De Gids. Jaargang 51(1887)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 355] [p. 355] Nieuwe proeven van moderne Poëzie. I. Ieder dichter moet zoo nauwkeurig mogelijk zeggen wat hij bedoelt. De Nieuwe Gids. October 1887, blz. 172. 'k Ben zielsbedroefd. Mijn vuur'gste hartewensch Is thans vervuld. Want inn'ge liefde is haat, En dolle pijn is weelde, en goedheid kwaad, En treurig zijn is blij zijn voor een mensch Als ik, uit wien, als uit een bolle lens, Waardoor een wonder helle lichtstraal gaat, Die ze als een stralenbundel weer verlaat, Licht en steeds meer licht uitvloeit zonder grens. Tot zinge' en lache' en schreie' al door elkaar Dringt zich mijn ziel met mysterieusen drang. 't Was me of ik rees en straks weêr nederviel, Tot ik de diepste duisternisse ontwaar... Nu is het uit met lach en klacht en zang, En 'k lig ter neêr - een orgellooze ziel. [pagina 356] [p. 356] II. Ieder dichter moet zoo natuurlijk. mogelijk zeggen wat hij bedoelt. De Nieuwe Gids. October 1887, blz. 172. Ik schrei en schrei steeds voort, mijn oogen moê. En de oorzaak van mijn bitter groot verdriet Weet ik, rampzalige! gelukkig niet; - Want wist ik 't, 'k schreide harder nog dan 'k doe. En sluit ik straks, vermoeid, mijn oogen toe, Dan door mijn wimpers steeds bij stroomen vliet De tranenvloed, dien 'k onbewust vergiet, En dien ik, arme lijder! niet weet hoe Te stelpen.... Zalig zielsbedroefd te zijn, Zonder ophouden altijd maar te schrei'n, Terwijl ik zelf niet weet waarom ik lijd!.... Zoo moog 'k in bitt'ren weedom eens vergaan, En drijven, als een zilverblanke zwaan, Op mijnen tranenstroom naar de Eeuwigheid. [pagina 357] [p. 357] III. ‘Een dichter zegge wat hij meent.’ 'k Beken 't Dat 'k smart en lijden gaarne zie, dat ik Luid jubel en verbazend in mijn schik Ben, nu 'k aan armoe en verdriet gewend', En nu een knikker, een kastanje, een ééncents-prent Is al mijn levensvreugd. Of wel ik lik Een suikerbal, die ik still'tjes uit een blik Te voorschijn haal. En zoo iets wordt ellend Genoemd door sommigen, die traanloos zijn En weedomloos en leedloos!... Kunnen zij Weten wat of een ander mensch gevoelt, Blijdschap of droefheid heet, treurig of blij? Geen schijnsel geve schoonen schijn aan 't zijn; - ‘Een dichter zegge juist wat hij bedoelt.’ [pagina 358] [p. 358] IV. Fragment eener idylle. Het was in 't dorpje Sloterdijk; den zeventienden Augustus van 't jaar achttien honderd zeven en zestig, 's avonds zeven uur, dat een oude heer voor zijne woning zat te dutten. Op zijne knie lag 't uitgedoofde pijpje; terwijl de hand waaraan het Dagblad zoo even pas ontglipt was, langs zijn zijde beweegloos neerhing. Aan zijn voeten lag een grijsbonte kat, die 's meesters voorbeeld had gevolgd en, als hij zoo rustig, sliep. Men hoorde door de open hangdeur slechts het flauw getik van een ouden hangklok, die voor in den gang hing. Fortunio. Vorige Volgende