| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 24 October.
Er zijn volken zoowel als individuen, die zich beijveren een ledig om zich heen te scheppen, en die dan verbaasd en teleurgesteld klagen over hun isolement. Het zijn niet juist wie met voorbedachten rade in een inkeering tot zichzelf hernieuwde levenskracht zoeken, die tot dergelijk moedeloos klagen vervallen, - schoon het ook bij dezulken volstrekt niet zeldzaam is, dat het fiere: ‘in ons isolement ligt onze kracht’ op de lippen wordt gesmoord door de overtuiging, dat eerst bij onderlinge samenwerking elke kracht zich ten volle kan ontplooien -, maar bij voorkeur zij, die wel begeerig uitzien naar steun en lof en sympathie, maar die in hun zelfverblinding niet beseffen, dat hun optreden recht geschikt is om allen steun en lof en sympathie te verbeuren. Het Frankrijk onzer dagen biedt een voorbeeld van een zoo naïef zelfmoordend bestaan. Het was in de eerste jaren na den oorlog op den waren weg om de plaats te herwinnen onder de natiën, die het door de zonden van het tweede keizerrijk verloren had. Gortschakoff's woord ‘La Russie se recueille’ kon ten volle op Frankrijk worden toegepast. Bescheidenlijk zich op den achtergrond houdende, werd het ras weder waardig geoordeeld een zekeren rang onder de mogendheden in te nemen. Doch te ongeduldig werd gegrepen naar de vrucht, die eerst mettertijd kon rijpen. De zucht om zich weder als weleer te doen gelden, de behoefte om te schitteren, de dorst naar wapenroem, de neiging naar het avontuurlijke, al die trekken, die het Fransche volk eens onderscheidden, sluimerden slechts op den bodem van het volkskarakter om te forscher aan den dag te treden. Het is thans de plaats niet nog eens in bijzonderheden te schetsen ‘each step from splendour to disgrace,’ slechts om aan te duiden, hoe die reeks van handelingen bekroond is door de ont- | |
| |
vangst, den spaanschen monarch in de fransche hoofdstad bereid. Nadat men er in geslaagd is met alle
groote mogendheden op gespannen voet te geraken, maakt men zich bij voorbaat de natie tot vijand, die dingt naar de eer om in de rij der groote mogendheden te worden opgenomen.
Het gaat niet aan, wordt ons tegemoet gevoerd, een geheel volk aansprakelijk te stellen voor de buitensporigheden van een dollen hoop parijsche straatslijpers. Tot op zekere hoogte maar laten wij die redeneering gelden. Boeten de Achivers voor wat de koningen waanzinnigs bedrijven, welnu dat dan ook de Franschen zich getroosten den last te torschen der ongemanierdheden van hun souverein, van de massa, in elk van welker deelen zij ook een deel der souvereiniteit vertegenwoordigd ziet. Maar er is meer. Tot zulke uitbarstingen, die geen opwellingen van het oogenblik, maar vooruit beraamde vertooningen zijn, gaat geen gepeupel straffeloos over, als het in zijn omgeving en bij zijn leermeesters geen aanmoediging heeft gevonden, als het zich niet bewust is op zijn manier uiting te geven aan hetgeen zit in de atmosfeer waarin het zich beweegt. Men verkeerde in een roes van valsche vaderlandsliefde, in ruime teugen geschonken door een pers, die òf openlijk op den ‘Roi Uhlan’ schimpte òf in zorgvol omhulde bewoordingen haar misnoegen over de komst van den spaanschen koning deed doorschemeren. Deerniswaardig was na den dag, waarop het volk maar al te zeer gevolg had gegeven aan de aansporingen, het pogen om zich dien tas de misérables van den hals te schuiven. 't Gebrek aan eerbied voor de volksstem kon in de barste despotie niet grooter wezen. Doch de zedelijke medeplichtigheid van de leiders der openbare meening niet alleen, van de regeerders zelven, laat zich door dit désaveu niet wegcijferen.
Tegen dergelijke manifestaties laten onze vrijzinnige wetten on machteloos, moet Grévy aan den spaanschen koning hebben gezegd, toen hij hem, niet te ras voorzeker, zijn verontschuldigingen kwam aanbieden. Inderdaad - men kan in Frankrijk het volk niet beletten op straat te loopen en te schreeuwen. Toch is de politie er spoedig genoeg bij, als zij iets bespeurt wat op een oploopje van anarchisten lijkt om links en rechts te arresteeren en het plannetje in de geboorte te smoren. Dit was hier niet eens noodig geweest. Had men slechts den spaanschen souverein de eer bewezen, die voor gekroonde hoofden nu eenmaal gebruikelijk en gewenscht is, had men hem met voldoende militaire macht opgewacht en
| |
| |
tusschen hagen van militairen doen doorrijden; had de President der republiek zich bij de ontvangst op den voorgrond gesteld en had hij als hoofd des staats zijn gast begeleid; had men zich behoorlijk moeite gegeven om, zoo het al onmogelijk was geweest alle oneenigheden naar aanleiding van dit bezoek te vermijden, toch op het laatste oogenblik alle sporen daarvan uit te wisschen: - de besliste houding der regeering had dan zeker haar uitwerking op de stemming der massa niet gemist. Kon het missen, of het moest omgekeerd tot uitspattingen van de volkswoede en den volks luim prikkelen, nu men de burgerlijke beleefdheid zelfs niet in acht nam tegenover een niet gewilden gast, dien men niet eens had behoeven te ontvangen?
Nu het feit, dat in Europa algemeene verontwaardiging gewekt heeft, eenige weken oud is, is er gereede aanleiding tot de vraag, of er niet te veel misbaar over is gemaakt. Doch men vergete niet, dat het niet uitsluitend de onbeleefdheid tegenover den koning is, die afkeuring verdient, maar dat al wat in verband hiermede is gebeurd, een zoo treurig licht werpt op de fransche politiek. Een onbeleefdheid is in een volk, zoo min als in een individu een doodzonde, ook niet tegenover een koning. Het maakt evenwel een dubbel onaangenamen indruk, dat juist een democratisch volk zich zoo vergeet. In de eerste plaats om de onrechtvaardigheid en kleingeestigheid, een koning, die zich nu eenmaal in zijn betrekking allerlei soorten van huldebewijzen moet laten welgevallen, te doen boeten voor het gemis aan tact van hen, die hem tot chef van een in Straatsburg gelegerd regiment benoemden. En niet minder, omdat een democratisch volk zich wachten moet voor de ploertigheid om geringschatting van het koningschap als instelling aan den dag te leggen door een ongemanierde houding tegenover koningen. Had men van streng republikeinsch standpunt voor de eer van het bezoek bedankt, zich onthoudende van honende zoowel als van vleiende woorden, men was en règle geweest; maar waar men eenerzijds toont niet ongevoelig te zijn voor de kitteling van den nationalen trots, als voor het eerst een gekroond hoofd zijn bezoek aan de republikeinsche regeering aankondigt, en het anderzijds een voorschrift van republikeinsche burgerdeugd oordeelt zoo weinig mogelijk égards voor den hoogen gast te gebruiken, daar doet men het van ouds als ridderlijk geroemde volkskarakter in bedenkelijk licht schijnen.
| |
| |
Voeg daar nu bij het volslagen gemis aan tact, dat uit deze houding spreekt. Voorondersteld het ware, zooals de pers niet ophield te verzekeren, een boosaardige poets van Bismarck geweest, die benoeming van Alfonso tot Straatsburgsch ulanenchef, wat ongeevenaarde domheid dan van de Fransche natie om met open oogen te loopen in den dus gespannen strik. Wat impolitieke houding bovendien, de prikkelbare Spaansche natie doodelijk te ergeren, en daarmede de goede verstandhouding op het spel te zetten met de eenige mogendheid, die juist in den laatsten tijd van sympathieke toenadering tot het stamverwante Frankrijk blijk geeft. Den oorsprong van die dwaasheid moet men zoeken in een immer stijgenden haat tegen de Duitschers, waaraan de onbeduidendste, soms de onschuldigste voorvallen voedsel geven. Het valt moeilijk te ontdekken, waar de eigenlijke gronden te vinden zijn van de opflikkering van haat, dien men langzamerhand, zoo al niet uitgebluscht, dan toch gedoofd waande. Den Duitschers althans moet men de eer geven, dat de blijken van opzettelijke krenking der Franschen meer af- dan toenemen. Zoo iets dan strekte de onthulling van het kolossale beeld der Germania, die de Rijnwacht betrekt op het hoogste punt van het Niederwald, ten bewijze, dat men ook bij het herdenken van den reuzenstrijd zoekt te mijden wat den vijand uit die dagen noodeloos kan kwetsen. Het werd erkend door den correspondent zelf van de Temps, het eenige fransche blad, dat den moed bezat zich daarbij te doen vertegenwoordigen. Als nochtans de wrok in de Fransche gemoederen steeds voortwroet, zou dat dan niet in de eerste plaats toegeschreven moeten worden aan het besef, dat Duitschland sterk en steeds sterker heerscht als de eerste der mogendheden, en dat het Frankrijk niet gelukken mag zich zelf te verheffen tot het standpunt van zijn mededinger, een besef dat bij den zwakke in machtelooze woede zich openbaart?
En nog zijn wij niet aan het einde van het zondenregister der Franschen, altijd naar aanleiding van Alfonso's ontvangst. Het allerbedenkelijkst was wel, dat men niet schroomde het prestige des lands naar buiten te grabbelen te gooien, ten einde bot te vieren aan kleingeestige politieke geschillen, ja dat dit koninklijk bezoek te baat werd genomen door twee twistende partijen om elkander den voet te lichten. Wilde de minister Ferry, door het doordrijven van dit bezoek tegen allen wederstand in, bewijzen dat hij machtig genoeg was om der radicalen overmoed te trotseeren,
| |
| |
anderen uit de omgeving van den president der republiek deinsden er niet voor terug door tegenwerking op dit punt te pogen den autoritairen minister, wiens allures à la Gambetta velen minderen goden gingen verdrieten, onmogelijk te maken. Daarbij vertoonde zich het zeker opmerkelijk verschijnsel, dat het ditmaal juist de Gambettisten waren, tot welke Ferry zich rekent en uit welke hij meer en meer zijn helpers recruteert, die de politiek des vredes en der verzoening voorstonden, en dat gematigder fractiën met de radicalen gemeene zaak maakten in de - ik vraag verlof voor een onparlementair woord - kwajongenspolitiek tegenover het buitenland. Wel een bewijs, dat van politieke beginselen geen sprake was, dat persoonlijke veeten het hoogste woord hadden. De schoonzoon van Grévy, wiens overwicht op den president schrikbarend is toegenomen en die vooral door middel der pers zijn positie schromelijk misbruikt, vervulde ook in dit getwist de meest afkeurenswaardige rol. Overigens kan dit optreden van den schoonzoon des presidenten als onverantwoordelijk raadgever van het hoofd des staats, zich dringende tusschen hem en zijn ministers, de dwepers met de republiek ook weder van deze illusie genezen, dat die democratische regeeringsvorm zich althans in zooverre gunstig van den monarchalen onderscheidt, dat hij de noodlottige invloeden niet kent van hen die, levende van den glans der kroon, hunnerzijds den vorst regeeren buiten zijn verantwoordelijke raadslieden om. Ferry heeft voor het oogenblik gezegevierd, het is waar, maar de ervaring dat de president der republiek bij het al te angstig vasthouden aan zijn neutraal standpunt, dat hem vaak is verweten, voor geheime invloeden niet ontoegankelijk is, doet voor den terugkeer van dergelijke betreurenswaardige tooneelen duchten.
Dat Ferry thans heeft gezegevierd, is zeker in Frankrijks belang. Daarbij is het een compromitteerenden minister van oorlog kwijt geraakt, wiens juist van pas gekomen jichtaanval bij Alfonso's aankomst hem tot zoenoffer bij Ferry's zegepraal en tot troetelkind der radicalen hebben gemaakt. De gematigde republikeinsche pers werpt hem natuurlijk terstond over boord, al heeft zij hem eenige weken vroeger op zijn reis ter inspectie van de nu onneembaar geachte grensvestingen behoorlijk bewierookt. Vergoeding kan hij nu vinden in de ‘verontwaardigings-punchen,’ hem door de Laisants en de Hugues aangeboden. Een ander gevolg van Ferry's
| |
| |
zegepraal is de spoedige bijlegging van 't geschil met Spanje, waar regeering en volk zich in deze moeielijke omstandigheid hoogst waardig hebben gedragen. Inderdaad mag Frankrijk vrij zijn gelukkig gesternte roemen, dat de zaak geen ernstiger nasleep heeft en het publiceeren eener verontschuldiging den Spaanschen trots bevredigt. En eindelijk een derde gevolg van Ferry's zegepraal, het zegenrijkste van alle, is dit schijnbaar alleen negatieve resultaat, dat er geen ministerieele crisis is uitgebroken. Zoo mag men spreken, waar de aanhoudende ministercrises de kanker zijn, die aan het staatsleven knagen. Dat Ferry de crisis heeft weten te bezweren, toont, dat deze minister de kracht bezit de publieke opinie voor zich te doen buigen en de machthebbers, in de eerste plaats den president zelf, naar zijn wil te kneden. Of hij op den duur die kracht zal bezitten, ziedaar een vraag, waarvan de beantwoording onvoorzichtig zou wezen, doch voorshands is het een gelukwensch waard, dat eindelijk een minister is gevonden, die zich in de politieke stormen weet staande te houden. Men luistere naar den zelfbewusten en vastberaden toon, waarmee hij in een der bladen laat verklaren, dat hij gereed is om de kamers te woord te staan op elk gebied der binnen- en buitenlandsche politiek, en men erkenne, al moge men spotten over zijn al te duidelijk streven om Gambetta's manieren na te bootsen, dat hier een man gevonden is, die zijn vijanden durft staan.
Het is nog wel geen zeer hooge lof van een staatkunde, als men alleen dat van haar vertegenwoordiger weet te zeggen, maar een lof is het toch, vooral in een land als Frankrijk, waar aan een man van gezag de grootste behoefte is. Men heeft gezegd dat het voor een natie een vloek is klein te wezen, - grooter vloek misschien is het een groote natie van kleine individuen te zijn, en onder dien vloek gaat Frankrijk maar al te lang gebukt. Is men zelfs in een Republiek gewoon naar het hoofd des staats op te zien, als de persoonlijkheid van welke het gezag moet uitgaan, op welk gebied het zich ook doe gelden, het blijkt al meer en meer dat Grévy's persoonlijkheid zich tot die rol allerminst leent. Aan 's mans rechtschapenheid en degelijkheid brengen ook zijne vijanden hulde, maar de angstvallig wikkende rechtschapenheid van een rechterlijk ambtenaar en de van glans en vertoon afkeerige degelijkheid van den ambteloozen burger zijn nu niet de eigenschappen, die hij voorkeur in het hoofd des staats worden gewenscht. Zag men daarentegen om naar
| |
| |
vorstentelgen uit de verschillende geslachten, die over Frankrijk hebben geheerscht, om de plaats te vervullen, door Jules Grévy ingenomen, slechts noode konden de aanhangers der onttroonde dynastieën zich ontveinzen, dat er ook onder hen niemand te vinden was, die de in een regent gewenschte hoedanigheden in zich vereenigt. Trouwens, het is geheel iets anders de regeering van een vorst te aanvaarden, wien de gewone loop der historie een plaats op den troon aanwijst, dan als eenmaal de macht der feiten de lijn der traditie onverbiddelijk heeft verbroken, den vorst te kiezen, in wien de traditie zich verpersoonlijkt. Met een duc d'Aumale als koning zou men het zeer wel kunnen stellen, als de gewone orde van opvolging hem tot de kroon riep; eer men een duc d' d'Aumale tot koning kiest, zou men zich wel tweemaal bedenken. En de duc d'Aumale is zeker de slechtste niet der fransche kroonpretendenten. Het is dan ook nauwelijks een leemte te achten als het getal van deze aspiranten gaandeweg slinkt. Hoe de telegraaf zich roerde in de laatste levensweken van den graaf de Chambord om vorsten en volken elke wisseling in zijn toestand kond te doen, bij niemand buiten den kleinen kring, waarin hij zich bewoog, zal zijn overlijden als een ernstig verlies zijn gevoeld. Men eerde hem als de herinnering aan een lang vervlogen tijd, maar de moderne wereld, aan welke hij geen behoefte had, had ook geen behoefte aan hem. Zoo er oogenblikken geweest zijn, dat een aanzienlijke partij in Frankrijk gedroomd heeft, dat de Roy, de ‘van God gegevene’ (Henri Dieudonné was zijn naam) den troon zijner voorvaderen kon bestijgen, dat dergelijk anachronisme geen wezenlijkheid is geworden, is voorwaar voor Frankrijk geen ramp geweest. Zooveel is zeker, dat vorsten die denken en gevoelen als Chambord, hoeveel achting men hun om hunne persoonlijkheid moge toedragen, hard arbeiden aan de taak om de achting voor de monarchale idee te
ondermijnen.
Men zegt, hij was een man van karakter. Wij hebben er niet tegen, maar moeten toch opmerken, dat er verschillende manieren zijn om karakter te toonen. Als men zich opsluit in een kring van aangeleerde traditiën en opgevatte begrippen en zich daaraan vastklemt, wat de wereld daarbuiten moge zeggen en eischen, dan kan dat getuigen van een eerbiedwaardige, karaktervolle overtuiging, maar toch stellen wij de zedelijke waarde daarvan niet hoog. Vooral indien het koesteren van zulk een overtuiging zoo bitter weinig
| |
| |
kost, bij de afzondering van de wereld een rijk en aangenaam leven in eigen kring waarborgt en van het bekleeden van een schitterende maar zware en verantwoordelijke positie ontslaat. Hooger waarde heeft een karakter, dat schoon wortelende in 't verleden, zich durft storten in het heden, durft worstelen met de moderne wereld en de hand durft uitstrekken naar de kroon, waarop zij recht waant te hebben. Wie weet, tot wat inconsequentiën en concessiën Chambord ware vervallen, als hij aangevangen ware eenige tegemoetkoming te toonen tot dat Frankrijk, dat hem zoo dierbaar heette te zijn, maar als hij, zelf die waarschijnlijkheid voorziende, door starre vasthoudendheid aan zijn beginselen, zich zelf den pas tot die afdwalingen heeft afgesneden, hebben wij voor die consequentie geen bewondering veil. Het Paris vaut bien une messe van Hendrik IV zou deze vijfde Hendrik nimmer op de lippen hebben genomen. Hoeveel afkeuring uit een zedelijk oogpunt het luchthartig wegwerpen van wat slechts behoorde gehuldigd te worden als diepste overtuiging, moge verdienen, wij aarzelen niet het beginsel, dat Hendrik IV dreef, een koning waardiger te achten, dan het beginsel, dat Hendrik V aanspoorde om, uit vasthoudendheid aan de formules van het droit divin, de reddende hand niet toe te steken aan zijn volk, dat naar zijn opvatting in den ongerechtigheidspoel der moderne wereldbeschouwing verzonk. Hulde hij zich in de witte leliënvaan, die hij trouw bleef tot aan het graf, hij viel niet als de afgematte strijder, die voor 't behoud van die vaan tegen een wereld heeft gekampt en zijn hartebloed heeft vergoten; - niet als een Kosciusko, die bij zijn laatsten snik in den jammervollen uitroep Finis Poloniae al zijn illusie vaarwel zeide, maar toch ook de voldoening kon smaken, dat hij voor die illusie in onbaatzuchtigen heldenmoed zijn alles op het spel had gezet; - neen, hij legde rustig het hoofd neêr, als een
schatbewaarder, die het gewoel der wereld ontvloden, zijn schat, de witte vaan, ongekreukt en smetteloos heeft bewaard, omdat hij haar nooit heeft blootgesteld aan den strijd; als een dweper, die zijn illusiën ten grave draagt, omdat hij nooit iets heeft verricht om ze te verwezenlijken. Requiescat in pace: de rust van dat graf zal niemand storen, vriend noch vijand, want zoo waarlijk dood en begraven als de Chambord, was zelden een dergenen, wien de geschiedenis een hooge roeping in het hart heeft gegrift.
Keeren wij terug tot het levende Frankrijk, dat de dooden hun
| |
| |
dooden laat begraven en dat zelf eerder lijdt aan overmaat van levenskracht, die niet weet hoe zich te uiten. Beschouwen we uit dat oogpunt de vele verontrustende symptomen in de binnen- en buitenlandsche politiek beide, dan voelen wij ons geneigd toch niet al te hard te zijn voor die groote natie, die naast veel onberadens en kleingeestigs in zooveel edelmoedigs en verhevens mag roemen. En des te inniger wordt men overtuigd, dat, wordt eenmaal de leidende hand gevonden, die de opbruisende krachten weet in te toomen en te richten, die natie nog tot veel groots in staat zal wezen. Of Ferry's programma, dat, nu de kamers weder bijeenkomen, ongeveer als wij dit overzicht moeten sluiten, weldra ontrold zal worden, iets voor de toekomst belooft, is de groote vraag van het oogenblik.
In de betere gevoelens op den bodem van het Fransche volkskarakter gelooft men ook in Spanje, waar het treurige Parijsche voorval niet een zoo diepen indruk heeft gemaakt, als men, den Spaanschen trots in aanmerking genomen, gerechtigd was aan te nemen. Wel was de verontwaardiging in alle kringen, zelfs bij Carlisten en republikeinen, niet gering; wel gaf men den koning een schitterende revanche door de uitbundige geestdrift, waarmee Madrid hem onthaalde; maar de vrees, dat wrok tegen Frankrijk de Duitschgezinden en conservatieven op het kussen zou brengen, werd beschaamd. Integendeel, de ministerieele crisis, die naar aanleiding van 's konings reis, men weet niet recht waarom, is uitgebarsten, ontknoopte zich door een zwenking der regeering naar links, men weet niet recht waartoe. Alles echt Spaansch! Sagasta verlaat het ministerie, maar oefent overwegenden invloed uit op de samenstelling van het nieuwe kabinet, waarin enkele Serranisten echter ook zonder Serrano worden opgenomen. Posada Herrera, voorzitter der Cortes, treedt op als leider van het kabinet om naar het schijnt voor Sagasta plaats te maken, een waar chassez croisez. Aangaande dat ministerie, en zijn bedoelingen iets te voorspellen, ware al te vermetel.
Het onmiskenbaar streven om, niettegenstaande het gebeurde, met Frankrijk op goeden voet te blijven, vindt misschien zijn verklaring in de omstandigheid, dat de toongevers der Spaansche natie minder dan de koning en zijn vroegere minister Canovas ingenomen zijn met de opneming van Spanje in het midden-Europeesch verbond. Het Romaansche element verdraagt zich nu eenmaal slecht
| |
| |
met het Germaansche. Ja, het is opmerkelijk, dat de Duitschers, schoon thans om het Duitsche rijk tal van volken als satellieten zich scharen, bij de verschillende nationaliteiten althans bij nauwere aanraking het tegendeel van sympathie wekken. Politiek belang en diplomatiek beleid houden noode bijeen, wat van nature niet zou samengaan. Sprekend bewijs van die stelling is de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie, een microcosmos tegenover dat groote midden-Europeesch verbond, de bodem waarop tal van nationaliteiten samenwonen, in één staatsverband saamgesnoerd. De botsingen tusschen die nationaliteiten, die naast elkander voortleven en zich slechts gedwongen vereenigen, worden chronisch. Het is sinds een vijftal jaren onophoudelijk dezelfde historie, het gansche politieke bestaan der monarchie zich oplossende in een rassenstrijd. 't Germaansche element, dat het toongevende wil zijn, maakt zich fel gehaat bij alle andere. Wat nu weder gedurende eenige weken de monarchie in onrust heeft gebracht, was, wel is waar, geen strijd tegen Duitschers, maar tusschen Croaten en Magyaren, doch ook deze strijd was een weerspiegeling van die aan deze zijde der Leitha en een incident in den wisselvollen kamp om de hegemonie, die aan de Duitschers door geen der overige stammen wordt gegund. De fiere zonen der Puszta, de eenige stam wien het in 1867 gelukt is een positie te veroveren, die hen met de Duitschers staatsrechtelijk op éen lijn stelt, trachten op hun beurt tegenover de Slaven de rol van beschermheer te vervullen, die de Cisleithaansche Slaven zich lang van de Duitschers moesten getroosten. De Croaten evenwel, de machtigste groep dier Slaven, die wederom in de Magyaarsche rijkshelft een eigenaardige stelling inneemt, niet geheel gelijkgerechtigd, maar toch ook niet geheel ondergeschikt aan Hongarije, toonden meermalen, dat zij het overwicht der Hongaren slechts morrende droegen. Onlangs barstte de volkswoede los. En, opmerkelijk
verschijnsel, het was hier weder als overal in de monarchie, de taal, die bron van of aanleiding tot de uitbarsting was. Het Magyaarsche randschrift om de wapenborden voor de gouvernementsgebouwen te Agram was het mikpunt der volksverontwaardiging. Nu ligt het in de reden, dat er meer was dat de gemoederen tot gisting bracht, zware belastingen inzonderheid en willekeur en euvelmoed der Magyaarsche beambten, maar toch strekt die omstandigheid tot bewijs, hoe innig de gehechtheid aan de taal is bij die volken, met welke jaloersche liefde zij waken over dat kleinood, met welk een warmte
| |
| |
zij daaraan zich vastklampen als het eenige, dat hun niet kan worden ontroofd. Inderdaad, ‘de ziel van het volk is de taal:’ de beschaafde natiën zeggen het elkander na, maar vergeten tegelijk te licht, dat dit voor onbeschaafde natiën evenzeer geldt, ja wellicht in nog hooger mate. Als dan ook in de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie de beide ‘Culturvölker’ van hun wetenschappelijke hoogte laag neerzien op die onontwikkelde talen, spiegels van onontwikkelde zielen, naar zij het doen voorkomen, dan vergeten zij, dat men de onontwikkelden niet tot ontwikkeling brengt door hun met geweld de taal te ontwringen, die hun lief is als de appel hunner oogen. Uit dit oogpunt kan de waarlijk vrijzinnige dan ook niet anders dan lof over hebben voor het streven van graaf Taaffe, die nog steeds de leiding der Oostenrijksche politiek in handen heeft, het streven om aan alle nationaliteiten gelijk recht te doen wedervaren en niemand te krenken door onbillijke en minachtende behandeling van zijn taal. En niettemin is het juist onder zijn bestuur, dat de nationaliteiten scherper dan ooit tegenover elkander staan en dat men telkens verneemt van die uitbarstingen die zijn politiek juist zou moeten bezweren. Zoo iets uit dit verschijnsel te leeren valt, dan is het dat de Duitschers er nooit in slagen met andere rassen innig samen te smelten, maar ook waar zij moeten samengaan, door hun heerschzuchtige houding afstooten en wantrouwen wekken.
Toch neemt dit niet weg, gelijk wij opmerkten, dat Rumeniërs, Serviërs, Italianen, straks wellicht Spanjaarden zich eendrachtig scharen aan de zijde der Duitsch-Oostenrijksche alliantie. Als Frankrijk staat Rusland tegenwoordig vrij geïsoleerd naast die coalitie. Misschien voornamelijk omdat het denkbeeld van allianties der volken nu eenmaal in de lucht zit, heeft men aan Rusland een oogenblik het plan toegedacht een nieuwe Noorsche alliantie in te leiden, naar het voorbeeld wellicht der gewapende neutraliteit van 1780. Het Russische Keizerspaar heeft namelijk langen tijd in Kopenhagen vertoefd, wat uitgelegd word als een tegenover Duitschland min vriendelijke demonstratie en als beoogende een verbond met Denemarken en Zweden, welks kroonprins mede het Deensche hof bezocht. En toen ook Gladstone op een pleiziertocht te Kopenhagen ankerde en de vorsten aan boord van zijn jacht ontving, droomde men zelfs van een verbond tusschen Rusland en Engeland, d.w.z. tusschen Siberië en Indië, tusschen de despotie
| |
| |
en het parlamentarisme. Doch deze nevelbeelden verdwenen ras voor de eenvoudiger verklaring, dat Ruslands Keizer en Keizerin slechts het Deensche hof bezochten wegens de nauwe familiebanden tusschen beide vorstenhuizen bestaande, en om een tijdlang vrijer te ademen dan op den steeds vulkanischen bodem waarop zij sidderend tronen in hun weinig benijde heerlijkheid. Hoort men van nihilistische uitbarstingen weinig in den laatsten tijd, de teekenen immers komen weer telkens aan 't licht, dat de nihilistische propaganda ijverig voortgaat. Overtuigend bleek dit o.a. weer bij het overlijden en de begrafenis van Ruslands grooten dichter Iwan Turgenjew, toen de nihilisten zich meester maakten van den beroemden naam om hem te exploiteeren als den profeet der revolutie. De regeering was daarmede in een gevaarlijke engte gedrongen; den overledene eer te onthouden was niet mogelijk, wilde zij zich niet in binnen- en buitenland de smet aangewreven zien, dat zij koel is voor hen, die den russischen naam groot maken; den overledene eer te geven bracht haar in de noodzakelijkheid haar hulde te brengen aan den man die er in al zijn werken naar gestreefd had den kampstrijd tegen die regeering te idealiseeren. En telkens weer zal zij zich in dat hachelijk dilemma bevinden, zoolang zij eenerzijds mee wil of moet gaan op den stroom van het moderne leven, anderzijds halsstarrig de vruchten van dat moderne leven aan haar onderdanen zoekt te onthouden. Is het wonder, dat de Keizer herademt, als hij de zwoele atmosfeer bijwijlen kan ontvluchten, wanneer de dreigende donderwolken hem tegenwaaien?
Vorstenbezoeken, vorstenallianties, ons overzicht was er vol van - het moge er mee eindigen tevens. Of zouden wij het bezoek kunnen verzwijgen, dat Leopold II bracht aan het Loo, aan Amsterdam en 's Gravenhage? Zoo wij Nederlanders, met een goede dosis scepticisme in dit opzicht begaafd, al mochten twijfelen aan de welthistorische Bedeutung van het feit, om met een geliefden term van onze oosterburen te spreken, de buitenlandsche pers, die ons niet verwent met haar belangstelling, verzekert het ons met merkwaardige eenstemmigheid in de waardeerende artikelen, waarin zij het bespreekt. Als zij daarbij tevens, elke natie van haar standpunt, speculeert op de mogelijke voordeelen, die een Belgisch-Nederlandsche alliantie voor haar zou kunnen afwerpen, wie zal het wraken? Te minder, daar zij toch een open oog heeft voor de beteekenis van het
| |
| |
feit op zichzelf, dat een verbroedering tot stand komt tusschen twee volken, die voor 50 jaren gewapend tegenover elkander stonden. Of liever, dat de vertroedering tot stand kwam, is niet het juiste woord: niet alleen waren de oude veten vergeten, was de wrok uitgesleten, was op bittere vijandschap koele beleefdheid, op koele beleefdheid belangstellende waardeering gevolgd, maar zelfs bij de eenheid van belangen was een verbroedering reeds tot stand gekomen tusschen twee stamverwante natiën, bij welke eens de gewelddadige vereeniging de dood was voor het broederlijk gevoel. Doch op die tot stand gebrachte verbroedering kwam het koninklijk bezoek ten aanschouwen van gansch Europa het zegel zetten. Voor gansch Europa is het door 't voorbeeld van Nederland en België thans duidelijk gemaakt, dat het geen ware vaderlandsliefde is te achten, te blijven mokken tegen het historisch als onvermijdelijk gaijkte, dat het niet vernederend is toenadering te toonen, door wijzer inzicht geleerd, al heeft men eens in nationale verontwaardiging het denkbeeld eener mogelijke toenadering verfoeid. Dank verdienen zij, die dit vorstenbezoek hebben beraamd en tot uitvoering gebracht. Dat zij daarmede een echo hebben gegeven op hetgeen leefde in de harten van Nederlanders en Belgen, getuigt de warm belangstellende houding van het publiek, de eenparige toejuiching der pers in beide landen.
Hier mag de volksstem Godsstem worden geheeten, en hechter dan de kunstmatige allianties der vorsten, dan de op perkament beschrevene tractaten, is dit in de harten der volken gegrifte verbond, dat zich afspiegelde in de vriendschappelijke samenkomst der koningen. Een voorafschaduwing, naar wij hopen, van het verbond der toekomst, dat alle beschaafde natiën zal omvademen, als eens allen zullen bevroeden, dat aller harmonische ontwikkeling in eendrachtig samenstreven het belang is der menschheid.
R. Macalester Loup.
|
|