| |
| |
| |
Bacteriologie in Nederland.
Een nieuwe wetenschap ontwikkelt zich onder onze oogen. Verschijnselen, wier wezen vroeger te eenenmale duister was, en die tot geheel verschillende vakken van natuurstudie gebracht werden, zijn gebleken de uitingen te zijn van de werking van een zelfde groep van oorzaken. De besmettelijke ziekten, die het menschdom teisteren, en rotting en bederf zijn de uitersten in een lange reeks van processen, die overeenkomstige oorzaken hebben, en op overeenkomstige wijze moeten worden bestreden. De tusschenliggende termen dezer reeks behoorden tot nog toe in de meest verschillende rubrieken thuis, doch nagenoeg alle komen daarin overeen, dat zij met de materieele belangen onzer maatschappij ten nauwste samenhangen. Land- en tuinbouw, bierbrouwerijen, azijn- en spiritus-fabrieken en tal van andere industriën steunen voor een groot deel op de werkzaamheid der bacteriën, terwijl zij aan de andere zijde van de schadelijke soorten dezer organismen herhaaldelljk groote, dikwijls onberekenbare nadeelen ondervinden.
Meer dan elders eischt hier de praktijk voorlichting van de wetenschap. Doch de bacteriologie is nog jong; eerst voor een vierde deel eener eeuw werden, door Pasteur's Examen de la doctrine des générations dites spontanées, hare grondslagen gelegd. Wel heeft zij zich sedert dien tijd met verbazingwekkende snelheid ontwikkeld, doch haar gebied is te groot, hare studie is van te ingewikkelden aard, dan dat zij nu reeds overal aan de behoeften der praktijk zou kunnen voldoen.
Om deze reden verlangt de praktijk vóór alles onderwijs. Er moet gelegenheid zijn om grondige kennis op te doen van de resultaten, die de bacteriologie reeds verkregen heeft, en
| |
| |
van de methoden, die zij bij haar onderzoek gebruikt. De fabriek-scheikundigen vinden hunne opleiding aan de Polytechnische School en aan de Universiteiten, de vee-artsen aan de Vee-artsenij-school te Utrecht, en aan Land- en Tuinbouwscholen kunnen jongelieden zich die wetenschappelijke kennis eigen maken, die voor de studie der plantenziekten, voor de beoordeeling van de zuiverheid van het zaad of voor de chemische waardebepaling der mest vereischt wordt. Bacteriologisch onderwijs ten behoeve van landbouw en nijverheid wordt echter bij ons te lande nog niet gegeven. En toch is de behoefte daaraan zeer dringend. Het zij mij vergund, deze bewering door enkele algemeen bekende feiten te staven.
In vele bierbrouwerijen gist- en spiritusfabrieken wordt de gang van het fabrieksproces geregeld aan een dagelijksche bacteriologische contrôle onderworpen, en zijn daarmede bepaalde beambten belast. De gelegenheid om zich voor zoodanige betrekking te bekwamen, ontbreekt in ons vaderland, en in vele gevallen ziet men dan ook, dat zij aan buitenlanders wordt opgedragen, of aan plant- of scheikundigen, die dan meestal in het gemis aan eene bacteriologische opleiding, zoo goed als het gaat, door eigen studie moeten trachten te voorzien. In andere fabrieken bestaan overeenkomstige behoeften.
Een ander voorbeeld ontleen ik aan den tuinbouw. Voor ettelijke jaren werd de cultuur der hyacinthen in Noord- en Zuid-Holland door eene bacterie geteisterd, die in de bladeren en bollen de verschijnselen van het geelziek teweegbracht en door hare snelle vermenigvuldiging deze cultuur, waarop ons vaderland zoo met recht trotsch is, met onberekenbare schade bedreigde. De Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur besloot toen een wetenschappelijk onderzoek te doen instellen naar den aard dezer ziekte, naar de wijze waarop zij zich verspreidt en naar de middelen, die tot hare bestrijding kunnen worden aangewend. Zij droeg dit op aan een plantkundige, maar stelde daarbij als voorwaarde, dat deze eerst gedurende minstens één semester, naar het buitenland zou gaan, ten einde daar de noodige kennis en ervaring in bacteriologisch onderzoek op te doen.
In den landbouw is het voornamelijk de zuivelbereiding, die hier moet genoemd worden. Deze toch berust bijna geheel en
| |
| |
al op de werkzaamheid van bacteriën en ondervindt daarenboven, vooral in den laatsten tijd, de nadeelige invloeden van schadelijke bacteriën in de hoogste mate. Zij roept dan ook met luider stemme de hulp der bacteriologie in. Op de algemeene vergadering der Hollandsche Maatschappij van Landbouw, in Sept. j.l. te Hoorn gehouden, werd besloten een onderzoek te doen instellen naar de oorzaken van het blauwziek der kazen, want deze ziekte, die, als zoovele andere, door eene bepaalde soort van bacterie veroorzaakt wordt, neemt in de laatste jaren schrikbarend toe, en berokkent voortdurend groote schade aan dezen bij uitstek nationalen tak van nijverheid.
Het Hoofdbestuur der Friesche Maatschappij van Landbouw heeft in October j.l. besloten, om voor deze provincie een consulent in de zuivelbereiding aan te stellen. Kenmerkend voor het onderwerp, dat ons bezig houdt, is de toevoeging aan dit besluit. De te benoemen persoon moet n.l. zoo mogelijk een Nederlander zijn, die aan wetenschappelijke kennis practische bekwaamheid paart. Mocht evenwel zoo iemand niet worden gevonden, dan zal iemand, die het eindexamen der Hoogere Burgerscholen of dat der Gymnasiën heeft afgelegd, van wege de Maatschappij in de gelegenheid worden gesteld, zich daarvoor te bekwamen zoo binnen- als buitenslands.
Ten zeerste hopen wij, dat de behartiging van de belangen eener vaderlandsche industrie door eene provinciale Maatschappij aan een Nederlander zal kunnen worden opgedragen, en practische bekwaamheid in het vak zal zonder twijfel in ons land beter dan ergens anders verworven kunnen worden. Doch als men bedenkt, dat voor eene wetenschappelijke kennis hier bacteriologische studiën een eerste vereischte zijn, dan vragen wij met bezorgdheid, waar kan in ons land deze kennis verworven worden?
Maar deze voorbeelden mogen voldoende zijn. Zij leeren ons, dat de praktijk behoefte heeft aan mannen, die de bacteriologie wetenschappelijk beoefend hebben en die in staat zijn hare methoden aan de belangen der meest uiteenloopende industriën dienstbaar te maken. Waar zullen deze personen in de toekomst hunne opleiding genieten? Is het de plicht van de Polytechnische school en de Rijkslandbouwschool, dan wel van het Hooger Onderwijs, om hierin te voorzien? De beantwoording dezer
| |
| |
vraag kunnen wij gerust aan de toekomst overlaten. Maar ééne zaak is duidelijk. Worden de eerstgenoemde inrichtingen van onderwijs hiertoe geroepen, dan zullen de aanstaande leeraren in de zuivere en toegepaste bacteriologie zelven hooger onderwijs moeten volgen, om zich voor hunne betrekkingen te bekwamen. In elk geval zullen dus de Universiteiten moeten voorgaan, en gedrongen door de behoeften der praktijk aan onderwijs en voorlichting, de bacteriologie op moeten nemen in de reeks der natuurwetenschappen, in wier beoefening zij hare kweekelingen opleiden.
Ziedaar in korte trekken de verwachtingen, die de nijverheid voor de naaste toekomst van de nieuwe wetenschap koestert. Vergelijken wij daarmede thans de betrekking van de medische vakken tot de bacteriologie. Deze is een geheel andere, onvergelijkelijk veel gunstigere. Want aan de Hoogescholen is in de medische Faculteiten, met het onderwijs in de theorie, ook dat in de praktijk verbonden. Daarom vindt men hier eene geleidelijke ontwikkeling van al die onderdeelen der wetenschap, aan wier beoefening de practische medici behoefte hebben. Ziekteleer en gezondheidsleer bestaan thans voor een aanzienlijk deel uit toegepaste bacteriologie, en geen wonder dus, zoo in hare laboratoriën ook aan de zuivere bacteriologie met voorliefde eene plaats wordt ingeruimd. Daarbij komt, dat de onderzoekingen van den grooten meester in den laatsten tijd voornamelijk dit gebied betreden en voor dit gebied over de geheele beschaafde wereld de belangstelling gewonnen hebben. Pasteur's Études sur le vin, zijne Études sur le vinaigre en niet het minst zijne Études sur la bière, voor een tiental jaren verschenen, kenmerkten de ontwikkeling der bacteriologie in den dienst der industrie. Zijne onderzoekingen over de ziekte der zijdewormen kunnen als een overgang beschouwd worden. Talrijke latere onderzoekingen over de rol, die bacteriën als smetstoffen der meest gevreesde epidemische ziekten spelen, en wier uitkomsten de hoogste belangen der menschheid raken, hebben bewerkt, dat ieder, die in den bloei der wetenschap en in het wezijn van het mensch - dom belang stelt, met de beteekenis der bacteriologie voor de ziekteleer vertrouwd is geworden. Voegen wij daarbij den algemeenen ingang, dien Lister's antiseptische methode bij chirurgische operatiën gevonden heeft, Robert Koch's methode der gelatine-culturen, die het morphologisch onderzoek der bacteriën onder een iegelijks
bereik heeft gebracht, en eindelijk
| |
| |
de talrijke ontdekkingen, door zoovele andere geleerden volgens bacteriologische methoden op het gebied van ziekteleer en gezondheidsleer gedaan, zoo kan het ons niet verwonderen, dat de bacteriologie thans zoo algemeen als een onderdeel dier beide wetenschappen beschouwd wordt.
Doch op den duur mag deze beschouwing niet de heerschende blijven. Niet alleen wegens de belangen der nijverheid, maar ook om die der wetenschap zelve. De bacteriologie breidt zich meer en meer uit, zij ontleent hare methoden niet aan eene, maar aan onderscheidene wetenschappen. Zij is morphologisch en systematisch, in zooverre zij de vormen, de ontwikkelingsgeschiedenis en de onderlinge verwantschap der door haar bestudeerde wezens tracht te leeren kennen. Zij is physiologisch en chemisch, waar zij de levensprocessen der bacteriën en hunne afhankelijkheid van den aard der omgeving ontcijfert. Zij komt eindelijk, door hare talrijke toepassingen, met de meest uiteenloopende belangen der maatschappij in aanraking en ontleent aan deze telkens nieuwe gezichtspunten, nieuwe vragen en nieuwe methoden.
Is het wenschelijk al deze onderdeelen, zooals tot nu toe het geval is, van elkander gescheiden en hier en daar verspreid te laten? Zonder twijfel hebben vele scheikundigen, ook in ons vaderland, belangrijke bijdragen tot het chemisch gedeelte der bacteriologie geleverd, doch uit den aard der zaak is deze studie voor hen steeds slechts een bijzaak. De morphologie der bacteriën werd tot nu toe aan de plantkundigen overgelaten, en was daardoor van de physiologie en chemie dezer organismen afgescheiden. Kan dit op den duur wel tot een grondige en alzijdige kennis leiden, en is niet de groote onzekerheid, die thans nog omtrent de soortsgrenzen der bacteriën heerscht, voor een belangrijk deel aan dit gemis van eenheid toe te schrijven?
Mij komt het voor, dat zoowel de omvang en de beteekenis, als ook de reeds aan de maatschappij bewezen diensten, den eisch der bacteriologie om als zelfstandige wetenschap erkend te worden, volkomen wettigen. Niet tot de chemische fabrieken mag zij beperkt blijven, niet als een onderdeel van enkele vakken der medische Faculteit met een ondergeschikte rol tevreden gesteld worden, als zuivere natuurwetenschap behoort zij eene plaats in te nemen in de Faculteiten voor Wis- en Na- | |
| |
tuurkunde. Hier kan zij, om haar zelfs wille beoefend, zich in hare volle kracht ontplooien, en hier kan zij tevens, als vak van onderwijs, voldoen aan de eischen, die haar van zoovele zijden gesteld worden.
Bij de voorafgaande beschouwingen heb ik telkens de belangen van ons eigen land op den voorgrond geplaatst. Het spreekt dus wel van zelf, dat ook in ons vaderland de gelegenheid tot wetenschappelijk onderzoek en tot degelijk onderwijs in de bacteriologie behoort geopend te worden voor allen, die daaraan behoefte hebben. Ook bij ons moet de jonge wetenschap zich losmaken van hare banden en als zelfstandig vak aan de Universiteiten de haar toekomende plaats innemen. Reeds hebben enkele buitenlandsche Hoogescholen daartoe het voorbeeld gegeven, en wij mogen dus met vertrouwen den wensch uiten, dat dit in ons land weldra navolging zal vinden.
Doch zal deze wensch in eene niet al te ver verwijderde toekomst verwezenlijkt worden, zoo moet de openbare meening zich nog algemeener en duidelijker, dan thans het geval is, over de behoefte aan onderwijs op dit gebied uitspreken. Bovenal behooren de belangen van land- en tuinbouw en van het fabriekswezen zich naast en tegenover die der medische studiën te doen gelden. Aan deze allen komt een aandeel toe in de vruchten van dat onderwijs; dit mag niet tot een of andere groep der belanghebbenden beperkt worden. Het ligt op den weg van de maatschappijen van landbouw en van tuinbouw, om hier de belangen harer leden te vertegenwoordigen, en wij hebben in den aanvang reeds gezien, hoe zij deze hare taak met warmte opvatten. Wellicht zouden door eene samenwerking van afgevaardigden uit deze maatschappijen, met andere belanghebbenden en met wetenschappelijke beoefenaars der bacteriologie maatregelen kunnen worden beraamd, die de bevordering der gemeenschappelijke belangen ten doel hadden.
Zulk een maatregel zou b.v. de oprichting van een tijdschrift voor bacteriologie kunnen zijn. Dit zou zijne kolommen in de eerste plaats behooren open te stellen voor de verspreiding van bacteriologische kennis onder zijne lezers en er naar moeten streven, dezen bekend te maken met hetgeen in ons eigen land, zoowel als in het buitenland, op het gebied van zuivere en toegepaste bacteriologie verkregen is en nog dagelijks ontdekt wordt. Daarnaast echter zouden de behoeften der prak- | |
| |
tijk, die ik in dit opstel slechts in zeer korte en vluchtige trekken geschetst heb, zoo nauwkeurig mogelijk bestudeerd en ter algemeene kennis gebracht moeten worden. Beide richtingen gaan natuurlijk hand in hand, de eene bevordert steeds de andere, ja waarschijnlijk zal het eerst door de verspreiding van kennis blijken, dat menig vraagstuk, waarvan men thans de oplossing op een geheel ander gebied zoekt, deze in werkelijkheid van de toepassing der bacteriologische methoden te verwachten heeft.
Aan deze algemeene beschouwingen zij het mij vergund de schildering van een bijzonder voorbeeld toe te voegen. De eerste toch hebben uit den aard der zaak iets zwevends; de sympathie, die zij bij hare lezers opwekken, hangt voor het grootste deel af van de bekendheid, die dezen reeds vooraf met de geschetste behoefte bezaten. Doch zoo leeringen wekken, voorbeelden trekken. Ik wil daarom trachten in één bepaald geval de verwachtingen der praktijk ten opzichte der bacteriologie nauwkeurig te beschrijven. Ik zal daarbij er naar streven zoo volledig te zijn als ik kan, zonder mijne lezers te vermoeien met feiten, tot wier begrip meer kennis van dat speciale gebied vereischt wordt, dan men bij algemeen ontwikkelde lezers uit den aard der zaak veronderstellen mag. Ik kies als voorbeeld de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek te Delft, die op het initiatief van haren ondernemenden directeur, den Heer J.C. van Marken Jr., voor een paar jaren er toe overgegaan is, een bacteriologisch laboratorium op te richten. Ik stel dus aan mijne lezers voor, met mij een bezoek aan deze fabriek en aan dit laboratorium te brengen.
Meer nog dan andere industriën is de fabrikatie van gist onderhevig aan invloeden, die buiten het bereik van den fabrikant liggen. Zonder blijkbare oorzaak ziet men nu eens de productie verminderen, dan weer vermeerderen. De geschiedenis der Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek leert, dat somwijlen de uitkomsten de verwachtingen verre overtroffen hebben, zonder dat het mogelijk was, daarvan voldoende rekenschap te geven. Hoe gaarne zoude men de oorzaken van zulk een ver- | |
| |
schijnsel kennen, teneinde daardoor eene kans op eene herhaling te krijgen! Nog meer van belang is het echter, de omstandigheden, die van tijd tot tijd de productie verminderen, te doorgronden, teneinde zich in de toekomst tegen zulke verliezen te kunnen wapenen.
Van welken aard zijn dus deze storende invloeden? Naar alle waarschijnlijkheid worden zij grootendeels teweeggebracht door allerlei kleine organismen, die zich tegen den wil en de bedoeling van den fabrikant ontwikkelen in de vloeistoffen, die voor den groei en de vermenigvuldiging der gist bestemd zijn. Deze organismen behooren tot de groep der bacteriën en bewerken allerlei scheikundige omzettingen, die zonder twijfel voor een groot deel de gist in haren groei belemmeren of vertragen kunnen. Doch van hun voorkomen in de fabriek en van hunne werking was nog slechts zeer weinig bekend.
Welke bacteriën komen in de fabriek voor? Op welke wijze benadeelen zij de productie van gist? Waar komen zij van daan, en welke oorzaken bevorderen hare vermenigvuldiging? Welke rol spelen zij onder gewone omstandigheden in de fabriek, en welke verschijnselen kunnen zij daar in buitengewone gevallen te weeg brengen? In één woord, van welk belang is het, te trachten aan deze organismen de vrijheid, die zij thans genieten, te ontnemen, teneinde hunne vermenigvuldiging en hunnen invloed evenzeer aan vaste voorschjriften te binden, als de ontwikkeling der gist zelve?
Van de beantwoording van deze en dergelijke vragen verwacht men de kennis, die noodig is om deze onzichtbare vijanden te bestrijden, en eene aanwijzing, welke uitkomsten door zulk een strijd kunnen verkregen worden. Kan men het binnendringen in de fabriek beletten en de reeds aanwezige uitroeien? Of moet men zich beperken tot het beramen van middelen, om alleen hare vermenigvuldiging tegen te gaan? En welke middelen kunnen daartoe, in beide gevallen, met goede kans van slagen beproefd worden?
Op dit oogenblik kan de beantwoording van al deze vragen nog slechts van een zuiver wetenschappelijk onderzoek worden verwacht. De bacteriologie toch is, gelijk wij gezien hebben, nog een jonge wetenschap, hare methoden, hoe voortreffelijk ook, zijn nog slechts in beperkte mate ontwikkeld en toegepast. Telkens kan men dus bij de toepassing stuiten op onver- | |
| |
wachte moeielijkheden, die niet alleen het onderzoek vertragen, maar geheel nieuwe studiën eischen, alvorens zij overwonnen kunnen worden. Van een eenvoudig gebruik van bekende methoden en bekende wetenschappelijke uitkomsten kan daarom hier nog geen spraak zijn. De zuivere wetenschap moet met de toegepaste vereenigd worden, want dikwerf moet men eerst eene waarheid ontdekken, om haar daarna in de fabriek te kunnen gebruiken.
Thans willen wij er toe overgaan, een blik te werpen op den aard van het fabrieksproces, en daartoe in de eerste plaats iets nader kennis maken met het hoofdproduct, de gist. Iedereen kent die grijze, kneedbare, licht verbrokkelende massa, die met het deeg wordt gemengd om het brood te doen rijzen. Doch niet iedereen bedenkt, dat zij uit levende wezens bestaat, en slechts door het leven harer bestanddeelen kan werken. Onnoemelijk groot is het aantal dezer levende plantjes, die elk slechts uit ééne cel plegen te bestaan, en die zoo klein zijn, dat zij eerst bij aanwending van een microscoop, onder een vergrooting van 300 tot 500 maal duidelijk gezien kunnen worden. Zij doen zich dan als ovale lichaampjes voor, waaraan men gemakkelijk een dunnen wand en een levenden inhoud onderscheidt. Zaait men deze cellen in een weinig suikerwater, of in vruchtennat, zoo vermenigvuldigen zij zich; aan elke cel ontstaan, nabij hare uiteinden, kleine uitstulpingen, die allengs tot de grootte der moedercel aanzwellen. Aanvankelijk blijven de jonge gistcellen aan de oude vastgehecht, en terwijl zij zelve wederom eene jongere generatie voortbrengen, ontstaan eigenaardige vertakte koloniën. Tegen het einde van dat ontwikkelingsproces plegen de cellen elkander los te laten, en treft men zulke koloniën dus niet meer aan.
Deze gistcellen veroorzaken in suikerhoudende vochten gisting. Men ziet dit aan het opstijgen van talrijke kleine gasbellen, die de vloeistof weldra doen schuimen. Het schuimen van bier, champagne en andere mousseerende dranken is aan deze werkzaamheid toe te schrijven, niettegenstaande de gist slechts in bijna onzichtbare hoeveelheden in de flesschen en kruiken voorhanden is. Behalve deze gasbellen, die uit koolzuur bestaan, levert de gist nog een ander product, den alcohol of spiritus. Alle alcoholische dranken hebben dit gemeenschappelijk bestanddeel aan het levensproces der gistcellen te danken; hetzij deze
| |
| |
in den drank zelven geleefd hebben, hetzij de spiritus door destillatie afgezonderd is uit de vloeistoffen, waarin de gist gekweekt werd.
In de gistfabriek ontstaan deze beide producten, alcohol en koolzuur, natuurlijk eveneens. Het koolzuur verzamelt zich als schuim op de kuipen, waarin de gist gekweekt wordt, en de rijpe gist wordt door dit schuim medegevoerd en op de oppervlakte gebracht, waar schuim en gist te zamen worden afgeschept. Het is een merkwaardig gezicht, de beide uitgestrekte zalen te zien, waarin de gistkuipen in lange rijen geschaard staan. Elke kuip heeft een inhoud van verscheidene kubieke meters, en is tot dicht onder den rand met de gistende vloeistof gevuld. Het opstijgende schuim vult de kuipen, als de gist rijp is, tot aan den rand, en wordt dan met koperen scheppers weggenomen. Dit gistschuim is het ruwe product der fabriek, het behoeft nog slechts op verschillende wijzen gewasschen en daarna van zijn overtollig water bevrijd te worden om de gist te leveren, zooals wij die in den handel kennen.
Het tweede product, de spiritus, wordt door destillatie gescheiden van den inhoud der kuipen, nadat de vermenigvuldiging der gist daarin heeft opgehouden. Deze vloeistof wordt daartoe, door lange buizen, naar een afzonderlijk deel der fabriek gebracht, dat de destilleerderij of branderij heet, en waarin de spiritus door verdampen en overhalen wordt afgezonderd, om in zuiveren toestand in den handel te worden gebracht. De naam ‘Gist- en Spiritusfabriek’ duidt aan, dat de spiritus een nagenoeg even belangrijk product der fabriek is, als de gist, en de boven besproken omstandigheid, dat de spiritus een voortbrengsel van het leven der gisteellen is, doet ons gemakkelijk inzien, waarom de bereiding van deze beide producten in een zelfde fabriek plaats vindt.
Wij moeten thans onze aandacht vestigen op de vloeistof, waarin de gist in de kuipen gekweekt wordt. Deze vloeistof moet natuurlijk al het voedsel bevatten, dat voor den groei en de ontwikkeling van dit organisme noodig is, en tevens nog een zekere hoeveelheid van die stoffen, waaruit de gist den alcohol en het koolzuur maakt. Onder de voedselstoffen der gist bekleedt nu de suiker de eerste plaats, en tegelijk is de suiker de stof, die bij de gisting in alcohol en koolzuur wordt omgezet. Slechts in een suikerhoudende vloeistof kan dus de
| |
| |
gist met voordeel worden gekweekt. Nu zou echter de gewone suiker een veel te dure grondstof voor dit doel zijn, en men kiest daarom een geheel ander suikerhoudend voedsel.
Dit wordt op de volgende wijze bereid. Wanneer men gerstekorrels laat kiemen, wordt daarbij het meel, dat in de korrel opgestapeld is, omgezet in eene suikersoort en op deze wijze in den oplosbaren toestand gebracht. Zoo kan dit voedsel van de eene cel naar de andere stroomen en naar den jongen stengel, de blaadjes en worteltjes der kiem geleid worden. Deze omzetting van meel in suiker wordt bewerkt door eene stof, die men diastase noemt, en waarvan de gerstekorrel, bij hare ontkieming, veel meer voortbrengt, dan voor de omzetting van haar eigen meel noodig is. Hiervan maakt men in de fabriek gebruik, om door dezelfde diastase nog een zekere hoeveelheid meel in suiker te laten veranderen. Dit meel is roggemeel en mais-meel. Het wordt met heet water tot een brei aangelengd en dan met de gekiemde gerstekorrels, de mout, die vooraf gedroogd en gemalen zijn, vermengd. Is dit mengsel voldoende dun gemaakt, zoo wordt het in de kuipen gebracht, om er de gist in te kweeken. De omzetting van het meel in suiker is slechts ten deele afgeloopen, vóór de gist er in komt, ten deele gaat zij ook daarna nog voort. Is de gist in de kuip rijp geworden, d.i. heeft zij het toppunt van hare ontwikkeling bereikt, zoo is nagenoeg alle meel in suiker veranderd, en nagenoeg al deze suiker voor den groei der gist, of voor de voortbrenging van spiritus en koolzuur, verbruikt
Het gebruik van meelsoorten als grondstof heeft nog andere belangrijke voordeelen, waaronder wij slechts dit moeten vermelden, dat meel, behalve zetmeel, nog verdere voor de gist onontbeerlijke voedselstoffen bevat. Deze zijn ten deele de anorganische zouten, en ten deele de eiwitachtige stoffen, welke laatste de bouwstoffen voor het eigenlijke levende bestanddeel der gistcellen uitmaken.
De ondervinding heeft geleerd, dat in het beschreven mengsel de gist zich slechts dan volkomen goed, en met groote snelheid vermenigvuldigt, wanneer dit mengsel min of meer zuur is. En hier ontmoeten wij voor het eerst bij onze beschrijving bacteriën. Want deze gebruikt men om het zuur te maken, dat in de gistkuipen wordt gebracht. In een afzonderlijk locaal der fabriek ziet men een aantal kleinere kuipen,
| |
| |
waarin zich een brei bevindt van ongeveer dezelfde samenstelling als in de gistkuipen, doch slechts weinig met water aangelengd. In deze brei ontwikkelt zich eene bacterie, die men er in ontzaglijke menigte in aantreft. Brengt men een druppeltje onder het microscoop, zoo wemelt het van kleine uiterst dunne staafjes, die bijna even lang zijn als de gistcellen, maar haast onmeetbaar dun. Soms liggen zij in rijen aaneengeschakeld, soms afzonderlijk of tot onregelmatige groepen vereenigd.
Deze bacteriën veranderen de suiker in een zuur, en dragen daarom den naam van zuurferment. Zij worden met brei en al in de gistkuipen gebracht, en zetten daar hare verzurende werking voort. Het komt er dus op aan, de menging zóó te regelen, dat de verzuring juist zoo sterk wordt, als zij voor den groei der gist het voordeeligst is. De goede ontwikkeling van het zuurferment, zoowel in de zuurkuipen als in de gistkuipen, is van het hoogste belang voor den gang der fabriek en verdient dus in alle opzichten nauwkeurig nagegaan en geregeld te worden.
De studie en contrôle van het zuurferment alleen zoude wellicht met die der gist zelve voldoende zijn, om de oprichting van een bacteriologisch laboratorium te wettigen. Toch is het niet deze overweging, die in hoofdzaak tot die oprichting geleid heeft, maar eene van geheel anderen aard, die wij daarom reeds in het begin van onze beschrijving vermeld hebben.
Wij zagen toen, dat er van tijd tot tijd storingen in den geregelden gang der werkzaamheden in de fabriek voorkomen, waardoor hetzij de ontwikkeling der gist vertraagd, hetzij de qualiteit der gist minder volkomen wordt. Deze storingen zijn nu eens klein, dan weder zóó groot, dat zij een nadeeligen invloed op de productie van gist uitoefenen. Meestal is het niet mogelijk, de oorzaak der afwijking met zekerheid op te sporen, en laat zich het herstel van den geregelden gang van zaken dan ook dikwijls langer wachten dan goed is. Tal van redenen zijn er nu, die doen vermoeden, dat deze storingen in de meeste, en vooral in de ernstigste gevallen, aan bacteriën moeten worden toegeschreven. Die bacteriën op te sporen, de voorwaarden voor hare vermenigvuldiging te leeren kennen, en de wijze, waarop zij voor de gistfabrikatie nadeelig zijn te ontcijferen, ziedaareen uiterst belangrijke opgave, van welker beantwoording men natuurlijk verwachten mag, dat zij den weg wijzen
| |
| |
zal om de middelen ter bestrijding en zoo mogelijk ter voorkoming van het kwaad te vinden. Deze opdracht is wellicht de moeilijkste taak, die op het bacteriologisch laboratorium vervuld moet worden.
Daarom willen wij de gevaren, die de fabriek van de zijde der bacteriën dreigen, thans eenigszins uitvoeriger nagaan.
Wanneer men vleesch of groenten of andere stoffen, die gemakkelijk tot bederf overgaan, gedurende eenige dagen laat staan, zoo weet iedereen, dat zij, vooral bij warm weder, spoedig bederven. Heeft men daarentegen spijzen in bussen luchtdicht afgesloten en ze daarna eenige uren in kokend water gehouden, zoo zijn zij voor bederf gevrijwaard, zoolang de bus gesloten blijft. Opent men deze, zoo blijft de inhoud meestal nog slechts korten tijd goed. Het is thans algemeen bekend, dat de oorzaak van dit bederf gelegen is in bacteriën, wier kiemen door de lucht worden aangevoerd, en die zich op de spijzen ontwikkelen en vermenigvuldigen. Men kan de lucht van deze kiemen zuiveren en haar daarmede haar vermogen om bederf te veroorzaken ontnemen. Kookt men b v. bouillon in een flesch, om de voorhanden kiemen te dooden, en sluit men nu den hals der flesch met een dichten prop zuivere watten, zoo laat de indringende lucht hare kiemen in de watten achter, en de bouillon, die anders zoo licht verrot, bederft nu niet.
In de gistfabriek zijn nu tal van vloeistoffen, die uiterst gemakkelijk in bederf overgaan, en die toch in open kuipen of in andere toestellen vrijelijk met de lucht in aanraking zijn. Het is dus onvermijdelijk, dat de lucht van tijd tot tijd kiemen daarin aanbrengt, en dat deze zich dan ontwikkelen. Men ziet dan ook, wanneer de vloeistof in de kuipen eenigen tijd stil staat, niet zelden hier en daar plekken, die er anders uitzien dan de overige brei. Soms is de kleur afwijkend, soms ook bespeurt men aan de hevigheid der gasontwikkeling, of aan de eigenaardige reuk, die daarbij ontwikkeld wordt, dat een ander organisme er de overhand boven de gist of boven het zuurferment verkregen heeft. Het is dan de zorg van het microscopisch onderzoek, dit organisme op te sporen en te leeren kennen.
Zoo de lucht in de fabriek niet meer kiemen van bacteriën bevatte dan elders, zoude waarschijnlijk het gevaar, dat zij konden aanbrengen, niet zoo groot zijn. Maar er zijn tal van
| |
| |
oorzaken, die maken, dat de lucht hier veel rijker is aan schadelijke organismen. De voornaamste daaronder, is de voortdurende aanraking der lucht met vloeistoffen, die voor de ontwikkeling der kiemen gunstig zijn. Want op allerlei wijzen kunnen natuurlijk deze kiemen, na zich hier vermenigvuldigd te hebben, in de lucht terugkeeren, om zich daar weer verder te verspreiden. Zoodoende wordt de lucht allengs meer met de kiemen der bederfzwammen bezwangerd, en worden de gevaren voor de fabrikatie der gist dus allengs grooter.
Niet alleen de lucht is een bron van gevaren. Alle kuipen en alle toestellen, die met de gistende of verzurende mengsels in aanraking komen, ja, de vloer waarop gemorst wordt en de balken en zolderingen waartegen het vocht spatten kan, als het sterk schuimt, kunnen tot de vermenigvuldiging der schadelijke bacteriën bijdragen. Gaan wij na, wat er gebeuren zal, wanneer ergens een klein deel der vloeistof eenige dagen hangen blijft. De kiemen, die er reeds in zijn en die, welke de lucht er in aanvoert, zullen zich ongestoord vermenigvuldigen, allerlei soorten van bederf kunnen intreden, en als dan later het vocht, na bijna geheel verrot en ontleed te zijn, tot stof indroogt, neemt de lucht bij geringe tocht dit stof op en werpt het hier en daar in de kuipen. In het stof zitten de bacteriën, die bij het indrogen niet gestorven zijn, in onnoemelijk aantal; hoe licht zullen zij hier en daar in de kuipen hetzelfde bederf overbrengen, dat zij in dien druppel bewerkten. Doch nu, wegens haar sterk toegenomen aantal, natuurlijk in zooveel heviger mate.
Andere bronnen van gevaar mogen hier met een enkel woord aangestipt worden. Met gerst en mout komen zonder twijfel groote hoeveelheden bacteriën in de fabriek; bij onvoldoende reiniging der kuipen blijft hier en daar tusschen de reten wat slijm zitten, van waaruit de bacteriën zich, na de vulling der kuip, in de brei kunnen verspreiden. Tal van oorzaken zijn er, die schadelijke kiemen aanvoeren, of hunne vermenigvuldiging in de hand werken.
De schade, die deze organismen in de gist- en zuurkuipen teweeg brengen, is een tweeledige. Ten eerste voeden zij zich met het voedsel, dat voor zuurferment en gist bestemd was, en verminderen daardoor rechtsstreeks de productie van deze. Ten tweede doen zij in de vloeistoffen omzettingen ontstaan, die
| |
| |
haar voor den groei der gist minder geschikt, ja, niet zelden schadelijk maken. Dit indirecte nadeel is in den regel veel grooter dan het eerstgenoemde, hetgeen gemakkelijk te begrijpen is, zoo men weet, dat de gistcellen voor de eigenschappen der vloeistoffen, waarin zij zich vermenigvuldigen, uiterst gevoelig zijn.
Het komt er dus op aan, na te gaan, welke vreemde organismen in de lucht en in de kuipen der fabriek worden aangetroffen, en waar de plaatsen zijn, waar zij zich voornamelijk vermenigvuldigen en van waaruit zij zich verder verspreiden
Men moet de kiemen dus vangen, om ze daarna microscopisch te onderzoeken. Maar die kiemen zijn zoo klein, en gelijken zoo zeer op elkander, dat van een rechtstreeksch microscopisch onderzoek geen heil te verwachten is. Men slaat daarom een anderen weg in. Men vangt de kiemen op eene stof, waarop zij zich kunnen ontwikkelen en vermenigvuldigen, en bereidt ze zoo voor het onderzoek voor. Dit vangen en onderzoeken der kiemen is een der belangrijkste werkzaamheden voor het laboratorium, daar het als het ware het uitgangspunt voor alle verdere studiën vormt.
Gaan wij eerst na, hoe de zwevende kiemen der lucht gevangen worden. In een glazen schaal met vlakken bodem heeft men suikerwater gegoten, waarmede men zooveel gelatine warm gemengd heeft, dat het mengsel bij bekoeling tot eene dunne gelei stolt. Vooraf heeft men in het mengsel nog andere noodzakelijke voedselstoffen voor bacteriën opgelost. De gestolde gelei vormt een dunne, doorschijnende lichtgele laag. De glazen schaal kan met een glazen plaat, die er op geslepen is, luchtdicht gesloten worden. Om de kiemen, die tijdens de vulling in deze doos gevallen kunnen zijn, te dooden verwarmt men haar, na haar gesloten te hebben, gedurende geruimen tijd in een metalen kastje, waarvan de temperatuur op ongeveer 125° C. gehouden wordt. In zulk een doos blijft de gelatine volkomen helder en zonder bederf, weken en maanden lang, zoo men haar slechts niet opent. Men begeeft zich met zulk een doos in de fabriek, op de plaats waar en op het oogenblik, waarop men weten wil, of er kiemen in de lucht zijn, en hoeveel en welke. Nu opent men de doos en zet haar neer. De lucht voert kiemen aan, die op de gelatine vallen. Na één of meer minuten, al naar gelang men vermoedt dat de lucht rijk
| |
| |
of arm aan kiemen is, sluit men de doos luchtdicht en brengt haar in het laboratorium terug.
Nemen wij aan, dat een tiental kiemen in de doos gevallen zijn. Men kan ze natuurlijk niet zien, maar zij liggen toch, even natuurlijk, op de oppervlakte der gelatine, en er is een zeer groote kans, dat zij hierop verspreid zijn, d.i. dus op afstanden van elkander liggen. In de gelatine vinden zij overvloed van voedsel en gunstige omstandigheden voor hunne ontwikkeling en weldra gaan zij zich dan ook met de hun eigene snelheid vermenigvuldigen. Men heeft berekend, dat uit een enkele kiem, in minder dan een halven dag 100,000 bacteriën kunnen ontstaan. Deze blijven natuurlijk alle op dezelfde plaats liggen, en hier ontstaat dus allengs een kolonie, die voor het bloote oog duidelijk zichtbaar wordt. Heeft men alle voorzorgen goed genomen, zoo bestaat de geheele kolonie alleen uit nakomelingen van een enkele kiem, zij is, zooals men het pleegt te noemen, zuiver. Zulk eene kolonie is natuurlijk uiterst geschikt voor het verdere onderzoek.
Reeds voor het ongewapend oog vertoonen deze koloniën verschillen, die afhangen van die soort van bacterie, waaruit zij bestaan en waaraan men niet zelden deze soorten herkennen kan. Sommige koloniën zijn bruin, andere grijs, enkele rood, of geel, of nog anders gekleurd. Sommige groeien snel en worden dan in enkele dagen zeer groot, andere blijven klein. Sommigen breiden zich vlak uit over de gelatine, andere worden kogelvormig en nog andere dringen diep in de gelatine omlaag. Enkele soorten doen de gelatine vervloeien, andere niet.
Het gebruik van deze doozen heeft nu reeds geleerd, dat zeer talrijke soorten van bacteriën in de fabriek rondzweven en in veel grootere hoeveelheid dan in de lucht buiten de fabriek. Doch ook gistcellen komen in die lucht veelvuldig voor; zij groeien in de doozen tot halfbolvormige helderwitte koloniën van de grootte van een kleine erwt aan, die fraaier en scherper begrensd zijn dan de koloniën der bacteriën.
Van dezelfde methode maakt men gebruik, om de bacteriën in de vloeistoffen der fabriek op te sporen. Hiertoe brengt men een druppeltje der vloeistot in een fleschje met water, dat men vooraf kiemvrij gemaakt heeft, schudt de flesch goed, om de massa zoo fijn mogelijk te verdeelen, brengt nu den inhoud in de doos, giet deze daarop terstond weer leeg en sluit haar
| |
| |
luchtdicht. Het dunne laagje water, dat aan de gelatine blijft hangen, bevat kiemen genoeg, om tal van koloniën te ontwikkelen.
Op dezelfde wijze behandelt men hoopjes stof, uitgedroogde spatten of vlekken, in één woord, alle verdachte zaken, waarvan men vermoeden kan, dat zij kiemen bevatten.
Tallooze proeven zijn natuurlijk noodig, om langs dezen weg een overzicht van de bacteriën in de fabriek te krijgen, om hare verspreiding daarin na te gaan, en te ontdekken op welke plaatsen en onder welke omstandigheden zij het talrijkst zijn. Veel geduld is er noodig om dit onderzoek ten einde te brengen, en is het eenmaal zoover gekomen, dat men alle bacteriën in de fabriek en hare levenswijze kent, dan zal langs denzelfden weg de voortdurende contrôle op deze onzichtbare wezens moeten worden uitgeoefend. Wij vertrouwen echter, dat men zóó zal leeren voorspellen, waar en wanneer zij schade zullen gaan aanrichten, en als dit eenmaal bereikt is, is de kans om de schade te voorkomen natuurlijk aanzienlijk toegenomen.
De beschreven methode van onderzoek dient echter niet alleen tot bereiking van het besproken doel; zij vormt tevens het uitgangspunt van andere reeksen van onderzoekingen. Het is toch niet voldoende, het voorkomen en de verspreiding der bacteriën in de fabriek te leeren kennen, men wenscht ook elke afzonderlijke soort, in hare levenswijze, te bestudeeren. Want eerst van zulk eene kennis mag men verwachten, dat men de schade, die elke soort in de fabriek kan doen, volkomen zal kunnen begrijpen, en dus op rationeele wijze zal leeren bestrijden.
Een nauwkeurige kennis van de levenswijze van bepaalde soorten van bacteriën omvat in hoofdzaak de beantwoording van twee vragen. 1e. Welke omstandigheden zijn het gunstigst voor hare vermenigvuldiging en welke invloeden werken daarop nadeelig? 2e. Welke veranderingen bewerken de bacteriën in de vloeistoffen, waarin zij voorkomen? Om deze vragen te beantwoorden moet men de bacteriën natuurlijk in het groot kweeken, d.i. in zoo groote hoeveelheden, dat men de snelheid van hare vermenigvuldiging met het bloote oog kan beoordeelen, en van hare producten genoegzamen voorraad erlangt voor uitvoerige scheikundige analysen. En tevens is bij dit onderzoek een hoofdvoorwaarde, dat men elke soort volkomen zuiver, en zonder vermenging met andere kweeke.
Wij komen hier aan een der merkwaardigste gedeelten van
| |
| |
het bacteriologisch laboratorium. Wat voor botanische laboratoriën de plantentuin, de Hortus Botanicus, is, een verzamelplaats van levend materiaal dat ten allen tijde gereed is voor onderzoek en proeven, bevindt zich in dit laboratorium in een glazen kast van weinig meer dan een cubieken meter inhoud. Daar worden alle soorten van gist en van bacteriën, die tot nu toe in de fabriek gevonden zijn, gekweekt. Elke soort is van een eigen étiquette voorzien, en alles is er op ingericht, de afzonderlijke soorten volkomen gescheiden en dus volkomen zuiver te houden. Onkruid, dat wil hier zeggen, vreemde bacteriën, is hier nog meer gevreesd dan in een botanischen tuin. Deze ‘Hortus botanicus microscopicus,’ deze ‘Bacteriëntuin’, bestaat thans reeds uit eenige honderden nummers en omvat talrijke soorten van gist en van bacteriën, waarvan vele wegens verschillenden afkomst, onder meer dan éen nummer vertegenwoordigd zijn.
De bacteriën worden hier gekweekt in glazen buisjes, die voor ongeveer de helft of een derde gevuld zijn met een mengsel van gelatine en de noodige voedselstoffen. Dit heldere mengsel is in de buisjes vooraf gekookt, om alle toevallig aanwezige kiemen te dooden, daarna zijn de buisjes met wattenproppen gesloten, en terwijl de gelatine nog vloeibaar was zoo schuins neergelegd, dat de oppervlakte der vloeistof zoo groot mogelijk werd. De wattenprop laat wel lucht door, doch niet de daarin zwevende kiemen; dientengevolge kan men zulk een buisje jaren lang bewaren zonder dat er zich eenige vegetatie van bacteriën of gist in ontwikkelt.
Wil men nu in zulk een buisje eene bacterie kweeken, zoo zoekt men de verlangde soort in de boven beschreven glazen doozen uit. Met een zuivere naald neemt men een klein deel der kolonie, opent het buisje even en trekt met de naald een streep in de gelatine. Daarna plaatst men de watten terstond weer op de buis. De bacteriën, die met de naald in de gelatine gebracht zijn, vermenigvuldigen zich weldra, en na weinige dagen ziet men een of meer koloniën van denzelfden vorm en dezelfde eigenschappen ontstaan als die, waaruit men de bacteriën genomen heeft. Deze koloniën groeien aanvankelijk snel, dan langzamer, en kunnen maanden lang levend blijven. Wordt zulk eene cultuur oud, of heeft men haar voor proeven nagenoeg geheel opgebruikt, zoo zaait men een klein deel er van
| |
| |
in een nieuw buisje, en zorgt zoodoende den microscopischen tuin volledig te houden.
Hier ziet men, behalve biergist en wijngist, nog verschillende zeldzamere soorten van gist, hier vindt men de bacteriën, die het zuur der zuurkuipen doen ontstaan, naast die, welke azijnzuur, of boterzuur of andere zuren voortbrengen. Hier vindt men de gewone rottingsbacterie en de fraaie grootere soorten van hetzelfde geslacht; hier bespeurt men roode en groene soorten, sommige die dikke slijmproppen maken, andere die de gelatine vloeibaar doen worden, en nog andere die zich als een kaamvlies over haar uitbreiden. Al deze soorten zijn gereed, zoowel voor het microscopisch, als voor het biologisch en chemisch onderzoek.
Ik zou van het geduld mijner lezers te veel vergen, wilde ik van het verdere onderzoek een uitvoerige beschrijving geven. Ook mogen wij over de resultaten dezer studiën, die natuurlijk in de eerste plaats aan de fabriek ten goede moeten komen, hier niet uitweiden. Toch wensch ik nog op enkele punten te wijzen, die m.i. noodig zijn, om een vollediger inzicht in de werkzaamheden op het laboratorium te geven.
In de eerste plaats het microscopisch onderzoek. Het is ten deele beschrijvend en vindt dan op de gewone wijze plaats, hoezeer uitsluitend met zeer sterke vergrootingen en bijzondere methoden van verlichting der praeparaten. Ten deele is het echter physiologisch, en bestaat het in het kweeken van bacteriën op zoodanige wijze, dat de geheele cultuur, van den aanvang tot het einde, zonder eenige stoornis, onder het microscoop kan worden bestudeerd. Men stelle zich een kleinen glazen ring voor, die op een glazen plaat ligt, en met een uiterst dun glaasje, een zoogenoemd dekglaasje, bedekt is. De ring is van boven en van onderen vlak geslepen, en sluit dus luchtdicht tegen de beide glaasjes. Aan de onderzijde van het dekglaasje is een dun laagje gelatine gebracht, waarin men enkele kiemen van bacteriën gebracht heeft. Het geheele praeparaat kan onder het microscoop geplaatst worden; door het dekglaasje heen ziet men de kiemen in de gelatine liggen. Zonder het dekglaasje op te lichten kan men nu den groei en de vermenigvuldiging der uit de kiemen ontstane bacteriën rechtstreeks zien en dus het eerste ontstaan der kolonie bestudeeren. Heeft men aan de gelatine, in verschillende proeven, nuttige en schadelijke stoffen toegevoegd, zoo kan men haren invloed op
| |
| |
de bacteriën gemakkelijk nagaan. Allerlei proeven kunnen op deze wijze in het klein genomen worden, en zoo den weg voor de culturen in het groot afbakenen.
Deze culturen in het groot geschieden in glazen kolven en flesschen van verschillenden vorm, wier hals weer met een prop watten gesloten is, en waarin vooraf, door verwarming op omstreeks 125° C., alle toevallig aanwezige kiemen gedood zijn. In deze flesschen kweekt men de gist en de bacteriën niet in gelatine, doch in vloeistoffen, wier samenstelling men gedurende de proef of aan het einde daarvan gemakkelijk kan onderzoeken. Zoodoende kan men de veranderingen, die de bacteriën in hare omgeving te weeg brengen, volgens scheikundige methoden, op den voet volgen. Is de flesch met deze vloeistof tot de aangegeven temperatuur verhit en daarna weer bekoeld, zoo brengt men met een zuivere naald een klein weinig gist of bacteriën uit een der bovenvermelde culturen in het vocht en sluit de flesch dan weer met de watten, om te voorkomen dat de lucht andere kiemen zou aanbrengen. Daarna bewaart men de flesschen dagen lang, teneinde de organismen gelegenheid te geven zich zoo sterk mogelijk te vermenigvuldigen, en hunne producten in zoo groot mogelijke hoeveelheid af te zonderen. Nu eens laat men dit bij de gewone kamertemperatuur geschieden, dan weer in toestellen, waarin een hoogere warmtegraad dagen lang constant gehouden wordt. Zulke toestellen bevinden zich in groot aantal in het laboratorium: het grootste heeft meer dan een halven meter diameter en bevat twee verdiepingen voor het plaatsen der kolven. In de verschillende toestellen is de temperatuur verschillend; wil men b.v. de verschijnselen bestudeeren, die in de fabriek in de gistkuipen plaats grijpen, zoo zet men zijne kolven natuurlijk in een toestel, dat dezelfde temperatuur bezit als de gistende vloeistof in de kuipen. In andere gevallen kiest men andere temperaturen, soms eenvoudig die, waarbij de werking der bacteriën het snelst of het meest volkomen pleegt te geschieden.
Het is gemakkelijk in te zien, welk een onafzienbaar veld van vragen en proeven zich hier opent. In de eerste plaats toch moet de werking van alle soorten van gist en bacteriën op eenvoudige, kunstmatige voedselmengsels bestudeerd worden. Bij elke proef moet de inhoud der flesch scheikundig worden
| |
| |
onderzocht, iets wat, wegens onze geringe bekendheid met deze omzettingsproducten, niet zelden met groote moeilijkheden gepaard gaat, en ten minste voor elk afzonderlijk geval veel tijd eischt. Dan moet de werking dezer organismen nagegaan worden op de vloeistoffen, waarin zij van tijd tot tijd in de fabriek worden gevonden, teneinde van de veranderingen, die men in de fabriek zelve waarneemt, te kunnen beslissen, door welke bacteriën zij teweeggebracht worden. Eindelijk moet men langs dezen weg, door verandering van de samenstelling der vloeistoffen, of door toevoeging van verschillende stoffen, nagaan, wat in elk geval de meest eenvoudige en de meest zekere wijze is, om de ontwikkeling van schadelijke bacteriën tegen te gaan, zonder die van de gist en van het ferment der zuurkuipen tegelijkertijd te benadeelen.
Deze aanwijzingen mogen voldoende zijn, om ons een denkbeeld van de beteekenis der beschreven methoden te geven. Haar hoofdkenmerk is daarin gelegen, dat zij zoo uiterst helder en gemakkelijk te overzien zijn, en dat zij aan groote scherpte een hoogen graad van eenvoudigheid paren. Vooral in deze wetenschap, waar rotting en bederf, gisting en verzuring van dikke breien en troebele vloeistoffen de hoofd-onderwerpen van studie zijn, en waar de oorzaken van deze verschijnselen slechts met het gewapend oog bespied kunnen worden, dringt ons deze helderheid en eenvoudigheid der methoden in hooge mate bewondering af en boezemt zij ons het volle vertrouwen in, dat belangrijke resultaten, ook in de toekomst, zullen worden verkregen.
Wij zijn gekomen aan het einde van onze schets en van ons betoog. Moge het voorbeeld, door de Nederlandsche Gisten Spiritus-fabriek gegeven, op vele plaatsen in ons land navolging vinden! Moge niet alleen het fabriekswezen, maar met name ook de land- en tuinbouw dezen weg inslaan, in de overtuiging van de groote beteekenis van het bacteriologisch onderzoek voor de behoeften der praktijk! Moge eindelijk de staat de zorg op zich nemen voor de opleiding van mannen, aan wie de praktijk deze moeilijke onderzoekingen met vol vertrouwen kan opdragen!
Hugo de Vries.
|
|