De Gids. Jaargang 51
(1887)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Figaro.VI.Onder de talrijke verschijnselen, welke ons een treurig beeld geven van den wrakken staat der Fransche monarchie tegen het einde van haar bestaan, behoort ook de stroom van schotschriften, waarmede ze toenmaals overstelpt werd, en vooral de zwakheid, waarmede ze tegenover den wassenden vloed der revolutie hare maatregelen nam. In 1789 - toen 't kalf op het punt stond van verdrinken en het dempen van den put onmogelijk geworden was - schreef de Mercy-Argenteau, Oostenrijksch gezant te Parijs, aan Marie Antoinette: ‘Het wordt dringend noodzakelijk, dat de koning strenge maatregelen laat nemen tegen de geweldige vrijheid, welke de pers zich veroorlooft. Men wordt overstroomd met schandelijke brochures, die de natie voor het aangezicht van Europa onteeren en die onder het volk de gevaarlijkste gisting levendig houden...... Een of ander streng voorbeeld zou daaraan een einde maken, en het is verwonderlijk, dat die dringende noodzakelijkheid aan de aandacht der ministers ontsnapt’.Ga naar voetnoot1) Die noodzakelijkheid had al lang bestaan en een streng voorbeeld zou weinig meer gebaat hebben. Sinds Lodewijk XV beheerscht werd door de gravin Dubarry, hadden de pamfletschrijvers de handen vol werk. Alle hooggeplaatste personen van Frankrijk, het hof, de magistratuur, de geestelijkheid, vernederen zich voor die vrouw. Choiseul, te fier om voor haar te buigen, is verbannen naar Chanteloup, terwijl Maupeou, Terrai, d'Aiguillon | |
[pagina 258]
| |
Frankrijk regeeren, 't Parlement ontbinden, de tailles verhoogen, koren opkoopen, speculeeren op de algemeene ellende en naar buiten Pruisen, Oostenrijk en Rusland de vrije hand laten bij de verbrokkeling van Polen. De kanselier Maupeou is tegenwoordig bij het toilet der favorite; de kardinaal de la Roche-Aimon, groot-aalmoezenier, reikt haar bij 't opstaan de pantoffels aan.......... Stoffe te over voor een gewetenloos litterarisch vrijbuiter, gelijk Theveneau de Morande er een was. Dezen Theveneau de Morande, wiens levensloop de stof zou leveren voor eene uitvoerige schets, kunnen we hier slechts met een enkel woord aanduiden. Niet om zijne braafheid en eerlijkheid bevond hij zich als uitgewekene te Londen te midden van eene gansche kolonie Franschen, die voor 't meerendeel den vaderlandschen bodem hadden moeten verlaten wegens mislukte pogingen ‘de corriger l'injustice du sort’, zooals de Franschen het eigenaardig uitdrukken. Juist tegen den tijd, dat Beaumarchais zijn vernederend vonnis van het Parlement-Maupeou kreeg, had Morande een pamflet geschreven, dat den stichtelijken titel droeg ‘Mémoires secrets d'une fille publique’ en dat ‘à bout portant’ op de favorite gericht was, maar tevens de hoogst geplaatste personen in den staat aan de publieke bespotting en verachting prijs gaf. Het hof was verslagen en meende tot elken prijs de uitgave er van te moeten beletten. De eerlijke pamfletschrijver had daartoe trouwens de middelen aangewezen en in een dreigbrief den juisten prijs aangegeven, waarvoor men zijn stilzwijgen kon koopen. 't Kwam er maar op aan, een' onderhandelaar te vinden, die verstand had van loven en bieden en die tegen Morande opgewassen was. Zulk een onderhandelaar bood zich vanzelf aan. Niemand minder dan onze Pierre Augustin Caron de Beaumarchais, voor deze bijzondere gelegenheid met den naam Monsieur de Ronac voorzien, nam op zich, die teere zaak in 't reine te brengen. Dat hij zichzelf aanbood, is zeker, hoewel Loménie o.a. beweert, dat hij er om verzocht werdGa naar voetnoot1) Beaumarchais toog alzoo naar Londen en had het geluk in zijne onderhandelingen te slagen. Uitvoeriger zullen we in deze zaak niet treden, omdat ze slechts het voorspel was tot eene andere, die ons thans moet bezighouden. Alleen dienen we hier | |
[pagina 259]
| |
nog te vermelden, dat hij geenszins de vruchten plukte van zijne ijverige bemoeiingen. Want nauwelijks was hij te Boulogne geland (de overeenkomst met Morande was den 29sten April getroffen), of hij vernam, dat Lodewijk XV aangetast was door eene zware ziekte, en bij zijne aankomst te Versailles was de koning reeds overleden. ‘Welk onderscheid tusschen ons beiden!’ schreef B. aan Morande. ‘Gij verdient zonder eenige moeite (!) 100,000 francs, terwijl ik in zes weken tijds 780 mijlen afleg en 500 guinjes uitgeef, zonder te weten, of men mij zelfs mijne reiskosten zal vergoeden. En bedenk, dat één week later uw boek zonder eenige waarde zou geweest zijn! Had de koning nog maar acht dagen langer geleefd, dan zou ik, volgens zijne belofte, in mijne eer hersteld zijn geworden, die de onrechtvaardigheid mij ontnomen heeft; immers de ongegronde antipathie, die men hem tegenover mij had ingeboezemd, was in welwillendheid verkeerd. Wat mij troost is, dat de tijd der kuiperijen thans voorbij is: ik durf mij weder vrij uit verdedigen en de nieuwe koning zal mijne bezwaren stellig erkennen’.....Ga naar voetnoot1) ‘Een ander,’ schrijft hij tegelijkertijd aan een zijner vrienden, ‘zou zich om zulk een slag van het noodlot ophangen.’ Maar Beaumarchais deed het niet. Zonder een oogenblik den moed te verliezen, wierp hij zich hals over kop in een avontuur van denzelfden aard, een avontuur, dat stellig een van de donkerste hoekjes van zijn ‘cabinet secret’ inneemt. Lodewijk XV was gestorven. Maar de schotschriften rustten niet. De gewetenlooze kolonie te Londen vond in den uitgever Boissière een willig helper en zijne drukkerij was eene ware fabriek van libellen, die hare filialen had op 't vaste land.Ga naar voetnoot2) En nu troffen de pijlen hooger nog dan onder Lodewijk XV. Van het oogenblik, waarop Marie Antoinette in 1770 den voet zette op Franschen bodem, om op bijna vijftienjarigen leeftijd den dauphin te huwen, die later als Lodewijk XVI zou bewijzen, dat de zonden der vaderen gewroken worden aan de kinderen, stond zij bloot aan allerlei aanvallen van ieder, die | |
[pagina 260]
| |
de ‘Oostenrijksche’ beschouwde als de beschermelinge en de medeplichtige van Choiseul.Ga naar voetnoot1) Te oordeelen naar de verbittering, waarmede de dochters van Lodewijk XV tegen haar bezield waren, zou men gezegd hebben, dat zij de schuld had gedragen van de uitzetting der Jezuïeten. Mad. Adélaïde met name onderscheidde zich door hare scherpe uitvallen en door de wijze, waarop zij in 't geheim den laster in de hand werkte. Aan den anderen kant vreesde de kliek van Dubarry den invloed der jeugdige prinses en was niet keurig in de middelen, om dien te breken. Ook bij het volk was de aanstaande koningin, aanvankelijk gevierd, verre van populair en het ongeval, bij de huwelijksfeesten te Parijs voorgevallen, had de stemming niet verbeterd. Toen de dauphin nu in 1774 koning was geworden, had hij evenmin als vroeger de geestkracht, om zijne gemalin te doen eerbiedigen en stond zelfs toe - 't zou onder Lodewijk XIV in niemand opgekomen zijn, zoo iets te wagen -, dat op het tooneel de kapsels der koningin belachelijk werden gemaakt.Ga naar voetnoot2) De onteerende schotschriften, welke tegen de koningin in omloop gebracht werden, gaven der Fransche politie vrij wat hoofdbrekens. Theveneau de Morande was sinds zijn avontuur met Beaumarchais van aanvaller verdediger, van braconnier littéraire, gardechasse geworden, zooals Beaumarchais het uitdrukte. Ook Goëzman, onze ex-parlementsraad, speelde in Londen voor de Sartine als speurhond, waarbij hij trouwens eene hoogst dubbelzinnige rol vervulde en met de beide kanten van zijn mes sneed. Toen men eens aan d'Argenson verweet, dat hij zijn politieagenten alleen aanwierf onder schelmen en deugnieten, antwoordde hij: ‘Trouvezmoi d'honnêtes gens qui veuillent faire ce métier!’ Welnu, onze eerlijke Pierre Augustin leende zich op nieuw tot dat ‘métier!’. Ziehier onder welke omstandigheden. Op zekeren dag, kort na zijn terugkeer uit Londen, gaf hij aan den luitenant-generaal van politie de Sartine te kennen, dat | |
[pagina 261]
| |
in de Britsche hoofdstad een pamflet op de pers lag, waarin de koningin op schandelijke wijze beleedigd werd.Ga naar voetnoot1) Tevens bood hij zijne diensten aan, om eene uitgave er van te beletten. De Sartine nam ze aan en stelde eene som gelds en de benoodigde volmachten te zijner beschikking. Maar Beaumarchais eischte eene eigenhandige volmacht van Lodewijk XVI, waarin deze moest verklaren: ‘Mijnheer de Beaumarchais zal, op mijnen last, zoo spoedig mogelijk naar Holland en Engeland vertrekken, om mijne geheime bevelen te volvoeren; de snelheid en stilzwijgendheid, die hij daarbij zal in acht nemen, zullen mij de welkome bewijzen zijn van zijnen dienstijver.’ Deze volmacht werd hem niet onmiddellijk verstrekt; maar hij gaf daarom zijnen eisch niet op. In onderscheidene brieven, welke in 't Weener archief bewaard zijn, openbaarde Beaumarchais aan Lodewijk XVI alles en wellicht nog iets meer dan alles, wat hij voor zijnen overleden voorganger had verricht. Hij had bij die gelegenheid in Londen vernomen, dat tegen de koningin onder den titel Avis à la branche espagnole een schotschrift in de maak was, dat tegelijk in Engeland en in Amsterdam stond te verschijnen. Hij wenschte de publicatie te verijdelen. Reeds had Lord Rochford (vroeger Engelsch gezant te Madrid en daardoor met Beaumarchais bekend) hem zijne hulp toegezegd. Maar daartoe was het noodig, dat hij zijnen ouden vriend de deugdelijke bewijzen kon toonen, dat hij inderdaad in dienst van den koning handelde, waarvoor hij vroeg 1o. een pas op den naam Ronac, 2o. een credietbrief van 500 guinjes, 3o. de volmacht van den monarch bovenbedoeld. Op deze eigenhandige verklaring van den koning legt B. bijzonderen nadruk. Den 25en Juni gelast de Sartine hem kortweg te vertrekken. Den pas en den credietbrief laat hij hem ter hand stellen. Beaumarchais gaat, overtuigd, dat hem ook het ontbrekende zal geworden. Te Londen aangekomen, schrijft hij aan de Sartine, dat, grâce à une intrigue de valets, hij er in geslaagd is, den drukker van het pamflet om te koopen en zich alzoo het manuscript te verschaffen, dat hij vervolgens met de zwartste kleuren afschildert. De Sartine maakt zich angstig en verschaft B. den 11en Juli reeds het | |
[pagina 262]
| |
gevraagde bevelschrift van den koning, woordelijk gesteld, zooals B. het had gedicteerd. Deze laat het den minister niet aan voortdurende berichten ontbreken; hij overstelpt de Sartine met brieven, ook uit plaatsen, die volstrekt niet in het oorspronkelijke reisplan voorkomen; want Beaumarchais snelt onmiddellijk na 't ontvangen van 's konings machtiging naar.... Weenen zoo 't heet, om den bedriegelijken drukker, die hem niet alle exemplaren van 't schotschrift heeft overhandigd en die zich uit de voeten gemaakt heeft, teneinde de uitgave in Duitschland te doen plaats vinden, te vervolgen; maar in waarheid, om zich als officiëel erkend vertrouweling van den koning aan 't hof van Maria Theresia in te dringen en hare gunst te winnen door zijnen voorgewenden ijver voor de belangen harer dochter. Men begrijpt thans, waarom Beaumarchais zooveel gewicht hechtte aan de eigenhandige volmacht van Lodewijk XVI. ‘Wat hem op zijne Spaansche reis voor oogen zweefde: met behulp van de markiezin de la Croix de alvermogende makelaar tusschen het Fransche en het Spaansche hof te worden, hoopt hij thans onder gunstiger omstandigheden op eene andere wijze te verwezenlijken. Maar zwaarder nog dan in Spanje treft hem het lot in Oostenrijk, daar hij niet alleen al zijne plannen moet zien mislukken, maar zich bovendien in een hoogst belachelijk daglicht stelt: mijnheer De Ronac, die zich in slimheid ver verheven waant boven alle staatsmannen en ministers, brengt tot zijn eigen verheerlijking bij deze gelegenheid eene comedie-intrige in omloop, waarvan de plompe leugens onmiddellijk gevat worden, zoowel door den postiljon, die hem rijdt, als door den kanselier Von Kaunitz’Ga naar voetnoot1). We zijn hiermede het verhaal der gebeurtenissen vooruitgeloopen, aangezien de opgaven van Beaumarchais, die op zijne Weener reis betrekking hebben, grootendeels verdichtselen zijn, welke ons den vader van Figaro onder een eigenaardig licht vertoonen, dat weinig geschikt is om de achting voor zijne persoonlijkheid te verhoogen. Niet onaardig plaatst Bettelheim als motto boven een der hoofdstukken, aan deze zaak gewijd, een citaat van Riccaut de la Marlinière: ‘Vous appelez cela betrügen? Corriger la fortune! Betrügen! O, was ist die deutsch Sprak für ein arm Sprak! für ein plump Sprak!’..... | |
[pagina 263]
| |
VII.Laat ons thans het verloop der zaak geregeld volgen. Beaumarchais bericht uit Londen aan den minister, dat de eigenaar van het schotschrift Avis à la branche espagnole, een zekere William Atkinson, zich tegen eene belooning van 1200 guinjes bereid verklaard heeft, 4000 exemplaren te Londen of te Amsterdam aan Beaumarchais ter vernietiging over te geven. Deze verplicht zich daarentegen aan Atkinson 400 guinjes dadelijk te Londen en de overige 800 te Amsterdam uit te betalen. ‘Den volgenden Zaterdag 23 Juli om 3 uur 's morgens heb ik, Ronac, mij te voet van Londen naar den Oxfordschen weg begeven en daar een wagen uit de richting der laatste stad mij te gemoet zien komen. De heer Atkinson is met twee anderen, blijkbaar drukkersgezellen, uit den wagen gestegen, die daarop ongeveer een kwart mijl zijwaarts afreed; eindelijk werd er op eene tamelijk afgelegene plek halt gehouden; daar werden 4000 exemplaren uit den wagen gehaald en nauwkeurig geteld: alles klopt; slechts acht exemplaren vertoont Atkinson in beschadigden, gevlekten toestand.’ Als Ronac zich daarop ook het manuscript laat vertoonen, bemerkt hij (hij had, zie boven, het origineel gezien), dat het slechts eene copie is. Atkinson wil Ronac wijs maken, dat hij geen ander exemplaar heeft; als deze daarop aanmerkt, dat Atkinson liegt en hij niet aan zijne verplichtingen zal voldoen, voor hij het origineel in handen heeft, bloost Atkinson en bekent, dat hij het wel bezit, maar de teruggave er van (aan den schrijver?) beloofd heeft. Ronac dringt zoo sterk aan, dat Atkinson eindelijk wegrijdt, om het begeerde te Oxford te gaan halen. Intusschen laat Ronac met behulp der drukkersgezellen de exemplaren in brand steken, zoodat bijna de geheele oplage door de vlammen verteerd is, als Atkinson na eene afwezigheid van drie uren terugkeert. Beaumarchais betaalt daarop de 400 guinjes uit en belooft Atkinson ook alle manuscripten te zullen verbranden. Daarop stelt hij een stuk op, dat hij op de plaats zelf op zijne knieën op 't papier brengt en welks slotzin luidt: ‘Bij mijne opmerking, dat mijn contractant zeer waarschijnlijk niet Atkinson heet, daar hij veel meer op een Italiaan dan op een Engelschman gelijkt, bekent hij mij, dat zijn eigenlijke naam G. Angelucci luidt. Dientengevolge verlang ik, dat hij | |
[pagina 264]
| |
de quitantie van 400 guinjes ook met dien naam onderteekent.’ 't Is merkwaardig, dat Beaumarchais op dienzelfden 23en Juli nog tijd en lust vindt, om te correspondeeren met den beroemden Londenschen acteur Garrick en hem een exemplaar te zenden van zijne mémoires in 't proces-Goëzman, die hij gaarne persoonlijk zou komen overhandigen, indien niet ‘dringende zaken’ hem naar Holland riepen. Den 24en vinden we hem op weg naar Calais, vanwaar hij de Sartine schrijft, dat hij hoogstens binnen 14 dagen weer thuis zal zijn; zijne zaken in Engeland zijn met den besten uitslag bekroond. 't Blijkt echter, dat in Amsterdam de wezenlijke of verdichte zwarigheden eerst recht beginnen. Den 3en Aug. beweert Beaumarchais Angelucci in die stad gevonden te hebben en van hem een derde afschrift van 't manuscript te hebben ontvangen, benevens de in Londen gedrukte bladen van de voorrede, waarop hij hem de resteerende 800 guinjes ter hand heeft gesteld. De zaak schijnt nu voor goed uit de wereld te zijn. Plotseling echter zendt hij den 6en een brief naar Parijs, waarin hij, ten hoogste ontsteld, te kennen geeft, dat Atkinson den vorigen avond plotseling uit Amsterdam verdwenen is en dat hij van een jood te Amsterdam gewaar geworden is, dat de vluchteling zich op weg bevindt naar Neurenberg, om in eene Duitsche stad naar een nog overgebleven manuscript het libel te laten drukken. Beaumarchais aarzelt geen oogenblik en zet Angelucci na over Nijmegen, Kleef en Keulen. Zijn doel is Neurenberg; want (zoo schrijft hij den 12en Aug. uit Frankfort a/M.) hij hoopt Atkinson nog vóór de poorten dier stad in te halen. Hij klaagt over pijn in de borst en koorts, maar vindt zijne zending zoo gewichtig, dat hij niet langer dan vier uur in Frankfort wil blijven. ‘De koninklijke volmacht prikkelt mijnen ijver. Ik stel er mijne eer in, geheel alleen eene zaak in orde te brengen, waaraan twintig ministres plénipotentiaires zouden wanhopenGa naar voetnoot1).’ | |
[pagina 265]
| |
Onderweg, tusschen Würzburg en Diebach, verneemt mijnheer De Ronac, dat kort geleden de postwagen bij Possenheim aangevallen en geplunderd is: een nieuwtje, dat hem een dankbaar motief aan de hand doet voor de comédie d'intrigue, die hij bezig is op touw te zetten. Kort voor de aankomst te Neustadt bemerkt nl. de postiljon, dat: ‘sein Passagier aufsteht und aus dem Sitzkästlein etwas wie ein Kammfütter und daraus einen Spiegel und ein Scheermesser herausthut. Der Kutscher Dratz fährt in Folge dessen langsam, ganz bedenklich, dass der Passagier sich unter dem Fahren sollte rasiren wollen. Beim Lichtenholz (einem kleinen Wäldchen zur Linken der Chaussée) lässt der Passagier halten, steigt aus, heisst durch seinen Bedienten den Postillon weiter fahren und geht mit dem spanischen Rohre in der Hand in das Gehölz. Der Postillon war der Meinung, es geschehe eines natürlichen Triebes willen; doch weilen in der Nähe eines Gesträuch, vermochte er nicht abzusehen, warum derselbe so weit holzeinwärts gehe. Als der Postillon wieder Halt machen will, verwehrt ihm das der Bediente. Im gemächlichen Trabe trotten die Pferde bis an das Ende des Wäldchens. Hier wartet der Postillon, da der Passagier nicht nachkommt, bey einer halben Stunde. Mittlerweile wären drei Handwerksbursche, Zimmergesellen, so bey ihren Bündlen Zwergäxte auf dem Rücken gehabt, nachgekommen, und als eine Weile darauf der Passagier auch wieder beykommen, hätte solcher ein weisses Tüchlein um die eine Hand gewickelt gehabt, und, wie der Bediente dem Postillon auf Deutsch gesagt, gesprochen, er hätte Spitzbuben gesehen. Es hätte demselben aber nichts gefehlt, noch er (Sager) an des Passagiers Hand oder sonst am Leibe etwas gesehen, noch dieser ausgesagt, dass ihm etwas wäre genommen worden und er dahero zu dem Bedienten gesprochen: vielleicht hat der Herr die Handwerksbursche gesehen und vor Spitzbuben gehalten. Der Passagier habe sich dann wieder eingesetzt und fortfahren lassen. Als er durch die Statt oberhalb dem Armenhaus gekommen war, liess er die Fenster aufmachen; hiebei | |
[pagina 266]
| |
sah Dratz, das Jenem Blut durch das weisse um die Hand gewundene Tüchlein dringe, auch an der linken Seite des Halsses an der Halsbinde etwas Blut seye und auf sein Fragen derselbe gesagt: er wäre geschossen worden’Ga naar voetnoot1). Eerst te Neurenberg doet Beaumarchais bij de bevoegde overheid aangifte van het geval. Daar geeft hij een omstandig verhaal van 't geen in het dennenboschje zou zijn voorgevallen. Twee schelmen, de een te paard, de ander te voet, waren op hem afgekomen. De eerste had hem een houw over de borst gegeven, die afgegleden was op zijn talisman (!), waardoor hij eehter aan de kin was gewond. Ook zijne vingers waren geblesseerd bij 't afweren van de slagen. Daarop was de andere spitsboef hem van achteren genaderd en had hem willen pakken. Maar Beaumardais had zijn zakpistool voor den dag gehaald, daarmede den ruiter op de vlucht gejaagd en den anderen schelm om genade doen bidden. Aangezien de wagen reeds een goed eind vóór was gekomen en hij nog meer lieden in 't woud had bemerkt, had hij, dankbaar voor zijne redding, ook dezen kerel laten loopen en zich gehaast den postwagen weer op te zoeken. Verder weet Beaumarchais eene nauwkeurige beschrijving van de beide struikroovers en zelfs hunne namen op te geven; want ze hadden elkander bij den naam - Angelucci en Hatkinson, - geroepen! Na deze belangrijke onthullingen verlaat Mr. de Ronac, ‘een edelman uit Frankrijk’, Neurenberg, te kennen gevende, dat ‘dringende zaken’ hem naar het keizerlijk hof te Weenen voeren. Tot Regensburg zet hij zijne reis met den postwagen voort, om vervolgens den Donau af te zakken. Nauwelijks heeft hij zich ingescheept, of hij schrijft zijn avontuur naar Parijs met eene groote uitvoerigheid en voegt nog menigen trek toe aan de te Neurenberg gegeven verklaring. Den 20sten Augustus meldt hij zijne aankomst te Weenen. Den volgenden dag reeds meldt hij zich aan bij den secretaris van Maria Theresia, Vrijheer von Nenny, die hem voor een gelukzoeker aanziet en aanvankelijk weigert, in 't geheim eenen brief aan de keizerin te doen toekomen. Maar het krachtig optreden van Beaumarchais, die den vrijheer verantwoordelijk stelt voor de gevolgen zijner weigering, maakt, dat deze zich, | |
[pagina 267]
| |
hoewel met weerzin, belast met de bezorging van den brief, ofschoon hij Beaumarchais vrij duidelijk te kennen geeft, dat deze op eene private audientie maar niet moet hopen. Maria Theresia, na Beaumarchais' brief gelezen te hebben, verwijst hem naar graaf Seillern, aan wien hij meedeelt, dat hij door den koning van Frankrijk met eene eigenhandige, zeer gewichtige opdracht naar Engeland en Holland is gezonden; dat zijne zaak hem op onvoorziene wijze naar Duitschland heeft gevoerd; dat hij onderweg door roovers is aangevallen en slechts door de gouden doos, die 's konings bevel omsluit, van een wissen dood is gered; dat zijne opdracht in verband staat met de eer der koningin van Frankrijk; dat hij niet van plan is zich lang in Weenen op te houden, zich aan niemand, allerminst aan den Franschen gezant wil vertoonen, en daarom ten spoedigste om eene audientie verzoekt. Om zijn verzoek te steunen vertrouwt hij den graaf het handschrift toe van Lodewijk XVI, waarop hij nog denzelfden dag bij de keizerin wordt toegelaten. Haar vertelt hij uitvoerig de gansche inleidende geschiedenis tot zijne zending; zijne gedragslijn te Londen en te Amsterdam; de vlucht van Angelucci met het manuscript; het avontuur bij Neustadt (tusschen twee haakjes met nieuwe varianten!). De man te paard was inderdaad Angelucci geweest; maar Beaumarchais heeft hem het manuscript ontnomen, dat hij op bedriegelijke wijze en tegen het contract in gehouden had; daarna heeft hij hem..... laten loopen! Met dramatische aanschouwelijkheid schildert Beaumarchais aan Maria Theresia het verdere tooneel van den strijd. Wat het schotschrift betreft, verhaalt hij, dat het hoofdzakelijk gericht is tegen Marie Antoinette. Het zou eene ramp zijn, als de jonge, wantrouwende, ‘austère’ koning het onder de oogen kreeg. Om zoo iets te voor komen, stelt Beaumarchais de keizerin voor ‘het libel in Weenen te laten drukken met weglating der voor de koningin beleedigende plaatsen’; want zoo alleen kan het Lodewijk XVI vertoond worden, wat in ieder geval noodig is, om den monarch te overtuigen, dat Beaumarchais zich van zijne opdracht gekweten heeft. Deze audientie duurt drie volle uren, want Beaumarchais leest ook aan de keizerin het gansche schotschrift voor. Maria Theresia luistert met de grootste opmerkzaamheid en Beaumarchais licht alle toespelingen en wendingen toe met eene behendigheid, die getuigt van groote bekendheid met de toestan- | |
[pagina 268]
| |
den van het Fransche hof. Meer dan eens roept de keizerin verbaasd uit: ‘Maar, mijnheer, wat heeft u met zulk een vurigen ijver bezield voor de belangen van mijn schoonzoon en vooral van mijne dochter?’ ‘Madame,’ zegt Beaumarchais, ‘j'ai été l'un des hommes les plus malheureux de France sur la fin du dernier règne. La reine en ce temps affreux n'a pas dédaigné de montrer quelque sensibilité pour toutes les horreurs qu'on accumulait sur moi. En la servant aujourd'hui je ne fais qu'acquitter une dette immense...’Ga naar voetnoot1) Wat heeft u bewogen een valschen naam aan te nemen? - ‘Madame, je suis trop connu malheureusement(!) sous le mien dans toute l'Europe lettrée, que partout où je parais sous le nom de Beaumarchais l'on me visite, l'on m'invite, l'on m'entoure, et je ne suis plus libre de travailler aussi secrètement que l'exige une commission aussi délicate que la mienne...’ De keizerin eindigt met het schotschrift te houden onder plechtige belofte het hem terug te zullen bezorgen en zegt bij 't afscheidnemen met bezorgdheid: ‘Allez vous mettre au lit; faites-vous saigner promptement. On ne doit jamais oublier ici ni en France combien vous avez montré de zèle en cette occasion pour le service de vos maîtres.’ Beaumarchais is in de wolken en meent zijn doel bereikt te hebben. In plaats van naar bed te gaan, stelt hij bij zijne tehuiskomst, ouder gewoonte, eene uitvoerige memorie op aan de keizerin, waarin hij zijne mondelinge mededeelingen nog eens uitvoerig toelicht. Men kan zijne verbazing begrijpen, als onvoorziens twee officieren en acht grenadiers in zijne kamer verschijnen, gevolgd door een secretaris, die hem een briefje overhandigt van Seillern, waarin hem wordt meegedeeld, dat hem tijdelijk kamerarrest is opgelegd. Men ontneemt hem zijne | |
[pagina 269]
| |
papieren, ja zelfs zijn talisman. In zijne brieven drukt Beaumarchais de meening uit, dat dit ongeval hem overkomen is, omdat men twijfelt aan zijne identiteit met den schrijver der Mémoires en hem houdt voor een ‘fourbe’. Maar daarin bedriegt hij zich. Niemand hield hem te Weenen dan voor hetgeen hij werkelijk was. Maar Von Kaunitz, minder gemakkelijk om den tuin te leiden dan zijne Fransche collega's, kennis van de zaak en van 't schotschrift gekregen hebbende, had het noodig gevonden, ‘dem Burschen’ een tijdlang de vrijheid te ontnemen, juist omdat hij Beaumarchais was en omdat uit Neurenberg de officieele stukken, betreffende de aanklacht en 't verhoor in de zaak van 't Neustadter avontuur, per koerier te Weenen waren aangekomen. Alle verklaringen kwamen ongeveer neer op 't geen de postknecht Georg Dratz (zie boven) verklaarde: ‘Es komme ihme die Sache vor, ob habe der Passagier mit dem unter Weegens heraus genommenen Scheermesser sich etwan was zugefügt; er habe in und an dem Lichtenholze niemand alss die drei reissende Zimer Bursche gesehen, auch gar nichts gehöret, noch wahrgenommen, so verdächtiger Leute Anwesenheit glaublich machen könne, vielweniger von einem Schuss etwas gehöret.’ En het Neurenburger gerecht deed deze verklaringen vergezeld gaan van een schrijven, waarin o.a. als slotsom van verschillende overwegingen voorkwam: ‘Alle derley Betrachtungen verursachen beynahe, dass man den Zweifel über die Richtigkeit der Geschichte beytreten muss, so wenig man sonsten sich entschliessen kann, dem Ansehen des Herren von Ronac (der in Wien bey kayserl. Majestäten Geschäften zu haben und dahero sehr zu pressiren vorgegeben) zu nahe zu treten...’ Redenen genoeg voor Kaunitz, om den heer Ronac in 't oog te houden. Want niet alleen hield hij hem nu voor eenen bedrieger, maar zelfs voor... den vervaardiger van het lasterlijke schotschrift. Of hij daarin gelijk had, is moeilijk meer uit te maken. Arneth en Huot twijfelen er niet aan. Bettelheim wijdt een uitvoerig onderzoek aan de zaak, om bij de vraag naar den schrijver van 't libel te eindigen met een non liquet. | |
[pagina 270]
| |
Dat er echter ‘du louche’Ga naar voetnoot1) in 't geval is, zal niemand kunnen ontkennen. Immers te Londen heet Beaumarchais met den eigenaar van 't schotschrift, Atkinson-Angelucci, eene overeenkomst getroffen en het stuk aan de vlammen prijs gegeven te hebben. Er bestaat dan ook inderdaad een contract, door mijnheer De Ronac opgesteld en door hem, zoo 't heet, met Atkinson-Angelucci gezamenlijk onderteekend. Maar wie is die geheimzinnige persoon? Niemand behalve Beaumarchais heeft hem gekend of gezien; de Neurenbergers hebben hem niet opgehangen en te vergeefs heeft men zijnen naam gezocht in Hollandsche en Venetiaansche politierapporten, drukkerslijsten, enz. Tegen zijn bestaan getuigt ook het bovenbedoelde contract zelf; want 1o. draagt het titelblad van het schotschrift als initialen van den uitgever G.A.Ga naar voetnoot2), terwijl in het contract voortdurend sprake is van Hatkinson. Zóó is ook de onderteekening. De h schijnt Beaumarchais, echt Fransch trouwens, hier parten gespeeld te hebben, en men kan niet nalaten de gevolgtrekking te maken, dat het contract niet alleen door hem geschreven, maar ook in naam van den fantastischen uitgever onderteekend is. Daarvoor spreekt 2o. de verzwarende omstandigheid, dat op verschillende concepten van het contract, die met zijne andere papieren te Weenen met beslag belegd werden, proeven voorkomen, om met veranderde hand Angelucci te schrijven. Bettelheim verzekert, dat hij op die concepten verschillende malen schrijfproeven als H, A, T. Hatk, Hatkins heeft kunnen constateeren. 3o. beweert Beaumarchais, dat hij het contract op zijne knieën geschreven heeft, wat door de nette ronde schriftteekens zeer onwaarschijnlijk gemaakt wordt. En eindelijk is de geheele romantische historie van het auto-da-fé niet anders dan de nauwkeurige herhaling van 't geen er plaats had tusschen Morande en Beaumarchais, toen de Mémoires secrets d'une fille publique vernietigd werden. Zonder zelf nog de schrijver van het libel geweest te zijn, heeft Beaumarchais, toen hij het eenmaal in handen had, het echter zeer goed kunnen gebruiken, om zijne eerzuchtige doeleinden te bereiken. | |
[pagina 271]
| |
Dat Von Kaunitz hem wantrouwde, behoeft ons na dit alles geen verwondering meer te baren!Ga naar voetnoot1) Hij schreef naar Frankrijk, dat men in 't belang des konings gemeend had, zoo met den raadselachtigen vreemdeling te moeten handelen, maar liet het aan Lodewijk XVI over te beslissen, wat er verder met hem zou gebeuren. In de derde week van September kwam er een antwoord, dat Beaumarchais' onmiddellijke invrijheidstelling ten gevolge had. De Oostenrijksche gezant te Parijs, Mercy-Argenteau, had n.l. geschreven, dat Beaumarchais, dien hij niet persoonlijk kende, overigens algemeen bekend was door zijne romantische, buitengewone avonturen, welke op zijn minst getuigden van lichtvaardigheid en onbezonnenheid; dat hij echter tot nu toe zich aan geene strafbare handeling had schuldig gemaakt. De gezant was overigens overtuigd, dat niemand anders dan Beaumarchais de maker van het schotschrift was, eene overtuiging, waarin hij door zijne samensprekingen met Sartine slechts versterkt was geworden. ‘Toen Sartine (zoo meldt de gezant aan Kaunitz) de onderteeteekening van Beaumarchais' briefGa naar voetnoot2) zag en den aanhef van het epistel, waarin sprake was van zijne redding, vluchtig had doorgelezen, scheen hij ten hoogste voldaan. Zoodra hij echter de gevangenneming van zijnen geheimen agent vernam, was hij zeer getroffen. Het begeleidende schrijven van Kaunitz verergerde zijne kwade luim nog. Het verhaal van den aanslag hij Neustadt, verklaarde de Fransche luitenant-generaal van politie, had hij zelf ook reeds betwijfeld. Evenzeer scheen de gansche Weener-reis hem slechts een voorwendsel, om van de keizerin een geschenk los te krijgen. | |
[pagina 272]
| |
mocht zich al eens te onbezonnen en te levendig getoond hebben, oneerlijk was hij nooit geweest. Ook den voorslag van Beaumarchais, om het libel in usum delphini om te werken, verontschuldigde Sartine met eene echte hovelingswijsheid: de gevallen, waarin men aan de regenten onaangename dingen verzwijgt, zijn immers niet zeldzaam. Toch kon Sartine zijne verlegenheid niet verbergen; in een onbewaakt oogenblik vertrouwde hij den gezant toe, dat niemand anders dan Beaumarchais zelf (vergelijk boven) hem en den koning van het schotschrift kennis had gegeven. ‘“'t Ware dus niet onmogelijk, dat B., om zich voor de toekomst een beter lot te verschaffen en uit zijne tegenwoordige schulden te geraken, deze wanhopige poging gewaagd had.”’ Een oogenblik later echter had Sartine berouw over dit gezegde, dat hemzelven nog 't meeste kwaad kon doen. Daarom verbeterde hij ook: ‘“ik ken weliswaar den vurigen geest en het opgewonden brein van B., maar ik heb nog nooit arglist of oneerlijkheid bij hem opgemerkt”’.... In zijn antwoord aan Mercy-Argenteau slaat Kaunitz den spijker op den kop, als hij zegt: ‘Bij de verdachte moraal van Sartine komt in dit geval nog zijn persoonlijk belang, om een sujet als Beaumarchais, dien hijzelf den koning als man van vertrouwen heeft aanbevolen, niet alleen te verontschuldigen, maar zelfs te verdedigen.’ Hoe het ook zij, Beaumarchais had thans zijne vrijheid weer en kon naar believen in Weenen blijven of naar Frankrijk terugkeeren. Hij koos natuurlijk het laatste. ‘Quand je devrais mourir en route, je ne resterai pas un quart d'heure à Vienne. On m'a présenté mille ducats de la part de l'impératrice. Je les ai refusés sans orgueil, mais avec fermeté.’Ga naar voetnoot1) Dat wil zeggen, dat hij ze achterna toch aannam; maar te Parijs teruggekeerd, kreeg hij van Lodewijk XVI verlof het geschenk in geld terug te zenden en tegen een ander in te ruilen. ‘J'aurais pu regarder comme une espèce de dédommagement flatteur de l'erreur où l'on était tombé à mon égard, ou un mot obligeant de l'impératrice, ou telle autre chose honorable que j'aurais pu opposer au reproche qu'on me fait partout d'avoir été arrêté | |
[pagina 273]
| |
à Vienne comme un homme suspect; mais de l'argent sire! c'est le comble de l'humiliation pour moi!’Ga naar voetnoot1).... Men gaf hem zijn zin. Maria Theresia liet hem een' kostbaren juweelen ring zenden, waarmee hij bij buitengewone gelegenheden (bijv. bij zijne gerechtelijke rehabilitatie) niet zonder theatrale vertooning pronkte. Niettegenstaande al zijne wederwaardigheden bleef ook ditmaal onze Figaro ‘supérieur aux évènements.’ Op zijne terugreis dichtte hij een zijner meest populaire ‘chansons’ (Robin), waarin het o.a. veelbeteekenend heet: Toujours, toujours, il est toujours le même,
Jamais Robin
Ne connaît le chagrin,
Le temps sombre ou serein,
Les jours gras, le carême,
Le matin ou le soir,
Dites blanc, dites noir,
Toujours, toujours, il est toujours le même.
| |
VIII.Het is niet te verwonderen, dat Von Kaunitz bij gelegenheid van zijne onderhandelingen over de zaak van Beaumarchais een alles behalve gunstigen indruk kreeg van het ‘gouvernement pitoyable’ van Lodewijk XVI, en dat de houding van Sartine in dit geval hem de toekomst ‘des affaires de là-bas’ zwaar deed inzien. Immers de ontmaskerde Figaro werd niet alleen in genade weer aangenomen, maar spoedig daarop door de ministers opnieuw voor eene hoogst gewichtige geheime zending naar Engeland gebruikt. De onkosten van zijne reis naar Engeland, Holland en Oostenrijk, bedragende de belangrijke som van 72.000 francs, werden hem zonder de minste bedenking gerestitueerd. De eerlijke Beaumarchais zond later aan de Sartine (weldra van directeur-generaal der politie tot minister van marine bevorderd) 200 louis terug, die hij bij vergissing bij de afrekening te veel had ontvangen. Men begrijpt, dat de minister | |
[pagina 274]
| |
niet ongevoelig was voor zulk eene loyale handelwijze. Ook Maurepas begon meer en meer belang in hem te stellen. Inmiddels werd den 23sten Februari 1775 voor de eerste maal zijn Barbier de Séville opgevoerd, die, aanvankelijk ongunstig door het publiek ontvangen, na talrijke doorhalingen en veranderingen, binnen drie dagen tot stand gebracht, een volkomen succes behaalde. Kort daarna was Beaumarchais weer te Londen. Aan zijne vrienden schreef hij, dat Maurepas hem eene nieuwe onderhandeling naar aanleiding van een schotschrift had opgedragen; maar in 't geheim gaf hij aan Lodewijk XVI te kennen, dat het hem verveelde ‘niets anders te doen dan addergebroed te verpletteren’; hij wilde den koning liever betrouwbare berichten mededeelen over Engelsche toestanden en koloniale quaesties. De hardnekkigheid, die Beaumarchais toonde in zijne pogingen om buiten de ministers om het vertrouwen des konings te winnen, kwam niet alleen voort uit ijdelheid en eerzucht. Sinds jaren had hij waarschijnlijk, 't zij van Paris-Duverney, Conti of La BordeGa naar voetnoot1) wel al iets vernomen omtrent de geheime politiek van Lodewijk XV, le ‘secret du roi’, en begrepen, dat ze hun, die er deel aan gehad hadden, geen onaardige voordeeltjes moest opgeleverd hebben. Wat hij er nog niet van wist, werd hem trouwens gedurende zijn verblijf te Londen onthuld door den beruchten Chevalier d'Eon, dat raadselachtige wezen, raadselachtig voor zijne tijdgenooten althans, dat tot zijn drie en veertigste jaar overal als een man werd beschouwd, daarna algemeen twijfel verwekte omtrent zijne ware sekse, op vijftigjarigen leeftijd zijn dragondersuniform aflegde, om vrouwenkleeren aan te nemen, en in die nieuwe rol volhardde tot zijnen dood, d.i. nog twee en dertig jaar, bij welke gelegenheid geconstateerd werd ‘que cette prétendue chevalière était un chevalier parfaitement constitué.’Ga naar voetnoot2) Dit zonderlinge personage stond in zeer nauwe betrekking tot hetgeen men ‘le secret du roi’ heeft genoemdGa naar voetnoot3). | |
[pagina 275]
| |
Lodewijk XV immers hield er naast zijne officieele politiek eene clandestiene staatkunde op na, waarvan zijne ministers onkundig waren - beter onkundig heetten te zijn - en waarvan vooral de hertog De Broglie de draden in handen had. Tegen het uitbreken van den zevenjarigen oorlog was de verhouding tusschen Rusland en Frankrijk zeer gespannen. Toenmaals was de prins van Conti een tijdlang de vertrouwde in 's konings geheim en met allerlei eerzuchtige wenschen vervuld. Een huwelijk met keizerin Elisabeth, de Poolsche kroon, het hertogdom Koerland, het opperbevel over 't Russische leger, ziedaar eenige luchtkasteelen, welker opbouwing hij niet tot de onmogelijkheden rekende. Maar eene goede verstandhouding tusschen de hoven van Versailles en van Petersburg was daartoe een eerste vereischte. Lodewijk zelf wenschte ook de vriendschappelijke betrekkingen te herstellen en den Engelschen invloed, waaronder de Russische kanselier Bestucheff stond, te verbreken. Een geheim agent, de Engelschman Douglas, werd daarom naar Rusland gezonden onder het voorwendsel van een geologisch onderzoek. Teneinde allen argwaan weg te nemen, zou d'Eon hem vergezellen. D'Eon was een klein Bourgondisch edelman, die eenigen opgang gemaakt had in de Parijsche salons. Hij had eene tengere, vrouwelijke gestalte en kon, in vrouwenkleeren gestoken, zeer goed voor eene vrouw doorgaan. De list gelukte. Onder zijne vermomming vond hij inderdaad toegang aan 't Russische hof, waar hij de keizerin brieven van Lodewijk XV in handen wist te spelen en zoo gelukkig was, een eigenhandig antwoord van Elisabeth over de Russische grenzen te smokkelen, verborgen onder den band van een deel van Montesquieu's Esprit des Lois. Gedurende de volgende jaren bewees d'Eon voor en na belangrijke diensten als diplomatiek agent in Rusland en Engeland door de behendigheid, waarmede hij te Petersburg alle plannen van den Engelschgezinden Bestucheff wist te verijdelen. Toen de zevenjarige oorlog uitbrak, vocht hij als dragonderofficier onder commando van De Broglie dapper mee en leidde later als secretaris van den Her- | |
[pagina 276]
| |
tog de Nivernais feitelijk de vredesonderhandelingen te Londen. Hem werd zelfs door 't Engelsche hof opgedragen, de ratificatie van 't vredesverdrag naar Versailles over te brengen. Lodewijk XV, hoogst voldaan over zijnen dienstijver, zond hem kort daarna het Lodewijkskruis, en toen Nivernais zijn gezantschapspost te Londen neerlegde, werd d'Eon tijdelijk benoemd om den post waar te nemen, met den titel van ministre plénipotentiaire. In vertrouwen deelde de koning hem thans mede, dat hij de in den zevenjarigen oorlog geleden nederlagen wenschte te wreken en eene landing in Engeland op het touw dacht te zetten, waarvoor alles, in diep geheim natuurlijk, werd voorbereid. Toen nu de hertog de Praslin, die niet in 't ‘secret du roi’ was, tot opvolger van Nivernais den onbekwamen Guerchy benoemde, weigerde d'Eon, sterk door de gewichtige geheimen, die hij bezat, eenvoudig zijn gezantschapspost neer te leggen. Hij sloeg zelfs eenen onbeschaamden toon aan tegenover Guerchy en Lodewijks ministers, die zich bij den koning beklaagden en daar natuurlijk gelijk kregen, omdat Lodewijk niet openlijk voor zijne geheime liefhebberijen durfde uitkomen. Tegelijkertijd schreef deze echter aan d'Eon den volgenden brief: Versailles, le 4 Octobre 1763. Geen wonder, dat d'Eon naar aanleiding van de ontvangst van dit epistel schreef: ‘A peine j'en eus achevé la lecture, que cette lettre me tomba des mains. Je venais d'entrevoir et de soupçonner pour la premièrè fois, l'étendue des malheurs | |
[pagina 277]
| |
qui me menaçaient. Qu'avais-je à espérer, en effet, de la fermeté d'un roi qui m'abandonnait quand je n'avais fait qu'obéir à ses ordres, et dont le courage n'avait consisté qu'à signer ma disgrâce avec sa griffe, au lieu de le faire avec sa main!....’Ga naar voetnoot1) D'Eon was er echter de persoon niet naar, om zich te laten bang maken. Integendeel, hij maakte den koning bang met de bedreiging, dat, wanneer deze hem geen voldoening gaf, hij zijne brieven verkoopen zou aan de oppositie in 't Lagerhuis en daardoor een nieuwen oorlog tusschen Engeland en Frankrijk verwekken. D'Eon kreeg een jaargeld van 12.000 livres en bleef rustig tot den dood des konings, ja hij nam zelfs de taak weer op zich, om geheime politieke mededeelingen naar Frankrijk te zenden over de Amerikaansche troebelen, over de houding van Pitt, de omkoopbaarheid van den bekenden demagoog Wilkes, enz. Zijn stil leven werd alleen maar van tijd tot tijd gestoord door de manie der Engelschen, om aanzienlijke sommen te verwedden naar aanleiding van de vraag, of d'Eon een man of eene vrouw was. Na den dood van Lodewijk XV echter begon d'Eon zich weer te roeren en Lodewijk XVI, ‘die den boedel van zijnen voorganger zonder beneficie van inventaris moest aanvaarden,’ zag zich wel genoodzaakt met hem in onderhandelingen te treden; want de Chevalier dreigde onophoudelijk de onder hem berustende papieren aan de Engelschen te zullen verkoopen. De onderhandelingen stuitten echter telkens af op de overdreven eischen van d'Eon, die voortdurend onbesuisder en driftiger werd. Toen bood onze Pierre Augustin, die zich, zooals we weten, te Londen bevond, zich als middelaar aan tusschen het Fransche Hof en den lastigen bezitter van ‘le secret du roi.’ Reeds de eerste maal, dat Beaumarchais zich te Londen bevond, had d'Eon den wensch te kennen gegeven den beroemden schrijver der Mémoires te ontmoeten. Maar deze had er toenmaals (1774) den tijd niet toe gehad. Eerst in Mei 1775 bracht Morande deze beide eigenaardige persoonlijkheden met elkander in kennis. ‘Nous nous vîmes ainsi tous deux’, schrijft d'Eon, ‘conduits sans doute par une curiosité naturelle aux animaux extraordinaires de se rencontrer.’Ga naar voetnoot2) Het was inderdaad een buitenkansje voor d'Eon, dat Beaumarchais zich zijne zaak aantrok; want de quaestie stond be- | |
[pagina 278]
| |
denkelijker dan ooit. De zoon van den sedert overledenen Guerchy, die d'Eon den smaad en de beleedigingen, zijnen vader aangedaan, niet kon vergeven (er waren indertijd zeer harde woorden gevallen en geschreven)Ga naar voetnoot1), liep met zijne moeder en den hertog de Nivernais de deur der ministers plat, om te verklaren, dat hij de nagedachtenis zijns vaders wreken zou op den nietswaardige, wanneer deze het wagen durfde, zich in zijn vaderland te vertoonen. De onderhandelingen, met d'Eon gevoerd, hadden juist ten doel, hem eenen straffeloozen en eervollen terugkeer in Frankrijk mogelijk te maken. Het schijnt, dat toen de eene of andere schrandere bol op het denkbeeld kwam, alle moeilijkheden uit den weg te ruimen, door d'Eon openlijk tot de verklaring te dwingen, dat hij geen man was, maar eene vrouw. Daardoor kon al wat er voorgevallen was tusschen hem en de Praslin en Guerchy, op rekening geschoven worden van de prikkelbaarheid eener in hare ijdelheid gekwetste vrouw; daardoor verviel ook ieder denkbeeld van 't eischen eener bloedige voldoening. Wie dit plan, om d'Eon voor de tweede maal in vrouwenkleeren te steken, uitvond, Maurepas, Vergennes of Beaumarchais, is niet met nauwkeurigheid na te gaan. Genoeg, het werd bij de onderhandelingen, welke de laatste op zich nam, het kardinale punt, waarom alles draaide.Ga naar voetnoot2) D'Eon, die later tal van liefelijkheden aan 't adres van Beaumarchais richtteGa naar voetnoot3), stelde de zaak voor, alsof hij Beau- | |
[pagina 279]
| |
marchais had beet gehad. Gaillardet, Loménie en De Broglie zijn van dezelfde meening en houden het er voor, dat Beaumarchais aan de leugens en de tranen van d'Eon (hij scheen die tot zijn gebruik te hebben, waar hij ze noodig had) geloof sloeg. Bettelheim komt, na een nauwkeurig onderzoek van de stukken in 't Britsche Museum en de Parijzer archieven, tot een ander resultaat, slaat althans geen onvoorwaardelijk geloof aan de verzekering, dat Beaumarchais de dupe geweest zou zijn van de mystificatie. Zeker is het, dat Beaumarchais in gemeenschap met Morande aanzienlijke weddingschappen aanging over de sekse van d'Eon en dat het in zijn welbegrepen belang lag de fabel te laten bestaan. 't Was vooral Beaumarchais, die er op aandrong, de verklaring omtrent de niet-mannelijkheid van d'Eon in 't contract te laten opnemen, om dezen daardoor eens en vooral onmogelijk te maken. Dat contract zelf - een komisch staaltje overigens van de armzalige politiek van het Fransche gouvernement - zullen we hier niet meedeelen. D'Eon gaf zijne papieren over, beloofde Guerchy's familie voortaan met rust te laten, verklaarde, dat hij eene vrouw was, nam aan de kleederen van zijne sekse te zullen dragen en behield daarvoor zijn jaargeld, dat in eene lijfrente veranderd werd. Beaumarchais, voor wien de gansche zaak slechts een middel geweest was, om den voet in den stijgbeugel te krijgen, bekommerde zich verder niet meer om de hatelijkheden, waarmede d'Eon hem langen tijd in vlugschriften en Mémoires vervolgde en waarin hij hem uitmaakte voor den ‘behendigsten en aangenaamsten van alle apen’, voor den ‘horlogemakersjongen, die zich zoo onbeschaamd aanstelde, alsof hij het perpetuum mobile ontdekt had’, voor ‘den dubbelganger van Olivier le Daim, den barbier van Lodewijk XI’, enz. enz. Immers Beaumarchais had met zijne zending naar Engeland het oog op geheel andere dingen: hem was het er om te doen, het weifelende Fransche gouvernement, ware het ook in 't geheim, tegen zijne oorspronkelijke bedoeling, over te halen, om de voor hunne vrijheid strijdende Amerikanen met geld en wapenen te ondersteunen. De gansche stand van zaken, de oude politiek van Frankrijk, de algemeen gekoesterde wensch, om den smaad van den zevenjarigen oorlog uit te wisschen, kwamen der welsprekendheid van onzen Figaro machtig te hulp. Na | |
[pagina 280]
| |
langdurige bemoeiingen wist hij eindelijk te verkrijgen, dat Vergennes en Maurepas zijne plannen overnamen en zich van hem als onderhandelaar en tusschenpersoon bedienden. ‘Toen hij het eerste millioen voor deze groote zaak in handen had, zag hij met medelijdenden blik neer op d'Eon en zijnsgelijken, op de armzalige stakkers, die hem wel konden beschimpen, maar hem noch zijnen invloed, noch zijne aanzienlijke winsten konden ontrooven.’Ga naar voetnoot1) | |
IX.Te midden van de stormen der Fransche Revolutie, den 10en April 1795, schreef Beaumarchais van zijn dakkamertje te Hamburg eenen pathetischen brief ‘au peuple américain tout entier’, waarin hij de Amerikanen voorhoudt, hoe hij hen met onvermoeiden ijver gediend heeft en hoe hij daarvoor zijn gansche leven slechts bitterheid en ondank geoogst heeft en als hun schuldeischer sterven zal. Daarom bezweert hij het Amerikaansche volk, het onrecht goed te maken en althans voor zijne dochter te zorgen, die hulpeloos zal achterblijven. Hij eindigt zijn hoogdravend epistel met de woorden: ‘Arrivé au milieu de vous, la tête et le corps affaiblis, hors d'état de soutenir mes droits, faudrait-il donc alors que, mes preuves à la main, je me fisse porter sur une escabelle à l'entrée de vos assemblées nationales, et que, tendant à tous le bonnet de la liberté, dont aucun homme plus que moi n'a contribué à vous orner le chef, je vous criasse: Américains, faites l'aumône à votre ami, dont les services accumulës n'ont eu que cette récompense. Date obolum Belisario!’ Wat was er voorgevallen, om aan Beaumarchais het recht te geven zóó te spreken en om de woorden te rechtvaardigen, die hij ook elders meer dan eens heeft laten hooren: ‘ik heb tot de grootste gebeurtenis der eeuw, de bevrijding van Amerika, meer bijgedragen dan iemand anders’? We zullen het zoo kort mogelijk trachten mede te deelen, omdat het inderdaad eene belangrijke bijdrage vormt tot de kennis van de eigenaardige persoonlijkheid, die ons bezighoudt. Loménie dwaalt, wanneer hij meent, dat bijna geen enkel | |
[pagina 281]
| |
tijdgenoot van Beaumarchais buiten den hertog de LévisGa naar voetnoot1) eene heldere voorstelling gehad heeft van de beteekenis van Beaumarchais voor de zaak der Amerikanen. De meeste schrijvers van gedenkschriften uit dien tijd immers (Lafayette, Brissot, de prins de Ligne, de abt Georgel) berichten, dat Beaumarchais als vertrouwd persoon van de Fransche regeering de Amerikanen door het zenden van geld, wapenen en troepen heeft ondersteund, en de depêches van den Engelschen gezant te Parijs, zoowel als de door Gibbon gestelde memorie van het Londensche Kabinet beschuldigen de ministers van Lodewijk XVI, dat ze in verstandhouding handelen met Beaumarchais.Ga naar voetnoot2) Een uitvoerig verslag, dat de schrijver zelf in 't laatst van zijn leven over deze zaak ten papiere bracht, kon wegens de troebele tijden niet worden uitgegeven en is in zijne nalatenschap niet teruggevonden. Loménie vermoedt, dat het met opzet door de familie vernietigd is. De archieven van het ministerie van buitenlandsche zaken te Parijs gaven Bettelheim echter voldoende gelegenheid, om Beaumarchais' handelingen in dezen te leeren kennen en van eene eenigszins andere zijde te beschouwen dan Loménie, die overigens deze episode met groote uitvoerigheid behandeld heeft, ongetwijfeld ook, omdat ze zijnen held inderdaad in een veel gunstiger licht stelt dan al de voorafgaande geheime zendingen. De bovenbedoelde archiefstukken veroorloofden den onderzoeker, Beaumarchais als 't ware van dag tot dag op den voet te volgen: ‘uitvoerige memories wisselen er af met vluchtige berichten uit Londen en van het oorlogstooneel; de Parijsche kroniek van den dag verschijnt er naast de stoutste militaire en commercieele ontwerpen; de uitstortingen van eene welsprekende, vaderlandslievende geestdrift staan er onmiddellijk naast de getuigenissen van eenen echten, koel berekenenden koopmansgeest. Door de snelheid en juistheid zijner mededeelingen beschaamt en verrast Beaumarchais de Fransche ministers, en 't zijn niet alleen belangrijke nieuwstijdingen, die hij geeft, maar hij toont eene merkwaardige scherpzinnigheid in 't beoordeelen van menschen en gebeurtenissen. In een' tijd, waarin Choiseul den diplomaten van beroep verwijt, dat hunne horloges steeds | |
[pagina 282]
| |
zes maanden achter loopen, is Beaumarchais met zijne voorspelling, dat de Amerikaansche koloniën zich ongetwijfeld van 't moederland zullen losrukken, bijna een tiental jaren de gebeurtenissen vooruit. Bij dit onloochenbaar talent voegt hij eene rustelooze werkzaamheid........ De prins de Ligny mocht vrij zeggen, dat hij niet begrijpen kon, hoe een der ernstigste mannen, die ooit de portefeuille van buitenlandsche zaken in handen had gehad, juist een “farceur” tot zijn vertrouwde kon kiezen. Vergennes kon in dien tijd zeker niemand vinden, die hem beter diende dan Beaumarchais, die reeds in 1774 aan Sartine had geschreven: “Als de koning in 't geheim, snel en zeker 't een en ander van de toestanden hier in Engeland wil gewaar worden; als hij 't een of ander op staanden voet en in het diepste geheim wenscht verricht te hebben: me voici, j'aurai à son service une tête, un coeur, deux bras et - point de langue!”’Ga naar voetnoot1) In de jaren 1774-1776 heerschte in den Franschen ministerraad met betrekking tot de zaak der Amerikanen vrij wat v deeldheid. Vergeunes, minister van buitenlandsche zaken, was vijandig gezind tegen Engeland; Turgot, den staat der finantiën raadplegende, neigde tot vrede. De nieuwe minister van marine de Sartine, vreezende, dat hij niet tegen de zaak was opgewassen, wilde den oorlog niet en Maurepas maakte zich in den regel met een ‘bon mot’ van elke beslissende uitspraak af. De leidende mannen verkeerden bovendien in groote onwetendheid met betrekking tot den waren staat van zaken. De nieuwe, luitenant-generaal van politie Le Noir kreeg al zijne berichten van eene Parijsche courtisane, die met den eenen of anderen Engelschen Lord betrekkingen onderhieldGa naar voetnoot2). Beaumarchais was, vóór de komst van Deane en Franklin in Europa, inderdaad een der grondigste kenners van Engeland en de Vereenigde Staten op 't vasteland. Overal had hij zijne helpers en bondgenooten; hij stond in betrekking met den intiemen vriendenkring van George III door den staatssecretaris Lord Rochford, dien hij in Madrid had leeren kennenGa naar voetnoot3). Hij was voortdurend in aanraking met de oppositie | |
[pagina 283]
| |
door zijne vriendschap met WilkesGa naar voetnoot1), welke hem o.a. in kennis bracht met Arthur Lee, die weldra eene belangrijke rol zou vervullen bij de diplomatieke onderhandelingen tusschen Frankrijk en de Vereenigde Staten. De uitvoerigste berichten ontving Beaumarchais echter door tusschenkomst van Morande van den uitgever en de medewerkers van den Courrier de l'Europe, van Swinton en zijnen staf, een redactiebureau, waarvan Brissot zegt: ‘le Courrier de l'Europe sera peut-être un jour le seul monument qu'on devra consulter sur l'histoire de l'insurrection des Américains.’ In 't parlement volgde Beaumarchais bovendien de redevoeringen van Chatham en later van Burke met de grootst mogelijke deelneming. Vroeger dan de meeste anderen sprak hij de meening uit, dat Amerika door de verblinding des konings, door de zwakheid zijner raadslieden voor Engeland onherroepelijk verloren moest gaan. Reeds in September 1775 richtte hij in dien geest eene memorie aan Lodewijk XVI. De koning antwoordde hem daarop evenmin als op verscheidene andere dergelijke geschriften. Bij Vergennes slaagde hij na lang aanhouden beter. Deze gaf hem eindelijk verlof de regeering vertrouwelijke mededeelingen te doen toekomen, maar beval hem tevens de grootst mogelijke discretie aan. Beaumarchais had althans gedeeltelijk zijn doel bereikt en begon onmiddellijk zijne rustelooze en onvermoeide werkzaamheid ten toon te spreiden. Binnen 18 maanden reisde hij achtmaal van Londen naar Parijs heen en weer; onophoudelijk herhaalde hij gedurende dien tijd het verzoek om eene audientie bij Lodewijk XVI, ‘al ware het ook maar voor één kwartier.’ En toen aan zijn verzoek niet voldaan werd, trachtte hij althans een persoonlijk antwoord van den koning te ontvangen door in een' brief, toen nog handelende over de zaak van d'Eon, eenige categorische vragen te stellen, waarop Lodewijk inderdaad, zij 't ook zeer laconisch, bescheid gafGa naar voetnoot2). Beaumarchais slaagde er echter niet in, hem te winnen voor eene krachtige politiek, ja niet eens voor eene geheime | |
[pagina 284]
| |
ondersteuning der Amerikanen. Onze held bleef dus eigenlijk in Londen nog steeds een soort diplomatiek agent zonder speciale zending. Om allen argwaan af te wenden, werd hem door den minister officieel opgedragen, Spaansche en Portugeesche geldstukken op te koopen voor de Fransche koloniën. Zijne correspondentie met Vergennes was van nu aan bijzonder druk. Daarbij vergat hij niet, zich voortdurend tot den koning te wenden o.a. met eene omvangrijke Memorie: La Paix ou la Guerre, (au roi seul)Ga naar voetnoot1). Waren de Fransche staatsmannen aanvankelijk nog huiverig, om gehoor te geven aan de steeds dringender wordende voorstellen van den geheimen agent, toen eindelijk met den val van Turgot de partij van den vrede haar grootsten steun had verloren, triomfeerde Beaumarchais. In een brief, waarvan men gezegd heeft, dat hij meer geleek op dien van een samenzweerder dan van een staatsman, stelde Vergennes den koning voor, in 't geheim door geschikte tusschenpersonen, als Beaumarchais en zijnsgelijken, den Amerikanen geld, wapenen, enz. te doen toekomen, maar voor den schijn tegenover Engeland de striktste onzijdigheid in acht te nemen. Lodewijk gaf zijne toestemming. Beaumarchais kreeg den 10en Juni 1776 van Vergennes een millioen uit de Fransche schatkist, eene som, welke in Augustus van hetzelfde jaar verdubbeld werd door eene gelijke subsidie van Spanje, met de opdracht ‘al zijne leveranties en handelscorrespondenten te verbergen en geheim te houden.’ Voorzien van deze kapitalen trad Beaumarchais op als reeder en koopman onder de firma Rodrigue Hortalez & Cie., ‘wat natuurlijk eene komedie was gelijk al het overige’Ga naar voetnoot2). De taak, die hij op zich had genomen, was niet licht. Het ministerie had hem wel geld bezorgd en verlof gegeven zich uit de arsenalen, van den staat kruit, wapenen, enz. te verschaffen; maar hij zag al spoedig in, dat hij alleen niet tegen alle moeilijkheden zou zijn opgewassen. Daarom moest hij overal in Frankrijk kapitalisten en reeders aan zich verbinden, zonder evenwel zijn geheim te verraden, want Lord Stormont, de Engelsche gezant, was voortdurend gereed met klachten over het schenden der onzijdigheid en Maurepas had duidelijk genoeg aan Beaumar- | |
[pagina 285]
| |
chais te kennen gegeven, dat hij hem bij de eerste de beste onhandigheid openlijk zou verloochenen. Meer dan eens zelfs moest Vergennes de dubbelhartigheid zóó ver drijven, dat hij op verlangen van Lord Stormont schepen van de firma Rodrigue Hortalez met beslag moest beleggen. In den regel echter gelukte het Beaumarchais, zijne ladingen ongedeerd in Amerika aan wal te doen brengen. Hoe meer hij zond, hoe meer de Amerikanen van hem verlangden. Van betalen was voorloopig geen sprake. Men beloofde hem retourvrachten van indigo, tabak, enz.; maar daarmee ging het aanvankelijk niet bijzonder vlot. Intusschen dreef hij zijne zaken met den grootst mogelijken ijver en reisde geheel Frankrijk af, om in alle havensteden zijne belangen te behartigen. In Bordeaux wist hij zelfs de protestantsche kooplieden voor zich te winnen, door hun zijne bemiddeling te beloven tot het verkrijgen van gelijke burgerlijke rechten als hunne katholieke medeburgers, met name van hunne verkiesbaarheid in de Kamer van Koophandel. Tegelijk trachtte hij gebruik te maken van de gunst, waarin hij bij het ministerie stond, om zijne veroordeeling in het proces tegen La Blache en het vonnis, waarbij hij eerloos verklaard was, te doen casseeren, wat hem inderdaad, niet zonder moeite evenwel, gelukte. Dit was een der schoonste triomfen, die Beaumarchais gedurende zijn veelbewogen levensloop mocht vieren. In een brief van den 6 September 1776 schrijft hij: ‘Je viens d'être jugé, déblâmé avec un concours universel d'applaudissements. Jamais citoyen plus infortuné n'a reçu plus d'honneurs. Je suis si tremblant de joie que ma main peut à peine écrire. J'ai 400 personnes autour de moi qui applaudissent, me baisent et font un train infernal qui me paraît d'une harmonie superbe’Ga naar voetnoot1). Beaumarchais was inmiddels ook in betrekking getreden tot den kortelings te Parijs aangekomen gezant der Amerikanen, Silas Deane, met wien hij weldra op vertrouwelijken voet stond; volgens sommigen op te vertrouwelijken voet, aangezien men later de onbaatzuchtigheid van Deane bij deze leveranties in twijfel heeft getrokken. De briefwisseling van Rodrigue Hortalez met dezen | |
[pagina 286]
| |
eersten, nog niet officieelen vertegenwoordiger van Amerika in Frankrijk bewijst echter duidelijk, dat er van eene bepaalde omkooperij van de zijde van Beaumarchais geen sprake kan zijn. Beaumarchais ‘hoopt met een deugdzaam, volk te doen te hebben, dat zijne leveranties dadelijk na ontvangst in baar geld of in geval van uitstel met den verschuldigden intrest zal betalen;’ hij belooft ‘Amerika als zijn eigen vaderland te dienen en in de vriendschap van een hooghartig volk de waarachtige belooning voor zijnen arbeid te vinden.’ Silas Deane is in dit opzicht minder optimistisch dan Rodrigue Hortalez: hij belooft hem wel retourvrachten in tabak of betaling in geld, maar erkent ruiterlijk, dat Beaumarchais er niet al te spoedig op moet rekenen. Deze neemt de zaken echter veel lichter op; hij ziet wel, dat hij zelfs de allernoodzakelijkste leveranties niet met de hem door Frankrijk en Spanje verschafte sommen tot stand kan brengen; maar hij hoopt op de voortdurende genegenheid der ministers. Reeds den 30en Aug. 1776 bericht Rodrigue Hortalez aan den gezant van Karel III, dat hij de Amerikanen onverwijld de volgende benoodigdheden kan doen toekomen: ‘216 kanonnen, 300.000 ladingen kruit, 30.000 geweren, 200 kanonloopen, 27 mortieren, 13.000 bommen, 8 transportschepen, de volledige uitrusting voor 30 officieren, de complete uniformen voor 30.000 soldaten (95.000 el laken, 42.000 el voering, 60.000 paar wollen kousen, 120.000 dozijn knoopen, enz.), 30.000 dekens, 180.000 el linnen voor soldatenhemden, 15.000 pond draad, 1000 pond zijde, 100.000 grove naalden, 30.000 zakdoeken, 20.000 paar schoenen, 30.000 paar schoengespen en kousebanden, enz. enz., in 't geheel eene leverantie ter gezamenlijke waarde van 5.600.000 francs.’ We hebben met opzet deze lijst afgeschreven, om een denkbeeld te geven van de verbazende voortvarendheid en werkzaamheid van onzen Figaro in zijn ‘affaire politico-commerçante.’ Hij stond thans op het toppunt zijner grootheid. Was het echter wonder, dat hij er zich niet lang vermocht te handhaven? De man, die bij de opheffing van zijn onteerend vonnis nog door het volk in triomf uit de rechtszaal werd gedragen, die om zijne voortvarendheid in de zaak der Amerikanen door | |
[pagina 287]
| |
het ministerie werd geprezen, gold slechts een tiental jaren later in 't oog der menigte als een ‘chevalier d'industrie.’ Het was zijn eigen schuld; want ook als Rodrigue Hortalez liet hij zich verleiden door denzelfden speculatiegeest, die hem in alle omstandigheden zijns levens kenmerkte en die inderdaad de vloek werd van zijn bestaan. Ieder ander zou bij alle moeilijkheden, die de Amerikaansche zaak hem verschafte, zich tot het strikt noodzakelijke bepaald, hebben; maar Beaumarchais breidde zijnen kring steeds uit en was telkens klaar met nieuwe en nogmaals nieuwe ontwerpen. Aan Maurepas diende hij voortdurend memories in over de regeling der staatshuishouding, over de oprichting eener disconto-bank, over de bevrijding van het land van de bloedzuigende belastingpachters, over de burgerlijke gelijkstelling der protestanten. Aan Vergennes en Aranda legde hij plannen voor tot een handelsverdrag met de Vereenigde Staten, natuurlijk met de verzekering, dat hij te allen tijde bereid was, om persoonlijk alle moeilijkheden te Madrid en te Londen uit den weg te ruimen. Aanvankelijk werden zijne voorslagen met welwillendheid opgenomen en bewonderde men zijne alomtegenwoordigheid, zijne onvermoeide werkzaamheid; maar op den duur begon men hem met zijne gewone indringerigheid lastig te vinden en zijne ongenade werd volkomen, toen hij op een zijner reizen te Havre zich door zijne ijdelheid liet verleiden, om zijn incognito op te geven. De komst van Franklin te Parijs deed hem ook geen goed. De Figarokunsten van Beaumarchais waren niet in staat den nuchteren, practischen ‘Mr. Richard’ te winnen. Franklin toch sloot zich meer aan bij Dubourg en Arthur Lee, de verklaarde vijanden van Beaumarchais, dan bij diens vriend Silas Deane. Bovendien werd door de onmiddellijke tusschenkomst van Franklin, die met den secretaris van Vergennes, Gérard, onderhandelde, de bemiddeling van Beaumarchais minder noodzakelijk. Langzamerhand sloot men daarom Rodrigue Hortalez uit van alle vertrouwelijke diplomatieke zaken en zag hij zich gedwongen, grootendeels voor eigen rekening, alleen de begonnen handelszaken te drijven, waarbij hij noch altijd even eerlijk te werk ging, noch voortdurend even gelukkig was. In weerwil van al zijne leveranties zonden de Amerikanen hem noch geld, noch retourvrachten, dikwijls niet eens een antwoord. Zou de firma Rodrigue Hortalez niet openlijk aan bankbreuk bloot gesteld | |
[pagina 288]
| |
worden, dan moest het ministerie haar bij springen, wat ook inderdaad gebeurde, daar Vergennes Beaumarchais weer in genade had aangenomen, zonder hem evenwel het vroegere vertrouwen te schenken. Van Mei tot Juli 1777 kreeg Beaumarchais uit de schatkist opnieuw een subsidie van ongeveer 1.200.000 francs. Toen hij in October van dat jaar Parijs verliet, om de Fransche havens af te reizen, zag de toekomst er donker uit voor hem. Hij verloor echter geen oogenblik den moed en maakte in gezelschap van zijnen getrouwen Gudin van de reis half een uitstapje, dat deze in zijn Histoire de Beaumarchais uitvoerig geschilderd heeft. In 1778 erkende het Fransche gouvernement openlijk de onafhankelijkheid der Vereenigde Staten en Franklin als hun officieelen vertegenwoordiger. Dat deed de zaak van Beaumarchais geen goed, en ware Vergennes hem in Januari 1778 niet opnieuw te hulp gekomen, hij ware een verloren man geweest. In dezen tijd verscheen ook de ‘chevalière’ d'Eon in Frankrijk en begon daar onmiddellijk tegen Beaumarchais een pennestrijd, waarvan de bijzonderheden onzen held niet in de publieke achting deden rijzen. Zoo scheen alles tegen hem samen te spannen. Alleen één troost werd hem in deze moeilijke dagen gegund: het was het eindvonnis in zijn proces tegen La Blache, dat naar het parlement van Aix was verwezen, dat te zijnen voordeele uitspraak deed. Den 21en Juli 1778 werd La Blache veroordeeld, om in alles eene som van 70.625 livres aan Beaumarchais uit te keeren, wat onzen Rodrigue Hortalez in zijne benarde omstandigheden uitmuntend te stade kwam. Zijne vorderingen tegenover de Vereenigde Staten werden door deze na het sluiten van den vrede te Versailles niet erkend onder voorwendsel, dat Beaumarchais niet voor zijn eigen rekening had gehandeld, maar voor die van 't Fransche gouvernement. Deze omstandigheid gaf aanleiding tot het schrijven van tal van memories en epistels en tot een langdurig proces tusschen de familie Beaumarchais en de Amerikaansche regeering, waarvan men den loop uitvoerig vermeld vindt bij Loménie. De zaak eindigde in 1835 eerst met eene transactie, waarbij de familie in plaats van 2.400.000 francs, die zij toenmaals nog eischte, kiezen moest tusschen 800.000 francs of niets. Ze koos het eerste en zoo eindigde dit proces, zegt. Loménie, zinspelende op een ander geval uit Beaumarchais | |
[pagina 289]
| |
leven, ‘comme se terminent beaucoup de procès, par une cote très mal taillée.’ We kunnen dit gedeelte van Beaumarchais' levensgeschiedenis niet sluiten, zonder nog met een enkel woord te gewagen van een geval, dat hem finantieel weer geheel en al uit de klem redde. De Engelschen hadden der firma Rodrigue Hortalez zoo dikwijls hare koopvaardijschepen afgekaapt, dat de chef van 't huis op de gedachte was gekomen, hen met gelijke munt te betalen. In April 1777 had hij daarom van de Fransche regeering onder een' valschen naam een beschadigd linieschip gekocht, ‘L'Hypopotame,’ dat hij dadelijk liet kalfateren, uitrusten en met wijn, brandewijn, pekelvleesch, kortom al het noodige tot een bedrag van een millioen livresGa naar voetnoot1) voorzien. Het schip werd omgedoopt en ontving den naam Le fier Rodrigue. Zoodra de vijandelijkheden tusschen Engeland en Frankrijk begonnen waren, rustte Beaumarchais een twaalftal koopvaardijschepen uit, rijk beladen met levensmiddelen en amunitie, en zond ze onder bescherming van de Rodrigue naar Amerika. Het oorlogsschip van ‘Zijne Majesteit Caron de Beaumarchais’ zag er met zijn 52 stukken geschut zóó indrukwekkend uit, dat de admiraal der Fransche vloot, d'Estaing, die het op de hoogte van La Grenade, waar hij op 't punt stond een zeeslag tegen de Engelschen te leveren, gewaar werd, kort en bondig aan den kapitein order gaf, de koopvaarders in den steek te laten en hem te hulp te komen. En zoo geschiedde het: de fier Rodrigue had zelfs een belangrijk aandeel aan de overwinning; tachtig kogels doorboorden het schip, welks masten alle stuk geschoten werden en welks kapitein sneuvelde. | |
[pagina 290]
| |
Graaf d'Estaing richtte een eigenhandig schrijven aan Beaumarchais om hem zijnen dank te betuigen en te vragen, welke belooning hij voor zijne bemanning verlangde. Beaumarchais vroeg en kreeg voor zijn' onder-bevelhebber het Lodewijkskruis en voor een' zijner matrozen, Ganteaume, eene plaats in 's konings marine, waarin deze het later tot admiraal bracht. Belangrijker was voor onzen held de schadeloosstelling van 400.000 francs, die hem onmiddellijk werd toegekend, terwijl hij later - hij wist zijn oogenblik gunstig te kiezen - de heldendaad van de Rodrigue in den slag bij La Grenade door Lodewijk XVI met anderhalf millioen liet betalen, 't Is waar, hij wist ook te berekenen, dat het prijsgeven van de twaalf koopvaarders hem vrij wat schade had berokkend!
C.F. van Duijl. (Slot volgt.) |
|