| |
| |
| |
Severo Torelli,
eene ‘première’ in het Parijsche Odéon.
Wanneer onze Internationale Koloniale en Uitvoerhandel-Tentoonstelling onder hare afdeelingen er eene voor Dramatische kunst hadde geteld, dan is het wel niet twijfelachtig aan welke natie de hoogste onderscheiding in dat kunstvak zou zijn ten deel gevallen. Voor Uitvoerhandel intusschen is die kunst wellicht minder dan eenige andere geschikt, al wordt ze, getuige de reizende tooneelgezelschappen, welke ons land herhaaldelijk bezoeken, druk geëxporteerd.
Wie van de dramatische kunst, in hare hoogste uitingen, onverdeeld genieten wil, die trekke naar het land zelf, waar zij groeit en bloeit als in geen ander; naar Frankrijk, en naar het alles centraliseerend Parijs. Ook wanneer alle verdere gegevens, het talent der vertooners, de mise en scène, en wat meer tot verhooging van het tooneelgenot meêwerkt, gelijk staan met wat ons buiten Frankrijk wordt aangeboden, dan nog vindt men dáár alleen het milieu, hetwelk op dat alles een stempel drukt, die door niets kan worden vervangen. Bij ieder ander kunstgenot heeft zeker ook het milieu, waarin men dat genot smaakt, grooten invloed, maar bij geen werkt het zóó onmiddellijk als in een Parijschen schouwburg. In zulk een schouwburg vindt men niet maar, gelijk veelal bij ons, een hoop menschen, min of meer intellectueel ontwikkeld, met min of meer smaak, maar toch een hoop menschen, samengekomen om een avond door te brengen, omdat men toch wel ergens heen moet en niet altijd thuis kan zitten, - in zulk een schouwburg vindt men een publiek.
Ik geef al aanstonds toe al wat men van een publiek kan zeggen. Het is een être ondoyant et divers, dat ons zoowel de
| |
| |
heugelijkste verrassingen als de grievendste teleurstellingen bereidt. Heden zal het een drama van Shakespeare waardeeren, en de schoonste gedeelten, de fijnste bijzonderheden er van toejuichen met een smaak, die bewondering afdwingt; morgen gilt het van de pret bij een laffe Duitsche klucht, waarvan de maker op een parterre van idioten schijnt gerekend te hebben. Vandaag verheft het een operettenzangeres van twijfelachtig talent, die zeer ondubbelzinnige liederlijkheden uitgalmt, tot in de wolken; een week later laat het een voortreffelijke ensemble-voorstelling van een meesterstuk van Molière ongemerkt voorbijgaan; en nauwelijks zijt ge van uwe verontwaardiging over zooveel gebrek aan smaak bekomen, of het wreekt uw beleedigd kunstgevoel door een of ander smakeloos spektakelstuk of een cruditeit in drie bedrijven onder een ijskoude onverschilligheid te doen vallen.
Zulke ervaringen geven zeker te denken, en verklaren hoe Multatuli, Horatius' Odi profanum vulgus varieerend, zijn ‘Publiek ik veracht u!’ kon doen hooren, hoe Chamfort kon uitroepen: Le public! le public! Combien faut il de sots pour faire un public? of hoe, om wat hooger op te klimmen, Montaigne spreken kon van la tourbe, mère d'ignorance, d'injustice et d'inconstance.
Intusschen al valt er op dat publiek niet steeds te rekenen, er meê rekenen moet men zeker. Wat sommige geniën ook beweerd hebben, en hoeveel waars er moge liggen in het gezegde van Renan, dat wie iets grootsch tot stand wil brengen, zich met de goedkeuring van enkele weinigen moet weten tevreden te stellen, meesterstukken worden niet geschreven met het doel om in een lâ te verschimmelen; de bestemming van het schoone is bewonderd te worden en genot te geven, hoe meer hoe liever. Dat hebben de meeste schrijvers ten slotte begrepen. Zij beseften dat het publiek over het al of niet slagen van hun arbeid in hoogste ressort uitspraak doet; zij erkenden dat publiek als hun meester. Sommigen trachtten dien meester te vriend te houden, zooal niet door hem naar de oogen te zien en naar zijne pijpen te dansen, dan toch door hem met onderscheiding te behandelen. Om bij Frankrijks groote dramatici te blijven, - wie sprak er, in een dergelijk geval, ooit bescheidener en verstandiger woord dan Corneille, toen hij na de veroordeeling van zijn Théodore, schreef: ‘J'aurais tort de m'opposer au jugement du public; il m'a été
| |
| |
trop advantageux en d'autres ouvrages pour le contredire en celui-ci; et si je l'accusais d'erreur ou d'injustice pour Théodore, mon exemple donnerait lieu à tout le monde de soupçonner des mêmes choses les arrêts qu'il a prononcés en ma faveur.’ Racine was in zijne voorredenen evenzeer vol deferentie voor het publiek, en zelfs Boileau, de letterkundige dictator der 17de eeuw, anders hooghartig genoeg, neemt, bij de laatste gedurende zijn leven verschenen uitgaaf zijner werken, afscheid van het publiek op een toon, die nu wel weer wat heel onderdanig klinkt, wanneer hij verzekert: ‘j'ai pris soin de me conformer toujours à ses sentiments (nl. van het publiek) et d'attraper autant qu'il m'a été possible son goût en toutes choses.’ Voltaire nam het niet altijd zoo zoetsappig op, maar hij zelf moest toch ten slotte erkennen; ‘Il y a quelqu'un qui à plus d'esprit que n'importe qui, c'est tout le monde.’
De dramatische auteurs mogen zich tegenover het publiek beurtelings grootmoedig, deemoedig, overmoedig of weemoedig toonen, op het oogenblik dat eene eerste voorstelling over het lot van hun geesteskind zal beslissen, zullen er zeker maar weinigen zijn, die niet met een kloppend hart die uitspraak afwachten. Zelfs hij, die als eenvoudig toeschouwer eene dergelijke voorstelling bijwoont, heeft moeite om niet op zijne beurt aangegrepen te worden door een gevoel van angst, door zekere eerbiedige huivering, gelijk wij die in onze jeugd op den avond van den vijfden December plachten te ondervinden.
Zoo ging het mij althans Woensdag den 21n November 1883, toen ik in de gelegenheid was in het Theâtre de l'Odéon te Parijs de première van een nieuw drama in verzen van François Coppée, Severo Torelli, bij te wonen.
Ik behoef den dichter Coppée niet aan den Nederlandschen lezer voor te stellen. De kenners, in Frankrijk zelf, weten ons te verklaren, dat hij de handigste, de volmaaktste rimeur is (hetgeen nog iets anders beteekent dan ‘rijmelaar’); zijne versificatie is, volgens hen, één ‘enchantement’; Coppée, zeggen zij, bespeelt dat machtig en tegelijk zoo fijn besnaard speeltuig met een verrukkelijke virtuositeit. In hoeverre, zonder dat wij er ons rekenschap van geven, ook deze zijde van het talent van Coppée invloed oefent op onze waardeering, en wij ons
| |
| |
inderdaad door een ongewoon rijm, een sierlijke of een onverwachte wending laten meêsleepen, beslissen wij niet. Dat echter is het zeker niet in de eerste plaats wat wij in den dichter bewonderen en wat Coppée ten onzent zulk een breede schaar van vrienden heeft doen verwerven.
Wij hebben ons beurtelings aangetrokken gevoeld door die zoo nauwkeurig waargenomen, en met wonderlijke fijnheid van tinten weêrgegeven ‘binnenhuisjes’, door die ‘humbles’, de kleine renteniers, den bureauklerk, den komenijsman, al die ‘petites gens’, die onopgemerkt zich in de menigte plegen te verliezen, maar voor wie de dichter onze belangstelling weet te wekken, en aan wie hij in zijne voortreffelijke schetsen de onsterfelijkheid verzekerde; of wel wij hebben genot gevonden in het kwijnend hartstochtelijke, soms ietwat ziekelijke, dat aan andere zijner gedichten hun eigenaardig karakter geeft. Ook als tooneeldichter leerden wij Coppée waardeeren in dat onvergelijkelijk schoone duo, le Passant, of in de meer dramatisch gekleurde kleine stukken, le Luthier de Crémone, le Trésor; en wij hebben een letterkundig genot gesmaakt bij de lezing van het groote drama Madame de Maintenon, een stuk waarvan het dramatisch effect noodzakelijk moest lijden onder de met nauwgezetheid in acht genomen historische waarheid, weike ons o.a. in Lodewijk XIV een vijftigjarigen minnaar te zien geeft. Na deze laatste, slechts half geslaagde proeve, werd met dubbele belangstelling uitgezien naar het reeds een vorigen winter aangekondigde drama, waarvan wederom aan het Odéon de eer der opvoering was verzekerd.
Laten wij het erkennen - en met te meer leedwezen erkennen, naarmate wij levendiger waardeeren wat de Europesche samenleving aan den Franschen geest te danken heeft - dat de roman en het tooneel (inzonderheid la comédie réaliste), welke onder het tweede Keizerrijk verontrustende verschijnselen van steeds grovere zinnelijkheid, van steeds plattere opvatting der werkelijkheid vertoonden, ondanks de verschrikkelijke gebeurtenissen van 1870 en 1871, na den geheelen ommekeer, welke op ‘l'année terrible’ gevolgd is, weinig of geen verandering hebben ondergaan, en dat zij van de richting, onder het keizerlijke régime ingeslagen, weinig zijn afgeweken. Men versta mij wel. ‘Le bon rire gaulois’ vindt
| |
| |
ook in mij een hartelijk vereerder. De comédies van Labiche bewonder ik, ondanks haar ‘grivoiseries’ en ‘polissoneries’, om de geniale verbinding van ernstige, diepe waarneming en dolle phantasie, waardoor zij uitmunten, om den onvergelijkelijken humor, die er zoo rijkelijk en zoo frisch in vloeit, omdat zij regelrecht uit de bron stroomt. Aan de goddelijke dwaasheden, in die tien deeltjes vervat, heb ik menig genotvol oogenblik te danken. Maar mijne bewondering houdt op, waar ik de Fransche comediedichters onzer dagen hun geest - en van den fijnsten en den besten vaak! - zie vermorsen aan de plastische voorstelling van toestanden, die een grenadier zouden doen blozen, aan gesprekken, welke in gedecolleteerdheid wedijveren met de toiletten van haar, die ze voeren.
Er is een literatuur, heeft Dumas fils gezegd, die door het publiek behandeld wordt als zekere vrouwen, met wie men een tijdlang op een goeden voet is, die men misschien wel een oogenblik liefheeft, maar die men niet groet, wanneer men ze tegenkomt. Uitnemend - antwoord ik; mits gij mij toegeeft dat het in het belang is van de maatschappij, dat men het gezelschap van die vrouwen zoo kort en zoo weinig mogelijk geniet, en vooral zorgt, dat zij niet in de wereld de plaats innemen, welke toekomt aan de vrouwen, die men wèl groet.
Zullen die stukken, welke niet verdienen dat men er den hoed voor afneemt, naarmate de schrijver met meer of minder handigheid in den smaak van zijn publiek heeft weten te werken, gedurende langer of korter tijd volle zalen trekken, een andere, wellicht kleine schaar zal zich bij voorkeur blijven wenden tot hen, die, als Coppée, de vaan van de groote kunst met vaste hand omhoog blijven houden.
En nu het drama Severo Torelli.
Wij zijn in 1494. Pisa is in de macht van Florence; de Florentijnsche leeuwen staan er, in wit marmer, op de marktpleinen. Barnabo Spinola is Gouverneur van Pisa, en zijn tyrannieke macht duurt reeds meer dan twintig jaren. Men herinnert zich hoe, kort na zijn optreden, het schavot te Pisa werd opgericht en door drie mannen beklommen. Twee hunner vielen onder de handen van den beul, maar toen het vonnis ook aan den derde zou worden voltrokken, aan Gian Battista Torelli, den braafsten, edelsten burger van Pisa, had Spinola,
| |
| |
die, te paard, geheel in een ijzeren harnas gesloten, de terechtstelling bijwoonde, de hand opgeheven, en uitgeroepen: ‘Het is genoeg... ik schenk genade’. En Gian Torelli?
D'abord il rougit de colère,
Mais, entendant les cris joyeux du populaire,
Il se plaça - jamais il ne parut plus grand -
Au bord de l'échafaud, en face du tyran:
- ‘Barnabo Spinola, j'accepte ta clémence, -
Dit-il, - sans espérer qu'un temps meilleur commence;
‘Mais on ne dira pas qu'un Torelli t'ait dû
Ce bienfait infamant sans te l'avoir rendu.
Je te fais grâce aussi; contre toi je dèsarme;
De mon côté sois donc, désormais, sans alarme;
Mais, seul, par ce serment je me lie aujourd'hui,
Et, s'il me nait un fils, tyran, prends garde à lui!’
Dat herinneren zich, als den dag van gisteren, de drie Pisaansche edelmannen, die wij bij den aanvang van het eerste bedrijf op een der pleinen in levendig gesprek aantreffen. Wij vernemen tevens van hen, dat, eenige maanden na de begenadiging van Gian Torelli, zijn vrouw Donna Pia hem een zoon heeft geschonken, Severo, die thans de erfgenaam is geworden van zijns vaders haat. Severo is nog slechts twintig jaar oud, maar zijn heldhaftige natuur, zijn vurige liefde voor het vaderland en de vrijheid, het vast geloof dat hem bezielt van eens de bedreiging te zullen volvoeren, welke zijn vader op het schavot ten aanhoore van de verzamelde menigte heeft gedaan, maken dat allen, die de bevrijding van Pisa wenschen, het oog op Severo Torelli hebben gevestigd.
Daar nadert de oude Torelli, leunend op den schouder van zijn zoon. De eerbiedwaardige grijsaard, die anders zijn oud paleis niet verlaat, heeft zich door Severo laten overhalen uit te gaan, maar het berouwt hem reeds:
Non Severo, j'eus tort de suivre ton conseil,
De sortir avec toi, vois-tu... Ce bon soleil
Ne m'a pas réchauffé; car devant le ravage
Qu'a fait dans ma patrie un siècle d'esclavage,
Devant ce peuple au joug condamné sans recours,
C'est an coeur que j'ai froid, mon fils, froid pour toujours.
| |
| |
In zijn paleis tegenover de portretten zijner voorvaderen gezeten kan hij soms vergeten dat zijn vaderland dood is en dat hij het overleeft. Maar op straat ziet hij het volk in lompen, de haven verlaten, het gras dat de steenen der kaden loswoelt - een stad der dooden, voor hem nog bezoedeld met het bloed zijner vrienden. Hij benijdt die helden, welke hun leven hebben mogen geven voor de goede zaak, -
Et moi moi, j'ai ma tête encor sur mes épaules!
Severo tracht hem te overtuigen, dat men hem eert als een groot en edel burger, dat men zijn handelwijze goedkeurt en bewondert; God zelf heeft er zijn zegel aan gehecht door hem een zoon te schenken om het werk der wraak te volbrengen.
Le peuple l'a compris; e'est en moi qu'il espère,
Mais en se souvenant des vertus de mon père;
Comme il croyait en vous, il me donne sa foi.
Et s'il m'aime c'est vous encor qu'il aime en moi.
Au bras de votre enfant montrez-vous dans la ville;
Le peuple, tressaillant sons le haillon servile,
Comprendra ce qu'au jour de la rébellion,
Vaudra le lionceau, rien qu'à voir le lion.
Maar de grijze Torelli wil naar zijne vrijwillige gevangenis terug.
Loin du spectacle affreux de mon pays en deuil,
J'y vivrai désormais, jusqu'au jour du cerceuil,
Près de ta sainte mère, en relisant Tacite;
Et si j'en sors jamais, comme un mort ressuscite,
- Quel espoir! - ce sera le jour où mon enfant,
Mon Severo, mon fils, en vengeur triomphant,
Viendra, parmi les cris où la victoire vibre,
M'embrasser sur le seuil, suivi d'un peuple libre!
Terwijl Torelli zijn paleis weder opzoekt, en Severo de kerk binnentreedt, nadert de Gouverneur Spinola met zijn stoet; zijne minnares Portia, een courtisane, vergezelt hem. La Portia - zegt een der edellieden -
La Portia... Vinci la peinte toute nue,
Le caprice du maître, à sa jupe est noué,
Et c'est notre or qui pleut sur cette Danaé.
| |
| |
Maar Portia heeft ook haar goede zijde, zij is goedhartig gelijk de meeste vrouwen van haar slag. Tegenover Spinola waagt zij het de partij op te nemen voor een jong kunstenaar Sandrini,
Qui travaille à ravir l'or et l'argent et qui,
Comme Donatello, comme Brunelleschi,
Fait avec les métaux ce qui le plus nous charme,
Un byou pour la femme, et pour le noble une arme -
voor Sandrini, die Spinola braveert en weigert voor hem een ponjaard of een ring te smeden.
Eerst wanneer Spinola vertrokken is, treedt Severo Torelli uit het kerkgebouw. Hij wordt door het volk begroet; moeders komen bij hem opdat hij haar kinderen omhelze; een verbannene vraagt verlof hem vóór zijn vertrek de hand te mogen drukken. De edellieden begrijpen dat hij, die zóó bemind is, hun hoofd moet zijn, en Severo verklaart zich bereid.
Qu'ils me choisissent donc, et que ce jour arrive!
Qu'ils se lassent enfin, qu'on tue et qu'on proscrive
Les plus grands, les meilleurs, les plus nobles d'entre eux,
Qu'ils tentent un suprême effort, les malheureux!
Oui, qu'ils me disent: Va! qu'ils me fassent un signe;
Je serai là pour les commander, quoiqu'indigne.
Que dis-je? Je fais plus que de le souhaiter,
Ce jour du grand réveil, je voudrais le hâter.
Ce rêve, mes amis, chaque nuit me visite:
La vieille liberté de Pise ressuscite,
En brisant de son front le marbre du tombeau,
Et c'est moi qui l'évoque en frappant Barnabo.
Mais je songe au réveil: Florence est la plus forte;
Les Guelfes reviendront venger la bête morte
Et ressouder nos fers, vieux de près de cent ans.
Attendons un moment favorable. - Et j'attends.
Car la révolte, hélas! fut trop souvent folie
Dans notre malheureuse et tragique Italie;
Sur Médicis le fer des Passi s'émoussa;
Trois martyrs, vainement, ont égorgé Sforza;
Toujours au tyran mort survit la tyrannie....
Mais qu'elle sonne, enfin, l'heure cent fois bénie,
Où le Guelfe, occupé de quelque autre ennemi,
Ne laissera peser sa griffe qu'à demi,
| |
| |
Sa griffe de lion sur sa vivante proie,
Alors, - ô quelle ivresse! ô joie! ô pleurs de joie,
Qu'au grand soleil venu verse le prisonnier! -
Je donne le signal, je frappe le premier,
Et, pareil aux tribuns des vieilles républiques,
On me verra courir sur les places publiques
Agitant pour drapeau cette main que voilà,
Rouge jusqu'au poignet du sang de Spinola!
Welnu, antwoordt hem de edelman Ercole Balbo, dat oogenblik nadert; de Koning van Frankrijk is op weg naar Florence; hij zal ons bijstaan:
Il vient, vous dis-je, il vient, et c'est Dien qui l'envoie!
Son armée à franchi les Alpes de Savoie.
Pierre de Médicis en est épouvanté;
Et, déja, nous sentons un vent de liberté,
Qui, des coteaux toscans courbant au loin les seigles,
Nous arrive du Nord, par le chemin des aigles!
Het gesprek wordt gestoord door de komst van Portia, voor wie elk der edellieden een blik, een galant woord overheeft, behalve Severo, die in gepeins verzonken staat en ongevoelig is voor de vriendelijke woorden en de teedere blikken van de courtisane.
Severo is geheel vervuld met zijn plannen; hij wil het volk tot opstand brengen en het als door een donderslag doen ontwaken: de dwingeland Spinola moet vermoord. De drie jonge mannen, die hem omringen, zweren met hem, dat zij den tiran vermoorden zullen, waar en wanneer zij er slechts kans toe zien. En Severo roept in vervoering uit:
N'est ce pas que c'est juste? Oh! n'est ce pas, patrie,
Que mon bras peut s'armer pour cette boucherie?
N'est ce pas qu'à présent, dans cette faible main,
Tu mettras la vertu stoïque d'un Romain?
N'est ce pas qu'avec toi je suis d'intelligence?
Tu le sais, jai vécu pour ta seule vengeance;
En moi, j'ai respecté ton justicier futur.
Et ma jeunesse est chaste et mon coeur est très pur.
Daar klinkt een schelletje. Een prior nadert, het Hoogwaardige dragend. Op de heilige hostie zullen zij hun eed hernieuwen.
| |
| |
De jonge mannen knielen neder, en stilzwijgend strekken zij de rechterhand, ten teeken van hun eed, naar het Hoogwaardige uit.
Met dit indrukwekkend tooneel eindigt het eerste bedrijf, - een bedrijf, gelijk men heeft kunnen zien, vol leven, boeiend in de hoogste mate, en dat, als inleiding (expositie) voor hetgeen er volgen zal, een model mag heeten. Welk een poëzie, welk een kracht heeft Coppée in deze afwisselende tooneelen weten te leggen!
Vol spanning ziet men het tweede bedrijf te gemoet, dat ons verplaatst in het paleis Torelli. In de donker behangen zaal, met wapenrustingen en portretten versierd, zit in een grooten leunstoel de oude Torelli; zijn, vele jaren jongere, vrouw staat naast hem. Hoe dankbaar is hij haar, dat zij, na dat verschrikkelijk oogenblik, waarop de bijl van den tiran boven zijn hoofd flikkerde, in dat sombere paleis zijn lot heeft gedeeld zonder éen traan, zonder éen klacht, zonder éen zucht zelfs.
Telle une fleur - les fleurs ont une âme très douce -
Que le vent a semée au hasard et qui pousse
Sur la pierre, entre les barreaux noirs d'un cachot,
Doit préférer parfois au soleil doux et chaud,
A l'air libre, aux amours de ses soeurs des prairies,
Le bonheur de charmer de tristes rêveries
Et de mettre un parfum suave et printanier
Dans la tombe où languit un pauvre prisonnier.
Maar Pia wijst dien lof en die dankbaarheid af; dat hij, de edelman, zijn blik op haar, een meisje van geringe afkomst, heeft laten vallen, dat zij zijn eenige liefde heeft mogen zijn - dat zal zij hem nooit kunnen vergelden:
Demandez-moi mon sang!.... Je n'ai pas fait assez.
En Torelli:
Que dis-tu, ma Pia? Quelle maison royale
M'aurait jamais donné d'épouse plus loyale,
Qui me fit plus d'honneur et portât mieux mon nom?
Non, tu ne me dois rien, ma Pia, cent fois non!
Les femmes comme toi, le ciel les prédestine
Aux grands et saints devoirs, et l'humble contadine
An centuple a payé le peu qu'elle m'a dû.
Mère de notre fils, tu me l'as bien rendu.
| |
| |
Ah! ton coeur n'a plus rien qui proteste;
Et tu ne songes plus à faire la modeste,
Et moi j'ai bien le droit, d'être reconnaissant....
Notre fils bien aimé!.... Je pleure en y pensant....
S'il est pur, généreux, bon, rempli de courage,
O ma chère Pia, c'est surtout ton ouvrage,
Et tu l'as, pour le faire aujourd'hui tel qu'il est,
Nourri de tes vertus autant que de ton lait.
Et tu ne dis plus rien, tu gardes le silence....
Pesez les sentiments d'un fils dans la balance,
Du côté de la mère incline le plateau.
En dan volgen die heerlijke regels, die reeds op den avond der eerste voorstelling den naam van ‘le couplet du cimetière’ ontvingen:
Va, quand nous dormirons dans le Campo-Santo,
Les jours où notre fils, errant parmi les pierres,
Viendra nous apporter des fleurs et des prières,
Et nous verra tous deux, en marbre copiés,
Les mains jointes, avec un lion à nos pieds,
Sa tendresse, suivant sa pente accoutumée,
Rêvera plus longtemps à toi, la mieux aimée,
Sans que j'en sois jaloux, hélas! car c'est la loi....
Il priera pour nous deux; les fleurs seront pour toi.
Als Pia het vertrek verlaten heeft, treedt Severo binnen. Hij komt zijn vader zijn besluit mededeelen: hij zal de bedreiging ten uitvoer brengen; op den Christus heeft hij het gezworen, en niets kan hem weerhouden, zijn eed gestand te doen. De oude Torelli juicht zijn besluit toe:
Severo ne crains pas mes remontrances vaines.
C'est bien mon noble sang qui brûle dans tes veines,
C'est lui seul qui te fait agir; tu l'as reçu,
Dernier des Torelli, lorsque tu fus conçu;
Mon ardeur d'autrefois, il te la communique.
Jadis je frémisaais de peur, mon fils unique,
Lorsque, petit enfant, tu faisais un faux pas;
Aujourd'hui, prends ma main, elle ne tremble pas.
| |
| |
Hij geeft Severo zijn vaderlijken zegen; maar Pia, die is binnengetreden, moet het geheim ook kennen, want, zegt Gian Battista:
... pour le grand péril où tu vas t'exposer,
Ma bénédiction ne vaut pas son baiser.
Als de moeder op haar vraag, wat dat groote gevaar verneemt dat haar zoon Spinola, den tiran, wil dooden, snapt haar een rauwe kreet: ‘O! ... nooit! ... dat niet! en terwijl zij in onmacht dreigt te vallen, herhaalt zij hoorbaar: ‘Neen, dat niet!’ Gian Battista is bedroefd wat hij als moederlijke weekhartigheid beschouwt:
Quoi! tout a l'heure encore, simplement, sans murmures
Aux pauvres exilés tu donnais tes parures.
O matrone, il faut faire encor plus que tu fis!
Pise exige de toi la plus belle, ton fils!
Pia wil alleen zijn met haar zoon - en dan, als Gian Battista zich verwijderd heeft, doet de ongelukkige aan Severo de vreeselijkste bekentenis, die, na Hippolyte, een zoon uit den mond zijner moeder heeft vernomen. Stamelend, snikkend, bekent zij hem, dat hij niet de zoon is van Torelli, maar van Spinola, den gouverneur van Pisa. Om Gian Battista te redden van het schavot, dat hem wachtte, had zij zich voor den Gouverneur in het stof geworpen, om genade smeekend voor haar man, maar Spinola had haar met een duivelschen glimlach aangezien en alleen uitgeroepen: ‘Comme vous êtes belle!’
Dès qu'il eut prononcé ce mot, je fus debout
Devant lui, frémissante et pâle de colère....
Oh! le contrat abject! oh! l'ignoble salaire!
Mais le monstre me dit, d'un ton calme et glacé:
- ‘Dès l'aube l'échafaud, demain, sera dressé;
Trois hommes y seront, cou nu, les mains liées.
Leurs sentences partout ont été publiées,
Et de loin, pour les voir, les curieux viendront.
De ces trois condamnés les deux premiers mourront,
L'autre, sur le billot viendra poser sa tête,
L'exécuteur aura la hache, toute prête;
Il prendra pour frapper un élan de trois pas....
Mais...’si tu veux.... le fer ne retombera pas!....’ -
| |
| |
Severo is schier krankzinnig van ontzetting en verontwaardiging.
Un vertige d'horreur, du coeur au front me monte,
Et mon sang me dégoûte, et mon corps me fait honte.
Moi, fils de Barnabo! moi, fils de ce tyran!
Et ce vieillard si bon, ce citoyen si grand,
M'aime comme son fils et croit être mon père!
Il a dans son giron chauffé cette vipère;
Et mes baisers d'enfant, - c'est à faire frémir, -
S'il savait le secret, il voudrait les vomir!
O vous, si peu coupable et cent fois trop punie,
Pardon! mais c'est vraiment trop d'horrible ironie
Que le lion aveugle ait pris pour lionceau
Et caresse le fils du loup et du pourceau!
En dan wendt hij zich tot de portretten, die aan den wand prijken: hij begrijpt nu waarom zij, wanneer hij als kind ze voorbijging, hem steeds met vergramde blikken volgden; waarom hij onder het metaal der harnassen vaak een dof gemompel meende te hooren; - dit waren de schimmen der Torelli's, die, door de smart uit het doodenrijk verdreven, hem kwamen vloeken, hem, die een plaats innam, welke hem niet toekwam. Hij scheldt zich een dief, een melaatsche, en steeds grooter wordt zijn vertwijfeling, steeds woester worden zijn kreten. Donna Pia valt voor Severo op de knieën, en meent hem door hare bekentenis van een vadermoord terug te zullen houden, maar zijn eenig antwoord is: ‘J'ai juré sur l'hostie!’
Ik moet mijne aanhalingen al zeer slecht hebben gekozen, wanneer er niet uit gebleken is, dat dit tweede bedrijf van Severo Torelli èn wat het dramatische van de toestanden, èn wat den kunstvorm betreft, tot het schoonste behoort wat in de laatste vijftig jaar, op het gebied van het drama in verzen, in Frankrijk geschreven werd. Wel wisten wij uit enkele gedichten als La grève des forgerons, uit het kleine drama Deux douleurs, dat de ernstige dramatische toon François Coppée niet vreemd is, maar een zoo diepe opvatting, zulk een breeden, vollen klank, zulk hartverscheurende kreten hadden wij nog niet van hem vernomen. Daar is een dramatische vlucht, een stoutheid van greep in deze tooneelen, welke aan de beste gedeelten uit Hugo's romantische drama's herinneren.
| |
| |
De indruk, dien dit bedrijf maakt, is dan ook overweldigend, vooral waar er zulk een vertolking aan ten deel valt als in het Odéon. Gian Battista met zijn fraai eerbiedwaardig wit hoofd, wordt door de schoone getimbreerde stem en de waardige voordracht van Paul Mounet een onvergetelijke indrukwekkende figuur; Mlle Tessandier met haar ‘masque tragique’ is, als Pia, de verpersoonlijkte smart, en de zeventienjarige Lambert levert, als de twintigjarige Severo Torelli, een coup d'essai, die een coup de maître verdient te heeten. Meesterlijk inderdaad is de dictie, meesterlijk de houding en de toon; hij heeft intonatiën, die u doen opschrikken door haar waarheid; hij weet mantel en ponjaard te hanteeren met een gemak, als ware hij een geroutineerd tooneelspeler; - en aan dit alles geven zijn jeugd, zijn bijna nog kinderlijke trekken, het nog wat schrale en gevoileerde van de stem, eene poëzie, die onbeschrijfelijk is.
Na de hoogte, welke in het tweede bedrijf reeds bereikt is, kon het drama moeilijk hooger stijgen. In het derde bedrijf, dat in een straat van Pisa speelt, zien wij eerst nog hoe het volk zijn woede koelt aan de standbeelden, waarop het de woorden: Mort à Spinola! heeft geschreven, en hoe het den marmeren leeuw, het symbool van Florence, met slijk werpt.
In Severo's gemoed vangt een bange strijd aan. Het gevoel van een bastaard te zijn, beklemt hem. Hij ontwijkt zijn vrienden.
J'erre, je vais... Voilà des heures que je marche...
Hier au soir, je me suis accroupi sous une arche
Du vieux pont; mais l'affreux clapotement des eaux,
Et le vent de la nuit pleurant dans les roseaux,
Et deux ou trois hibous sortis de leur repaire,
M'ont chuchoté tout bas ces mots: Il est ton père!...
.... Je n'ai voulu revoir ni ma mère ... ni l'autre...
Le vieillard.... comme fait la bête qui se vautre,
J'ai dormi sur le sol, roulé dans mon manteau ....
Tout à l'heure j'étais dans le Campo-Santo;
L'endroit est solitaire à l'heure où le jour tombe...
A peine étais-je entré que sur plus d'une tombe
Le nom de Torelli pourtant presque effacé,
A flamboyé soudain .... et les morts m'ont chassé!...
Hij is het leven moede. Wanneer Spinola nadert, zijn vader, dien hij thans voor het eerst zal zien, Spinola, die den schul- | |
| |
dige zoekt door wien de zinnebeelden van Florence beleedigd zijn, dan geeft Severo zichzelven als den dader aan. Maar Spinola neemt die bekentenis niet aan, hij wil Severo redden en waarschuwt hem niet te vragen waarom hij dat wil, daar het hem slechts één woord behoeft te kosten om den jongen man en al de zijnen in het ongeluk te storten.
De vrienden blijven aandringen op de spoedige volvoering van de daad, waartoe zij zich verbonden hebben, en wanneer zij hem alleen hebben gelaten, dan breekt de strijd in Severo's binnenste met nieuwe hevigheid uit. Hij heeft te kiezen tusschen een vadermoord en een meineed. In eene alleenspraak, waarin echo's klinken uit Hamlet's To be or not to be, geeft hij zijn gemoed lucht.
‘Dans une heure, au palais Torelli’, hebben de vrienden gezegd, en Severo vervolgt:
Dans une heure! Oui, voilà la question posée...
Parricide on parjure!... Ah! ma force est brisée;
Dans ma poitrine un feu brûle en me consumant,
Me tuer, c'est encor manquer à mon serment;
Cela m'est interdit... non, il faut que je vive...
Voilà la question, voilà l'alternative:
Me parjurer, trahir... ou tuer Barnabo!...
Bien souvent je rêvais de quelque blanche épouse,
Et devant une fleur je soupirais d'amour!
Mais maintenant je traîne à mon flanc ce vautour!
Je ne crois plus à rien, qu'au crime, à l'adultère!
...... Allons creusez mon trou!
Et pour moi ce sera vraiment un bonheur fou,
Quand la terre, tombant sur ma face farouche,
M'aveuglera les yeux et m'emplira la bouche!
Daar klinken muziekinstrumenten uit de verte: het voorspel eener serenade. Weldra heft een mannenstem een minnelied aan: ‘Il chante... il aime! ... hélas!’ zucht Severo; en nauwelijks is de klacht verstomd, of een gesluierde vrouw nadert hem en fluistert zijn naam.
Het tooneeltje, een liefelijke idylle te midden van dit sombere drama, doet aan le Passant denken.
Reeds zoo lang - zoo luidt de bekentenis van de ge- | |
| |
sluierde, heeft zij hem gevolgd, reeds dikwijls heeft zij haar hart voor hem willen openleggen, maar zijn ernstige blik heeft haar steeds teruggehouden.
....C'était un jour que je vous vis passer
Là bas, sous les tilleuls près de Saint Jean l'Apôtre;
D'une main vous touchiez votre épée et de l'autre
Vous teniez une fleur... Ah! dès que je te vis,
Je t'adorai!.... Pendant longtemps je vous suivis,
La fleur tomba je l'ai bien vite ramassée.
Et - ne vous moquez pas de la pauvre insensée -
J'ai dévoré la fleur en me réjouissant
De ce qu'un peu de toi me passât dans le sang!
Mais oui, mon Severe, voilà comment je t'aime....
Je ne te prierai pas de m'aimer, oh! pas même
De me le dire, non, ni de faire semblant....
Je suis belle pourtant, mais j'ai comme un présage,
Quand tu sauras mon nom et verras mon visage,
Que tu diras un mot qui me fera bien mal....
Jamais tu ne pourras m'aimer, mais, c'est égal,
Tu me laisses ta main, la nuit est amoureuse,
J'ai pu te voir de près.... et je suis bien heureuse!
Severo weet, dat hij sterven moet; hij ziet geen anderen uitweg open, maar nu deze ster hem in zijn donkeren nacht verschijnt, nu zal hij dan toch niet sterven zonder een liefdekus te hebben genoten. Hij slaat zijn armen om de onbekende, hij verwijdert den sluier, die haar gelaat bedekt, - maar wijkt, als hij haar herkent, vol afgrijzen terug en stoot haar van zich. Het is Portia, Spinola's minnares!
Injuste Dieu! - roept Severo uit -
Injuste Dieu! Sais-tu quelle est ma destinée!
Pise met dans ma main le fer du justicier;
C'est un père qu'il faut frapper de cet acier.
Je rencontre une femme en ma route funeste;
Elle m'aime et me tend son baiser.... C'est l'inceste!
en met de kreet ‘Arrière! Arrière! Arrière!’ vlucht hij been.
In het vierde bedrijf zien wij Severo eerst weder met Gian Battista, wiens liefkozingen hem op het hart branden, daarna
| |
| |
met zijne moeder, die hem nog van zijn voornemen tracht terug te brengen. Wel antwoordt hij haar nogmaals, dat hij op de heilige hostie gezworen heeft, maar wanneer zij hem wijst op hare haren, die in één nacht vergrijsd zijn, dan schijnt hij weder te aarzelen.
Renzo, een der edellieden, wordt aangediend. Pia vreest, dat dit bezoek met den voorgenomen moord in verband staat, en al tracht Severo haar gerust te stellen, ‘Je veillerai’ zegt zij in het heengaan.
Renzo komt Severo mededeelen, dat Spinola zich elken avond naar den Dom pleegt te begeven, om daar in de onderste kapel een wonderdoend reliek te aanschouwen. Eer men tot dat reliek wordt toegelaten, moet men zwaard en dolk afleggen. Dat is dus de geschiktste gelegenheid om den tiran te dooden. Een monnik, die de kapel bewaakt, is in het geheim, en zal er de hand toe leenen.
Als Severo nog aarzelt, komt Sandrino, de jonge artist, binnen. Sandrino heeft, uit dankbaarheid voor een gouden keten, hem vroeger door Severo geschonken, voor dezen een voorwerp vervaardigd, waaraan hij al zijn kunst heeft ten koste gelegd, waaraan hij met geheel zijn hart heeft gewerkt. Severo opent het kistje en vindt - een dolk. De aarzeling schijnt niet langer mogelijk; de daad wordt onvermijdelijk.
Il m'apporte un poignard! O féroce ironie!
L'affreux désir me donne un frisson d'agonie;
Je le sens qui m'étreint le coeur comme un étau...
Et c'est ce doux enfant qui m'offre le couteau!...
Montre toi donc, o lame immaculée! Emerge
De ta gaîne, acier pur et froid comme une vierge!
Et réfléchis, avant de te rougir de sang,
Pour la dernière fois les yeux d'un innocent!....
Mais Sandrino, quelle est cette tête énergique,
Cet homme à l'oeil austère, au front bas et tragique,
Dont le col est drapé du vêtement romain,
Et que, sur la poignée, a ciselé ta main?
Excellence, j'ai cru vous plaire... Car c'est l'homme
Que Pise jusqu'ici pût envier à Rome;
Mais nous voyons en vous revivre ces vertus.
C'est le grand meurtrier de César, c'est Brutus ..
| |
| |
Oh! ce crime! Ainsi tout m'y pousse, m'y décide.
Et toi-même interviens, Brutus le parricide!
As-tu donc encore des soupçons,
Renzo? Je n'attendais que ce poignard... Marchons.
De ontknooping nadert. Wij bevinden ons, in het vijfde bedrijf, in de kapel waar Severo binnensluipt. Andermaal overlegt hij; nog schijnt ‘the pale cast of thought’ hem niet verlaten te hebben, maar daar naderen stappen. Hij verbergt zich achter een der pijlers. Spinola komt; hij legt, gelijk het voorschrift luidt, zijn wapens in handen van den kapelbewaarder af; en terwijl hij de kast, waarin de heilige relikie zich bevindt, nadert, treedt Severo uit zijn schuilhoek te voorschijn:
Maintenant, expliquons nous, mon père!
Spinola schrikt op; hij kent dus het geheim. En Severo:
....Depuis que je sais que vous êtes mon père,
Et comment, et pourquoi vous l'êtes, oui, depuis
Que je sais votre crime et quel bâtard je suis,
La haine qui se creuse en mon âme qui souffre
Est telle que je n'ose en mesurer le gouffre,
Et mon regard fixé sur le vôtre est pareil
A celui de Satan regardant le soleil.
En als Spinola begint: ‘Jeune homme ...’, dan valt Severo hem in de rede:
Appelle moi ton fils, infâme! et tremble.
Un fils de toi doit être un monstre, que t'en semble!....
Je me croirais perdu, tenez, à votre place.
Toch zou Severo zijn vaderland willen bevrijden zonder een misdaad te plegen. Hij wil Spinola doen ontvluchten op
| |
| |
voorwaarde dat deze hem zijn smaragden ring zal geven, waardoor hem en zijne vrienden de citadel zal kunnen worden overgeleverd; maar Spinola weigert hooghartig dezen onteerenden koop te sluiten. Als het moet, zal hij onder Severo's dolk sterven. Hij ontbloot zijn borst en roept uit:
Frappe au coeur!... Et mon spectre, enfant de l'adultère,
Te poursuivra partout dans son sanglant linceul.
Reeds treedt Severo met opgeheven dolk op Spinola toe - daar komt plotseling een zwarte gedaante achter uit de kapel te voorschijn, werpt zich tusschen de beide mannen en doorsteekt den tiran. Het is Donna Pia. Tegelijkertijd treden de jonge edellieden, die op het volvoeren van den daad wachtten, de kapel binnen. ‘Est ce fait?’ vragen zij. En Donna Pia antwoordt:
Oui par moi... Pise est libre aujourd'hui.
Mon fils allait frapper, je l'ai fait avant lui.
Le despote a péri de la main d'une femme.
Car je ne voulais pas que l'enfant de mon âme,
Qui sortit de mon être et qu'allaita mon sein,
Se souillât de ce meurtre et fût un assassin.
Maar nu de straf is voltrokken, is het ook haar beurt om haar misdaad te boeten. Donna Pia geeft zichzelve den dood; en wanneer zij zieltogend in Severo's armen ligt, dan fluistert zij hem toe:
Mon âme est près de s'exhaler....
Un ordre.... avant qu'aux pieds du Juge elle s'élance....
Et que m'ordonnez-vous, ma mère?
Zoo eindigt Severo Torelli.
Was gedurende het vierde bedrijf, het minst geslaagde van het vijftal, de belangstelling een oogenblik verflauwd, de roerende dramatische slottooneelen hadden haar weder opgewekt. In angstige
| |
| |
spanning volgde men den strijd tusschen vader en zoon, en een kreet van verademing ging er op, toen Donna Pia's dolk aan dien strijd een einde maakte. Met welk een enthousiasme werd dit treffend slot toegejuicht, en hoe hartelijk werd, nadat het scherm tot tweemalen toe weer was opgegaan en François Coppée als de auteur genoemd was, die geliefde naam door het opgetogen publiek begroet!
Een overzicht, geen critiek, wilde ik geven van dit aangrijpende drama. Waar ik mede juichte in het succes van den vriend en den dichter, en de atmosfeer van warme sympathie mede inademde, welke aan deze ‘première’ eene bijzondere aantrekkelijkheid gaf, vraag ik niet angstvallig of de scène à faire wel gemaakt is, of het culminatiepunt niet in plaats van in het tweede bedrijf in het vierde behoorde geplaatst te worden (ik herinner mij intusschen, dat de geweldige bekentenis van Phèdre bij Racine ook reeds in het tweede bedrijf voorkomt) - maar laat ik mij gaarne eens gaan, en vermei ik mij 't liefst in de kleurrijke herinneringen, welke de avond van 21 November bij mij achterliet.
Den vreemdeling biedt zulk een ‘première’ een bijzonder aantrekkelijk schouwspel.
Alexandre Dumas fils heeft indertijd in den bekenden Paris-Guide, die ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling in 1867 verscheen, een voortreffelijke schildering gegeven van ‘les premières représentations’ te Parijs, eene schildering, die wanneer men rekening houdt met de paradoxen, de boutades, den ‘tour d'esprit blagueur’, welke in Dumas den volbloed-Parijzenaar doen kennen, nog even frisch en waar schijnt als voor zestien jaar. Het publiek der ‘premières’ bestaat, volgens Dumas, uit letterkundigen, kunstenaars, vreemdelingen, dames en heeren uit de grand monde, beursmannen, ambtenaren, winkelbedienden, fatsoenlijke en andere vrouwen. Die allen, welke het tout Paris vormen en een twee- à driehonderd personen sterk zijn, kennen elkander van uiterlijk, somtijds bij naam, en zonder elkander ooit te hebben gesproken, verstaan zij elkaar, waar het de beoordeeling van een nieuw stuk geldt, alsof het afgesproken was. Zij schatten de waarde van eene comedie of van een drama, zooals een badknecht op het gevoel de warmte van het water berekent. Zij zullen u zeggen, of een
| |
| |
stuk, hetzij het bij de eerste voorstelling succes heeft of niet, het op den duur houden zal, of het geld opbrengen zal. Waarom weten zij niet, maar zij raden het met dat zesde zintuig, dat le sens parisien heet. En meen niet, dat die twee, driehonderd rechters hun oordeel te kennen geven door luid applaudissement, door geeuwen, door slapen (men herinnert zich het woord van Samson: ‘le sommeil aussi est une opinion’), door lachen of schreien, of door fluiten. Voor een oningewijde blijft hun oordeel een geheim; maar wie hen kent, wie er toe behoort weet waaraan zich te houden. Een blik, een knippen met de oogen, een halve glimlach - zeggen hun genoeg. De auteur, wiens naam op het spel staat, kent het ook, dat publiek der driehonderd. Al davert de zaal onder de bravo's, zoodra dat ‘bataillon sacré’ er niet aan meêdoet, weet hij dat er iets aan zijn stuk hapert, en terwijl allen hem, na het einde van het stuk, komen gelukwenschen, denkt hij onwillekeurig aan dien blik, en dat knipoogen, en dien halven glimlach, welke hem geheel iets anders vertelden.
Hier, bij de ‘première’ van Severo Torelli, het werk van een dichter, die in de Fransche letteren zulk een hoogen rang inneemt, kon men zeker zijn de beroemdste en geliefdste namen van het letterkundig en artistiek Parijs bijeen te vinden. Daar zag ik o.a. About en Daudet, Sully Prudhomme en Barbey d'Aurevilly, Theuriet en Jules Garnier. In de lange entr'actes is het woelig en worden er levendige gesprekken gevoerd, er wordt gediscussieerd over het stuk, en over het spel der acteurs. Men is eenstemmig in het bewonderen van de meesterlijke verzen, en even eenstemmig is de lof welke den debutant, den zeventienjarigen Lambert wordt toegebracht: Hein, que dites vous du petit? Est-il assez gentil? Est-il gracieux! klinkt het overal - en men babbelt en lacht, en men wisselt handdrukken in 't voorbijgaan, en het is een drukte en een gegons!
De jongere dichters, als de Heredia, Paul Bourget, die Coppée als hun meester vereeren, zijn in één enthousiasme; de ouderen, kalmer en beredeneerder in hun oordeel. Sully Prudhomme, die bij zijne benoeming tot lid der Académie Française Coppée toevoegde: Maintenant que je suis à l'Institut, mon cher ami, je vous y attends! - Sully Prudhomme verheugt zich innig in het succes van zijn vriend, en hij, voor wien,
| |
| |
gelijk hij mij zelf verzekerde, het episch zoowel als het dramatisch genre ten eenemale onbereikbaar zijn, verwondert zich, met een onnavolgbare naïveteit, hoe men zulke schoone verzen tegelijk weet te doen strekken tot een ‘amusement pour la foule’. En uit al de gesprekken klinkt een toon van warme sympathie voor Coppée, voor den dichter, wien men zoo gaarne een onbetwistbare zegepraal, en, als de kroon op zijn arbeid, een fauteuil in de Fransche Academie toewenscht....
Daar klinken ‘les trois coups’, en nog eens, en nog eens, totdat er eindelijk wat stilte verkregen wordt - en het scherm weer opgaat. Hoe dat publiek weet te luisteren, hoe het meê leeft met wat daar op het tooneel voorvalt! Geen nobele gedachte, geen schoonen versregel, geen uitdrukking, die een bijzonder licht doet vallen op het drama, geen tooneeleffect laat het onopgemerkt voorbijgaan, - en dan is het een gemurmel van bewondering door de geheele zaal, of er klinkt een helder applaus, dat gedurende eenige seconden de artisten belet hun rede te vervolgen. Een dergelijke interruptie hindert minder dan men denken zou. De artisten wachten zich wel van - gelijk dit bij ons geduld wordt - uit hun rol te vallen en buigingen voor het publiek te gaan maken. Zij blijven in de houding, waarin het applaus hen verraste, en, wanneer zij hun rede voortzetten, dan vloeit de stroom, die van de zaal naar het tooneel en van het tooneel naar de zaal gaat, des te levendiger; dan kloppen aan deze en gene zijde van het voetlicht de gemoederen slechts nog wat warmer dan te voren.
Zou het waar zijn wat de ongeluksprofeten voorspellen? Zal de democratische strooming onzer eeuw, vroeg of laat, ons voeren naar een tijd, waarin wat wij thans schoonheid, grootheid, genie noemen minder in eere zal zijn? Moet de verheffing van het maatschappelijk gemiddelde noodzakelijk gepaard gaan met een verlaging van hetgeen uitsteekt? Zal eenmaal de middelmatigheid op den troon zitten en ons de wet stellen? Ik weiger vooralsnog het te gelooven. En ik zal in dat ongeloof volharden, zoolang in het land der democratie bij uitnemendheid werken als Severo Torelli worden gewaardeerd en toegejuicht. Hoe vaak het hedendaagsche Frankrijk hen, die het liefhebben en zijn grootheid wenschen, hebbe teleurgesteld,
| |
| |
telkens schenken wij het weêr ons vertrouwen, telkens brengen wij het onze hulde als aan het land waar de beschaving zich in de smaakvolste vormen hult, en zetten wij ons aan zijn voeten om te luisteren naar de beurtelings frissche en teedere, maar steeds welluidende klanken, welke een goede genius het op de lippen legt.
J.N. van Hall.
|
|