De Gids. Jaargang 52(1888)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 354] [p. 354] [Gedichten van Hélène Swarth] I. Practische menschen. Zij vreezen vreugde en noemen liefde zonde, Een zonloos leven, deugd en proza, plicht. Zij zengden nooit hun vleugels aan het licht, Als vlinders, in een tuin, bij avondstonde. Geen lied bezielt hun zielloos aangezicht En glazen blik. De wijsheid spreekt bij monde Van dezen: welke spreuk hun waan verkonde, 't Is zuiver goud. 't Zijn menschen van gewicht. Strande ook mijn bootje op onvermijdbre klippen, Zal 'k hun verhalen van mijn droefenis? Geen klacht zal komen over deze lippen. O woud, verberg mij in uw duisternis! Laat mij vergeten, waar uw beken glippen, Hoe koel de mensch, hoe leêg mijn leven is. [pagina 355] [p. 355] II. Kloostertuin. Gelijk een non die, bleek en rusteloos, De kloostergaarde wandelt op en neer: Bij 't zelfde perk neemt zij dezelfde keer. 't Is herfst; ontbladerd ligt de laatste roos. En 't plechtig uur herdenkt zij telkens weer, Toen zij, zoo jong, met vreugde en voor altoos, De witte wijle insteê der wereld koos. In 't stervend loover zingt geen vogel meer. Zoo dool ik, droef, door 's levens dreven heen. Geen zon! geen zang! een bloem? ik vind er geen. De dorre blaadren dwarrlen, geel en bruin. Op 't marmren kruisbeeld vallen ze, één voor één. O leven! stille, kille kloostertuin, Met hooge muren en een god van steen! [pagina 356] [p. 356] III. Zomernacht. De sterren bloeiden in den zomernacht; De zuidewind suisde in de boomen zacht. Op de oude huizen trilde manelicht, Hunne oogen loken stil de zwanen dicht, Die straks nog dreven op den donkren gracht. De sterren bloeiden in hun flonkerpracht. Wij togen droomend door de straten heen. - De erinnring troost me als ik, verlaten, ween. - In kalmen sluimer lag de stille stad. De maan dreef langzaam langs haar zilvren pad En langzaam togen we over de oude brug. - Die oude erinnring komt zoo trouw terug! - - ‘En zoekt ge een rots waarop gij leunen moogt? O neem mijn arm, die u te steunen poogt! En zoekt ge een warme, vaak doorgriefde borst? O neem de mijne en stil uw liefdedorst! En zoekt ge een ziel, die zegge: - “Doode, ontwaak!” O neem de mijne voor die godetaak!’ [pagina 357] [p. 357] En jaren vloden na dien zomernacht. Weer ruischt een koeltje door de boomen zacht. Ik zie die oogen, blauw in 't sterrenlicht, Die stille stad, als in een vergezicht. En 't woord dat mij zijn liefde gaf, dien nacht, Dat zal ik hooren in mijn graf... heel zacht. Hélène Swarth. Vorige Volgende