De Gids. Jaargang 51
(1887)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Figaro.I.Na al hetgeen over Beaumarchais reeds is geschreven, zou men hebben kunnen meenen, dat met betrekking tot den vader van Figaro het laatste woord was gesproken. Reeds meer dan dertig jaar geleden schreef Sainte-Beuve: ‘On sait maintenant son Beaumarchais comme on sait son Rousseau et son Voltaire’Ga naar voetnoot1). Maar, voegde hij er bij: ‘il y aura pourtant toujours cette différence qu'on peut tout dire de ce qui concerne Rousseau et Voltaire; il y a chez eux bien des vilenies et des impuretés mais qui, après tout, ont pu sortir et se déclarer; chez Beaumarchais il y aura toujours un cabinet secret où le public n'entrera pas.’ Eenige maanden laterGa naar voetnoot2) verscheen in de Revue des deux Mondes het eerste van de lange reeks artikelen, waarin Louis de Loménie op zoo voortreffelijke wijze het leven en de werken van een der zonderlingste personages onder de Fransche letterkundigen heeft geteekend en die later in twee boekdeelen vereenigd werden onder den titel Beaumarchais et son tempsGa naar voetnoot3. Sainte-Beuve had niet kunnen beschikken over de rijke bouwstoffen, die Loménie ten dienste stonden, en toont zich een weinig geraakt over de terughoudendheid van den laatsten schrijver, die in 't bezit was van alle papieren, welke de familie van Beaumarchais onder hare berusting had. Loménie laat hem alle eer wedervaren, maar verklaart de oorzaak van zijne omzichtigheid, als hij zegt: ‘L'éminent écrivain, sachant que j'a- | |
[pagina 2]
| |
vais entre les mains des documents inédits, a bien voulu me demander des informations, et je lui ai communiqué, avec une prudence amplement justifiée par l'éclat de son talent, quelques détails nouveaux dont il a tiré un excellent parti.’ Vóór Sainte-Beuve en vóór Loménie had reeds La Harpe in zijn Lycée ou Cours de LittératureGa naar voetnoot1) aan Beaumarchais eene biographische en critische studie gewijd, die voor den alles behalve onpartijdigen ‘Perrin Dandin de la littérature’Ga naar voetnoot2) inderdaad onpartijdig genoemd mag worden, als men in aanmerking neemt, hoe dezelfde La Harpe, die indertijd zijn colleges gegeven had met de roode Jacobijnenmuts op, nadat hij den 9en Thermidor uit de gevangenis, waarin 't schrikbewind hem geworpen had, verlost was, plotseling als een bekeerd koningsgezinde en een verdediger van 't christendom in het strijdperk trad en zich zeer vijandig toonde niet alleen tegenover de geschriften, maar ook tegenover de schrijvers der 18de eeuw. 't Is waar, hij is streng, waar hij Beaumarchais als dramatisch schrijver onder handen neemt; maar hij laat volkomen recht wedervaren aan Beaumarchais als mensch, zwaait zijn karakter allen lof toe en weerspreekt den laster, waarmede zijne tijdgenooten zijnen goeden naam hadden trachten te bezwalken. Daardoor baande hij inderdaad den weg voor eene juistere beoordeeling van de allerzonderlingste persoonlijkheid, waarvan men terecht heeft gezegd: ‘de intrige van zijn Figaro is kinderspel vergeleken bij zijn eigen avonturen’Ga naar voetnoot3). Kort na de studie van La Harpe verschenen in de eerste compleete uitgave van Beaumarchais' werkenGa naar voetnoot4) biographische bijzonderheden, die bij grootere volledigheid hoogst belangrijk hadden kunnen zijn, omdat ze afkomstig waren van Paul-Philippe Gudin de la Brenellerie, een der intiemste vrienden van den overleden schrijver. Ten einde de leemten, die hem in La Harpe's verhandeling getroffen hadden, aan te vullen, had Gudin een uitvoerig levensbericht opgesteld van zijn vriend. | |
[pagina 3]
| |
Dit levensberichtGa naar voetnoot1) vormt een manuscript van 419 pagina's, verdeeld in 4 deelen, en is getiteld: Histoire de Pierre Augustin Caron de Beaumarchais pour servir à l'histoire littéraire, commerciale et politique de son temps. Het zou als inleiding geplaatst worden voor de uitgave van Beaumarchais' volledige werken; maar de weduwe van den schrijver had zich tegen de openbaarmaking verzet, omdat Gudin, oud-philosoof uit de 18e eeuw, die ‘niets vergeten en niets geleerd’ had, het geheel doorspekt had met talrijke tirades, die in 1809 alle actualiteit verloren hadden, en aldus de nagedachtenis van zijn vriend zouden hebben kunnen bloot stellen aan scheeve beoordeelingen, terwijl de critiek ook de familie van den overledene aansprakelijk zou hebben kunnen stellen voor de meeningen van ‘la secte philosophique, secte si décriée aujourd'hui’Ga naar voetnoot2). De biographie van Gudin bleef dus manuscript. Ze had bovendien het nadeel van niet overal even nauwkeurig te zijnGa naar voetnoot3), vooral waar het gold de eerste levensjaren van Beaumarchais, die Gudin niet uit eigen ervaring kende. Hij had overigens niet eens alle documenten geraadpleegd, welke aanwezig waren en die voor 't eerst door Loménie in al hunnen omvang onderzocht konden worden. Deze schrijver verhaalt ons zelf in den aanhef van zijn werk, hoe hij er aan kwam: ‘Op zekeren dag trad ik geleid door een kleinzoon van BeaumarchaisGa naar voetnoot4) eene woning binnen in de straat Pas-de-la-Mule en bestegen we de trap, die naar een zolderkamertje voerde, dat in lange jaren door niemand was betreden. Toen we, niet zonder moeite, de deur van dit hokje openden, deden we een wolk stof opgaan, die dreigde ons te doen stikken. Ik snelde naar het venster om lucht te krijgen; maar dit was evenals de deur in zóó lang niet geopend, dat het weerstand bood aan al mijne pogingen; het hout, door het vocht uitgezet en verschoven, dreigde onder mijne hand uiteen te vallen, toen ik de wijste partij koos en twee ruiten stuk sloeg. Eindelijk konden we adem halen en rondom ons zien. Het kamertje stond vol kisten en doozen, gevuld met papieren. Ik had daar | |
[pagina 4]
| |
voor mij, in deze onbewoonde en eenzame cel, onder die dikke stoflaag, al wat er over was van een der levendigste geesten, van een der meest geruchtmakende, der meest zonderlinge persoonlijkheden, die de achttiende eeuw heeft opgeleverd; ik had daar voor mij alle papieren, die de schrijver van le Mariage de Figaro, nu twee en vijftig jaar geleden, had nagelaten. Toen het prachtige huis, dat Beaumarchais had laten bouwen aan den boulevard, die nog zijn naam draagt, verkocht en gesloopt werdGa naar voetnoot1), bracht men de papieren van den overledene naar een naburig huis over en borg men ze in het vertrekje, waar ik ze gevonden heb..... Een gedeelte der papieren was met zorg gerangschikt: het waren die, welke betrekking hadden op de zoo talrijke en uiteenloopende zaken van Beaumarchais als pleiter, koopman, reeder, leverancier, aannemer, administrateur. De papieren, welke een biographisch, letterkundig of historisch belang hadden, waren minder goed in orde. Nadat we hier en daar de manuscripten hadden opgedolven van de drie drama's en de opera van BeaumarchaisGa naar voetnoot2), zochten we nog vergeefs naar een handschrift van den Barbier de Séville en le Mariage de Figaro, toen we, na door een slotenmaker een koffer, welks sleutel verloren was geraakt, te hebben laten openmaken, ze vonden onder een' hoop waardelooze papieren..... Onder de kostbare documenten, die het kamertje bevatte, waren verscheidene papieren, door Beaumarchais zelf in orde gebracht, met het doel, om er zich van te bedienen voor het opstellen van gedenkschriften over zijn leven. Zoo had hij bijv. op een lijvig dossier, dat zijne correspondentie bevatte met de SartinesGa naar voetnoot3) en de bijzonderheden van zijne reizen als geheim agent van Lodewijk XV en Lodewijk XVI, geschreven: Papiers originaux remis par M. de Sartines, matériaux pour les mémoires de ma vie’.... We hebben boven reeds aangeduid, welk een voortreffelijk gebruik Loménie heeft gemaakt van den hem toevertrouwden schat. Zijne biographie over Beaumarchais, welke de vrucht was zijner | |
[pagina 5]
| |
nasporingen, bezorgde hem een' zetel onder de veertig onsterfelijken. Inderdaad, we herhalen, wat we reeds zeiden: men zou hebben kunnen meenen, dat door Loménie het laatste woord over Beaumarchais gesproken was. Dat het niet zoo is, bewijst het lijvige boekdeel van meer dan 600 bladzijden, dat ik hier voor me heb liggen en dat eerst voor kort de pers heeft verlaten. Het draagt den bescheiden titel: Beaumarchais, eine Biographie von Anton BettelheimGa naar voetnoot1) en is met bijzondere vlijt en groote kennis van zaken vervaardigd naar tal van uitgegeven en onuitgegeven bescheiden, waaronder verscheidene, die Loménie niet heeft kunnen of willen gebruiken. Ook niet heeft willen gebruiken. Vooreerst is hij onwillekeurig natuurlijk onder den invloed geweest van de vrijgevigheid der nabestaanden van Beaumarchais, die hem wel is waar de vrije beschikking lieten over alle familiepapieren, maar van wier voorkomendheid hijzelf beloofde, geen misbruik te zullen maken. Maar in de tweede plaats was Loménie een moralist naar het voorschrift van 't Evangelie: ‘oordeelt niet, opdat gij niet zult geoordeeld worden’. Met Montaigne zoekt hij niet alleen l'homme tout entier, hij dringt ook door in de bijzonderheden en eigenaardigheden, in de zedelijke en maatschappelijke toestanden van den tijd en de omgeving, waarin zijn held leefde. Hij is geen boetprediker, maar een echte humanist en daardoor strenger beoordeelaar van toestanden dan van karaktersGa naar voetnoot2). Taine, die zijn opvolger was in de Academie, sloot zijn Discours de réception, waarin hij aan zijnen voorganger alle recht deed wedervaren, met de schijnbaar zwakke, maar niettemin beteekenisvolle lofspraak: ‘Loménie était un homme de bien et un bon historien.’ En van zijn hoofdwerk over Beaumarchais oordeelde hij: ‘il a laissé un peu dans l'ombre le faiseur et le charlatan, le gamin et le polisson.’ Aan zijne een weinig geïdealiseerde opvatting van Beaumarchais heeft Loménie vastgehouden, ook nadat verschillende later gevonden documenten op sommige deelen van des dichters veelbewogen loopbaan een minder verkwikkelijk licht waren komen werpen. We noemen bijvoorbeeld de onthullingen, die de geschiedschrijver van Maria Theresia's regeering Von Arneth | |
[pagina 6]
| |
naar aanleiding van onderzoekingen in 't Weener archief gegeven heeft over Beaumarchais' avontuurlijke reis door DuitschlandGa naar voetnoot1). Verder de door Edouard Fournier ontdekte en voor de Comédie française aangekochte papieren, waarvan o.a. door hem gebruik gemaakt is bij zijne compleete uitgave van Beaumarchais' werkenGa naar voetnoot2). Het kan zijn, dat Loménie, die de laatste jaren van zijn leven besteedde aan eene uitvoerige studie over de familie Mirabeau, den tijd niet gehad heeft, om zijne biographie van Beaumarchais om te werken en enkele zijner conclusies in verband daarmede te wijzigen; het kan ook zijn, zooals Bettelheim aanneemt, dat hij huiverig geweest is, om aan de trekken van het door hem geschilderde beeld te veranderen. Hoe het ook zij, eene nieuwe biographie van Beaumarchais, ook na alles, wat tot nu toe verschenen is, kan geen mosterd na den maaltijd genoemd worden. ‘Wir wünschen,’ zegt Bettelheim in zijn Vorwort, ‘keinen Strich an seinem (Loménie's) Beaumarchais geändert, wäre es auch nur aus der Besorgniss, ein rundes Kunstwerk durch noch so wohlgemeinte Restaurationen möglicherweise zu gefährden. Loménie's Beaumarchais Biographie ist und bleibt durch keine folgende zu ersetzen. Gleichwohl bedarf nach dem Gesagten das Erscheinen einer neuen Monographie über den Dichter des “Barbier von Sevilla” keiner weiteren Rechtfertigung’.... En dat te minder, daar in den laatsten tijd de litteratuur over de achttiende-eeuwsche maatschappij met eenen aanzienlijken schat van werken is vermeerderdGa naar voetnoot3). Het | |
[pagina 7]
| |
leven van Beaumarchais toch is wel in de eerste plaats belangrijk, omdat hij in de Fransche letterkunde eene eigenaardige plaats inneemt; maar in de tweede plaats en niet het minst, omdat zijne veelbewogen loopbaan ons een getrouw beeld geeft van de Fransche maatschappij tegen het losbreken van den ‘zondvloed’, waarop in de bekende woorden, die men Lodewijk XV in den mond legt, gedoeld wordt. 't Is niet van beteekenis ontbloot, dat Gudin boven Beaumarchais' biographie schreef: ‘pour servir à l'histoire littéraire, commerciale et politique de son temps.’ En een letterkundige van den nieuwsten tijdGa naar voetnoot1) vangt aldus zijne studie over den schrijver van Figaro aan: ‘Ik geloof, dat er maar één officieele buste van Beaumarchais bestaat. Ze bevindt zich in den foyer van de Comédie française in gezelschap van een Corneille, een Molière, een Racine. Men ziet maar al te duidelijk, dat zij daar niet tehuis behoort. Wellicht zou ze beter op hare plaats zijn in het voorportaal van de Beurs: Beaumarchais is de man van zaken van zijnen tijd; of in de Kamer van Advocaten: niemand maakte betere pleidooien en stelde handiger en welsprekender memories op. Ze zou ook een zeer goed figuur maken in eene galerij van beroemde uitgevers: aan hem danken we de eerste uitgave der volledige werken van Voltaire. Indien de Amerikanen de deugd der dankbaarheid willen beoefenen, moeten ze een of ander gedenkteeken wijden aan den Franschman, die hun gedurende den vrijheidsoorlog van wapenen en munitie voorzag. ‘Eindelijk zou men ze, zonder zich buitengewoon te verbazen, in een hoek van de prefectuur van politie kunnen zien staan: hij was een van die nuttige en geheimzinnige agenten, die der officieele diplomatie tot versterking dienen en aan wie men de | |
[pagina 8]
| |
karweitjes opdraagt, welke men een ambassadeur niet zou durven voorstellen... Speculaties, intriges, vermaken nemen oneindig meer plaats in in zijn leven dan de letterkunde, ik durf niet zeggen dan de kunst: dat is een woord, dat men naar aanleiding van Beaumarchais liever maar in 't geheel niet moet uitspreken.’ We vragen op 't oogenblik niet, of dit oordeel over Beaumarchais ook te streng is, te minder, daar we ons voorstellen in deze bladzijden den letterkundige buiten rekening te laten; maar het doet ons in ieder geval in een paar woorden zien, hoe zeer zijne avontuurlijke loopbaan talrijke particuliere en openbare belangen van zijnen tijd kruist, en dat is het voornamelijk, wat zijne levensbeschrijving zoo hoogst belangwekkend maakt. Horlogemaker, muzikant, liedjesdichter, dramaturg, blijspeldichter, schrijver van operateksten, publicist, pretmaker, hoveling, speculant, financier, fabrikant, uitgever, reeder, leverancier, geheim agent, onderhandelaar, volkstribuun bij gelegenheid, van nature een beminnaar van een gemakkelijk en vreedzaam leven en toch eeuwigdurend aan 't pleiten, evenals Figaro van alle markten thuis, heeft Beaumarchais de hand gehad in bijna alle grootere en kleinere gebeurtenissen, welke aan de Revolutie zijn voorafgegaanGa naar voetnoot1). We willen in de volgende bladzijden, hoofdzakelijk aan de hand van den nieuwsten biograaf van Beaumarchais, eenige bijzonderheden mededeelen, bijzonderheden, die niet bestemd zijn, om den letterkundige te doen kennen - de litteratuur over Beaumarchais' tooneel en zijne beroemde Mémoires is reeds uitgebreid genoeg - maar vooral om het licht te doen vallen op den faiseur, den charlatan, den gamin, den polisson, zooals Taine het eigenaardig heeft uitgedruktGa naar voetnoot2). | |
[pagina 9]
| |
II.Het is eigenaardig, hoe de afstand, waarop we ons van eenig voorwerp bevinden, eenen beslissenden invloed uitoefent op ons oordeel. Diderot stelt ergens - ik meen in zijn Lettre sur les Aveugles - de quaestie, of men met dezelfde huivering een menschenleven zou vernietigen, wanneer het op een afstand kon gebeuren, en ik weet niet meer wieGa naar voetnoot1) eens de zonderlinge vraag heeft opgeworpen, of men er voor terug zou deinzen, de erfgenaam te worden van een Chineeschen millionair, dien men nooit gezien had, van wien men nooit meer zou hooren, wanneer men door op een knop in zijn studeerkamer te drukken, een electrischen stroom door de hersenen van den zoon van 't Hemelsche rijk kon doen gaan, die hem de eeuwigheid in zond. Wat geldt voor den afstand in de ruimte, geldt eveneens voor den afstand in den tijd. Ik heb er meer dan eens over gedacht, hoe de twintigste eeuw toch wel onze negentiende zal beoordeelen en of ze evenveel moeite zal hebben zich in onze denkwijze te verplaatsen, als wij ondervinden, om alle motieven en handelingen te doorgronden van onze voorouders. We verwonderen er ons over, hoe ernstige mannen, die het lot van ons vaderland in handen hadden, dikwijls over nietigheden konden kibbelen, en we zijn gewoon eenigszins uit de hoogte neer te zien op het kleingeestige woelen en drijven van partijen, welker beweegredenen we van ons standpunt met alle mogelijke kalmte beoordeelen en daarom bijzonder nietig vinden. Maar zijn wij minder kleingeestig? En zullen ook onze olifanten op een afstand gezien niet krimpen tot spitsmuizen? Wanneer we de Franschen in de laatste jaren voor de groote revolutie zien dansen op een vulkaan, dan slaan we onze handen ineen over zooveel lichtzinnigheid en we verbazen er ons over, hoe een graaf van Artois en de gansche hof kliek den beruchten monoloog van Figaro konden toejuichen, die eene nieuwe bres schoot in het ondermijnde en vermolmde gebouw van het Ancien régime. Maar zijn wij beter en voelen we levendiger dan zij, of de afstand, die ons | |
[pagina 10]
| |
scheidt van eenen afgrond, grooter of kleiner is? Al dergelijke overwegingen in aanmerking genomen, hebben we wellicht geen reden, ons bijzonder te verbazen over hetgeen we het zonderling karakter der achttiende eeuw gelieven te noemen. Even zonderling zal onzen nakomelingen waarschijnlijk voorkomen, wat wij zeer gewoon en alledaagsch vinden. Maar toch.... de algemeene physionomie van die achttiende eeuw is zóó vreemdsoortig, is gevormd uit zoovele heterogeene trekken, dat het inderdaad groote moeite kost, ze zich levendig voor den geest te brengenGa naar voetnoot1). Bij eene onmiskenbare eenheid verraadt zij zooveel verscheidenheid, geeft ze zooveel tegenstrijdigheden te aanschouwen, dat het dikwijls zwaar valt eene bevredigende oplossing te vinden. Neem bijv. Voltaire, den man, van wien Bungener zeker niet ten onrechte zegt: ‘de geschiedenis van Voltaire is de geschiedenis van de achttiende eeuw; de geschiedenis van de achttiende eeuw is de geschiedenis van Voltaire. Die eeuw en die man zijn één’. Is men na de lezing van zijne werken, vooral van zijne uitgebreide correspondentie en na het oordeel van zijne tijdgenooten te hebben vernomen, in staat zich een zuiver denkbeeld te vormen van zijne persoonlijkheid en voelt men duidelijk het verband tusschen zijne woorden en zijne daden? Wat moet men bijv. denken van den man, die zijn leven lang gestreden heeft pour écraser l'infâme - men weet, hoe hij dat bedoelde - en die zijn Mahomet opdraagtGa naar voetnoot2) aan het hoofd der christelijke kerk, dat de opdracht genadiglijk aanneemt; van den man, die de Pucelle schrijft en die in de orde der Capucijnen opgenomen wordt, om maar niet te spreken van de historie van den kardinaalshoedGa naar voetnoot3). Wat moet men zeggen van | |
[pagina 11]
| |
den schrijver van l'Homme aux quarante écus, den eeuwigen spotter met al wat finantieman en belastingpachter is, en die zelf als aannemer voor leveranties van 't leger optreedt, die zelf speculeert in koorn en, als Lodewijk XV, profiteert van de groote schaarschte van levensmiddelen? ‘Chef-d'oeuvre de morale en vérité, monseigneur, faire à la fois le bien public et le bien particulier,’ zou Figaro zeggen. Die vereeniging van handig speculant en millionair en letterkundige in denzelfden persoon is zelfs voor onze speculeerende en weinig poëtische eeuw niet zoo'n alledaagsch verschijnsel. Neem verder het philosophisch ongeloof van de achttiende eeuwen daarnaast de wonderen en de dupes van een Balsamo, van een Casanova, de eigenaardigheden van een Lavater en een Jung Stilling. Vergelijk de gemakkelijkheid, waarmede de poorten der Bastille zich openen voor iederen schrijver, die eene kleine inconsequentie begaat, met de goedmoedigheid, waarmee een Malesherbes de Encyclopédie onder zijn vleugels neemt. Zie, hoe Frankrijk in zijn officiëele buitenlandsche politiek nederlaag op nederlaag lijdt en hoe zijn koning er een geheime politiek op nahoudt voor de liefhebberij, om een Conti op den Poolschen troon te zien of eene landing in Engeland te bewerkstellingen, onmiddellijk nadat een zevenjarige oorlog Frankrijks krachten en finanitiën heeft uitgeput.... Ik beweer niet, dat deze en nog veel meer andere dingen onverklaarbaar zijn, maar het valt niet te ontkennen, dat ze in hunne tegenstrijdigheid de eigenaardige moeilijkheid, om zich in de veelbewogen maatschappelijke en staatkundige toestanden van de vorige eeuw te verplaatsen, aanzienlijk vermeerderen. En er is nog zooveel meer stof tot verwondering, wanneer men door- | |
[pagina 12]
| |
dringt in het intieme leven van de achttiende-eeuwsche maatschappij. Ze heeft het ons gemakkelijk genoeg gemaakt met hare zelfbekentenissen en gedenkschriften, met hare uitvoerige correspondenties en hare ‘calottines’, met hare doorzichtige toespelingen zoowel op het eerste tooneel van Frankrijk als op de planken van de kermistenten, waar een Piron zijne lauweren oogstte. Men leze naast de ‘Confessions’ van Rousseau eens, als men den moed heeft, om den berg te doorworstelen (want de bladzijden tellen bij duizendtallen), de Mémoires de Mons. Nicolas van Restif de la Bretonne, den ‘Jean Jacques des Halles’; men zie eens, wat een Diderot aan Madelle. Voland, een Galiani aan Mme. d'Epinay schrijft; men denke zich de verhouding tusschen Voltaire, la belle Emilie, haar echtgenoot en Saint-Lambert, om van zooveel en nog zooveel anders maar niet te gewagen, om de geheime geschiedenis van het Hof maar niet eens aan te roeren, en de ‘prouesses’ van een Hertog de Richelieu en zijn bentgenooten met stilzwijgen voorbij te gaan. Zoodra de grijze Lodewijk XIV het hoofd heeft neergelegd, begint, om een schilderachtigen franschen term te gebruiken, de gansche toestand meer en meer het voorkomen aan te nemen van een ‘débacle générale’, die onvermijdelijk uit moest loopen op de geweldige overstrooming van '89, welke dammen en dijken wegspoelde. Het koningschap, de kerk, de adel, de parlementen, de Sorbonne verliezen van jaar tot jaar meer en meer hun zedelijk overwicht, dat langzamerhand overgaat op de talrijke ‘schrijversbent’, die, zooals de Tocqueville het in zijn Ancien Régime zeer eigenaardig uitdrukt, boven de wezenlijke maatschappij eene denkbeeldige opbouwde, ‘où tout paraissait simple et coordonné, uniforme, équitable et conforme à la raison’. Het ideaal naast de werkelijkheid: ziehier zonder twijfel reeds één van de sleutels tot het geheim der achttiende eeuw, waarin we trouwens voor 't oogenblik niet verder wenschen door te dringen. De ‘eeuw van Lodewijk XV’ zette waardiglijk in met het beruchte Système, met den Schwindel, door Law's finantieele operaties in 't leven geroepen. ‘Plutus’, schrijft Voltaire in 1719Ga naar voetnoot1) ‘Plutus brengt in de stad alle hoofden op hol. Zijt ge dan te Parijs waarlijk allen dol geworden? Ik hoor slechts praten van millioenen; men | |
[pagina 13]
| |
zegt, dat al wat welgesteld was in ellende zit en dat al wat bedelde in weelde baadt. Is het werkelijkheid? Is het een droombeeld? Heeft de helft van de natie den steen der wijzen in de papiermolens gevonden? Is Law een god, een schelm of een kwakzalver, die zich zelf vergiftigt met het drankje, dat hij aan iedereen voorschrijft? Stelt men zich tevreden met denkbeeldige rijkdommen? 't Is een chaos, waaruit ik niet wijs kan worden en waarvan gij, dunkt me, ook niets begrijpt.’ Plutus zou inderdaad in de achttiende eeuw en niet het minst in de geschiedenis van Beaumarchais eene hoogst gewichtige rol vervullen. Het slotwoord van Le Sage's Turcaret, waarin de schelmachtige knecht Frontin zegt. ‘Voilà le règne de M. Turcaret fini; le mien va commencer’, heeft achterna beschouwd dieper beteekenis, dan de schrijver er wellicht in heeft willen leggen. De achttiende-eeuwsche maatschappij was in vele opzichten de roman picaresque, dien dezelfde Le Sage met zijn Gil Blas op Franschen bodem overplantte, ‘en action’. Loménie weidt naar aanleiding van de critiek over Beaumarchais' Mariage de Figaro uit over de eigenaardige beteekenis van den valet da comédie en komt op tegen de meening van Diderot, die in dit personage bloot eene kunstmatige overplanting van den traditioneelen slaaf uit de comedies der oudheid zag. Hij ziet tusschen den slaaf van Plautus en den Figaro van Beaumarchais eene reeks van overgangsvormen, die inderdaad beantwoorden aan de eigenaardigheden van de ververschillende ontwikkelingsperioden der maatschappij. ‘Men zou, om dit te constateeren’, zegt hij, ‘den slaaf van de comedie der Ouden moeten nagaan, vooral in de werken van Plautus, waar deze figuur bijzonder karakteristiek is, daarna hem vergelijken met den slaaf uit eene comedie der 4e eeuw, welke M. Magnin heeft teruggevonden en die Querolus is getiteld, waarin eene slavenfiguur voorkomt, allermerkwaardigst als bijdrage tot de kennis van het diepe verval der slavernij. Vervolgens zou men dezelfde slavenfiguur moeten bestudeeren, wanneer ze in de 15e eeuw opnieuw verschijnt in de gedaante van een knecht in de eerste dramatische proeve, welke min of meer naar 't model der oude comedie is vervaardigd: de CélestineGa naar voetnoot1). Verder zou men de knechtenrollen moeten onderzoeken, | |
[pagina 14]
| |
die voorkomen in de comedies der 16e eeuw, in de stukken van Larivey bijvoorbeeld, waar deze figuren eveneens een navolging zijn van die der Ouden, hoewel aanzienlijk gewijzigd. Daarna moest men het type op den voet volgen in de comédies d'intrigue van Molière; men zou zien, hoe het zich meer en meer wijzigt in de stukken van Regnard, waar de knecht met eischen optreedt en onbeschaamd wordt, zelfs zijn' meester voor een dief durft uitmaken, als deze hem zijn loon niet betaalt. Nog erger wordt dit in de stukken van Le Sage. Daar is Crispin rival de son maître inderdaad op het punt hem bij zijne bruid te verdringen, en als zijn bedrog ontdekt wordt, hoort hij, in plaats van volgens 't eeuwenoude gebruik stokslagen te ontvangen, den schoonvader zeggen tot hem en tot zijn kameraad La Branche: ‘Ge hebt geest, maar ge moet daarvan een beter gebruik maken, en om u tot fatsoenlijke lieden te maken, je veux vous mettre tous deux dans les affaires.’’ ‘Le valet fantastique de Beaumarchais,’ merkt Loménie ten slotte op, ‘représente précisément ce valet qui va passer maître et entrer dans les affaires.’ We zouden ons deze lange aanhaling niet veroorloofd hebben, indien ze niet wezenlijk in verband stond met ons onderwerp. ‘L'histoire des valets est un chapître du 18me Siècle,’ heeft Michelet gezegd. Crozat, de groote bankier onder 't regentschap, was lakei geweest, Jean Jacques eveneens. Lakei was de koningsmoorder Damiens; lakeien en kameniers beheerschten hun hoogadellijke meesters en meesteressen; hertogen maakten het hof aan de kamerdienaars van cardinaal Fleury; ridders van de Lodewijksorde bedelden om de gunst van de lakeien van de markiezin de PompadourGa naar voetnoot1). De achttiende eeuw wemelt van gelukzoekers en chevaliers d'industrie: Alberoni, Ripperda, Law, Cagliostro, Casanova, men behoeft niet ver te zoeken, om de lijst nog met verschillende andere namen te vermeerderen. 't Is het oude liedje van Reintje den Vos op ‘eene nieuwe vois.’ En Beaumarchais was van Reintje's familie. Hij was de vleesch geworden Figaro. ‘Convaincu que l'utile rasoir est préférable aux vains honneurs de la plume, j'ai quitté Madrid; et, mon bagage en sautoir, parcourant philosophiquement les | |
[pagina 15]
| |
deux Castilles, la Manche, l'Estramadure, la Siera-Morena, l'Andalousie; accueilli dans une ville, emprisonné dans l'autre et partout supérieur aux événements; loué par ceux-ci, blâmé par ceux-là; aidant au bon temps, supportant le mauvais, me moquant des sots, bravant les méchants, riant de ma misère et faisant la barbe à tout le monde, vous me voyez enfin établi dans Séville, et prêt à servir de nouveau votre Excellence en tout ce qu'il lui plaira de m'ordonner’Ga naar voetnoot1). Zoo iemand dan was ook Beaumarchais de man van zijne eeuw. Zonder nog het harde woord van Besenval te beamen: ‘Beaumarchais en Madame Dubarry zullen wellicht de beide persoonlijkheden zijn, die in de oogen der nakomelingschap het best hunne eeuw teekenen’, kan men gerust Sainte-Beuve nazeggen: ‘De achttiende eeuw is evenmin compleet zonder Beaumarchais als zonder Diderot, Voltaire of Mirabeau; hij is er een der origineelste, kenmerkendste, meest revolutionnaire persoonlijkheden van. Wanneer hij revolutionnair is, is hij het, doordien hij zich in zijn vuur laat meesleepen, niet met de bedoeling, om zoover te gaan, als men wel zou meenen. In dit opzicht heeft hij veel overeenkomst met Voltaire, met wien hij de eer deelt van wellicht de geestigste man van zijnen tijd te zijn: je prends le mot esprit avec l'ideé de source et de jet perpétuel. Maar Voltaire heeft boven Beaumarchais voor, dat hij smaak bezit. Beaumarchais volgde overal de ingevingen en neigingen van zijnen geest, hij gaf er zich aan over en beheerschte hem niet. Als men van hem spreekt, moet men zich wel wachten stelselmatig te zijn, want hijzelf was het niet: ce n'a été qu'un homme de grand naturel, jeté, porté et parfois noyé dans les flots de son siècle et surnageant dans bien des courants.....’Ga naar voetnoot2). Neen waarlijk, systematisch was hij niet. Men heeft hem achterna tot een der wegbereiders der Fransche Revolutie willen maken. Hij was het evenmin als Fénelon een voorlooper was van de achttiende-eeuwsche philosophen, die hem gaarne als zoodanig wilden beschouwd hebben. Voltaire, Montesquieu, Rousseau, de encyclopedisten, de économisten hadden hun werk gedaan, toen Beaumarchais het zijne begon; de eeuw had | |
[pagina 16]
| |
haar draai reeds ontvangen. Beaumarchais heeft er niet veel aan toegebracht. Aanvankelijk heeft hij, gelijk Paul Albert terecht opmerkt, alle misbruiken van 't oude stelsel tot zijn eigen voordeel trachten aan te wenden en is daarin bijna geslaagd; hij is eerst in verzet gekomen, toen zijn oogen voor de ongerechtigheden van de maatschappelijke toestanden opengingen, omdat ze hem zelven in den weg stonden. Zijne tijdgenooten hebben zich niet in hem vergist en hebben hem nooit aangezien voor een apostel van recht en vrijheid. Vóór 't verschijnen zijner Mémoires wist ieder wel, wat te denken van 't Parlement-Maupeou; men had niet gewacht op den monoloog van Figaro om vrijheid van drukpers en afschaffing der lettres de cachet te eischen. Naarmate de revolutionnaire beweging tegen het einde der eeuw in omvang toeneemt, verdwijnt Beaumarchais meer en meer op den achtergrond. Als de natie eindelijk hare vertegenwoordigers kiest, denkt niemand aan den vader van Figaro. ‘Een onfeilbaar instinct waarschuwde de tijdgenooten van Beaumarchais, dat er sommige dingen zijn, die men door sommige lieden niet moet laten verrichten.’ | |
III.Resumeeren we, om niet met de deur in het huis te vallen, zoo kort mogelijk eenige meer algemeen bekende feiten uit de vroegste geschiedenis van Beaumarchais. Men weet, dat hij evenals Molière en Voltaire het meest bekend is geworden onder dien aangenomen naam, maar dat hij oorspronkelijk eenvoudig Pierre Augustin Caron heette. Hij was den 24sten Januari 1732 te Parijs geboren en van eene oorspronkelijk calvinistische familie. Zijn vader, André Charles Caron, had echter het voorvaderlijk geloof verzaakt en was, na eenigen tijd in een dragonder-regiment gediend te hebben, zich als horlogemaker in de hoofdstad gaan vestigen, waar hij huwde met Marie Louise Pichon, eene Parijsche burgerdochter. Zij schonk hem een talrijk kroost. Behalve drie broers, die in hunne eerste kindsheid stierven, had Beaumarchais zes zusters, waarvan twee vooral in zijne levensgeschiededenis eene belangrijke rol vervullen: Marie Louise (in de wan- | |
[pagina 17]
| |
deling Lisette genoemd), de heldin van Beaumarchais' Madridsch avontuur en van Goethe's Clavigo, en Marie Julie, die lief en leed met haren broeder deelde en hem in karakter en geest het meest geleek. Toen gedurende het schrikbewind Beaumarchais genoodzaakt was zich buiten Frankrijk op te houden en te Hamburg op een eenzaam dakkamertje een kommerlijk bestaan leidde, was zij het, die zijn prachtig paleis te Parijs, dat ze alleen betrokken had, tegen vernieling beschutte en zijn vermogen voor geheelen ondergang behoeddeGa naar voetnoot1). Beaumarchais' opleiding was gebrekkig; op zijn dertiende jaar zien we hem reeds in zijns vaders winkel om het handwerk te leeren. Hij had geen gelegenheid gehad, om evenals Molière en Voltaire van het onderwijs der paters jezuieten gebruik te maken en was dan ook onbekend met de classieken, wat zonder twijfel van invloed geweest is op de richting zijner eerste dramatische voortbrengselen, die zich aansluiten bij de nieuwe ideeën, welke Diderot omtrent het tooneel verkondigde en in zijn Fils Naturel en zijn Père de Famille in practijk bracht. De huiselijke kring, waarin eene eigenaardige ontwikkeling en een zekere smaak voor de fraaie letteren schijnen geheerscht te hebben, welke Loménie wellicht wel een weinig te hoog aanslaat en die hem verleiden tot eene vergelijking tusschen de kleine burgerij uit dien en uit onzen tijd, waarin de eerste den palm wegdraagtGa naar voetnoot2), - de huiselijke kring, maar meer nog de invloed van ‘het eenige Parijs’, dat ook een Béranger vormde, vergoedden en vulden aan, wat de school hem niet gegeven had. Als leerling bij zijn vader schijnt de jonge Caron een echte ‘gamin’ geweest te zijn; zijne zuster Julie heeft staaltjes bewaard, die er van | |
[pagina 18]
| |
getuigen, en hij maakte het zelfs zóó bont, dat de oude heer hem de deur wees. Eerst na eene volledige bekentenis van schuld en het onderteekenen van verschillende strenge voorwaarden, werd hij weer onder het ouderlijke dak toegelaten. Hij legde zich met loffelijken ijver toe op het horlogemakersvak, maar schijnt daarbij zijne oude kuren niet geheel afgelegd te hebben. Dat hij althans vroeg rijp was, bewijst o.a. een brief, dien hij op zestienjarigen leeftijd aan zijne beide zusters richtte, welke in 1748 met Guilbert naar Madrid waren vertrokken, waar ze eene modezaak haddenGa naar voetnoot1). Toen hij nog maar negentien jaar oud was, vond onze jeugdige horlogemaker een verbeterd schakelrad uit, welke uitvinding hem betwist werd door een collega Lépaute, die het inderdaad naar aanleiding van 't geen Caron hem er van had laten zien, vervaardigd had. Reeds nu wordt de geest der procedure en der reclame vaardig over hem. Hij vervolgt den valschen uitvinder en verkrijgt zelfs in 1754 van de Koninklijke Academie van wetenschappen - we zijn in den tijd der Encyclopédie en mechanica en techniek doen opgeld - een arrest, waarbij hij in 't gelijk wordt gesteld. Vijf maanden later vinden we hem reeds in betrekking met het hof als vervaardiger van een miniatuur-horloge voor Mad. de Pompadour en van eene kunstige pendule voor de dochters van Lodewijk XV: de reclame had reeds gewerkt. Tot zijn drie en twintigste jaar bleef de jonge Caron bij het eenmaal gekozen vak, horloges makende voor den koning, de prinsen, de groote heeren van het hof en volgens zijn eigen verzekering nergens anders naar strevende dan naar de grootst mogelijke ‘perfection de la science de son art’Ga naar voetnoot2). Weldra echter zou zijn gesternte hem op andere wegen voeren. In 1754 kwam hij in aanraking met eene zekere Mad. Franquet. Ze was gehuwd met een' man, die veel ouder was dan zij en die behalve het ambt van Controleur des guerres, dat van Controleur clerc d'office bekleeddeGa naar voetnoot3). De oude, ziekelijke Franquet wordt | |
[pagina 19]
| |
overgehaald, om de laatste betrekking te verkoopen aan Caron, waarin deze door een decreet van Lodewijk XV van den 9en November 1755 bevestigd wordt, en sterft een paar maanden later. Voorloopig neemt Caron de zaken van de weduwe Franquet in handen en vertoont daarbij voor het eerst alle handigheid van een Gil Blas. Het ambt van Controleur des guerres, dat hij ook gaarne voor zich verworven had, viel door den dood van Franquet diens erfgenamen toe. Maar Beaumarchais - zoo zullen we hem voortaan blijven noemen, omdat hij sinds dien tijd, althans na zijn huwelijk met de weduwe Franquet, dien naam aan den zijnen toevoegt (Gudin beweert naar un très petit fief, dat aan zijne vrouw toebehoorde) - Beaumarchais, zeg ik, trachtte, nu hij de plaats niet machtig kon worden, enkele van de geheime voordeeltjes, die er aan verbonden waren, voor zijne aanstaande te redden. De erfgenamen wisten niet van deze clandestine inkomsten; de collega's van wijlen Franquet wilden er tegenover de profane buitenwereld liever niet van weten. Van deze laatste omstandigheid maakte Beaumarchais gebruik, om vooral een zekeren M. Joly in 't nauw te drijven. De brieven van Beaumarchais, welke op deze zaak betrekking hebben en waarvan Loménie, die de zaak niet vermeldt, geen gebruik heeft gemaakt, berusten in het Britsche Museum. Onder den gefingeerden naam van Abbé Arpajon de Sainte-Foix schreef hij verschillende dreigbrieven, die zijn ‘chère amie’ aan den heer Joly zond als ‘raadgevingen van haren biechtvader’. Toen deze list de verwachte uitwerking niet had, nam Beaumarchais krachtiger maatregelen. Mad. Franquet moest Joly zelf opzoeken en hem door het voorlezen van een epistel van den Abbé Arpajon de Sainte-Foix tot andere gedachten zoeken te brengen, zonder evenwel den brief uit de handen te geven of den schrijver er van te verraden. In geval van nood moest zij dreigen, het geheim aan de wettige erfgenamen van haren overleden man te zullen verklappen; ‘lorsque vous parlerez si clairement à M. Joly n'ayez pas peur qu'il vous objecte sa | |
[pagina 20]
| |
conscience, encore une fois il est trop bon Controleur Généra des guerres, pour être ‘antiché (sic) de ce mal de femmes d'enfans’.’ Maar Joly stond de weduwe niet eens te woord, waarop Beaumarchais, nog steeds onder den geestelijken mantel, hem zelf een brief zond, waarin hij den controleur de duimschroeven zóó aanzette, door te spreken van zijne connecties met den minister van oorlog d'Argenson en van zijn bloedverwant (!) den Maréchal de Noailles, ‘qui sera bien charmé d'avoir cette occasion d'humilier le corps des Controleurs’, dat eindelijk de streek, die veel heeft van wat men ‘chantage’ noemt, gelukte. Elf maanden na den dood van Franquet trouwde Beaumarchais zijne weduwe. Bijzonder gelukkig schijnt dit huwelijk niet geweest te zijn. Nog geen jaar na de bruiloft overleed deze eerste Mad. Beaumarchais. Een gebrek in den vorm van het huwelijkscontract maakte, dat zij onzen held arm en met schulden beladen achterliet, terwijl hij tot overmaat van ramp in een langdurig proces met hare bloedverwanten gewikkeld werd. Dit alles is voldoende, om de dwaze beschuldiging te weerspreken, als zou Beaumarchais schuldig zijn aan den dood zijner eerste vrouw en van haren echtgenoot, praatjes, die later, toen hij tal van vijanden kreeg, werden opgerakeldGa naar voetnoot1). Beaumarchais' positie was op dit oogenblik (1757) alles behalve schitterend. Maar hij was er de man niet naar, om zich door de omstandigheden ter neer te laten slaan. Evenals zijn Figaro had hij ‘l'âme supérieure aux événements’, eene uitdrukking, die hij niet alleen zijn tooneelhelden in den mond legt, maar die meer dan eens in zijne brieven voorkomtGa naar voetnoot2) en die - eigenaardig genoeg - ook een geliefkoosd woord is van Le Sage's ‘picaros.’ Met zijn gunstig uiterlijk, zijn vroolijke, levenslustige natuur en zijn onmiskenbaren geest viel het hem niet moeielijk meer en meer terrein te winnen op de gladde baan, | |
[pagina 21]
| |
destijds de eenige, die tot de fortuin voerde: het hof. Aanvankelijk vorderde hij langzaam. Den naam van begaafd gelegenheidsdichter en verdienstelijk muziekliefhebber verwierf hij zich aanvankelijk in kringen van den tweeden rang en soms van verdacht allooi. Als slagvaardig improvisator, die altijd klaar was met een nieuw liedje, met eene vroolijke melodie, met een ‘bon mot’ (Beaumarchais heeft nooit zijn zucht tot het maken van ‘calembours’ overwonnen), was hij een welkome gast in sommige salons, bijv. bij Lenormant d'Etioles, den man van Pompadour, die zich met eene achttiende-eeuwsche philosophische gelatenheid over de ontrouw zijner echtgenoote heenzette. Ook ontbrak Beaumarchais niet bij de partijen van de beroemde opera-sterren uit zijnen tijd, bij de dames Lacroix, LacourGa naar voetnoot1), waar hij zelfs kennis maakte met verschillende personen, die hem later van nut waren. Zoo bijv. met den Hertog De La Vallière en met Chataigneraye, den écuyer van koningin Maria Lescinzka. Beaumarchais toonde zich zeer handig in 't ontwerpen van tooneelstukjes voor liefhebberijgezelschappen en speelde meesterlijk op de harp, toenmaals het modeinstrumentGa naar voetnoot2), waarvan hij zelfs het mechanisme verbeterde. Zijn harpspel bracht hem in aanraking met de dochters van Lodewijk XV, die arme verwaarloosde prinsessen, welke aan 't hof in eenzaamheid en onder de plak eener strenge etiquette verkwijnden en die haar eigen vader vereeuwigd heeft met de koninklijke namen Coche, Loque, Graille en Chiffe! Beaumarchais verscheen als een ware zonnestraal in haar somber, eentonig leven. Op alle wijzen wist hij zich aangenaam en onmisbaar te maken. Hij bezat genoeg verwaandheid, om wellicht oprecht te meenen, wat hij later verzekerde, dat Mad. Adélaïde hem met geen onverschillige oogen had aangezien. Intieme feestjes luisterde hij door zijn fluit- en harpspel op; hij verschafte de prinsessen nieuwe muziek en stond steeds klaar, om hare wenschen te bevredigen. Zelfs met opoffering van zijn geld, dat in die tijden alles behalve overvloedig wasGa naar voetnoot3). | |
[pagina 22]
| |
Dit succes van Beaumarchais bezorgde hem aan 't hof meer dan een vijand; hij wist ze echter met zijne gladde tong, eene enkele maal naar 't schijnt, zelfs met zijn degen op een afstand te houden. Zijn invloed bij de prinsessen was zóó groot, dat eindelijk de bekende bankier Paris-Duverney zelfs bij hem aanklopte om een dienst te verzoeken. Deze Paris-DuverneyGa naar voetnoot1), zoon van een' herbergier, had het weten te brengen tot den rang en den invloed van een der Rothschilds der achttiende eeuw. Bij den aanvang van den zevenjarigen oorlog was hij het orakel der regeering. Voltaire dankte hem - door speculaties bij verschillende leveranties voor het leger - een deel zijner fortuin. In overleg met Mad. de Pompadour had Paris-Duverney het plan ontworpen tot eene militaire school, die inderdaad in 1756 geopend werd, maar die aanvankelijk een onzeker en kwijnend bestaan leidde, hoofdzakelijk, omdat Lodewijk XV weigerde er zich mee in te laten. Paris-Duverney nam Beaumarchais in den arm, die het zoo ver wist te brengen, dat eerst de prinsessen en daarna de koning zelf de jeugdige stichting met een bezoek vereerden, wat haar - ze had reeds naam gemaakt en telde later Napoleon onder hare leerlingen - eene hoogere vlucht deed nemen en hare toekomst verzekerde. De groote bankier was er Beaumarchais bijzonder dankbaar voor en bleef hem tot zijnen dood genegen. Er ontstond tusschen beiden zelfs eene nauwe betrekking, die voor Beaumarchais uit een finantieel oogpunt zeer voordeelig was. Onze held wordt de bode, die aan de koninklijke prinsessen de cadeautjes van den heer Paris-Duverney, dikwijls bestaande in fijne vruchten uit zijn tuin, overbrengt, en er ontspint zich zelfs tusschen hem en den bankier eene briefwisseling, in onbegrijpelijke figuurlijke taal gevoerd, waarin voortdurend sprake is van ‘schoone gele bloemen’ en waarin Beaumarchais zijnen begunstiger steeds met den titel ‘ma belle’ of ‘ma chère petite’ aanspreekt, eene correspondentie, die 't vermoeden wekt van finantieele operaties, welke een weinig het | |
[pagina 23]
| |
licht schuwden en die onmiddellijk doet denken aan de vroeger aangehaalde woorden van Sainte-Beuve, waarin sprake is van een ‘cabinet secret où le public n'entrera pas’. Met behulp van Duverney koopt Beaumarchais in 1761 voor 70.000 francs de plaats van ‘Secrétaire du roi,’ waaraan tevens brieven van adeldom verbonden zijn. Daartoe was het noodig geweest, dat zijn vader het oude handwerk opgaf. Maar Beaumarchais - die trouwens zijn gansche leven door eene groote genegenheid voor zijne familie getoond heeft, gelijk hij omgekeerd ook door de zijnen op de handen werd gedragenGa naar voetnoot1) - installeert zijn vader en zijne beide zusters in de woning, die hij, ook door middel van Duverney, in de Rue de Condé had gekocht. Te midden van al de genoegens van een ‘mondain’ (Gudin verzekert ons, dat hij in dezen tijd de ongeloofelijkste romans doorleefde met allerlei groote damesGa naar voetnoot2) en théaternymphen) vergeet hij zijne belangen niet. Met behulp van de prinsessen weet hij het zoover te brengen, dat Paris-Duverney hem een half millioen voorschiet, om het baantje van Grand-maître des eaux et forêts machtig te worden. De onderneming mislukte echter. De minister St. Florentin wil van zijne benoeming niet weten en de overige titularissen vinden, dat den zoon van een horlogemaker geen plaats in hun midden toekomt. De horlogemakerszoon toont thans voor 't eerst, welk eene scherpe pen hij bezit en geeft in een brief aan den minister elk der verontwaardigde collega's, wat hem toekomt. ‘M. d'Arbonnes grand-maître d'Orleans et un de mes plus chauds antagonistes, s'appelle Hervé et est fils d'Hervé, perruquier.... M. de Marizy, reçu grand-maître de Bourgogne depuis 5 ou 6 ans, s'appelle Legrand et est fils de Legrand apprêteur, cardeur de laine au faubourg Saint-Marceau.... M. Tellès grand-maître de Châlons, est fils d'un Juif nommé Tellès Dacosta, d'abord bijoutier-brocanteur.... M. Duvancel, grand-maître de Paris est fils d'un Duvancel fils d'un boutonnier’... | |
[pagina 24]
| |
Het baat hem echter niet: de minister blijft bij zijn besluit. Weldra echter is de fortuin hem gunstiger en verwerft hij de betrekking van lieutenant-général des chasses aux baillage et capitainerie de la varenne du LouvreGa naar voetnoot1). Hoe Beaumarchais dacht over de adelbrieven, die aan zijne ambten verbonden waren, is bekend: ‘J'en ai la quittance!’ Bij al zijne bezigheden en zijne verstrooiingen vergeet Beaumarchais zijne weldoensters niet. Als de prinsessen op een badreis naar Plombières zijn, zien we hem druk in de weer om te zorgen voor een liefhebberijtooneel, om bals, concerten, landelijke feesten en uitstapjes te organiseeren. Hij is als zijn Figaro: ‘maître ici, valet là, selon qu'il plaît à la fortune’Ga naar voetnoot2). Die fortuin voerde hem weldra naar Spanje, in welks hoofdstad een der episodes uit zijn leven speelt, welke wellicht het meest algemeen bekend is en die we daarom zoo kort mogelijk zullen mededeelen. | |
IV.We hebben boven reeds vermeld, dat twee zusters van Beaumarchais te Madrid gevestigd waren. Hare positie - Guilbert was ‘architect’ (te Parijs ‘metselaarsbaas’), zij hielden een modezaak - teekent Beaumarchais eigenaardig in een zijner Madridsche brieven: ‘Er is hier een klein- en een groot-Frankrijk; mijne zusters zijn te goed opgevoed, om tot het eerste, maar niet rijk genoeg, om tot het tweede geteld te worden.’ De jongste, Lisette, maakte er kennis met Joseph Clavijo y Faxarda, een bekend schrijver en publicist, die haar eene trouwbelofte deed en haar daarna - de geboden waren reeds afgekondigd - in den steek liet. In deze omstandigheden kwam Beaumarchais te Madrid en trad er op als de wrekende gerechtigheid. Clavijo werd gedwongen tot eene verklaring, weinig eervol voor hem, maar die Lisette in hare eer en haren goeden naam herstelde, trachtte daarop eene verzoening met zijne bruid te bewerken, waartoe Beaumarchais | |
[pagina 25]
| |
zich leende, maar toonde vervolgens opnieuw, hoe weinig oprecht zijne bedoelingen waren. Beaumarchais wist nu hemel en aarde te bewegen en aan 't hof gedaan te krijgen, dat Clavijo van zijne betrekking als archivaris ontzet werd. Dat is in korte woorden de episode, die men in zijn vierde Mémoire tegen Goëzman (10 jaar later geschreven) met zooveel dramatische kracht behandeld vindt, dat Goethe in zijn Clavigo het tooneel tusschen den trouweloozen minnaar en den verontwaardigden broeder woordelijk overnamGa naar voetnoot1). We zullen over deze geschiedenis niet verder uitweiden, maar liever Beaumarchais gadeslaan, waar hij bij gelegenheid van zijn verblijf te Madrid optreedt als discipel van Duverney als ‘faiseur.’ Op dit punt zijn de mededeelingen van Loménie niet uitvoerig genoeg, om het bewuste ‘cabinet secret,’ waar Sainte-Beuve van spreekt, voldoende in 't licht te stellen. In een brief van den 9den April 1764 schrijft Choiseul aan den Franschen gezant te Madrid: ‘dit epistel zal u door den heer de Beaumarchais (volgt zijn uitvoerige titulatuur) overhandigd worden. Hij gaat voor familieaangelegenheden naar Spanje, waar gij hem, naar ik hoop, welwillend zult ontvangen, daar Z.M. de Koning hem ook met zijne bijzondere gunst vereert. Overigens verdient hij ook om zijne persoonlijke eigenschappen alle ondersteuning, die gij wel zoo goed zult zijn, hem op mijn verzoek te doen geworden’. Zulk eene aanbeveling was niet onaardig voor een plebejer als Beaumarchais; maar ze was hem niet genoeg. Zoowel vóór als na de Spaansche reis deed hij alle moeite om zich in 't vertrouwen van Choiseul in te dringen door middel van onthullingen en voorslagen, die - zooals Bettelheim terecht opmerkt - ‘door hunne schaamteloosheid zelfs in de eeuw van eene Pompadour een vreemden indruk maken’. Ten bewijze volgt hier de gedachtengang van eene geheime memorie over Spaansche toestanden, door Beaumarchais aan den Franschen minister gericht: Niettegenstaande het familieverdrag, dat de hoven van Parijs | |
[pagina 26]
| |
en Madrid sinds korten tijd nauw aan elkander verbindt, bestaat evenals altijd een gloeiende haat tusschen Franschen en SpanjaardenGa naar voetnoot1). Van den troonsopvolger weet men, dat hij de antipathieën van het volk deelt. Wil men daarom in den koninklijken raad de tijdelijke sympathie voor Frankrijk levendig houden en een omkeer onmogelijk maken, dan moet men den geest en het hart des konings duurzaam trachten te beheerschen en daartoe is niemand meer geschikt dan eene Fransche, vaderlandslievende.... favorite! De koning, meent B., is almachtig: Zijne Majesteit gebiedt over het volk, het leger, de finantiën; wie den koning in zijne macht heeft, beheerscht alles. Even goed als de gemalin van een Parijschen belastingpachter oorlog en vrede kan maken, veldheeren en ministers kan benoemen en afzetten, even goed kan een opvolger van Karel V en Philips II zich buigen onder het zachte juk van eene mede-regentes. B. heeft zelfs zijne keuze al gevestigd. De markiezin de la Croix een nicht van den bisschop van Orleans en de gemalin van den commandant der artillerie te Madrid, is volgens zijne meening uitnemend geschikt voor dame du palais van Karel III. Ze bezit niet alleen de eigenschappen om den Spaanschen monarch te boeien; maar B's intieme vriend, de eerste gunsteling des konings, de kamerdienaar Piny, heeft hem reeds in vertrouwen meegedeeld, dat de markiezin aan Karel III, toenmaals weduwnaar, niet onverschillig was. De vaderlandslievende gezindheid, om hare gansche politiek van Versailles uit te laten beheerschen, schrijft B. aan de markiezin zonder aarzelen toe. En B. kon het weten; want - hij zorgt er echter wel voor, dit niet aan Choiseul te melden - zelf staat hij tot de markiezin in zeer intieme betrekking. Men moet bekennen, dat het plan een Figaro waardig was: Spanje onder Karel III, Karel III onder zijn kamerdienaar Piny, beiden onder de markiezin de la Croix en de markiezin onder den invloed van Beaumarchais! 't Is of we Gil Blas hooren uitroepen: ‘Quelle gloire pour moi d'être le ministre des plaisirs | |
[pagina 27]
| |
d'un grand prince!’ Zeker is het niet van belang ontbloot, dezen Beaumarchais van het ‘cabinet secret’ te plaatsen tegenover den nobelen, ridderlijken Beaumarchais van de vierde Mémoire. Rusteloos en intrigeerend als altijd, zocht hij te Madrid niet alleen zijn vermaak. Hij deed er ook nog aan andere zaken dan aan geheime diplomatie. Zelf verhaalt hij ons in zijne Mémoires, dat hij van plan was, de négocier en Espagne une affaire très intéressante au commerce de France. Deze ‘affaire intéressante’ betrof niets minder dan den slavenhandel op de Spaansch-Amerikaansche koloniënGa naar voetnoot1), dien hij in handen zocht te krijgen. Verder het in 't leven roepen van eene Compagnie de la Louisiane, die het monopolie van den handel op de Spaansche koloniën zou verwervenGa naar voetnoot2). Met recht schrijft hij zijnen vader uit Madrid: ‘ce qu'il y a de plus étendu, de plus élevé n'est point étranger à ma tête: elle conçoit et embrasse avec beaucoup de facilité ce qui ferait reculer une douzaine d'esprits ordinaires ou indolens.’ Want hij had nog veel meer pijlen op zijn boog en de vrijgevigheid van Paris-Duverney had hem bij zijn vertrek naar Spanje ruimschoots van de noodige fondsen voorzien. Zoo kwam hij voor den dag met een plan tot kolonisatie van de Sierra Morena, tot ontwikkeling van de Spaansche industrie en het oprichten van fabrieken, tot het bevorderen van den landbouw, tot het onderhoud van 't leger, welks leverancier hij hoopte te worden naar een geheel nieuw, door hem gevonden plan. En die plannen waren geene eenvoudige concepties in een paar woorden uitgesproken of losweg op het papier geworpen, maar met zorg uitgewerkte memories, die hij den ministers en zelfs den koning ter hand stelde. Hij bestudeerde de menschen, de instellingen en de hulpbronnen van het land, bezocht de groote steden, knoopte allerlei betrekkingen aan en woekerde in de salons met zijne gaven. Tegelijk vond hij nog den tijd eene | |
[pagina 28]
| |
briefwisseling aan te knoopen met Voltaire, zonder zijne bloedverwanten en zijne Parijsche vrienden en kennissen te vergeten. En niettegenstaande al zijne ontwerpen in Spanje zonder eenig resultaat bleven, verloor hij geen oogenblik zijne opgeruimdheid, was hij altijd ‘supérieur aux événements.’ Toen hij zag, dat zijne finantieele plannen mislukten, hield hij met taaie onverzettelijkheid vast aan zijne pogingen, om van de omstandigheden gebruik te maken en zich omhoog te werken. ‘Je suis indépendant, je suis garçon. Le duc de Choiseul est à la tête des affaires en France. Qui m'empêche de me placer moi-même?’ Hij trachtte zich te doen benoemen tot een ambt, door hem zelven uitgevonden, tot consul van Karel III te Parijs, natuurlijk, om het Fransche cabinet zooveel mogelijk invloed op Spanje te bezorgen. Choiseul, hoopte hij, zou hem daarbij steunen, en om den Franschen minister een denkbeeld te geven van zijne diplomatieke bekwaamheden, deelde hij hem vlijtig alle indrukken en ervaringen mede, die hij in Spanje opdeed. Beaumarchais beroept zich in zijn Mémoire sur l'Espagne en elders op eene uitdrukkelijke opdracht van den minister, die hem door middel van den oom der markiezin de la Croix, den bisschop van Orleans, last gaf, de memorie op te stellen, waarin o.a. het reeds vermelde plan met betrekking tot de markiezin voorkomt en die men, voor een deel slechts, vinden kan in de compleete uitgave van Beaumarchais' werken door Fournier. De ontbrekende bijzonderheden vult Bettelheim aan uit de archieven van de Comédie française. Het zou ons te ver voeren, wanneer we Beaumarchais hier op den voet volgden bij zijne Spaansche finantieele plannen en diplomatieke ontwerpen. Het gezegde is reeds voldoende, om als karakterteekening te dienen. Hier zij alleen nog vermeld, dat het antwoord, hetwelk Choiseul Beaumarchais door middel van den bisschop van Orleans deed toekomen, was: onvoorwaardelijke uitsluiting van dit individu van elke op Spanje betrekking hebbende zending! ‘Wanneer Figaro politiek en intrige als zusters beschouwt en het goud als de zenuw der intrige, dan weten we thans, vanwaar hij zijne wijsheid heeft; hij heeft ze geput uit de theorie en de practijk van Beaumarchais. Beiden kennen maar ééne leus: mon intérêt vous répond de moi. Ook de geschiktheid om niet slechts ééne intrige met zorg af te spinnen, | |
[pagina 29]
| |
maar er twee, drie, vier tegelijk op het touw te zetten; het eigenaardige behagen, dat hij er in schept, de draden zooveel mogelijk te verwarren, om ze daarna met het grootste gemak te ontwarren, heeft de maître-picaro, de barbier van Sevilla, van zijnen geestelijken vader overgenomen. Rusteloos zijne drijfjacht op geld en macht vervolgende, schaft iedere dag hem nieuwen raad, nieuwe finantieele plannen, die hij met stouten greep, als de stof tot eene comédie d'intrigue, aanvat en die hij met de vermetelheid van een dilettant in een oogwenk tot uitvoering wil brengen. De lust om de menschen, vooral de grooten dezer wereld te leiden en te beheerschen, is bij Beaumarchais-Figaro meer dan eene behoefte, om anderen tot zijn eigen voordeel aan te wenden, meer dan een lustig tijdverdrijf: ze is hem eene onweerstaanbare natuurlijke aandrift. Anders kan men moeilijk verklaren, hoe een man, die in den vreemde zijn geluk wil zoeken door veelomvattende finantieele operaties, zich daarbij nog in het hoofd zet om “en passant” den koning van Spanje en al zijne ministers te beheerschen en naar zijne hand te zetten. Karel III moest een gehoorzame vazal van het Fransche kabinet worden; zoo hadden, in de meest komische der samenzweringen, de kamerdienaar van den Spaanschen koning Piny en mijnheer Pierre Augustin Caron de Beaumarchais het besloten!’Ga naar voetnoot1) | |
V.Beaumarchais verliet (1765) Madrid teleurgesteld en armer, dan hij er een jaar te voren aangekomen was. Te Parijs teruggekeerd moest hij ondervinden, dat er nog meer teleurstellingen voor hem weggelegd waren. Vooreerst werd eene lieve bruid hem ontkaapt door den verloofde van zijne zuster Julie, een dubbel ongeval in de familie Beaumarchais dus. Maar bovendien was Choiseul niet de eenige, die de indringerigheid van onzen held minder aangenaam vond, en onttrokken ook de prinsessen hem hare gunst. Hoe de vork eigenlijk in den steel zat, schijnt niet gemakkelijk meer uit te maken, maar zeker is het, dat Beaumarchais in ongenade was gevallen. Hij wijdde thans zijne krachten in vereeniging met Paris | |
[pagina 30]
| |
Duverney aan verschillende winstgevende zaken en leefde overigens, zooals men in zijnen tijd leefdeGa naar voetnoot1), zonder zich de aardsche beslommeringen al te zwaar aan te trekken. Nog in zijnen laatsten brief aan Colin d'Harleville schrijft Beaumarchais: ‘j'avoue que je suis un peu comme la Claire de Jean-Jacques à qui même au travers des larmes le rire échappait quelquefoisGa naar voetnoot2)’ 't Is maar een variant op het ‘être supérieur aux événements.’ Bovendien trad hij in dezen tijd voor 't eerst op als tooneelschrijver met zijn drama's Eugénie en les Deux Amis, waarmede hij zich aansloot bij de nieuwe richting, door La Chaussée en Diderot aangegeven en vooral ook door Sedaine met talent vertegenwoordigdGa naar voetnoot3). We gaan ze hier met stilzwijgen voorbij, om redenen boven reeds vermeld. In 1768 sloot hij een tweede huwelijk met eene achtendertigjarige weduwe, Géneviève Watebled, dat door tusschenkomst van derden tot stand kwam op eene wijze, die in de verte eenigszins herinnert aan een dergelijk avontuur van Mons. Nicolas Restif de la Bretonne. Madame Géneviève was bemiddeld, wat haren echtgenoot in die dagen uitmuntend te stade kwam. Want kort na zijn huwelijk verloor hij ook nog het restant van de sympathie, die hij eenmaal bij Lodewijk XV had opgewekt, naar 't schijnt door een ‘bon mot’, dat den Koning op eene eigenaardige wijze ter oore kwam. | |
[pagina 31]
| |
In 1770 stierf Paris-Duverney. Deze gebeurtenis was voor Beaumarchais het begin van eene gansche reeks van moeilijkheden, maar tevens de aanleiding tot het openbaren van zijn onvergelijkelijk talent als pamflet-schrijver. Wie kent niet zijne beroemde Mémoires dans l'affaire Goezman, die de aandacht van geheel Frankrijk, ja van geheel Europa tot zich trokken, en waarvan Goethe o.a. in zijne Gespräche mit Eckermann zegt, dat ze behooren ‘zu dem Merkwürdigsten, Talentreichsten und Verwegensten, was je in dieser Art. verhandelt worden’. Wegens de bekendheid van deze episode uit Beaumarchais' leven zullen we haar slechts zoo kort mogelijk weergeven. In den aanvang van het jaar 1770 had Beaumarchais ongeveer te beschikken over een inkomen van 15 à 20000 livres. Hij had het gedeeltelijk aan den bruidschat zijner vrouw, gedeeltelijk aan Paris-Duverney te danken. Moge het ook al niet waar zijn, zooals zijne tegenstanders beweerden, dat Beaumarchais den rijken bankier in zeven jaar tijds eene som van 400.000 francs gekost had, zeker is het, dat Duverney gedurende de spaansche reis op milde wijze zijn crediet ter beschikking van Beaumarchais had gesteld en hem ook later hielp. Zoo bijv. in 1766 bij het oprichten van eene maatschappij, die met een bedrijfskapitaal van 5 à 600.000 francs een groote uitgestrektheid bosch in Touraine voor eene gansche reeks jaren zou pachten en exploiteeren. 't Ging daarmee echter niet voorspoedig; Beaumarchais liet zich beet nemen door zijn intendant en Duverney werd voortdurend minder scheutig met zijn geld. Van beide zijden verlangde men naar eene finale afrekening. Maar daarmede ging het niet zoo vlug van de hand, als voor Beaumarchais wel wenschelijk geweest ware. Duverney stond de laatste jaren van zijn leven geheel onder den invloed van zijnen neef, generaal graaf Faleoz de La Blache, wien de 87jarige oude vrijer zijn gansche vertrouwen en, in zijn testament, bijna zijn geheele vermogen schonk en die den ouden heer ijverzuchtig bewaakte, zóó zelfs, dat bijna niemand van de overige familieleden tot hem werd toegelaten. De vriendschap, die Beaumarchais koesterde voor een' anderen neef, wiens belangen hij bij Duverney voorstond, gaf aanleiding tot oneenigheden tusschen onzen held en La Blache, die zijnen groet niet eens meer beantwoordde en zich openlijk er op beroemde, dat hij Beaumarchais eenen gloeienden haat toedroeg. Zoolang | |
[pagina 32]
| |
Duverney zelf zijne zaken nog beheerde, kon Beaumarchais gerust zijn; maar toen de oude man ziekelijk en bedlegerig werd, scheen het hem geraden, zich voor alle mogelijke gebeurlijkheden te dekken. Den 9en Maart 1770 gaf hij openlijk te kennen, dat hij - ‘en cas du plus grand malheur que j'aie à craindre’ - niet met La Blache te maken wilde hebben, waarom hij voorstelde eene afrekening te doen plaats vinden. Na onderhandelingen, welke verscheidene weken aanhielden en, uit angst voor La Blache, die den grijsaard geheel onder den duim had, in 't geheim gevoerd werden, onderteekende Duverney den 1en April het stuk. Het was door Beaumarchais eigenhandig geschreven. Paris-Duverney had er alleen den datum en zijne hand onder gezet. Duverney moest van Beaumarchais 139.000 francs ontvangen, maar was hem 237.000 francs schuldig. Ter voldoening van de meerdere 98.000 francs stond Duverney aan Beaumarchais hun gemeenschappelijk aandeel in de bosch-exploitatie ter waarde van 75.000 francs af. Er bleef dus nog 23.000 francs over, waarvan Beaumarchais er echter 8000 liet vallen. Verder werd hem tot voortzetting van de bovenbedoelde exploitatie voor 8 jaren een renteloos voorschot van 75.000 francs toegezegd en eindelijk een lang beloofd portret van Paris-Duverney. Alle aanbevelingsbrieven, welke de koninklijke familie ten gunste van Beaumarchais indertijd aan den financier had gericht (‘et qu'il appelle ses lettres de noblesse’) moesten B. teruggegeven worden. Als wederdienst eischte Duverney, dat Beaumarchais hunne vroegere correspondentie zou vernietigen en gedurende zijn gansche leven den mond zou houden over alle hem bekende geheimen van zijnen vriendGa naar voetnoot1). Dit stuk werd de bron van een eindeloos proces. Want nog vóór de afrekening werkelijk had plaats gehad, kwam Duverney te sterven; La Blache, zijn universeele erfgenaam, weigerde het document als echt te erkennen, beschuldigde Beaumarchais van bedrog en valschheid in geschrifte en eischte van hem de 139,000 francs, die hij aan den boedel van den erflater schuldig was. Beaumarchais won aanvankelijk zijn proces, maar zijne tegenpartij gaf de zaak niet op en kwam in hooger beroep. Inmiddels had Beaumarchais, naar aanleiding van eene zekere | |
[pagina 33]
| |
Madelle Mesnard van de Opéra-comique, een twist gehad met den hertog de Chaulnes, een dolleman, die in dezen alle schuld had, wat echter niet verhinderde, dat ook Beaumarchais, voor de symmetrie ongetwijfeld, in de gevangenis Fort-l'Evêque werd opgesloten. Niets kon hem op dit oogenblik meer ongewenscht zijn, daar zijn proces tegen La Blache stond beslist te worden en de tegenpartij zijn best deed, om de rechters tegen Beaumarchais in te nemen. Een paar dagen voor de uitspraak kreeg deze op zijn dringend verzoek verlof, om over dag onder geleide uit te gaan, ten einde den rapporteur in zijne zaak, een zekeren Goezman, lid van 't Parijsche Parlement - toenmaals het Parlement-Maupeou - te bezoeken. Na tevergeefs bij den raadsheer aangeklopt te hebben, vernam Beaumarchais, dat het eenige middel om eene audientie te erlangen, bestond in het aanbieden van een geschenk aan Mad. Goezman. Een boekverkooper, bij wien deze dame dikwijls aan huis kwam, diende als makelaar en vroeg voor haar 200 louis. Beaumarchais gaf er honderd en bovendien een kostbaar horloge, dat evenveel waard was. Verder eischte Mevrouw Goezman nog 15 louis voor den secretaris van haren echtgenoot. Men kwam overeen, dat Beaumarchais alles terug zou krijgen, wanneer hij zijn proces verloor. Alleen de fooi voor den secretaris niet. Beaumarchais kreeg den volgenden dag onmiddellijk eene audientie van Goezman, maar verloor niettemin zijn proces. De honderd louis en het horloge werden hem teruggegeven. Het overige eischte hij aanvankelijk niet terug: zoo was ook de afspraak. Maar toen hij gewaar werd, dat de 15 louis in de beurs van Mad. Goezman verdwaald waren in plaats van in die van den secreretaris, vroeg hij er om. Zoo werd het geval wereldkundig. De dame ontkende en verklaarde openlijk, dat men haar van wege Beaumarchais geschenken had aangeboden, om haren man om te koopen, maar dat ze zulk een onteerend aanbod met fierheid van de hand gewezen had. Goezman zelf kwam tusschen beide en diende bij 't Parlement eene klacht in tegen Beaumarchais, omdat deze zijne vrouw lasterlijk beschuldigde, nadat hij tevergeefs beproefd had, haar om te koopen. Ziedaar in 't kort de omstandigheden, die Beaumarchais noopten tot het schrijven van zijne vier beroemde Mémoires. De eigenaardige toon, waarin ze gesteld zijn, is wederom teekenend. De komische zijde van het geval treedt vooral in het licht: Beaumarchais had er | |
[pagina 34]
| |
den slag van, om de lachers op zijne zijde te brengen. Ook hier weer paste hij de philosophie toe van Figaro: ‘je me presse de rire, de peur d'être obligé de pleurer’Ga naar voetnoot1). Tot de eigenaardige eigenschappen van Beaumarchais behoorde ook deze, dat hij bij al zijn zelfvertrouwen volkomen besefte, dat hij zich niet te zeer verlaten moest op eigen ontwikkeling en eigen smaak. Evenzeer als hij de tooneelen van zijn' Barbier stuk voor stuk door vertrouwde vrienden liet critiseeren, omringde hij zich ook bij 't schrijven zijner Mémoires met eenen uitgelezen kring van intieme raadslieden, wien hij zijne concepten voorlas. Zijn zwager Miron raadpleegde hij over rechtsquaesties, Gudin over historische punten, Gardanne over medische zaken. De la Chataigneraye bracht als man van de groote wereld bij deze voorlezingen zijne meening uit en zuster Julie had de hand in al die gedeelten, waarin Beaumarchais optreedt als teedere zoon en ridderlijke broeder; haar tact en haar kennis van de vrouwenwereld zijn bij eene nadere analyse der Mémoires duidelijk te herkennen. Zelfs mannen als Malesherbes en Conti versmaadden het niet, met hunne critiek den pamfletschrijver te dienen. En zoodra de eerste Mémoires in Parijs bekend werden, ontving Beaumarchais van talrijke kanten - het Parlement-Maupeou had vele vijanden - mededeelingen en onthullingen, bewijzen van instemming en aanmoediging, die zijnen geest prikkelden, zijne pen spitsten en hem binnen korten tijd van een onaanzienlijk tooneelschrijver verhieven tot den rang van een penvoerder, wiens voortbrengselen met de Provinciales van Pascal werden vergeleken. Binnen zes maanden was de man, van wien Grimm in zijn Correspondance littéraire zegt: ‘Un jour, il était l'horreur de tout Paris; chacun, sur la parole de son voisin, le croyait coupable des plus grands crimes’Ga naar voetnoot2), beroemd geworden in geheel Frankrijk en daar buiten. Maar wie lachte, het Parlement-Maupeou lachte niet. Bij vonnis van den 26sten Februari 1774 veroordeelde het de beide partijen, hopende daardoor de publieke opinie tevreden te stellen, | |
[pagina 35]
| |
zonder zijn eigen zucht naar wraak op te offeren. Beaumarchais' Mémoires moesten door beulshanden vernietigd worden; hijzelf werd, even als Mad. Goezman, eerloos verklaard (blâmé), eene straf, die ongeveer gelijk stond met hetgeen wij thans verlies van burgerrechten zouden noemen. Bij een dergelijk vonnis moest de veroordeelde blootshoofds voor het hof neerknielen en zich door den president hooren toevoegen: ‘La cour te blâme et te déclare infame!’... Dit materieele deel van 't arrest durfden de rechters, die meerendeels door een achterdeur het paleis van justitie ontslopen, niet eens ten uitvoer leggen, uit vrees voor de saamgeschoolde menigte, die Beaumarchais met gejuich opwachtte. Van alle zijden ontving de veroordeelde bewijzen van sympathie. De prins de Conti en de hertog van Chartres vroegen hem te dineeren. De luitenant-generaal van politie de Sartincs, die zijn Beaumarchais kende en bang was, dat dit succes zijn hoofd op hol mocht brengen, fluisterde hem bij deze gelegenheid in: ‘ce n'est pas tout d'être blâmé, il faut encore être modeste.’ En hij voegde er bij: ‘Le roi désire que vous ne publiez plus rien.’ Voorloopig liet Beaumarchais niet van zich hooren. Er liepen zelfs geruchten, dat de Koning hem, ‘den Franschen Wilkes’, naar de koloniën verbannen had. Het waarschijnlijkst is, dat hij zich eenigen tijd terugtrok in een optrekje, dat hij te Pantin bezat. Maar in het begin van Juli vernam HardyGa naar voetnoot1) plotseling, dat Beaumarchais ruim een maand geleden met eene opdracht van Lodewijk XVI naar een vreemd hof was vertrokken. Wat was er in dat kort tijdsbestek gebeurd, om zulk eene eigenaardige wending aan zijn lot te geven? De geschiedenis, die thans volgt, is voor de waardeering van Beaumarchais' eigenaardige persoonlijkheid hoogst belangrijk. En daar zij eerst na de verschijning van Lo ménies biographie in het ware licht is gesteld, zullen we ons veroorlooven er eenigszins uitvoerig bij stil te staan.
Groningen. C.F. Van Duyl. (Wordt vervolgd.) |
|