| |
| |
| |
Twee stelsels van kolonisatie.
J. Dacosta, The Indian budget for 1887/88. H.S. Cunningham, British India and its rulers. Paul Leroy Beaulieu, De la Colonisation chez les peuples modernes. Arthur Mills, On colonial constitutions.
De Engelschen in Britsch-Indië en de Nederlanders op Java zagen zich herhaaldelijk en zien zich ook in onze dagen voor analoge vraagstukken gesteld op het gebied van staathuishoudkunde en regeeringsbeleid.
Dezelfde oorzaken hadden dezelfde gevolgen. Factorijen, kleine handelskantoren door eene Oost-Indische Compagnie gesticht, waren bij beiden de oorsprong van de tegenwoordige macht. Weldra waren forten noodig om die handelskantoren te verdedigen; ongemerkt werd het handelslichaam van koopman, souverein. Door krijg te voeren en verdragen te sluiten breidde het gebied zich meer en meer uit, ofschoon erkend moet worden, dat het eerste vaak tegen den wil der Compagnie geschiedde; de bewijzen daarvoor zijn in overvloed voorhanden, totdat wanbeheer en oorlogen haar deden in een storten en het gebied in handen kwam van de eenig mogelijke opvolgers, in Engeland in 1857 van de Kroon, in Nederland in 1800 van de Bataafsche Republiek.
Beide natiën vonden in hare bezittingen een zeer ontwikkeld volk; beiden hebben met eene uiterst geringe macht verbazende uitgestrektheden onderworpen; beiden heerschen nog met een zeer klein personeel over millioenen inlanders, en, om de overeenkomst in den toestand van regeerder en geregeerde te
| |
| |
voltooien, in beide koloniën bestond de bevolking nagenoeg uitsluitend uit landbouwers.
Bij de oplossing van de vraagstukken, zoo even genoemd, sloegen beide natiën echter verschillende wegen in; met andere woorden: het stelsel van bestuur was verschillend. In de volgende bladzijden zullen de resultaten van die verschillende maatregelen kortelijk worden nagegaan.
| |
I.
De basis van het regeeringsbeleid voor Britsch-Indië is de acte van 2 Augustus 1858, welke door Lord Canning in Indië werd afgekondigd op 1 November van dat jaar. Het bestuur over Indië werd daarbij op de volgende wijze geregeld. In Engeland is een secretaris van Staat voor Indië, die deel uitmaakt van het Ministerie en aan de wisselvalligheden der politiek is blootgesteld. Hij wordt bijgestaan door een raad van 15 leden, die voor 10 jaren worden benoemd, doch wier benoeming voor 5 jaren kan worden verlengd in het belang van den dienst. Zij mogen geen lid zijn van Hooger of Lager Huis. De secretaris dient zijne begrooting in aan het Parlement.
In Indië bestaat het bestuur uit den Gouverneur-Generaal (Vice Roy), bijgestaan door een raad van 6 leden voor het uitvoerend bewind, welke raad met 12 leden wordt vermeerderd voor zaken van wetgeving. De opperbevelhebber van het leger is per se buitengewoon lid van dien raad, zoo ook de Gouverneurs van Madras en Bombay, indien de Gouverneur-Generaal zich bij toeval binnen de grenzen van hun presidentschap ophoudt.
De onderkoning, de gouverneurs der presidentschappen, de 6 gewone leden van den raad, de advocaten-generaal en alle officieren der zee- en landmacht worden door de kroon benoemd.
De raad van 6 leden wordt gewoonlijk evenals de onderkoning voor 5 jaren benoemd, doch dit is geen verplichting. De verschillende takken van administratie worden onder de leden verdeeld, ongeveer zooals bij ons in een ministerie. De onderkoning behoudt het Departement van Buitenlandsche zaken meestal voor zich. In den wetgevenden raad, die, gelijk wij zagen, bestaat uit 6 leden van den uitvoerenden raad, vermeerderd met 12 leden, die voor 2 jaren door den onder- | |
| |
koning worden benoemd, hebben steeds eenige inlanders zitting. De gouverneur presideert beide raden. Elk lid van beide raden heeft het recht voorstellen te doen.
De onderkoning wordt bijgestaan door eene Algemeene Secretarie in 7 Departementen verdeeld: Binnenlandsche Zaken, Financiën, Buitenlandsche Zaken, Leger, Openbare Werken, Landbouw en Wetgeving. Aan het hoofd van elk departement staat een secretaris, bijgestaan door een adjunct-secretaris en verdere ambtenaren. Onder dit centraal bestuur staat dat der provinciën: in het geheel 12 in aantal. Madras en Bombay, hoewel elk een presidentschap onder een luitenant-gouverneur, zijn evenzeer onder dat 12tal begrepen. Naast den luitenant-gouverneur is ook daar een uitvoerende en wetgevende raad, evenals die, welke den onderkoning ter zijde staat. Enkele inlanders zijn ook in Madras en Bombay lid van den wetgevenden raad.
De onderkoning bestuurt zelf van de provinciën, die onder zijn direct gezag staan: Adjmire, Berar, Corrg met Bangalor en de Andaman-eilanden. Over de 6 andere provinciën, welke zijn: Bengalen, (Bengalen proper) Assam, de Pundjab, Birmah, Centraal-Indië en de N.W. provinciën met Oudhe, staat of een luitenant-gouverneur onder den onderkoning en door dezen benoemd, behoudens goedkeuring van de kroon, of een superior collector, eveneens van den onderkoning afhankelijk. Eigenlijk Bengalen, de N.W. provinciën met Oudhe, de Pundjab, hebben een luitenant-gouverneur, de overigen staan onder een superior collector. Bengal Proper heeft een wetgevenden raad van 13 leden, waaronder 4 Hindoes. Deze raad wordt door den luitenant-gouverneur benoemd. Elke provincie heeft eene Secretaire. Dit gebied, de 12 provinciën te zamen, telt 199 millioen inwoners.
De inlandsche Staten, de een meer, de ander minder afhankelijk, tellen 55 millioen inwoners, zoodat de geheele bevolking van Voor-Indië stijgt tot 254 millioen zielen op eene oppervlakte van 73000 □ geogr. mijlen, dus ongeveer 9 maal de oppervlakte van Frankrijk met 8 maal de bevolking van dien staat.
Het Britsch gebied is verdeeld in 234 districten, elk bestuurd door een collector, of collector magistrate, onder wien verschillende ambtenaren gesteld zijn. Het district is de administratieve eenheid - en verdeeld in subdistricten, welke in Madras
| |
| |
en Bombay Taluk heeten en elders Thasil worden genoemd. De subdistricten zijn in dorpen verdeeld.
De ambtenaren voor den burgerlijken dienst bestaan uit 4 klassen:
1o. de Covenanted Service, die zich in Engeland aan een examen moeten onderwerpen. Zoodra de candidaten aan het examen hebben voldaan, moeten zij nog 2 jaren in Engeland blijven, krijgen eene toelage van 3600 gulden 's jaars en studeeren dan aan eene Universiteit of een college in verschillende vakken, waarvan Inlandsche talen de hoofdzaak uitmaken. De Bengal Civil Service schijnt aangenamer te zijn dan die in de andere presidentschappen, ten minste zoo werd mij verzekerd door den heer I. Read, secretaris van de Noordwestelijke provinciën, dien ik in het laatst van 1886 te Samarang ontmoette, tot bevestiging waarvan hij mij verder mededeelde, dat de hoogste nummers van het examen, voordat de candidaat-ambtenaar naar eene Universiteit ging, steeds mochten kiezen, waar zij wilden geplaatst worden en dan allen ook de Bengal Civil Service kozen.
2o. uit de Statutory Civil Service, dat zijn de inlandsche ambtenaren.
3o. uit de Non-covenanted Service, waartoe alle mindere ambtenaren behooren, geplaatst bij openbare werken, bij de administratie der bosschen, der gevangenissen, bij de politie, de inspectiën enz. Deze ambtenaren worden gerecruteerd uit Europeanen, Eurasiërs (mestiezen) of inlanders.
4o. kunnen stafofficieren in den burgerlijken dienst gebezigd worden in de niet onder geregeld beheer gebrachte provinciën; evenwel is hun aantal niet groot.
Wat de wetgeving aangaat worden de Engelschen in geheel Indië beheerscht door die van het moederland, terwijl de inlanders volgens hunne wetten en gebruiken worden geoordeeld in gevallen van erfrecht, huwelijk, boedelscheiding, adoptie, godsdienst, kastenrecht der vrouwen. In andere gevallen gelden drie soorten van wetten nl. de parlements-acten vóór 1726, de besluiten van den gouverneur-generaal in rade van 1773 tot 1833 en de besluiten derzelfde autoriteit van 1833 tot nu, vermeerderd met enkele besluiten van de gouverneurs van Madras en Bombay.
Uit het bovenstaande blijkt ons dus al dadelijk, dat de belangrijke schakel, welke in ons binnenlandsch bestuur wordt
| |
| |
aangetroffen, bestaande uit de Regenten, Wedono's en assistent-Wedono's, in Britsch-Indië ontbreekt. Den collector gelijkstellende met onzen resident, kunnen de junior collectors met onze controleurs worden vergeleken. Wel is er een zwerm inlandsche ambtenaren, die men op Java met de mantrie's zou kunnen gelijkstellen, maar de inlandsche hoofden, die resident, assistent-resident of controleur ter zijde staan, mist men in Indië.
Bij de rechterlijke macht is het verschil met onze instellingen niet zoo groot, want of er nu één hoog gerechtshof te Batavia is en er zijn High Courts te Calcutta, Madras, Bombay en Allahabad, dit is geen principiëel verschil. Wel zijn twee essentiëele verschillen: dat in Britsch-Indië de rottanstraf bleef gehandhaafd en dat van elk vonnis van eene rechtbank in Indië beroep mogelijk is op de Kroon in Engeland, waardoor eene opperste contrôle wordt uitgeoefend.
De bronnen der inkomsten en de oorzaken der uitgaven zijn almede in hoofdzaak weinig verschillend van die op Java. De cijfers zijn grooter, het budget voor 1886/87 was ruim 808 millioen gulden in ontvangst en uitgaaf. Op twee punten bestaat daarenboven verschil.
Britsch-Indië plant de papaver en verkoopt het opium aan China of heft een uitvoerrecht, maar de pacht tot het recht van verkoop in het klein brengt niet veel op, terwijl bij onze inkomsten die pacht vrij belangrijk is.
Verder komt onder de uitgaven eene rubriek voor, die bij ons niet aanwezig is: rente van de schuld. In 1883 bedroeg deze 1911 millioen en sinds neemt de schuld toe, hoofdzakelijk door twee oorzaken, de militaire maatregelen, die meer en meer urgent worden en de voortdurende waarde-vermindering van het zilver. Dit metaal dient als ruilmiddel in Britsch Indië en het land verliest geweldig bij de inwisseling. De rupee, welke altijd voor 2 shillings werd gerekend, is gevallen op 1 shilling 7 pence en zelfs op 1 sh. 4 p. en er bestaat neiging tot verdere daling.
Bij de bespreking van het algemeen stelsel van bestuur in Britsch-Indië blijft nog een punt ter behandeling over, hetwelk echter, n'en déplaise aan enkele voorstanders er van in ons Parlement, ons niet van zooveel gewicht voorkomt, waar het geldt een essentiëel verschil te noemen in regeeringsbeleid: nl. het zelfbestuur van enkele gemeenten. Sedert 30 jaren heeft
| |
| |
de Britsch-Indische regeering het systeem van verkiesbare gemeentebesturen meer en meer uitgebreid, en behalve Calcutta, Bombay en Madras, hebben nu 14 millioen inwoners in de voornaamste steden hunne gemeentelijke vertegenwoordiging.
De voornaamste punten van verschil in het algemeen Bestuur zijn thans aangegeven. Zien wij nu hoe de tegenwoordige toestand in Britsch-Indië is.
Door verschillende Engelsche schrijvers als: Wilfred, Scawen, Blunt, M.I. Hyndman, I. Dacosta, W. Stobie, J.A. Cotton, H.S. Cunningham zijn o.a. in de Fortnightly Review van 1885 en 1887, in de Westminster Review van 1877 en in de Nineteenth Century van 1878 en in afzonderlijke geschriften allerbelangrijkste mededeelingen gedaan, waaruit zich een vrij volledig geheel laat construeeren.
Volgens deze schrijvers is de Indische maatschappij in een toestand van voortdurende verarming en dit proces gaat op steeds sneller wijze voort; de uiterste grens der belastbaarheid is bereikt; het land is verarmd, en de aanslag in omgekeerde reden tot de productie gestegen. De hongersnooden, die Indië hebben geteisterd, zijn financiëele hongersnooden. Vele uitgaven zijn gedaan zonder dat het volk er van heeft geprofiteerd en het productief vermogen is er niet door vergroot. De landbouwers worden gedwongen om geld op te nemen tegen 40 % en 60 % ten einde hunne belastingen te kunnen voldoen, uit welke belastingen publieke werken worden betaald die 4 % rente geven, ja de telegrafen geven 2.7 %. Is het dan te verwonderen, dat de normale toestand van den rajat in Madras b.v. eene hopelooze schuldplichtigheid is?
Er bestaat bij het volk een algemeen wantrouwen in de bedoelingen en in de goede trouw van het Gouvernement. De zoutbelasting werkt zoodanig, dat een ton Cheshire zout in Engeland kost ƒ 6 en in Bengalen ƒ 126. Het zoutverbruik wordt daardoor zeer beperkt en het vee blijft er van verstoken. De spaarpenningen, die voor schaarschte moesten behoeden, zijn in allerlei openbare werken belegd, waarvan de opbrengst soms niet eens de renten van het kapitaal kunnen dekken. De Staatsspoorwegen geven 1 %.
De oorzaak der hongersnooden lag niet in het gebrek aan voedsel, maar in het gebrek aan middelen om voedsel te koopen.
| |
| |
De irrigatiewerken hebben niet voldaan, de landbouwers verkiezen putten boven kanalen. In 1355 was het Gangeskanaal voltooid en de Doabstreek, die toen beveiligd heette, werd in 1860 en 1869 toch door hongersnood geteisterd. In Madras worden dammen in de rivieren gelegd, doch dit voldoet niet in jaren van droogte.
De Engelsche ingenieurs zijn er niet in geslaagd hunne werken in te richten naar de behoeften van den inlandschen landbouwer. Zij stelden zich niet in betrekking met hem en hadden geen kennis van de werkelijke behoeften. Van de minieme schaal, waarop de landbouwer zijne zaken drijft, schijnt men zich geene duidelijke voorstelling te hebben gemaakt.
De toestand der niet landbouwende klassen is evenzeer te beklagen. De invoering der goedkoope Manchester katoentjes heeft de industrie der wevers vernietigd. De bewerking van juweelen en metalen, het houtsnijden, zadelmaken, fijne borduurwerken, karpet maken, de beeldhouwkunst, de bouwkunst, al deze uitingen van nationale nijverheid zijn gelijkelijk vervallen.
Dr. W.W. Hunter berekent dat ± 40 millioen zielen door het leven gaan op onvoldoend voedsel.
Daarbij komen nog vreemde handelingen van het Gouvernement, b.v. de praktijk van als inkomen zich toe te eigenen groote sommen, die het voor derden onder bewaring had, als jaarrenten, pensioenen, welke toeëigeningen reeds in 1872 waren begonnen, toen er door professor Fawcett de aandacht op werd gevestigd. Zoo in 1875 weder ƒ 37,000,000, die behoorden aan het Civil Service annuity fonds.
De ambtenaren der belastingen trachtten, zoodra men vreesde, dat zij in hun ijver om de belasting binnen te krijgen, inbreuk hadden gemaakt op de wet, zich zooveel mogelijk aan de rechtspraak der gerechtshoven te onttrekken. De volksrechten werden geschonden wanneer het de behandeling gold van zaken, die het bezit van den grond raakten.
Feitelijk heerscht er tengevolge van den druk der grondbelasting, die soms 35 % of 40 % bruto is, groote ellende onder het volk.
Een staaltje van willekeur door de Engelsche particulieren uitgeoefend, wordt ons door W. Stobie in zijn Actual life in Bengal in de Fortnightly Review van 1887 medegedeeld. In de districten Tirhood, Champarien en Chuprah van de provincie
| |
| |
Berar in het Presidentschap van Bengalen wordt veel indigo geteeld. De Engelsche planter pacht de gronden van de inlandsche eigenaars en sluit dan contracten met de omliggende bevolking. Voor den vollen oogst wordt daarbij eene vaste som betaald. Dat bedrag wordt niet overschreden bij meerdere opbrengst, wel verminderd, wanneer een kleine oogst wordt gemaakt, en de basis van die geheele indigocultuur wordt dan ook door Stobie zeer kernachtig omschreven met de volgende woorden: The essence of the Indigo Industry here, with its enormous profits, is that might is right.
In casu is ook door een Engelschman een stuk grond gehuurd en met de bevolking een contract gesloten voor de bewerking daarvan. Een jong Hindoe van hooge kaste, door ziekte geheel verarmd, en niet in staat om aan zijne verplichte belasting tegenover den Engelschman te voldoen, ziet echter gelegenheid zijn nog braak gebleven akker, zonder schade voor den huurder, zoo te bewerken dat de goede uitslag van den indigo-oogst verzekerd is. Alleen, hij vraagt tijd aan zijn landheer. Hij is arm, en dus niet in staat de verschillende inlandsche geëmployeerden, die allen, de een meer, de ander minder, toezicht uitoefenen op de plantage, met geld of goederen gunstig voor zich te stemmen. Hij legt zijn toestand bloot aan den Engelschen landheer, maar deze beschouwt zijn verhaal eenvoudig als eene aaneenschakeling van leugens en uitvluchten, laat den ongelukkigen, ziekelijken Hindoe aan een der pilaren van zijne voorgalerij binden, waarna hij hem met zijn rottan zoolang afranselt, dat de man voor dood wordt weggedragen. De Hindoe sterft te huis aan de ondergane mishandeling. Zijne vrouw maakt van de zaak eene aanklacht bij eene Inlandsche rechtbank. Te vergeefs tracht de Engelschman haar door geld en beloften over te halen, om de aanklacht in te trekken. Het gerecht zal zijn loop hebben. Natuurlijk zullen er getuigen worden gehoord en prachtig is de teekening door Stobie gegeven van den inlandschen hoofdopzichter en de door dezen bewerkte getuigen.
Op den avond voor den dag, waarop men denkt, dat er getuigenis zal moeten worden afgelegd, wordt in zijn huis eene generale repetitie gehouden met enkele schavuiten, ten einde gedurende het getuigenverhoor te bewijzen, dat op den dag, waarop de Hindoe afgeranseld werd, de Engelsche landheer
| |
| |
niet in de voorgalerij is te zien geweest, en de Hindoe dien geheelen dag ook zijn huis niet heeft verlaten.
Dit laatste wordt nog wel getuigd door een Brahmaan, die de heilige rivier er zelfs bijhaalt en zegt: ‘I can swear with my face to the Ganges, that the now deceased man not has left his home in the morning of the 5th i.s.’
De districtsgeneesheer geeft eene verklaring, dat de Hindoe gestorven is tengevolge van uitputting en dat de striemen op zijn lichaam merkbaar veroorzaakt zijn door de bamboelatten van den brancard, waarop hij later naar het hospitaal werd vervoerd. De Europeesche ambtenaar, tot wiens competentie het onderzoek behoort, houdt wellicht een onderzoek, maar zwijgt. De inlandsche politie legt zich geheel en al neder bij de verklaring van den doctor, en de Engelsche planter heeft ongestraft een doodslag begaan.
Dit schreef Stobie in het Septembernummer van de Fortnightly Review van 1887 en hij noemde het ‘actual life in Bengal’!
De Engelsch-Indische ambtenaren en de particulieren in de bovengenoemde districten zijn verplicht die feiten te logenstraffen; - toch blijft de indruk droevig.
| |
II.
Zoo wordt ons nu het land beschreven, dat door velen, ook op Java, steeds als een eldorado wordt afgeschilderd.
Het is niet te ontkennen, dat Britsch-Indië relatief meer spoorwegen heeft dan wij op Java bezitten, dat ± 14 millioen inwoners in de groote plaatsen het twijfelachtig voorrecht genieten eene gemeentelijke vertegenwoordiging, die afzonderlijke belastingen mag uitschrijven, te kunnen kiezen, dat de positie van den Engelschen ambtenaar in de covenanted service, en van den particulier, aangenamer is dan op Java, maar dat is niet de hoofdzaak.
De hoofdzaak is, van welke bevolking de levensconditiën beter zijn, van de 19 millioen Javanen onder ons bestuur, of van de 186 millioen Indiërs, de 14 millioen der groote steden er tijdelijk buiten gelaten, onder het Britsche bestuur. Volgens Hyndman en Dacosta bedraagt het inkomen van een Indisch huisgezin ƒ 90 's jaars; volgens de berekeningen van Dr. Solle- | |
| |
wijn Gelpke voor de landrenteregeling kan dat voor Java op ƒ 150 's jaars gesteld worden. Overgespaard kapitaal bezit de Javaan evenmin als de Indiër; het kapitaal van het volk op Java, en masse, bestaat uit zijne vlijt en zijne spierkracht. Verdienen bij een dergelijken toestand belastingen in geld wel de voorkeur boven die in arbeid? Een beslist antwoord is niet gemakkelijk te geven.
Op Java zijn vele lichtpunten aan te wijzen. De goede staat, waarin de wegen verkeeren, de openbare veiligheid, rechtspraak zonder aanzien des persoons, ijver en geschiktheid der Europeesche en inlandsche ambtenaren, groote mate van rechtszekerheid, enz. Dit alles wordt niet erkend omdat het dagelijks genoten wordt en dus langzamerhand als eene conditio sine qua non wordt betracht. Bovendien zijn wij Hollanders van ouder tot ouder een volk van pruttelaars geweest en zullen dat wel altijd blijven.
In Engelsch Indië wordt de toestand der bevolking in de zoogenaamde Vorstenlanden, als ik dit woord hier gebruiken mag ter verduidelijking, beter genoemd dan in de Gouvernementslanden, en ik behoef ieder slechts te herinneren aan het onuitsprekelijk aangenaam gevoel, dat hij had als de reiswagen in den weg van Djocja naar Magelang ongeveer 5 palen bezuiden Moentilan de brug over de Progo-rivier in de richting van Magelang was gepasseerd - dubbel aangenaam als er op het traject van Djocja af door de kuilen en gaten in den weg geen wiel of as van den reiswagen was gebroken! In onze Vorstenlanden komen juist de Ketjoepartijen voor, die nu en dan in de Indische bladen worden vermeld.
Terwijl in Britsch-Indië met allen ernst de vraag besproken en vaak bevestigend wordt beantwoord: is ons bestuur niet te kostbaar voor het land? weet onze regeering op Java, zij het dan ook met moeite, het evenwicht in de begrooting te handhaven.
Twee kwetsbare plekken zijn er op die begrooting, de koffiecultuur en de opiumpacht, maar intrekking van de eerste, waar zij te drukkend is, met zooveel doenlijk streven, er in de daarvoor geschikte streken een volkscultuur van te maken en het ten uitvoer leggen van Enklaar van Guericke's plan ten opzichte van de tweede aangelegenheid, zouden reeds belangrijke stappen tot wijziging wezen.
| |
| |
Waaraan zijn die geheel verschillende toestanden toe te schrijven? Wat is de reden, dat onder dezelfde omstandigheden begonnen als op Java en onder gelijke omstandigheden voortgezet, de toestand in Britsch-Indië thans een gevaarlijk gistings-proces ondergaat?
En het heeft allen schijn, dat geen impulsie in welke richting ook meer van de regeering kan uitgaan. Tenzij een tweede en dan veel gevaarlijker Cipayer opstand in haar voordeel eindige, en haar in staat stelle den toestand van vóór 1858 weder in het leven te roepen.
Het is duidelijk, dat een enkele reden daarvoor niet is aan te geven, maar een dergelijk groot verschil in uitkomst, bij gelijk begin, moet een gevolg zijn van een samenloop van omstandigheden en aan verschillende oorzaken zijn ontstaan te danken hebben.
De eerste oorzaak moet gezocht worden in het niet aanwezig zijn van de schakel, waarop wij boven reeds doelden. Hadden wij op Java de inlandsche hiërarchie van regenten, Patihs, ondercollecteurs, wedono's, Djaksa's, assistent-wedono's en mantri's niet gehandhaafd, het is niet te bepalen, in welken toestand wij ons nu zouden bevinden.
Indien ooit het stelsel van onthouding, zooals Leroy-Beaulieu het noemt, vruchten heeft gedragen, dan is het op Java geweest, waar men het volk zooveel mogelijk door zijn eigen hoofden liet en laat besturen - en terecht - want, zegt Tocqueville (Ancien régime), ‘ce n'est jamais qu'à grand' peine que les hommes des classes élevées, viennent à discerner nettement ce qui se passe dans l'âme du peuple et particulièrement dans celles des paysans’.
Dat zeide ook J.C. Baud op 2 Augustus 1854: ‘want het is voor het Nederlandsche Gouvernement eene volstrekte onmogelijkheid bij het bestaande verschil in herkomst, godsdienst, taal en zeden, steun te vinden in de gehechtheid van de volksmassa; dit gelukt zelfs niet in Europeesche Staten en daar is toch volkomen identiteit tusschen regeerders en onderdanen.’
Op Java worden in vele takken van dienst nog te weinig Javanen gebruikt; - doch daarop komen wij met een enkel woord aan het slot van dit artikel terug.
Een tweede oorzaak ligt in het verschil van het volkskarakter. De Engelschman neemt overal waar hij komt, Engeland
| |
| |
mede; hij weigert zich aan de gewoonten van het land te onderwerpen. De mesties, of zooals de Engelschman hem noemt, de half-Cast vervult een treurige rol in de Britsch-Indische maatschappij. Zooals door Van Hogendorp reeds wordt opgemerkt in zijn uiterst lezenswaardige reis door Britsch-Indië, welke door den heer J.A. van den Broek te Delft is uitgegeven (jammer dat er niet meer bijzonderheden in vermeld zijn - wat van Hogendorp ons gaf, deed nog zooveel verwachten) rekent elke Engelsche dame in Britsch-Indië zich gecompromitteerd, als haar kind op vijfjarigen leeftijd nog niet naar Engeland is gezonden.
En vertrouwelijkheid in den omgang tusschen Engelsche ambtenaren en hooggeplaatste inlanders is eene onmogelijkheid. De houding der volbloed Engelsche ambtenaarsvrouwen, die den Hindoe als een soort wezen van lagere orde schijnen te beschouwen, werkt mede om den van nature laatdunkenden Engelschman een toon van meerderheid te doen voeren, die voor de inlanders niet dan onaangenaam kan wezen.
Zoo ergens, dan was in Britsch-Indië het intermédiair eener Indische aristocratie noodzakelijk, om de voeling met de bevolking te onderhouden, die nu ontbreekt. Het is waar, dat in de Covenanted Service inlanders kunnen worden opgenomen, maar hun aantal is na de beroemde acte van 1858 kleiner geworden dan vóór dien tijd.
Een derde oorzaak is gelegen in de geringe belangstelling, die het Engelsch Parlement in Indische zaken stelt.
Reeds door d'Israëli werd in 1853 de opmerking gemaakt, dat, wanneer het Indische zaken gold, men bijna nooit genoeg leden bijeen kon houden om de zitting te laten doorgaan, en die groote staatsman gaf als reden daarvoor op, dat het Engelsch Parlement niets te betalen had voor Indië, en het Parlement in de bezittingen slechts daar aandacht toonde, wanneer er onkosten te bestrijden vielen.
Die fout kan aan ons Parlement niet worden ten laste gelegd, ofschoon het wenschelijker ware, dat meer personen, die Indië uit eigen ervaring kennen, als lid zitting hadden, dan wel dat het stelsel gevolgd werd van Frankrijk, waarbij zelfs het kleine eiland Martinique een afgevaardigde naar het Fransche Parlement zendt.
Een vierde oorzaak ligt in het groote bedrag van de staats- | |
| |
schuld, ofschoon deze omstandigheid weder met andere aangelegenheden in verband staat.
De rente van de staatsschuld bedraagt 80 millioen gulden, die op de begrooting van uitgaven moet gebracht worden. De geheele begrooting van uitgaven is 800 millioen, de rente der staatsschuld in Britsch-Indië is dus 1/10 van alle uitgaven.
Macaulay zegt in zijne beschouwingen over de Engelsche staatsschuld: ‘Those who predicted that England must sink under the debt were beyond all doubt under a twofold mistake. They greatly overrated the pressure of the burden, they greatly underrated the straight by which the burden was to be borne.’ Maar indien Macaulay nu beschouwingen ging maken over Britsch-Indië en de staatsschuld, dan zou hij zeker zijne stelling omkeeren en verklaren, dat de staatslieden, die 2 milliard leenden voor Britsch-Indië, greatly overrated the strenght of the people and greatly underrated the pressure of the burden. Waarvoor heeft die schuld gediend? Om oorlogen te voeren en publieke werken aan te leggen; met welk nut zagen wij boven.
Meermalen is dan ook voor Java op eene leening aangedrongen. Gesteld, daaraan ware gevolg gegeven, en bv. 200 millioen geleend, die tegen 4% eene rente van 8 millioen 's jaars zouden vorderen - is er iemand, die gelooft dat de publieke werken, die men voor 200 millioen wil aanleggen, de rente van 8 millioen zouden goed maken!
Dus uit vermeerderde belastingen? Ook daaraan valt niet te denken.
Dat buitengewone uitgaven, als de haven van Tandjong Priok of staatsspoorwegen, door gewone middelen gedekt worden, wenschen wij hier niet te verdedigen; alleen was het ons doel op Britsch-Indië te wijzen, gedachtig aan de oude spreuk: wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht.
Een laatste oorzaak, niet dadelijk voelbaar, maar van oneindig groot belang, is gelegen in het overbrengen van de stabiliteit der dessa's naar het Centraal gezag. De kracht, die ten allen tijde de Indische samenleving bijeen hield, was de dessa. Dat is de eenheid in het Indische leven op Java zoowel als in Britsch-Indië. Ieder dorp bevat in zich de kiemen van een volledig zelfbestuur of gouvernement. Oorlogen, overstroomingen, besmettelijke ziekten, hongersnood kunnen het voor een tijd ontbinden, doch het heeft een streven om zich weer te vereenigen, hetwelk door niets kan worden tegengegaan.
| |
| |
Met Lord Dalhousie is de richting begonnen, die aan Britsch-Indië met geweld de zegeningen van het Engelsch bestuur wilde opdringen. Wilde men het kunstmatig raderwerk der westersche beschaving met vrucht doen ingrijpen in de eenvoudige oostersche samenleving - en voorwaar het was eene gevaarlijke proefneming - dan moest die groote inwendige kracht gebroken of althans verminderd worden.
Er ontbrak weder die schakel, op Java wel aanwezig, om geleidelijk den overgang te doen plaats hebben. Hindoe's van aanzien, welke dien schakel zouden vervangen, ontaardden in de ongelukkige baboe's, ten spot van den Engelschman, en geminacht door hun eigen volk.
Op bedenkelijke wijze is het Centraal bestuur er in geslaagd de kracht der dessa te verzwakken; met welk gevolg zagen wij boven.
Een der beste artikelen van het Regeerings-reglement van 1854 is zeker art. 71. Aan die gemeenten wordt de regeling harer huishoudelijke belangen gelaten met inachtneming der verordeningen, van den gouverneur-generaal of van het gewestelijk bestuur uitgegaan.
Ieder controleur weet met welke moeite men te kampen heeft bij eene vereeniging van dessa's. Oogenschijnlijk is alles er voor; de heeren- en dessadiensten zullen er door verminderen; - men zou meenen, dat de bevolking met beide handen het denkbeeld eener vereeniging met de andere dessa zou aangrijpen; integendeel, hoe klein ook het zielental zij. Schrijver dezes had het in de Residentie Kedoe soms met 15 personen, toch weigerden zij volstandig zich bij eene andere dessa te laten inlijven. Waarom? Er is geen reden voor. Enkelen zeggen, omdat het hun spijt, dat de naam der dessa verloren gaat, maar gewoonlijk is de algemeene uitroep op de vraag, waarom zij zich dan toch niet willen vereenigen: baten poeroen (wij verlangen het niet).
Toen werd gelukkig door den tegenwoordigen gouverneur-generaal bepaald, dat, indien de kleinere dessa weigerachtig bleef, zij niet gedwongen behoefde te worden tot vereeniging.
In sommige residenties is het ambtelijk grondbezit van het dessabestuur geregeld, hier bedraagt het 10%, elders 6% der gezamenlijke bouwvelden van de dessa. Ook zijn er residentie's, waar het aantal leden van het dessabestuur is voorgeschreven.
Blijkt er misbruik, dan moet het Centraal gezag ingrijpen,
| |
| |
maar de Javaan is tegenwoordig te verstandig, om zich eenige willekeur van zijn dorpshoofd te laten welgevallen. Het aantal dessaklachten in Midden-Java bewijst dit. De vrees dus, dat bij onthouding van inmenging wellicht knevelarijen zouden gebeuren, komt ons overdreven voor. Bovendien, waar is de grens tusschen adat en knevelarijen?
Nog een punt blijft, zooals wij boven aanstipten, ter bespreking over, n.l. het meer in dienst stellen van Javaansche ambtenaren.
De tak van bestuur, die ontegenzeggelijk het best marcheert, is het Binnenlandsch bestuur, en bij geen tak zijn juist zooveel Javaansche ambtenaren in dienst, als bij dezen. Waarom zou, wat daar zoo goede resultaten geeft, ook niet in andere takken van dienst slagen?
Er zijn zelfs denkbeelden geopperd, om de Sainte-n'y-touche, de rechterlijke macht, te wijzigen. Men leze daarover wat Mr. M.M.W. Pennink schrijft in de Indische Gids van 1884, pag. 487 en vlgg. en wat in hetzelfde tijdschrift van dat jaar op pag. 153 en verder geschreven is.
Dat ware wellicht te ver gegaan, maar nu de scholen voor zoons van inlandsche hoofden er zijn, zou het wellicht niet veel moeite kosten daaraan opleidingsscholen te verbinden, ook voor andere takken van dienst dan het Binnenlandsch bestuur.
Door over dit onderwerp uit te weiden zouden wij de ons toegestane ruimte overschrijden.
Mijn doel met dit artikel was enkel: aan te toonen, dat wij niet behoeven ter schole te gaan bij Britsch-Indië, om te leeren, hoe wij onze koloniën moeten besturen.
J. de Kock.
o.i.a.
|
|