Favorisant les prudentes réformes,
Par le Progrès et par la Liberté,
On me verra toujours pour les réformes
Et n'entraver jamais la Liberté -
en zoo altijd maar voort! Paulus, de held van den Alcazar d'été en de vriend van Boulanger, de man met ‘le masque imposant et triste de Napoléon à Sainte-Hélène’ - volgens Jules Lemaître - die, naar men beweert, 6000 frank in de maand verdient met zijn liedjeszingen, wordt door zijn vriend Jouy (‘A mon ami Paulus’, luidt de opdracht) in zijn eigenliefde gestreeld met de verzekering: Si m'sieur Paulus avait voulu
Lanturelu,
Du monde éblouissant la carte
Au jour, en Corse, il fut venu,
Lanturelu,
Beau comme un demi-dieu de Sparte.
Si m'sieur Paulus avait voulu,
Il eût effacé Bonaparte.
Als Paulus gewild had, zou hij Molière, Galilei overtroffen hebben, zou hij de naaimachine, het buskruit hebben uitgevonden. Autre Newton au front dantesque,
Dans le grand Mystère il eût lu,
Lanturelu,
Et trouvé le Mot gigantesque.
Mais m'sieur Paulus n'a pas voulu:
Il lui suffit d'être grotesque.
| |
[pagina 528]
| |
De geschiedenis van de vijf kleine naturalistische schrijvers en hun protest tegen Zola wordt in een soort van ‘Complainte’ behandeld, met het refrein: Il était cinq petits enfants
Qui chassaient les gros éléphants.
Zij zien een reusachtigen olifant, die zóó groot is, dat hij de opgaande zon voor hen bedekt; eerst gaan zij om hem heen zitten, dan werpen zij hem met steentjes, die voor hun handjes te zwaar zijn; zij steken de vuist tegen hem uit, en, wanneer zij zien dat de kolos zich nog niet beweegt, helpen zij elkaâr en kruipen éen voor éen op zijn rug. Soudain, le géant remua;
Chaque petit enfant tomba;
Et le colosse était si grand
Qu'ils se tuèrent en tombant.
L'éléphant mange, sans remords
Et les petits enfants sont morts.
De nooden van het volk, dat barrevoets gaat en honger lijdt, van den arbeider en de fabriekwerkster, die door hun patroons worden geëxploiteerd, de harde strijd tusschen de vetten en de mageren, ‘les rouges et les blêmes’, tusschen de mannen uit het volk, die in opstand komen, de helden en martelaren, wier namen de geschiedenis niet kent (‘Les inconnus’), en de phrasenmakers, de mannen die op het kussen zitten, en wier namen maar al te bekend zijn (‘Les trop connus’), vinden in Jouy hun chansonnier. Nu eens is het een woord van enkel medelijden als in Noël des petits sans-souliers: Noël! Voyez: les tout petits
Fort mal lotis,
Se sont blottis,
Tremblants, dans le coin d'une porte.
Ils n'ont ni souliers, ni sabots,
Pour mettre les jouets si beaux
Que le petit Noël apporte.
Dan weder is het een liedje vol bitterheid: de overdenking van een ‘crève-la-faim’, wanneer hij een boek ziet aangekondigd, waarin tegen de vervalsching van levensmiddelen wordt gewaarschuwd: | |
[pagina 529]
| |
Pour ma part, je m'en moqu' tout à fait;
Jeûnant les deux tiers de l'année,
J'vous demande un peu qu'est-c'que ça m'fait
Qu'la nourritur' soy' falsifiée. -
of deze uitval in Le 14 Juillet du Vagabond: Ça m'étourdit tout' cett' cohue!
I's m'ennui'nt tous ces gens heureux
Qui se balladent dans la rue,
En poussant un tas d'cris joyeux!
Ben, moi, je n' cri' rien et pour cause:
Car, bien que j' soy' républicain,
C'est tannant d' crier ‘Viv’ quèqu' chose
Lorsque, soi-même, on crèv' de faim!
Straks is het een strijdkreet vol haat: La carmagnole des meurt-de-faim met dit refrein: Frères, faut que ça change;
Marchons d'aplomb! (bis)
Il faut que chacun mange;
Bourgeois, du pain ou du plomb!
of een woeste bedreiging: Bourgeois, quand le blé des revanches
Au cimetière sera mûr
On fauchera vos faces blanches
Au mur!
En daartusschen treft ons een ernstig lied, zonder refrein of aangegeven zangwijs: het luguber gedicht op La ‘Veuve’ (de volksnaam voor guillotine), die, in groot toilet en de onheilspellende mand als ‘corbeille de mariage’ naast haar, een nieuwen echtgenoot afwacht; dan Les deux échafauds, een vergelijking tusschen het schavot van voorheen en van thans: Autrefois l'échafaud, ministre
D'un grandiose châtiment,
Dessinait sa forme sinistre
Sur l'horizon clair, hardiment.
Mais aujourd'hui l'échafaud tremble
Tapi dans quelque endroit perdu.
Tout prêt à s'enfouir il semble
Frissonner du sang répandu.
| |
[pagina 530]
| |
Gais tueurs aux àmes sensibles
Le dilemme est clair et parfait:
Dressez des échafauds terribles
Ou supprimez-les tout à fait.
Wat zal er overblijven van deze liedjes, zoo los van vorm, dikwijls zoo ruw van toon; soms op eigen trant gezongen, soms ook niet meer dan een flauwen nagalm van Victor Hugo's Châtiments of Richepin's Chanson des Gueux? Jouy zelf doet het voorkomen, of hij er niet veel van verwacht. In La Chanson du chiffonnier, dat zijn bundel besluit, neuriet hij: De notre naissance à la mort,
Sur toute chose le temps mord.
Le torchon succède au paillon
Et la poussière au papillon.
L'or et l'argent: neige qui fond,
Chiffon, chiffon, tout est chiffon.
Liefde, onschuld, trouw, de beloften van den politieken candidaat, heldenmoed, roem, geluk, oude herinneringen, - alles sneeuw die smelt, alles: ‘chiffon’. En zijn liedjes? Que fera-t-on, dans quelques mois,
De ces vers, par moi publiés?..
Des cornets pour les épiciers.
Chansonnettes: neige qui fond,
Chiffon, chiffon, tout est chiffon.
Zou er werkelijk van deze liedjes niets blijven hangen? Is het niet te vreezen, dat het oproerig refrein, dat de vloekzang in het geheugen van velen blijft, en - ‘chiffons’ zijn een goede brandstof - op een gegeven oogenblik de smeulende hartstochten in vlam zet? ‘Tout finit par des chansons!’ moge Brid'oison aan het slot van Le Mariage de Figaro zingen; wij vergeten niet, dat chansons vaak ook het begin zijn geweest, het preludium van - den opstand. J.N. van Hall. |
|