De Gids. Jaargang 47
(1883)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overgave van Amsterdam in Januari 1795.(Vervolg en slot van blz. 24).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genadige goedkeuring betuigde, om ‘deszelfs ingetogenheid wegens het verkrijgen van meerder gezach’, verried den regentaristocraat, wien het moeite kostte zich bij den loop van zaken neer te leggen, en personen te zien regeeren en denkbeelden te zien heerschen, die beide tot het innemen der domineerende plaats door hem onbevoegd werden geoordeeld. Het genoegen, dat Willem V en van der Spiegel bij de lectuur der Memoriën hebben gesmaakt, zal wel, als elk aardsch genot, niet ongemengd zijn geweest. Ook zonder rechtstreeks de staatkundige vragen van den dag te bespreken, roerde Rendorp telkenmale als ter zijde ze aan, of gaf door het uiteenzetten zijner zienswijze kritiek van hetgeen in strijd met zijn inzicht door de regeering werd tot stand gebracht. Zoo in 't voorbijgaan, besprak hij ook de buitenlandsche politiek, die de Republiek te volgen had. Mogendheden van middelmatige macht, leerde hij, moeten zich niet aan de eene meer dan aan de andere machtige mogendheid verbinden. Haar zekerheid is gevestigd op den naijver, de jaloezij dier mogendheden, die niet kunnen dulden, dat de een of andere een aanwinst verkrijge, waardoor het evenwicht wordt verbroken. Men passe dit toe, vervolgt hij, op onze Republiek. ‘Laat haar omgang met haar machtige naburen omzichtig en heusch zijn; laten door hare bestierders de menigvuldige raderen van haren regeeringsvorm met de zoo hoog noodige eensgezindheid en gelijkvormige beweging bewogen worden; laten hare finantiën altijd bestuurd worden met die zuinigheid, die, gepaard met ijver en nijverheid, haar ingezetenen tot het toppunt van pecunieel vermogen gebracht, en haar een schier onbegrijpelijk crediet, en boven dat van alle volkeren verworven heeft; laat zij hare grenzen, door de natuur zelve versterkt, nog met een behoorlijk aantal wel geoefend krijgsvolk bezetten, en zoowel tot de hoede van haren koophandel en zeevaart, als tot verzekering van hare havens en kusten een goed aantal oorlogsschepen bij de hand zijn. Welke mogendheid, hoe machtig ook zal alsdan haar durven aanranden? Welke mogendheid zal haar in haar handel en zeevaart durven deren? ....... Wat behoeft zij dan verbintenissen van bescherming, bij welke zij een evenredige bescherming van haar kant moet beloven, aan te gaan? Wat behoeft zij zich dan in gevaar te stellen, om, wanneer het casus foederis daar is, haar koophandel en zeevaart, de bronaders van haar welvaart, gestremd te zien?’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo dacht Rendorp, zoo dacht Amsterdam er over. ‘Je ne puis pas oublier d'avoir entendu dire à des Regents d'Amsterdam, que la Republique n'avait que faire de se mêler de la politique de l'Europe, qu'elle devrait 's ocouper de son commerce’, schreef van Reede, van Berlijn, aan van der Spiegel. De hoofdstad van Holland dacht slechts aan haar handel, zocht in haar geldelijk overwicht haar blijvenden steun, en bekommerde zich over de wereld om haar heen niet meer, dan haar belang scheen te vorderen. De onderlinge jaloezij der mogendheden, die elkander het voordeel niet gunden, zou het bestaan der Republiek waarborgen, ook al verbond deze zich niet van haar kant tot opofferingen ter gunste van bondgenooten. Met deze koopmanspolitiek, die rekenschap met de werkelijkheid hield, ging het inzicht van van der Spiegel niet ver samen. In hoeveel opzichten hij het met de Hollandsche regenten ook eens was geweest, twee punten van verschil hadden hem tijdens de woelingen tot hun tegenstander gemaakt. Het drukkend overwicht van Holland over de andere gewesten had hij bestreden, en het behoud van het Erfstadhouderschap, als trait d'union van de verbonden provinciën, voorgestaan. Bij hem, den tegenwoordigen Raadpensionaris van Holland, had het eerste opgehouden zwaar te wegen; men hoort hem daarover niet meer klagenGa naar voetnoot1). Maar het tweede was en bleef het eigenlijke zwaartepunt zijner politiek. Zijn buitenlandsche staatkunde hing er ten nauwste mede samen. Zij was een schakel in den keten, die het Erfstadhouderschap en de Unie verbond. De alliantiën met Engeland en Pruissen waarborgden de instelling, die de staatseenheid verzekerde, en daardoor tevens de vrijheid en zelfstandigheid der Republiek, in zijne oogen onafscheidelijk van de bestaande orde van zaken. De democratische denkbeelden, die elders de overwinning behaalden, waren eene bedreiging voor elke gevestigde staatsorde. Wie de laatste handhaven wilde, moest zich verbinden met de mogendheden, wier eigenbelang haar behoud eischte. Hoe veel ruimer en onbekrompener de gezichtseinder van van der Spiegel ook was, de uitkomst zou bewijzen, dat het gevaar voor den staat te grooter werd, naarmate de weg breeder was, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien men betrad. Kon de Republiek, verbonden aan Pruissen en Engeland, buiten een strijd blijven, waarin zij werden medegesleept? Van der Spiegel maakte er zich geen de minste illusie van en deinsde voor geen oorlog terug. Want het gemeenschappelijk belang, dat de mogendheden tegen de revolutionaire denkbeelden verbond, was de reddingsplank, die ook de Republiek moest behouden. Volgens de gewone voorstelling van zaken, door de lofredenaars der Restauratie teen en later als de juiste aanbevolen, is de Republiek in geen enkel opzicht verantwoordelijk te noemen voor den krijg, die in 1798 met Frankrijk uitbarstte, omdat zij alles gedaan heeft om dien te vermijden. De Fransche emigranten zijn niet ondersteund; de aanvragen der gecoaliseerde mogendheden om hulp, in welken vorm ook, afgewezen; zelfs de vrijverklaring der Schelde heeft haar niet tot stappen verleid, die de oorlogsverklaring rechtvaardigen. Op deze gronden wordt de Republiek vrijgepleit, doch ten onrechte. Laten deze en dergelijke feiten gelden, zooveel zij vermogen, zij zijn de eenige niet, die voor het eindoordeel in aanmerking moeten komen. De beschuldiging der Fransche Conventie, dat de Nederlandsche Republiek blindelings Engeland volgde, is niet uit de lucht gegrepen. Zij was even weinig als Engeland neutraal tegenover de gebeurtenissen, die in Frankrijk plaats hadden, en haar houding was niets dan de nabootsing van die van haar machtigen bondgenoot geweest. De republikeinsche sloep had voortdurend achter het koningschip van Engeland gedobberd. Toen in 1792 de eerste Coalitiekrijg uitbrak, waren Engeland en de Republiek door Pruissen en Oostenrijk tot toetreding aan hun tractaat van 7 Februari uitgenoodigd. Beide weigerden, op dezelfde gronden. ‘Gij zijt beste menschen,’ zeide minachtend de Oostenrijksche minister tot onzen gezant, ‘jammer maar, dat men u handen en voeten heeft gebonden, gij kunt niet doen wat gij wilt.’ Oostenrijk en Frankrijk waren vijanden, maar stemden overeen in de erkenning, dat de Nederlansche Republiek niets dan de speelpop van Engeland was. Na den 20sten Aug., toen de Tuileriën werden bestormd en Lodewijk XVI gevangen genomen, veranderde de houding van het kabinet van St. James. Toen het bericht dezer gebeurtenissen in den Haag was ontvangen, besloten H.H.M. dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onze gezant te Parijs zich naar het voorbeeld der andere ministers, speciaal naar dien van Engeland, zou gedragen. Dit was natuurlijk, want de regeering hier deed volkomen hetzelfde; ook zij volgde blindelings op, wat te Londen werd besloten. Nauwelijks toch had zij vernomen, dat de Engelsche gezant was gelast, Frankrijk te verlaten en voor zijn vertrek aan de regeering kennis te geven dat, ofschoon Engeland zijn systeem van neutraliteit zou handhaven, elke aanslag op den persoon of de familie des konings een hoogst ongunstigen indruk zou maken, of in den Haag werd een gelijkluidend besluit genomen. Ook Lestevenon van Berkenroode werd teruggeroepen; ook hij moest een verklaring, als de Engelsche, voor zijn vertrek afleggen; ook hij mocht niemand tijdens zijn afwezigheid met de waarneming zijner betrekking belasten. Gelijk te Londen werden in den Haag alle diplomatieke betrekkingen met den Franschen gezant afgebroken. Naarmate de gevaren voor het Fransche koningshuis toenamen, werd de houding van Engeland jegens hen, die de macht te Parijs in handen hadden, vijandelijker. Diensvolgens ook in den Haag. Toen de Septembermoorden hadden bewezen, dat het gevaar Lodewijk en de zijnen naderde, werd op uitnoodiging van Oostenrijk in Engeland alle verblijf en bescherming ontzegd aan personen, die ‘zich aan de hoogste misdaad jegens het leeven hunner Allerchristelijkste Majesteiten zouden schuldig maken.’ Op aandrang van den Engelschen gezant werd een gelijk besluit ook in den Haag onmiddellijk genomen. Deze volgzaamheid, dit treden in Engelands voetstappen, had te meer beteekenis, omdat niemand geloofde, dat die besluiten iets helpen zouden. De Prins van Oranje, die voor Lodewijk het lot van Karel I voorzag, noemde de laatste resolutie ‘zeer goed, maar’, voegde hij er bij: ‘ik vrees, dat zij den koning niet veel baat geven zal.’ Zooals hij, dachten allen hier te lande: men zou te Parijs zich om H.H.M. niet bekreunen. In 1795 verklaarde Van der Spiegel: ‘ik heb de drie laatste jaren in de buitenlandsche zaken geheel meester geweest.’ Er is geen grond, om de volkomen juistheid dezer verklaring in twijfel te trekken. Wel, om niet aan het beleid te gelooven van een politieke houding, die voor Frankrijk tartende mocht heeten. Hoe kon de Raadpensionaris, die zoo teergevoelig was, waar eenige mogendheid zich met de binnenlandsche politiek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Republiek bemoeide, er toe komen, om den Nederlandschen staat openlijk afkeurend, ja dreigende te doen optreden jegens de leden eener vreemde regeering, die in 't land zelf gehoorzaamd werd? Welk recht had deze staat om er zich mede te bemoeien? Hoe vast de overtuiging ook mocht zijn, dat een strijd met de revolutie onvermijdelijk was, zoo men hem wenschte te voorkomen, had men in waarheid een neutrale houding behooren aan te nemen. ‘Het systeem van onzen staat is geweest de neutraliteit. Wij hebben voorzichtig gelaveerd met een holle zee en dikwijls tegen wind en stroom,’ schreef van der Spiegel een paar dagen, voordat de oorlogsverklaring van Frankrijk werd ontvangen. Waarin dat ‘voorzichtig laveeren’ bestaan had, was niet te zeggen: en evenmin welk een opvatting van neutraliteit de Regeering had. Toen op voorstel des Stadhouders tot een legerkamp in de provincie Utrecht en, kort daarna, tot eene aanzienlijke vermeerdering van het leger werd besloten, deed Amsterdam in de Statenvergadering van Holland een voorstel, om den mogelijk ongunstigen indruk dezer besluiten te voorkomen. Gedeputeerden van Amsterdam stelden voor, dat gelijktijdig met het besluit tot augmentatie des legers, eene officiëele verklaring zou in 't licht gegeven worden, dat de Republiek er niets anders mede bedoelde, dan haar neutraliteit te handhaven, en elken schijn van vijandelijke agressie of provocatie van zich afwierp. Het is onwaarschijnlijk, dat een zoodanige officiëele stap de oorlogsverklaring, die men te Parijs reeds bezig was te stellen, zou onderdrukt hebben, maar de verwerping van Amsterdam's voorstelGa naar voetnoot1) deed nog minder nut. Indien van der Spiegel het gesteund had, ware het zeker aangenomen. Aan de hand van Engeland en Pruissen betrad de Republiek het oorlogsveld. Vooral de eerste mogendheid zag door den krijg haar grooten invloed stijgen. Het was behoefte, zoowel als sympathie, die het Stadhoudelijk bestuur de raadgevingen van Engeland als zoo vele voorschriften deed volgen. Men had Engeland noodig. Een goed geoefend leger en een behoorlijk getal oorlogschepen had Rendorp als voorwaarden voor het behoud van den vrede gesteld, die tractaten met het buitenland onnoodig deden zijn. Maar noch het eene noch het andere was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezig, toen de krijg uitbrak. In het voorjaar van 1793 dankte de Republiek haar redding aan de hulp der geallieerden. Noch landmacht nog zeemacht waren in staat weerstand te bieden; de besluiten tot herstel van beide waren te laat genomen en werden te traag uitgevoerd, om vrucht te kunnen dragen. De vigourcuse tegenstand, waardoor, naar Van der Spiegel weet te vertellen, de vijand afgeslagen is, bestond alleen op 't papier, waarop hij schreef. De voorspoed der vreemde wapenen bij Aldenhoven en Neerwinden voorkwam den val der Republiek, die reeds Dordrecht aan een Engelsche bezetting had moeten toevertrouwen. De Fransche legers trokken terug, omdat zij in den rug werden bedreigd. Niet aan eigen kracht, maar aan het krijgsgeluk, dat tijdelijk de Oostenrijksche vanen volgde, was het te danken, zoo het gevaar onze grenzen verliet. Door Frankrijk tot vijand verklaard, was de Republiek door de eerste coalitie gered. Toch wilde Van der Spiegel van geen aansluiting aan haar hooren: hij deed niet mede aan de conventiomanie, gelijk hij sprak. ‘Zoo de conventiën niet anders inhouden, dan 't geen ik lees, zullen wij ook in hun goed effect participeeren, als hebbende tot oogmerk de bevordering van de gemeene zaak. Zoo zij iets anders inhouden, zou ik liever de Republiek isoleeren, wanneer zij altoos meester blijft van haar eigen zaak.’ De vruchten van dit vrijwillig isolement waren niet gunstig. Zoo weinig bleef de Republiek meester van haar eigen zaak, dat zij, ofschoon door geen conventie aan Oostenrijk verbonden, de tegen Frankrijk verbondenen met alle kracht steunen moest. Door haar werd het Oostenrijksche leger van geschut voorzien. De geheele artillerietrein, die voor Condé en Valenciennes heeft gediend, was van ons, verklaarde de Raadpensionaris. Het legercorps der Republiek, omstreeks 20.000 man sterk, moest onder Oostenrijksch opperbevel aan den veldtocht deelnemen, nu en in 1794. Ook Pruissen vroeg en verkreeg hulp; de kanonneerbooten van den staat lagen voor Mainz, om bij de herneming der stad dienst te doen. De Republiek, zonder verbonden met de geallieerden, die recht gaven tot het stellen van voorwaarden, offerde haar geld, haar troepen en haar zeemacht in de beide veldtochten op, om de eerste coalitie te steunen tegen Frankrijk en den krijg van haar eigen grondgebied verwijderd te houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van een dergelijke vrijwillige ondersteuning, zoo het heette, scheen van der Spiegel alle heil te wachten. Hij vleide zich langs dezen weg groote voordeelen voor den staat te verwerven. Na April 1793 heeft hij maanden achtereen onderhandeld, om schadeloosstelling voor de verleende hulp te erlangen. Geen der mogendheden, die aan den strijd deelnamen, dacht er aan, om zonder behaalde voordeelen aan Frankrijk den vrede te schenken. Waar men aan het gespuis der revolutie ook den vrede zou vergunnen, op Frankrijks bodem of daarbuiten, hij zou betaald moeten worden. Engeland en Oostenrijk konden de schadeloosstelling zich zelve verzekeren: wat billijker, dan dat de Republiek door hun tusschenkomst vergoeding verkreeg voor haar deel aan den strijd, voor de opofferingen, die zij zich getroostte? Vooral door Engelands voorspraak hoopte de Raadpensionaris te slagen. Van de keizerlijke regeering te Weenen, met welke de Republiek steeds op gespannen voet verkeerde, was niets te verwachten, tenzij de invloed van Londen haar onwil brak. Te Weenen moest men leeren inzien, hoe billijk het was, dat ‘de keizer, die aan de Fransche zijde de limieten van zijn rijk kon uitbreiden, de Republiek aan den kant van Oostenrijksch Braband en Vlaanderen vergenoegde.’ In Aug. 1793 werd om dezen eisch toe te lichten en de ondersteuning van Engeland te verkrijgen, de griffier Fagel naar Londen gezonden. Het geheele jaar door gaf de zaak aanleiding tot veel diplomatieke gesprekken en brieven, die tot geen het minste resultaat leiden. Te Weenen wilde men de Republiek wel tot bondgenoot hebben ad honores, maar weigerde zich over de schadeloosstelling van H.H.M. te verklaren. De loop van den krijg in 1794 vernietigde ook de geringste kansen. De beer, over de verdeeling van wiens huid zoovele nota's waren gewisseld en zoo vele onvriendelijke woorden gevallen, bleek niet geschoten te zijn. De politiek van isolement, door Van der Spiegel aanbevolen, had geen de minste vrucht op diplomatiek gebied gedragenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Even arm aan goede gevolgen, als dit isolement op diplomatiek gebied, was het op militair terrein. Van invloed uitoefenen op den gang der militaire aangelegenheden, was geen de minste sprake. Bij het uitbreken van den krijg had van der Spiegel zich voorgesteld, op zelfstandige wijze er aan deel te nemen. Het was zijn wensch, dat ‘de Engelsche en Hollandsche armeën te zamen zouden ageeren, en voor gemeenschappelijke rekening de conquesten op den vijand maken. Bij het einde van den oorlog ware men dan meester geweest om ze niet uit handen te geven, dan op goede voorwaarden, gelijk men met de Oostenrijksche Nederlanden gedurende den successieoorlog had gedaan.’ Jammer maar, dat die grootsche opvatting eenige kleinigheden over het hoofd zag. De Republiek was aan het einde der eeuw niet, wat zij bij haar aanvang geweest was. Zij was een tandelooze oude, die veel sprak over haar roemrijk verleden, maar de krachten miste, om gevaarlijk voor haar vijanden te zijn. Veroveringen behaalt men niet zonder een krachtig leger: en wat vermocht de zwakke staat, die haar eigen grenzen niet wist te verdedigen, met een corps van 20 à 25000 man, dat de bevelen der coalitie moest volgen? Zelfs aan overleg met haar over de militaire ondernemingen werd niet gedacht. H.H.M. stelden herhaaldelijk aan de strijdvoerende mogendheden de samenkomst van een congres voor, om het militair concert te bepalen. Maar noch Engeland noch Oostenrijk had er ooren naar, en de coalitie ging rustig voort, in de beide campagne's, zich van de troepen der Republiek te bedienen, zonder om haar wenschen zich te bekreunen. De militaire operatiën vernam zij, als zij waren uitgevoerd of mislukt. ‘Vaste afspraken kon men niet maken,’ schreef de hertog van Coburg eens aan Willem V, toen de aandrang op samenspreking wat ernstiger en nadrukkelijker was dan gewoonlijk: ‘elken dag veranderde de staat der zaken, en werd men gedwongen zijn plannen te wijzigen.’ Ook het recht, om boos te zijn over de eigenmachtige wijze, waarop met de Nederlandsche troepen werd omgesprongen, en de onverschilligheid, waarmede zij werden prijsgegeven, werd aan de Republiek betwist. In September 1793 werden de Hollandsche troepen, onder de Prinsen van Oranje bij Meenen en Wenink gelegerd, na een strijd van vijf uur met aanzienlijk verlies door de Franschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de vlucht geslagen. Deze nederlaag maakte een diepen indruk in de Republiek, omdat zij geheel onnoodig werd geleden. In de nabijheid van het slagveld stond het corps van den Oostenrijkschen generaal Beaulieu, die ondanks dat hij herhaaldelijk door den Erfprins was te hulp geroepen, zich niet in beweging stelde, dan toen het te laat was en hij slechts den terugtocht der Hollanders kon dekken. Verbitterd over deze wijze van bejegening, gelastten H.H.M. den Erfprins, de troepen van den staat niet meer dan de troepen van Z. Keiz. Majesteit zelve te exponeeren. In overeenstemming met dit bevel weigerde weinige weken later de bevelhebber van het leger der Republiek aan Coburg de hulp, die hij vorderde, om Maubeuge te ontzetten. De Oostenrijksche generaal werd daardoor gedwongen tot den terugtocht, die aan de tweede campagne der coalitie in de Nederlanden op weinig schitterende wijze een einde maakte. Overal, in Engeland zoowel als te Weenen, werd het gedrag der Republiek streng afgekeurd, en alleen de verkoeling, die er tusschen den keizer en het Engelsche kabinet ontstond, kwam der Republiek ten goede. Toen in het voorjaar van 1794 Pruissen aan den revolutiekrijg zich onttrok, en zelfs door de subsidiën der zeemogendheden zich niet liet bewegen, om haar aandacht van Polen op de Oostenrijksche Nederlanden te vestigen, was het einde te voorzien. Om de Noordelijke republiek werd niet gedacht, naar haar wil niet gevraagd. De keizer liet de zorg voor de verdediging zijner Nederlandsche bezittingen kalmpjes aan Engeland en de Republiek over. Oneenigheid onder de generaals verlamde wat restte van overgebleven krachten. Den 22sten Juli keerde het verzwakte Nederlandsche leger op den vaderlandschen grond terug, dien het voortaan alleen, met Engelsche hulp, zou te verdedigen hebben. En ook deze steun ontzonk eerlang. De aanwezigheid der Engelsche armee vermeerderde niet de veiligheid, slechts de onrust en het gevaar. Overtuigd, dat het Stadhouderlijk Bestuur niet deed, wat het kon, doordrongen van de noodzakelijkheid om den strijd tegen de revolutie naar elders over te brengen, waar beter kansen op slagen zich aanboden, bleek het kabinet van Londen reeds in September ongenegen, de Republiek langer te verdedigen. De landmacht onder York maakte zich gehaat door haar voortdurend terugtrekken, en berucht wegens haar schaamteloos uitplunderen der doorgetrokken gewesten. Wat Willem V | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en van der Spiegel persoonlijk en schriftelijk ook beproefden om zoowel te Londen als te Berlijn tot krachtiger hulpbetoon op te wekken, het was alles vruchteloos. Bij Oostenrijk had het Engelsch kabinet de belangen, ja de eischen der Republiek voorgestaan, zoo lang er uitzicht op slagen in de Nederlanden scheen. Maar toen èn Pruissen èn Oostenrijk het Nederlandsch strijdtooneel verlieten, om in Polen vergoeding voor de geleden verliezen te zoeken, liet Engeland de machtelooze aan zich zelve, d.i. aan haar ondergang over. Zulk een uitkomst van den strijd, anderhalf jaar vroeger met kloek vertrouwen aanvaard, had niemand kunnen voorzien. Toch bewees zij, dat het vertrouwen op valsche gronden had gesteund. Toen het er op aankwam, om den strijd met Frankrijk te voorkomen, door zich van elke uittarting te onthouden, had men niets gedaan, dan door dik en dun Engeland volgen. Toen de krijg uitbarstte, weigerde men aansluiting aan de coalitie, en bood zelfs weerstand aan Engelands aandrang, om zich met Oostenrijk te verbinden. Volgzaam, toen zelfstandigheid had kunnen baten, was men zelfstandig, toen volgzaamheid meer baten dan schaden kon. En waarom? Slechts een defensieven krijg had van der Spiegel willen voeren, en hij had aan den offensieven der coalitie deelgenomen. De Republiek had schatten gelds en schatten van menschenlevens, in verhouding tot de beschikbare krachten, opgeofferd ten dienste van anderen. Toen deze zich terugtrokken en zij tot verdediging van haar eigen grondgebied werd geroepen, was zij uitgeput en machteloos. Van der Spiegel meende op dezen wijze gelijktijdig de vrijheid en zelfstandigheid der Republiek tegenover de groote mogendheden te handhaven en voordeel te behalen. De uitslag ware wellicht geen andere geweest, zoo hij aan de coalitie had deelgenomen, maar het recht, om ondersteuning tot den einde toe te vorderen, zou niet gemist zijn. Gelijk hij in zijn binnenlandsche politiek zich leiden liet door zijn liefde en bewondering der oude staatsorde, liet hij zich in zijn buitenlandsche leiden door de herinneringen van vroegere grootheid en machtsbetoon. Voor hem was het roemrijk verleden nog niet ten einde. Een nobele dwaling, die voor zijn vurige liefde tot zijn land pleit, maar een dwaling in een staatsman. Hij zou er zich niet aan schuldig hebben gemaakt, indien hij aan de Poolsche kwestie haar volle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beteekenis had toegekend. Maar voor hem lag de spil der Europeesche politiek nog altijd in het westen: dat zij meer en meer zich naar het oosten verlegde, zag hij niet in. Hij leefde ook in zijne diplomatieke berekeningen in staatkundige toestanden, die met den dag meer ophielden te bestaan. De gemeenschap van belangen tegen het nivelleerend systeem van Frankrijk en de afhankelijkheid, waarin Oostenrijk, ter wille zijner Nederlandsche bezittingen, in vroeger dagen van de zeemogendheden had verkeerd, waren de grondslagen waarop zijn buitenlandsche staatkunde steunde. Dat de verhouding der groote mogendheden in de laatste vijftig jaar grootelijks was veranderd, dat nieuwe belangen zich diensvolgens deden gelden en een nieuwe gedragslijn voorschreven, had hij voorbijgezien. En daarom moest de politieke berekening falen, die aan de Republiek een groote rol beloofde, op voorwaarde van toestanden, die opgehouden hadden te bestaan. Het gebouw, dat hij in zijn politieke illusie had opgericht, zonk weg, omdat de grond, waarop het rusten, moest, ontbrak. Toch zou deze ongunstige uitkomst minder rijk aan noodlottige gevolgen zijn geweest, indien van der Spiegel in zijn binnenlandsche politiek ware geslaagd. In de twee eeuwen van haar bestaan had de Republiek herhaaldelijk zich bedreigd gezien, maar telkenmale was zij aan den ondergang, hoe nabij ook, ontsnapt. Aan de machtigste staten had zij weerstand geboden en haar onafhankelijkheid tegenover hen gehandhaafd. Het geheim van haar kracht lag in het belang, dat haar zelfstandig bestaan voor Europa had gehad, maar bovenal in den geest van eendracht en opoffering, die regeering en volk in de ure des gevaars had verbonden. Al bleek het eerste niet meer te gelden, de laatste kon redden zoo het bestond. Maar waren regeering en volk nog door den geest van eendracht en opoffering verbonden? Wie van der Spiegel bij 't uitbreken van den krijg de vraag had gesteld, zou van hem zelven een ontkennend antwoord hebben ontvangen. De Raadpensionaris ontveinsde het zich niet, dat er een breede klove tusschen de regeering en een aanzienlijk deel der bevolking gaapte. De democraten van 1787 waren onverzoend. De Restauratie had hen vervolgd, gestraft, verbannen, naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den vreemde gejaagd. Nooit hebben vervolgingen verzoening met den vervolger gebaard, maar thans minder dan ooit. ‘Toen Oranje de patriotten verjoeg - getuigde een hunner jaren later - deed hij niets anders, dan hen naar de Hoogeschool van Patriotismus en Revolutie te zenden.’ En zij waren leergrage studenten geweest. In België, doch bovenal in Frankrijk, was hun staatkundige ontwikkeling met reuzenschreden vooruitgegaan. Zij zagen in, welke armzalige stumpers zij waren geweest, die slechts grondwettig herstel van verouderde rechten hadden geëischt. Niet voor verouderde rechten, maar voor eeuwige rechten werd in Frankrijk gestreden. Een eeuwenouden troon wierpen daar hunne geestverwanten neer, om de heerschappij van beginselen te vestigen, die niet voor een enkel volk, maar voor de menschheid de voorwaarden van vrijheid en volksgeluk waren. Met een gevoel van beschaamdheid over hun zwakheid en aarzeling in vroeger dagen zagen zij het aan, hoe de Fransche broeders, zonder eenigen eerbied of verschooning voor de persoonlijke rangen of belangen hunner tegenstanders, hun beginselen in toepassing brachten, en een maatschappelijke orde sloopten, met dezen in onverzoenlijken strijd. En met de vurige geestdrift van jonggeloovigen, geprikkeld door de verbittering, die vervolging en lijden opwekt, zagen zij naar den dag uit, waarop het hun vergund zou zijn zich te wreken op hun vervolgers, die hen dwongen in den vreemde een leven vol ontbering te lijden, en tevens verlossing te brengen aan de geestverwanten in het vaderland, die nog zuchtten onder het onteerend juk. Bij deze achtergeblevenen zouden hun denkbeelden geen tegenstand ontmoeten, want ook zij hadden geleerd; ook zij waren tot de overtuiging gekomen, dat geweld, revolutie, het eenige redmiddel was, dat overbleef. De maatregelen der regeering, halve maatregelen van hervorming, die nergens de gebreken ingrijpend verbeterde, waren niet geschikt om politieke tegenstanders te winnen, die over willekeur en bevoorrechting tot in de vervolging toe klaagden. De burgers, de mannen zonder aanzienlijke relatiën, waren de slachtoffers hunner meeningen geworden, maar de hoofden hunner partij waren verschoond. Zelfs Van Berkel was op vrije voeten gebleven en nam zeer onbeschroomd en stichtelijk zondag aan zondag zijn plaats in de regentenbank in de kerk te Haarlem in, terwijl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij, die zijn volgelingen waren geweest, werden vervolgd en gestraft. De restauratie had niets gebracht, dat tot berusting kon stemmen. De overmoed der stedelijke regenten in de dagelijksche bejegening was even groot, als te voren: wie niet tot hun kring of familiën behoorde, werd op het raadhuis van Amsterdam, onverschillig welken rang hij in de maatschappij bekleedde, met een minachtend ‘kerel’ begroet. Er zijn stemmingen, waarin speldeprikken pijnlijker wonden, dan zware slagen. Veel wat in vroeger jaren uit gewoonte was gedragen, had opgehouden onverschillig te zijn. Toen hadden zij gestaan en gestreden tegen mannen, die steeds de vijanden der volksvrijheid waren geacht. Thans werden zij verdrukt door regenten die voor geen klein gedeelte in vorige dagen de eerste plaatsen in hun rijen hadden ingenomen. In hunne oogen was Rendorp, die in Sept. 1792, verzoend met de stadhouderlijke partij, als Burgemeester van Amsterdam stierf, niets dan een verrader, wien zij haatten als een renegaat, een ontrouwe aan de heilige zaak des volksGa naar voetnoot1). En als hij waren er zoovelen, die zij elkander met den vinger aanwezen, vast besloten niet te vergeten en niet te vergevenGa naar voetnoot2). Ware de republiek in vrede gebleven, de rijen der persoonlijk onverzoenlijken zouden door den dood zijn gedecimeerd. Maar de rijen der patriotten werden niet gedund. Hun getal nam met ieder jaar toe. Al de ontevredenen, die een zwakke regeering steeds maakt: de gematigden, die noodzakelijkheid van hervormingen hadden erkend, en zich teleurgesteld zagen: jongeren vol eerzucht en gevoel hunner krachten, die zich uitgesloten zagen van het bestier van stad en land door het schaamteloos monopolie van lokale heerschers - zij vermeerderden telken jare de rijen der patriotten, die in om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwerping van het Stadhouderschap het eenige geneesmiddel voor al de publieke jammeren zagen. De openlijke twisten op de straat hadden opgehouden, maar de verwijdering der gezinnen duurde voort: in menigen familiekring is zij na 1787 sterker geworden, dan voor dien tijd. Beide partijen, voor- en tegenstanders van het bestaande regime, allen gevoelden, dat er maar ééne oplossing was. Het Stadhouderlijk bestuur gaf zich tot op zekere hoogte rekenschap van de stemming der gemoederen. Het wist, dat de patriotten niet berustten in hun nederlaag, maar op een omkeer van zaken hoopten. Wie de brieven van van der Spiegel leest, ziet, dat hij het gevaar volstrekt niet ontveinsde. Hij was bevreesd voor ernstige onlusten in het binnenland, als een buitenlandsche vijand de Republiek bedreigde. De noodzakelijkheid, om door sterke garnizoenen de patriotten in toom te houden, neemt hij onder de redenen van militaire zwakheid op. En toch maakte de Raadpensionaris zich illusiën ook op dit punt, en peilde hij de zwakheid van de regeering, wier voornaamste raadsman hij was, niet in haar ware diepte. Hij meende, dat het eigenbelang velen zou terughouden, hoe afkeerig ook van het bestaand bestuur: en dat de bloedige ontwikkeling der Revolutie in Frankrijk afschrikkend hier te lande werkte. ‘De eerlijke, verstandige patriotten gelijk allen, die iets te verliezen hebben, zijn meer bevreesd voor het effect der Fransche principes, dan geanimeerd tegen den actuelen regeeringsform,’ schreef hij in Januari 1793. En dit geloof bleef onwankelbaar, hoeveel er ook voorviel, dat tot nadenken had kunnen brengenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelfs de goede uitslag, door hem zelf vermeld, waarmede weinige weken later het Légion Batave - een legercorps uit gevluchte Patriotten door de Fransche regeering samengesteld - in de Republiek recruteerde, schokte het niet. De afschuw, dien het bloedtooneel in Frankrijk in hem persoonlijk wekte, werd door de patriotten, naar hij zich verbeeldde, gedeeld. Een zelfbedrog, gewoon bij allen, die hun eigen waardeering tot maatstaf van het oordeel van anderen maken. Zoo hij juist had gezien, had de geheime tegenwerking van de zijde der patriotten moeten ophouden. Maar daarvan was geen spoor te ontdekken. Zij verzamelden wapenen; breidden hun leesgezelschappen uit; werkten door geruchten en pamfletten op de publieke opinie, om haar ongunstig voor de regeering te stemmen. De belemmeringen, die het bestuur ondervond, namen toe in plaats van te verminderen. Van der Spiegel zocht de oorzaak in de vrees voor den buitenlandschen aanval, die het vertrouwen in den staat van zaken ondermijnde. Hij zag geheel over 't hoofd, dat de tegenkanting zich minder krachtig had doen gelden, toen het gevaar van den Franschen inval minder dreigende was geweest. Het verzet steeg met het gevaar. Zorgvuldig werden de patriotten in het binnenland, als die buitenslands in 't oog gehouden. De regeering had hare spionnen en ontving rapporten. Maar zij werd minder goed bediend, dan de patriotten, die van hunne zijde niet minder scherp de regeering gadesloegen. Hoe voorzichtig zij, onder het dadelijk bereik des bestuurs levende, ook moesten zijn, toen de krijg met Frankrijk was uitgebroken en de ongunstige loop hoop op steun van buiten gaf, nam hun stoutmoedigheid en werkzaamheid toe. Tot dusver hadden zij zich moeten tevreden stellen met het belemmeren van de regeeringsmaatregelen, het verspreiden hunner denkbeelden bij monde en in geschrifte, het uitstrooien van geruchten, het verdacht maken van personen des bestuurs. Maar in het begin van 1794 scheen de tijd gekomen, om verder te gaan. Zij traden door de uitgeweken geestverwanten in rechtstreeksche betrekking met de vijanden van den staat, volkomen bereid hun het land over te leveren. Deze bereidwilligheid blijkt uit de correspondentie door de hoofden te Amsterdam gevoerdGa naar voetnoot1). De jonge Amster- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
damsche koopman, I.I.A. Gogel, die in later jaren zijne groote talenten op waardiger wijze zou besteden, bood in Februari aan de representanten der Conventie bij het Fransche leger een memorie aan, die een merkwaardig bewijs levert van den scherpen blik, dien hij in de toestand der Republiek had geslagen, maar tevens van den onverzoenlijken haat, die hem en zijn partij bezielde. Voornamelijk in den middenstand, de winkeliers en kooplieden, zijn, volgens zijn teekening, hun aanhangers. Het gemeen en de hoogste standen zijn Orangisten. Groot is het deel der bevolking, dat zich niet verklaart, niet aansluit, doch ook onder hen winnen hun denkbeelden veld. De haat tegen Engeland is algemeen, onder alle standen. De vrienden van Frankrijk vermeerderen bij den dag, maar op hun zelfstandig optreden is niet te rekenen. De Republiek moet veroverd worden; het Bataafsche volk met geweld van wapenen onderworpen. Moeielijk is dit niet: want tegenstand zal de natie niet bieden. Een landing op Walcheren, gesteund door een legercorps in Staats Vlaanderen, biedt er den gemakkelijksten weg toe. De Franschen moeten de Constitutie medebrengen. ‘La présente trop vicieuse doit de suite être entièrement anéantie, ainsi que tous les privilèges, corporations, cours de justice, magistratures etc actuellement existantes. Le Gouvernement revolutionaire de suite établi, jusqu'à ce que la nation puisse sous l' auspice des représentans Français procéder à une nouvelle organisation. Un Tribunal Revolutionaire, assisté d'une Guillotine, devroit en même tems commencer ses functions.’ Eén bezwaar weegt blijkbaar Gogel op 't hart. Hij is bang, dat de Fransche broeders de natie voor rijk zullen houden. Hij betoogt daarom, dat dit niet het geval is. Een groot deel van het vermogen des volks is belegd in vreemde schuldbrieven, voornamelijk Engelsche. Doch dit is geen bewijs van rijkdom, want de waarde van die dingen is niet zoo heel groot. ‘Le valeur effective en est en autant nulle, qu'elle n'est pas disposible à volonté et très incertaine dans ce moment, où l'existence chancelante des gouvernements fait craindre une banqueroute générale, et peut être soudaine.’ Doch deze en soortgelijke finantiëele betoogen, dat er eigenlijk geen geld in 't land was, werden wel een weinig verzwakt door zijn aanbeveling van een belasting op grondslagen, die de aanwezigheid van meer dan geringe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kapitalen verondersteldenGa naar voetnoot1). De Fransche representanten zullen het hem wel vergeven hebben, zoo hij somtijds dwaalde, ter wille van den vurigen ijver en het warm geloof in een heerlijke toekomst, dat uit zijn Memorie sprak. ‘La France et la Hollande ne faisant plus, y compris la Belgique, qu'une même République, les thrones des despotes déjà si chancelants s'ecrouleraient incessamment. Carthage subjuguéeGa naar voetnoot2) pleurerait sur les ruines de sa grandeur passée; et 30 millions d'hommes formant un seul peuple de frères transmetteraient à leur postérité un bonheur sublime, jusqu'à présent inconnu aux mortels.’ Er waren intusschen nog eenige kleinigheden noodig, voordat de Hollandsche stervelingen dit ongekende geluk zouden genieten. De reactie van 1787 had in zooverre doel getroffen, dat de meerderheid der patriotten geen lust gevoelde, iets te wagen. De kalme bedaardheid van den landaard werd ook door den bitteren politieken wrok niet aan 't wankelen gebracht. ‘De Fransche patriot grijpt allerwege de wapens aan en vliegt naar de plaats, daar hij dezelve voor de zaak der vrijheid kan gebruiken; maar de Hollandsche patriot, vernemende dat zijne verlossers in aantogt en nabij onze grenzen zijn, trekt rimpels in zijn voorhoofd, zucht, steekt een pijp tabak aan, en gaat dezelve vreedzaam in zijn achterkamer zitten uitrooken.’ Van zulke voorstanders was geen krachtige ondersteuning en geringe opoffering te wachten, maar tevens geen verzet te duchten. De Patriotten zouden zelve de gehate regeering niet omverwerpen, maar ze evenmin verdedigen. De Fransche broeders, gewapend met guillotine en constitutie, konden gemakkelijk het land veroveren en de natie in hun geluk doen deelen. Hoe weinig vleiend voor het volkskarakter de trekken ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren, die de Amsterdamsche hoofden voor de schets hunner geestverwanten bezigden, waarborg voor gematigdheid schonken zij niet. Van afkeer van Robespierre's denkbeelden en bloedstorten was zoo weinig sprake, dat niet alleen Gogel met verschillende meeningen van den revolutionairen despoot instemming betuigde, maar ook zelf de guillotine vorderde. En niet alleen hij. In een plan van samenwerking voor de clubs in verschillende steden ontworpen, werd de instelling ‘van een revolutionaire rechtbank, geaccompagneerd met een guillotine’, onder de hoofdpunten opgenomen, waaromtrent geen verschil van gevoelen bestond. Dit sprak van zelf. Vrees voor het effect der Fransche principes, waaraan de Raadpensionaris geloofde, bestond bij de patriotten niet, al waren zij uit nationale voorzichtigheid geheel ongeneigd om er zich voor te wagen en op te offeren. Zij konden wachten: uitstel zou geen afstel worden. Een te vroeg handelen zou slechts nieuw lijden over hunne hoofden uitstorten. Toen in de tweede helft van Juli het Hollandsche leger op het grondgebied van den staat was teruggekeerd, en de Fransche troepen naderden, werd er eene algemeene vergadering der patriotten uitgeschreven. In den nacht van den laatsten Juli had zij in den Haarlemmerhout in het Wapen van Amsterdam plaats. De burger I.G.H. Hahn, die de bijeenkomst leidde, stelde voor, om de revolutie op een gewelddadige wijze te beginnen, door een aantal bekende regenten en magistraatspersonen te vermoorden. De meerderheid verwierp het voorstel, omdat men zich exponeerde, om de geheele patriotsche partij aan de wraak van den Oranjeaanhang op te offeren. Voordat men een opstand beproefde, moest men beter geïnformeerd zijn omtrent de militaire en staatkundige oogmerken van de Franschen. Niet het beginsel, de tijdigheid van den maatregel deed hem verwerpen.
‘Indien er geen neerslachtigheid komt onder de regenten en voorname ingezetenen, vertrouw ik, dat wij, onder Gods zegen, het land behouden zullen’, had de Raadpensionaris in 1793 geschreven. De regenten en voorname ingezetenen - zij waren het, op wie de restauratie had gebouwd en nog altijd, nevens het buitenland, steunde. Eigenbelang schreef gebiedend aan de regenten voor, de staatsorde, die hun de oude macht had hergeven, met al hunne krachten staande te hou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den. Wat zou er van hen worden, indien het werk van 1787 te niet werd gedaan, en de vijanden de macht in handen kregen? Zoo rekende en sprak men in de regeeringskringen. En schijnbaar terecht, want de restauratie had veel voor de oude regenten gedaan. En toch vergiste men zich. In 1786 had de regentenaristocratie uit nooddwang voor den Erfstadhouder gebogen, maar zonder vrede met hem te hebben. Zij was hersteld in hare lokale heerschappij, maar zonder invloed op den algemeenen gang van zaken te verkrijgen. Enkele personen, Rendorp, Dedel, en anderen werden om adviezen gevraagd, maar buiten hen om werd beslist. Zij hadden invloed genoeg, om hervormingen te beletten, die met hun belang streden, niet om een enkele tot stand te brengen, wier noodzakelijkheid zij inzagen. Als de Republiek in gevaar zou verkeeren, kwam alles op Holland aan. Holland had in 1672 het land gered. Als Holland bedreigd werd, kwam alles op Amsterdam aan. De grootste en sterkste stad, de rijkste aan hulpmiddelen, het gemakkelijkst van aanvoer te voorzien, kon desnoods alleen weêrstand bieden. De houding van Amsterdam in 1787 was nog in aller geheugen. Welnu - Holland en Amsterdam waren ontevreden. Zij waren ontevreden, omdat de restauratie niets dan een herstel van den ouden toestand, ook van wat zij misbruiken noemden, geweest was. De regeeringsreglementen in Gelderland en Utrecht waren niet afgeschaft. De afval van de volkspartij werd niet gerechtvaardigd door verbeteringen, die de Restauratie aanbracht. Wat zij zelven vroeger hadden bestreden, bleef voortbestaan. Zij waren ontevreden, omdat de maatregelen der regeering Holland niet ontlasten. Zwaar in schulden, zag de machtige provincie zich met het grootste deel beladen van de finantieele opofferingen, die de krijg oplegde. Zij waren ontevreden, omdat de buitenlandsche politiek hunne instemming niet had, omdat de nauwe aansluiting aan Engeland en Pruisen streed met de belangen der handelspolitiek, die zij voorstonden, omdat het buitenland hen quotiseerde, ter wille van een krijg, dien zij afkeurden en van wiens ongunstige loop, ten gevolge van Pruisen's terugtreden, zij aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Prins de schuld gaven, omdat deze den Pruisischen Koning van zich had vervreemd. Zij waren ontevreden, omdat zij vastgeketend waren aan een politiek, die zij niet richten konden, en die zich, bouwende op de alliantien met vreemde mogendheden, noch om hun eischen, noch om hun bezwaren bekommerde, maar haar wil doorzette, ten spijt van alle waarschuwingen. Rendorp had in 1788 den raad gegeven, om in de voornaamste handelssteden kamers van koophandel op te richten en aan deze niet het recht, maar slechts de vergunning te schenken, voorstellen aan de regeering te doen. Wat had die verstandige raad uitgewerkt? Amsterdam had onder de hand tegen finantieele maatregelen bezwaar gemaakt. Wat had het gebaat? Zelfs de overweging, hoe noodig het was den machtigen handelsstand te winnen, was te zwak geweest, om hen, die het bestuur in handen hadden, tot verbeteringen te bewegen, die onverschilligen in belanghebbende aanhangers konden veranderen. De stadhouderlijke regeering gebruikte Amsterdam, als zij het noodig had, maar bekommerde zich overigens noch om zijn wenschen noch om zijn raadgevingen. Als Burgemeesteren van Amsterdam brievenGa naar voetnoot1) tot Zijne Hoogheid richtten, bleven die missiven weken achtereen onbeantwoord. Kwam er eindelijk antwoord, dan was het gewoonlijk in zulke generale bewoordingen vervat en op zulk een omzichtige wijze ingericht, dat men er niets aan had. Het was duidelijk, Amsterdam werd voor niets gerekend. De regentenaristocratie had veiligheid tegenover de volkspartij gewonnen, maar overigens werd zij, zoo het mogelijk was, minder nog dan te voren gekend in zaken der regeering, en was gedwongen te berusten in maatregelen, die haar werden opgedwongen. Voor haar onderwerping aan Oranje kon zij op geen enkelen prijs wijzen, die hen rechtvaardigde tegenover de natie. Maar van dit alles zag de regeering niets. Zij meende alles te doen, wat vereischt werd, indien zij maar personen tevreden stelde. Toen in 1789 de magistraatsbestelling te Amsterdam plaats had, verklaarde Van der Spiegel, dat men met de grootste omzichtigheid de nieuwe magistraten had gekozen, en zich vleide ‘de gevoeligheid van familiën verschoond te hebben, wie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het van het meeste belang was te winnen.’ Hoe weinig die winst beteekende, zagen vreemden in. De regeering zelve was met blindheid geslagen. Toch viel in de anderhalf jaar, dat de krijg duurde, genoeg voor, om de oogen te openen. Wat baatte de steun der regenten, der aanzienlijke familiën, waarop werd gebouwd? Toen de restauratie plaats had, waren de finantiën in de grootste wanorde. Men had in verschillende vormen beroep moeten doen op de beurzen des volks. Morrende, vloekende op de patriotten en hun wanbestuur, dat allen zoo duur te staan kwam, hadden de Oranjegezinden betaald; ook de patriotten, zelfs geëmigreerden, omdat zij niet durfden weigeren. Doch de uitgebroken krijg had den nood vergroot. De oorlog, hoe lang ook voorzien, had de Republiek verrast, voordat leger en marine in behoorlijken staat waren gebracht. Alles moest op eenmaal geschapen worden. Geld, veel geld was nu en voortdurend noodig. Op den Raadpensionaris kwam alles aan; hij was de man, die de hulpbronnen moest aanwijzen en openen. Van der Spiegel bewees opgewassen te zijn voor de zware taak. Hij beraadslaagde met finantieele specialiteiten of met regenten, die door hun relatiën de stemming op de beurs konden kennen. Tot leeningen in verschillenden vorm, voor de Staten-Generaal en voor Holland, werden besluiten genomen. Aan den goeden uitslag scheen niet te twijfelen. De Republiek was rijk: ondanks de kwijning van den handel na 1781 was het privaat-vermogen groot genoeg, om allerlei buitenlandsche leeningen te doen slagen. In de laatste drie jaren, gaf Hope in 1791 op, waren jaarlijks niet minder dan twintig millioen in buitenlandsche negotiatiën geplaatst. De regenten en de vermogenden zouden zeker in hun eigen vaderland niet minder vertrouwen, niet minder er voor veil hebben! De hoop werd bitter teleurgesteld. Het persoonlijk belang, dat de regenten en vermogenden in het behoud der Republiek hadden, bleek te zwakke prikkel. Amsterdam, dat in 1787 ‘le théatre le plus intéressant que la démocratie ait encore presenté à la nation’ was geheeten, toonde den ouden geest van verzet nog niet afgezworen te hebben. Zelfs geen loterijleening, in vroeger jaren zoo geliefd, bood bekoorlijkheid meer aan. De regeering had verwacht, dat de binnenlandsche leeningen ongunstig op de buitenlandsche zou werken. Het tegen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel had plaats. In 1793, toen men nog vragen kon, hoever men de veroveringen op Frankrijk wel zou voortzetten? en wat ieder mogendheid zou behouden? toen er geen sprake was van dadelijk gevaar voor den staat, werden op nieuw importante geldleeningen voor buitenlandsche mogendheden gesloten, maar Holland kon geen geld bekomen. Met het stijgen van den nood nam de tegenkanting toe. Al onze getenteerde negotiatiën mislukken, klaagde van der Spiegel. Toen, in 't volgende jaar, de nieuwe subsidie aan Pruisen was aangenomen, verklaarden de regenten, dat zij niet verkozen door Engeland gequotiseerd te worden. Van der Spiegel wilde papier creëeren op den voet van de navy-bills in Engeland, die na den oorlog zouden worden afgedaan; de beurs weigerde ze aan te nemen. Te Amsterdam strooide men uit, dat men den vrede kon hebben, als men maar wilde, en dat men daarom aan de regeering de gelden voor den krijg moest onthouden. Zelfs dwangmaatregelen, geforceerde heffingen, baatten niet en brachten niet op. ‘Alle beurzen die iets aan het land betalen moeten, of van welke eenige extra-ordinaire ondersteuning zou kunnen gewagt worden, zijn gesloten, en daarentegen alles, wat het land schuldig is, wordt met verdubbelde pressance afgehaald’, schreef van der Spiegel op 't oogenblik, dat de vijand het Hollandsche leger naar het vaderland had teruggedreven. De vermogenden zonden hun geld buiten 's lands, maar een negotiatie voor den staat, door Engeland te guarandeeren, weigerde men te sluiten. ‘Voor de Staten is geen penning te krijgen’, beleed de Raadpensionaris met bitterheid. ‘Het land, dat de rijkste iugezetenen bevat, loopt gevaar het eerst geëpuiseerd te zijn.’ De volgende jaren zouden het tegendeel bewijzen. Het land was niet uitgeput: de natie was rijk genoeg, om te helpen. Maar ‘de geldzakken’, zooals van der Spiegel ze noemde, voerden op de beurs een politieken krijg. Zij wilden het Stadhouderschap niet staande houden. De patriotten hadden de leiding der bewegingGa naar voetnoot1) en spaarden geen middel, om te slagen. Van der Spiegel werd persoonlijk aangevallen: zijn eerlijkheid, zijn bekwaamheid als financier verdacht gemaakt. Met meer gevoeligheid, dan men verwachten zou van een man, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die verklaarde nooit te lezen wat tegen hem geschreven werd, verdedigde hij zich. De Prins trok zijne partij en de Staten rechtvaardigden hem openlijk. Maar wat baatte het? Het geschokte vertrouwen werd niet teruggeschonken, noch aan hem noch aan den staat. Patriotsche leveranciers weigerden te leveren aan de regeering, anders dan tegen contante betaling. Met elken dag nam de verlegenheid toe. De provinciën betaalden hun quota's niet: de leeningen slaagden niet. De ordonnantiën konden niet voldaan worden, in den Haag werd een leverancier, die zesmaal het bedrag van den staat had te vorderen, voor een schuld van 30 mille gearresteerd. ‘Leen ons honderdduizend pond sterling’, bedelde de Republiek in October bij de Engelsche Regeering.
Een politiek, die tot zulke uitkomsten leidt, mag geen aanspraak op ongeschokt vertrouwen maken. In de eerste jaren der restauratie hadden de heeren Staten blindelings het spoor gevolgd, dat hun werd voorgeschreven. Men mocht over den Stadhouder, zijn omgeving en zijne raadslieden denken, zoo als men wilde, de herinnering aan de Pruisische macht was voldoende om van verzet te weerhouden. Van der Spiegel bovendien, hoe inschikkelijk en berustend ook tegenover den Erfstadhouder, was het volstrekt niet tegenover de afgevaardigden der Hollandsche steden. Toen in 1794 bij de Staten van Holland gedelibereerd werd, om een Rotterdamsch koopman Bottereau, die onder verdenking lag van met de Franschen in verboden betrekking te staan, te verbannen, maakten de afgevaardigden van Gouda bezwaar, om daarin te bewilligen, zonder ruggespraak met hunne principalen. Zulk een vrijmoedigheid, om over een voorstel van hem niet dadelijk op zijn advies te willen beslissen, scheen de Raadpensionaris zoo ongepast te vinden, dat hij, na het opnemen der stemmen, het besluit in dezer voege inkleedde: ‘welnu, EdelGrootmogende Heeren! dan is de conclusie dat aan Bottereau de geheele Provincie van Holland ontzegd wordt, behalve de stad Gouda, welke dan aan zulk slag van volk tot verblijf kan worden aangewezen.’ De gedeputeerden van Gouda geraakten door deze apostrophe zoodanig in verlegenheid, dat zij, na een oogenblik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aarzelens, mede aan de uitzetting hun stem gavenGa naar voetnoot1). Dergelijke uitvallen en driftige buien waren volstrekt niet zeldzaam; en de plaats, waar hij zich bevond, was voor van der Spiegel geen belemmering. Eens, dat hij in de vergadering der Provincie zich op zijn post bevond, ontving hij een exemplaar van een stuk, dat hij gesteld had en dat aan de Staten zou rondgedeeld worden. Hij doorliep het even en vond er deze en gene zinstorende fout in, wat zijn gramschap zoozeer opwekte, dat hij het in stukken scheurde en ze stampvoetende op den grond wierp. Toen het later aan de leden ter hand kwam, was alle twijfel, wie er de steller van was, waarnaar men anders nog zoude geraden hebben, geheel opgehoudenGa naar voetnoot1). Die verbazende prikkelbaarheid kwam zeker voor een goed deel uit zijn gestel voort: hij was een bitter sukkelaar aan jicht. Maar zijn zeer krachtig zelfbewustzijn mocht er zich ook een deel van toekennen. Hij gevoelde zijn eigenwaarde niet zwakker dan een van zijn bewonderaars en het scheen hem alleszins betamelijk toe, dat men voor zijn wil en inzicht boog. Hij had niet gaarne, dat men zich bemoeide met hetgeen hij zijn zaken beschouwde, al waren het ook die van den staat. Toen in 1793 de griffier naar Londen was vertrokken, om de schadevergoeding der Republiek te bepleiten, had de Pruisische gezant von Keller aan den Raadpensionaris een bezoek gebracht, en hem over het doel der reis pogen te polsen. Maar hij had den wind voorin gekregen: ‘het was wel ongelukkig als men zich niet bewegen kon, zonder te doen soupçonneeren, dat er iets achter stak; het was hem van den zomer ook gebeurd; hij meende toen naar Spa te gaan tot herstel van zijn gezondheid, maar er werden zooveel conjecturen gemaakt, dat hij prefereerde thuis te blijven, enz.’ Zulk een vorm van diplomatiek discours lokte niet aan. De heftige en prikkelbare Raadpensionaris was bij de diplomaten in den Haag volstrekt niet gezien. Lord Auckland was de laatste, die met hem ingenomen was. De hooge toon, dien hij dikwijls aansloeg, mocht in 1700 misschien gepast zijn geweest in den eersten minister der machtige Republiek, in den staatsdienaar van den krachteloozen staat na 1787 was hij geheel misplaatst. De aanzoeken om hulp, die hij voortdurend tot de bondgenooten buiten'slands moest richten, ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leenden er geen kracht aan. De Pruisische gezant verliet in Juli, om bevrijd te zijn van de voortdurende lastige vertoogen, den Haag. De Engelsche bleef zonder iets te doen, dan met algemeenheden antwoorden op den aandrang, waarmede hij bij iederen Jobsbode, die in den Haag aankwam, bestormd werd: hij begreep de nota's niet, die men hem toezond, en vond ze gewoonlijk droog. Achter zijn onverstoorbare kalmte en koelheid schuilde de onwil zijner regeering weg, om verder opofferingen voor een regeering te doen, die, naar men in Londen zeide, in het bezit van onuitputtelijke ressources, zelve niets voor haar redding deed, maar alles van haar bondgenoot wachtte. Indien van der Spiegel, toen hij de resultaten voor zich zag van de binnen- en buitenlandsche staatkunde na 1787 gevolgd, den Stadhouder de noodzakelijkheid had doen inzien, om onverwijld een einde aan den krijg te maken, hij had op bijval van de zijde der Staten en der Regenten kunnen rekenen. Zoo hij geslaagd was, wat in den zomer van 1794, onmiddellijk na Robespierre's val en zelfs weken daarna, volstrekt niet tot de onmogelijkheden behoorde, hij zou het Erfstadhouderschap eenige jaren levens hebben geschonken, en in elk geval den staat voor een ondergang bewaard, zoo weinig eervol als hem thans wachtte. Doch van der Spiegel klemde tot het laatst zich aan Engeland vast. Reeds in Juli had Zeeland het voorstel gedaan, dat men te Londen de vraag zou stellen, of het geen tijd werd om vredesonderhandelingen met Frankrijk aan te knoopen. Van der Spiegel wist, hoe afkeerig Pitt van het denkbeeld was, en wilde er daarom niet van hooren. Volgens artikel 7 van het traktaat van 7 April 1788 mocht de Republiek niet zonder haar bondgenoot tot onderhandelen overgaan. De Raadpensionaris achtte den staat daardoor gebonden, al bleef de hulp ook uit, die redding moest brengen. In 't laatst van Augustus werd de krijg op het grondgebied van de Republiek hervat. De geallieerde legers - de Oostenrijkers aan de Maas, de Pruisen bij Mainz, het Rijksleger bij Mannheim - wachtten het bevel af, door hen allen gewenscht, om voor goed zich van het strijdtooneel in de Nederlanden af te wenden. Toen zij het eerlang verkregen, richtten zij met gejuich hunne schreden naar elders, volkomen onverschillig voor de Republiek, die prijsgegeven werd. Dat het lot van dezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat, gelijk van der Spiegel steeds had beweerd, dat van Europa besliste, werd door geen der groote mogendheden geloofd. Weemoedig is het de pogingen aan te zien, door de hoofden der Republiek weken achtereen aangewend, om het vertrek der Pruisen en Oostenrijkers te voorkomen. Het was alles te vergeefs. De eenige militaire hulp, die overbleef, was het Engelsche leger. Zij zou het veld houden, en de Hollandsche troepen in de vestingen worden verdeeld. Maar ook deze hulp bleek niets te vermogen of niets te willen. Bij de eerste beweging van het Fransche Noorderleger stoof de Engelsche armee terug. Achter de Maas, over Grave, legde de Hertog van York zich neer, en zelfs het beleg van 's-Hertogenbosch, als 't ware onder zijn oogen ondernomen, was niet in staat hem uit zijn werkeloosheid op te schrikken. Slechts een aanval der vijanden bracht hem in beweging. Zij namen de moeite, in October, hem op te jagen en naar Nijmegen terug te dringen. De weg naar Holland, door den Bommelerwaard, lag voor de Franschen open. In dezen nood gingen allerwege stemmen op, die om vrede riepen. Friesland deed thans het formeele voorstel ter tafel van H.H.M. Men zou eene bezending naar Engeland zenden, om de toestemming van den bondgenoot te verkrijgen. Maar de Regeering wilde er nog altijd niet van hooren. Zij kende Pitt's onwil en waagde niet, Engelands gunst te verliezen. In de vergadering van den 8en October, door den Stadhouder en den Engelschen gezant bijgewoond, kwam het voorstel in behandeling. Nadrukkelijk verzetten de hoofden van het Stadhouderlijk bestuur er zich tegen; onderhandelingen over een particulieren vrede aan te knoopen, was ondoenlijk; bij welslagen zou men de vroegere bondgenooten tot vijanden hebben; bij mislukken van hun hulp verstoken zijn. Eene bezending naar Engeland was noodeloos, omdat men de dispositie van 't hof van Groot-Brittannië kende. Van der Spiegel smaakte de voldoening nogmaals zijn pleidooi te winnen. Friesland's voorslag werd afgewezen. De politiek der regeering had opnieuw gezegevierd. Wel besloot de vergadering, den volgenden dag, dat men aan den Hertog van York een of meer bekwame officieren zou toevoegen. Maar de Prins van Oranje voerde het besluit eenvoudig niet uit, voordat hij van den Hertog van York het bericht had bekomen, dat hij de heeren met ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noegen zou ontvangen. Zoo was alles in vrede geschikt en verloor men de gunst van Engeland niet. Weinige weken later, half December, verklaarde het Engelsche kabinet noch geld noch manschappen voor de Republiek meer beschikbaar te hebben. Deze had zich voor de letter van een alliantie opgeofferd, die de bondgenooten niet weerhield hen prijs te geven. In dezen nood bleef slechts één redmiddel over: Amsterdam. In de hoofdstad van Holland lag thans het lot des lands. Zoo zij weerstand bood, tot de krijgskans keerde, tot de diplomatie der Republiek er in slaagde, als in 1672, Europa voor haar in beweging te brengen, kon de Staat en het Erfstadhouderschap worden gered. Maar in 1672 waren er geen patriotten en geen regenten, die door wrok en onverschilligheid onwillig waren het land te verdedigen. En thans was er geen Willem III, om wien volk en regenten met vertrouwen zich schaarden. In de eerste dagen van October kwamen de erfprins van Oranje en de hertog van York te Amsterdam. Onmiddellijk verspreidde zich het gerucht, dat de stad door Engelsche troepen zou worden bezet, en krachtig, door onderwaterzettingen als anderszins, worden verdedigd. Het bolwerk van het patriotisme in 1787 scheen bestemd om thans het bolwerk van het Stadhouderschap te zijn. Er was niemand, wien het vooruitzicht niet afschrikte. Een beleg is voor een handelsstad het ergste, wat haar treffen kan. De wonden, haar geslagen, zijn niet met herbouw van huizen te herstellen. De stroom van den handel verlegt zich, zoo hij gestremd wordt. Niet alleen de bronnen van welvaart van den tegenwoordigen tijd, ook die der komende dagen worden aangetast. En voor wien en voor wat zou deze opoffering geschieden? Voor een Stadhouderschap, dat bij geen enkelen stand der maatschappij zich geliefd had gemaakt; dat in de jaren van zijn onbestreden overwicht niets had gedaan, dat de oude grieven als onrechtvaardig deed verwerpen. Voor een staatspartij, die de Republiek tot de volgzame dienares van het buitenland had gemaakt, en opoffering op opoffering geëischt, om een krijg te voeren, dien niemand goedkeurde. Voor de zuster van den Pruisischen koning, wiens legerbenden men voor de stad had gezien, wat geen echt Amsterdammer vergat noch vergaf, hoe afkeerig ook van patriotsche gevoelens. Voor een prins van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oranje, wien, hoe hoog men zijn goede bedoelingen en liefde tot het land ook stellen mocht, niemand, noch burger noch regent, de intellectueele meerderheid toekende, die in het nominaal hoofd van den staat den rechtmatigen leider der volksontwikkeling doet erkennen. De regenten van Amsterdam mochten gehecht zijn aan hun macht, en slechts noode bereid om ze op te offeren, de lessen uit Parijs mochten verbitteren en met vrees vervullen, zij werkten. Zij roofden het onmisbare zelfvertrouwen in de deugdelijkheid hunner zaak, in de vruchtbaarheid der worsteling. Zelfs indien Amsterdam den strijd had kunnen opnemen, het wilde niet. De zedelijke kracht werd gemist, die bij elke onderneming van ernstigen aard niet slechts tot voortzetten en volhouden, maar reeds tot het aanvangen de hoofdeisch is. Doch al had de moreele kracht bestaan, het materieele vermogen ontbrak geheel. De bezetting der stad was volkomen onvoldoende en bestond zelfs voor een deel uit troepen, uit Valenciennes afkomstig, die beloofd hadden, vooreerst de wapenen niet meer tegen de Franschen te dragen. De Engelschen, van wier komst in Amsterdam sprake was, hadden hun naam stinkende gemaakt in het land, door hun gebrek aan krijgstucht en hun schaamteloos uitplunderen der bevolkingen. Hun komst kon het sein tot ernstige volksbeweging, zoo niet tot opstand zijn. In de gespannen stemming der gemoederen kon men het niet wagen, dit wapen aan de tegenpartij in handen te geven. Zij bewees genoeg, het voordeel te gevoelen, dat de benarde omstandigheden haar schonken, en bereid te zijn om er partij van te trekken. Op den 14den October verzocht een commissie van veertien personen, uit elken stand der maatschappij, een request aan Burgemeesteren te mogen aanbieden. Toegelaten, leverde Mr. C.W. Visscher een verzoekschrift over, door 3600 handteekeningen onderschreven. Het was in het verloop van weinige dagen tot stand gekomen en in de leesgezelschappen geteekend. Adressanten verzochten de stadsregeering, geen besluiten te nemen, om de stad in staat van verdediging te stellen of met inlegering van Engelsche troepen te bezwaren, of de omstreken van de stad te inundeeren. Werd aan hun wensch niet voldaan, onderteekenaars verklaarden dat zij openlijk tegen alle zoodanige maatregelen zich zouden verzetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onverwacht kwam dit dreigend optreden der patriotten niet. De regeering was onderricht geweest van hetgeen haar wachtte, en had in den Haag er kennis van gegeven. Een besluit der Staten van Holland, waarbij alle requesten werden verboden, was er het gevolg van. Het was op den vorigen dag gedateerd en zoo even, voordat de commissie was binnengelaten, van de puie van het Stadhuis voorgelezen. Doch ondanks deze voorzorg miste de stoutmoedige daad der patriotten de begeerde uitwerking niet. Wel weigerde aanvankelijk de president Burgemeester, Huydecoper van Maarseveen, onder beroep op der Staten verbod, het verzoekschrift aan te nemen, maar de geheele houding van hem en zijn mederegenten was vrij van eenige onheuschheid. Zij kwamen er rond voor uit, dat zij het in dit opzicht met de burgerij geheel eens waren, en verklaarden, dat het innemen van Engelsche troepen en het inundeeren der stad maatregelen waren, tegen welke zij zich zooveel in hun vermogen was zouden verzetten. Zelfs schroomden zij niet, in het meer vrije gesprek, dat volgde, hun moeielijke positie uit te spreken en te kennen te geven, dat ‘zij tusschen twee stoelen in de asch zaten en niets dan het welzijn der Burgerij bedoelden.’ Tevreden verliet de commissie het raadhuis, om aan haar committenten verslag te doen. Zij deed het in een gedrukt rapport, dat aan de leesgezelschappen werd toegezonden en met de aanmaning tot bedaardheid en vertrouwen eindigde. Beide bleken spoedig, niet overbodig te zijn. Wat de houding van Burgemeesteren op het Raadhuis niemand had doen vermoeden, had plaats. Het request van den 14den October werd de aanleiding tot een krachtsbetoon van de zijde des bestuurs, vijandiger, dan in de laatste anderhalf jaar was waargenomen. Toen een paar dagen later Visscher met drie zijner medeafgevaardigden op het Stadhuis verscheen, om het besluit der Vroedschap te vernemen, werd hij minder vriendelijk bejegend. Hij moest het request terugnemen, en hooren, dat het om de ‘ongemesureerde en onbehoorlijke termen’, waarin het vervat was, van de hand werd gewezen. Het was het voorspel van nog strenger maatregelen. Gelijktijdig werd een nieuwe publicatie van de Staten van Holland afgekondigd, waarbij niet alleen alle requesten, maar ook het houden van besloten gezelschappen werden verboden (17 Oct.). Dat het ernst en geen woor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den in den wind waren, bleek onmiddellijk. De eerzame bewoners van de Nieuwmarkt en omstreken zagen op dezen zelfden merkwaardigen dag dit brandpunt hunner samenkomsten en van hun kleinhandel door een militair cordon afgesloten. Het was op een huis in de Dijkstraat gemunt, de Burg geheeten. Daar was de moederclub der patriotten gevestigd en vergaderden verschillende leesgezelschappen. Blijkbaar had verraad de regeering op het spoor gebracht. Zij hoopte een belangrijke vangst te doen. Alle papieren werden doorsnuffeld, in hoop de plannen der patriotten en hun verstandhouding met den vijand te leeren kennen. Ook kruit en lood dacht men aan te treffen. Doch het gevondene was van weinig beteekenis en alleen het stadsslot, dat aan de verlaten woning tot de omwenteling te zien was, getuigde van de zege des bestuurs. Niettemin was de indruk groot, dien de krachtiger houding van de regeering op de patriotten maakte. Verbittering wisselde met ontmoediging af. Voorstellen, om dadelijk naar de wapenen te grijpen en een opstand te beginnen, werden overwogen, doch verworpen. Het bleek, dat de organisatie der partij veel te wenschen overliet, en dat de leiders aan geen geweld dachten, dan wanneer zij op hulp van buiten konden rekenen. Het stadsbestuur intusschen ging voort, maatregel op maatregel te nemen, om zijn tegenstanders machteloos te maken en schrik in te boezemen. De schutters, die deel hadden genomen aan de leesgezelschappen, werden ontslagen en hun de wapenen ontnomen. Een ieder werd verplicht opgave te doen van het kruit en de wapenen, die hij bezat, en ze aan de regeering in bewaring te geven. Het was een onuitvoerbare poging, om een bevolking als die van Amsterdam te ontwapenen. Doch daartoe bepaalde men zich niet. Aan de resolutie van 17 Oct. werd strikt de hand gehouden en zelfs een terugwerkende kracht gegeven. Gebruik makende van de omstandigheid, dat er een nieuw adres ter teekening had gelegen, ofschoon het niet ingediend was, sloot het Bestuur de societeit Doctrina et Amicitia, het vereenigingspunt van de patriotten uit den deftigen stand. Ter nauwernood ontsnapte Felix Meritis aan een gelijk lot: slechts de concerten werden verboden, omdat, naar de stadsregeering zeide, openbare vermakelijkheden in de critieke omstandigheden des lands onvoegzaam waren. Erger dingen volgden. Den 25sten October werden de inleveraars van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het request van 14 October crimineel gedagvaard. Terwijl de meerderheid zich schuil hield of vluchtte, verscheen een zestal, dat in hechtenis werd genomen en eenige dagen later tot een zesjarige gevangenschap en daarna eeuwige verbanning werd veroordeeld. De eeuwigheid zou nog korter dan de gevangenschap zijn. Onder de veroordeelden was de oud-pensionaris der stad, Mr. C.W. Visscher. Hij had er niet van willen hooren, door de vlucht zich aan de vervolging te onttrekken. ‘Al waren zij allen duivels op het Stadhuis - had men hem hooren zeggen - al was Beëlzebub aan hun hoofd, zoo zal ik 's morgens om negen uur verschijnen.’ Op den Dam stond het Stadhuis: en daarin zetelden Burgemeesteren van Amsterdam. Maar geen hunner was een duivel en Beëlzebub was niet aan hun hoofd. Visscher wist het ook wel. De mannen, die in het laatste levensjaar der wijdberoemde Republiek de eere genoten in de hoofdstad van Holland ‘het Consulaat’ te bekleeden, gelijk de klassiek gevormde regentenaristocratie gewoon was te spreken, waren stervelingen, van wie niet meer kwaad was bekend dan van gewone menschenkinderen. Zij waren niet overmoediger dan andere regenten, die alleen aan God verantwoording schuldig waren en op den Stadhouder als hun ambtenaar neerzagen. Bovenal - zij waren niet onverschilliger of ongevoeliger dan anderen voor de lessen van den tijd, voor het gevaar, dat, bij een omkeer van zaken, allen bedreigde, die voorstanders of hoofden van het ancien regime waren geweest. Waartoe dan deze strenge vervolging, die de patriotten slechts verbitteren kon? Een opstand komt zelden aan een bestaande regeering gelegen, maar in dezen oogenblik bovenal moest hij voorkomen worden. De patriotten moesten met schrik geslagen worden, opdat zij zich niet roerden. De Fransche vijand moest den indruk verkrijgen, dat de verovering des lands, ook om de machteloosheid van de tegenstanders der regeering, een wanhopige onderneming was. Anders zou hij tot het aanknoopen van vredesonderhandelingen niet te bewegen zijn. De uiterlijke rust der Republiek was een noodzakelijk vereischte voor de regeering om op den nieuwen weg te slagen, die eindelijk was ingeslagen. Want eindelijk was de beslissende stap gedaan. Den 23sten Oct. hadden de gewesten besloten, een persoon van vertrouwen naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Londen te zenden. De Hertog van York had tot dit besluit krachtig medegewerkt, door twee dagen te voren Nijmegen te verlaten, de Waal over te trekken en zich te Arnhem rust te vergunnen. Wie zijn voorliefde voor achterwaartsche bewegingen kende, kon zijn vertoef te Arnhem niet anders dan als een korte halt op zijn vlucht naar Hanover beschouwen. Zelfs de schijn van ernstige hulp hield daarmede op te bestaan. De Octobergebeurtenissen bewezen, dat men op Amsterdam niet rekenen kon. Een leger had men niet; bondgenooten ontbraken; de bevolking wilde zich niet meer verdedigen. Wat bleef er aan de regeering over, dan het hoofd in den schoot te leggen? Holland verklaarde zich voor een bezending naar Londen; in een ongevraagd advies sprak de Raad van State zijn oordeel uit, dat het voortzetten van den krijg eene onmogelijkheid was; op heftigen toon uitte Friesland zijn ergernis, dat men zijn vroeger voorstel had verworpen en hernieuwde het nu. Zoo was den 23sten Oct. het besluit gevallen, dat de politiek der Stadhouderlijke partij zoolang had tegengehouden. Fagel vertrok naar Engeland, om de gevaarlijke situatie der Republiek open te leggen en op de noodzakelijkheid van een algemeene pacificatie aan te dringen. Indien Engeland de veroveringen, in den oorlog behaald, wilde teruggeven, vleide men zich in den Haag, dat de algemeene vrede gemakkelijk zou tot stand komen. Waarop dit vermoeden van van der Spiegel en den Prins heeft gerust, is onbekend. Het doet ook weinig ter zake, want het Engelsche ministerie weigerde hardnekkig, in eenige concessie van dien aard te treden. Fagel was zeer tevreden, toen William Pitt eindelijk de Nederlandsche Republiek genadiglijk vergunde voor zichzelve te onderhandelen, zij het ook onder voorwaarden, die het welslagen volkomen beletten. Als bewijs, hoe weinig te Londen het gevaar van den toestand werd ingezien, verdient het vermelding, dat Pitt nog in November in ernst meende te kunnen eischen, dat Frankrijk zich van alle inmenging in de binnenlandsche aangelegenheden der Republiek zou onthouden en haar alle gemaakte veroveringen teruggeven. Ware de Conventie de geslagene geweest, op de aanneming van zulke conditiën had eenige kans bestaan. Met een andere voorwaarde, door Engeland gesteld, was het gemakkelijker, zich te vereenigen. De onderhandeling moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschieden zonder bemiddeling van de Noordsche hoven, die, naar Pitt beweerde, voor Frankrijk partijdig waren. In dit opzicht kon men te Londen gerust zijn. De gezanten van Zweden en Denemarken hadden herhaaldelijk hun tusschenkomst aangeboden, maar waren steeds afgewezen. De laatste maal zelfs had Van der Spiegel hen niet alleen koel, maar zeer onbeleefd behandeld. Hij had ze geantwoord, dat ‘indien zij een dergelijke offerte wilden doen, zij zich in persoon of bij een nota aan H.H.M. moesten adresseeren.’ Alsof het requestanten waren! Te AmsterdamGa naar voetnoot1) was men diep verontwaardigd over de eigenmachtige handelwijze van den Raadpensionaris, die eenvoudig deed alsof hij geen minister was, en voorslagen, in den hachelijken staat van zaken van zooveel waarde, verwierp, uit eigen autoriteit, zonder met eenige notabele leden van staat gesproken te hebben. ‘Het aanzien, waarvan deze stad altijd gejouisseerd had, vorderde, dat hetgeen er geschiedde, zoo al niet altijd met hare directe toestemming, ten minste niet zonder hare voorkennis en consideratie gedaan werd.’ Doch dergelijke eischen van Amsterdamsche hoogheid hadden bij de regeering na 1787 nooit erkenning gevonden. Thans, te midden van het strijdgewoel, golden zij even weinig als de eischen van machtiger potentaten. Ook de Conventie bekreunde zich niet om de statigheid van de Amsterdamsche regenten, en evenmin om de eischen van den eersten minister van Engeland. Haar legers overstroomden de Republiek en bedreigden haar met geheelen ondergang. ‘Si l'on veut se retirer toujours - had Willem V reeds den 24sten Oct. naar Londen geschreven - la République est perdue et les Français sont dans moins d'un mois à la Haye.’ Met dit vooruitzicht voor oogen greep men ter elfder ure alles aan, wat redding scheen te beloven, zelfs zonder op vergunning van Londen langer te wachten. Toen er vertrouwbaar bericht werd ontvangen, dat er bij de Franschen een vredelievende gezindheid bestond, zond men onmiddellijk een Commissaris-Generaal, om stilstand van wapenen te vragen. De Republiek wilde te Parijs over vrede onderhandelen. De aanvankelijke uitslag gaf hoop. Uit Parijs kwam de tijding, dat de Conventie bereid was in onderhandeling te treden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met een achtbaar gevolg van statenboden en bedienden vertrokken de heeren Brantsen en Repelaer, afgevaardigden van H.H.M., om 's lands onafhankelijkheid te redden. Tijdelijke opofferingen zouden, naar men vleide, den Staat en de bestaande orde van zaken behouden. Onder de hoofden der Fransche Republiek, na den val van Robespierre, bestond in deze eerste maanden van hun jonge heerschappij groot verschil van inzicht en plannen. Er was een partij, die een einde van den oorlog verlangde, die genegen was, de Nederlandsche Republiek door een vredesverdrag van de coalitie af te trekken en voor Frankrijk te winnen. De voorstellingen der geëmigreerde patriotten, verdacht als aanhangers van Robespierre, geloofden zij niet. Het Stadhouderlijk Bestuur bleek minder zwak, dan deze mannen hun zeiden. De legerberichten schenen het te bewijzen. Daarom en om de uitputting van het eigen leger scheen het staken der vijandelijkheden geraden. Bepaaldelijk Pichegru, die de Noorderarmee aanvoerde, was tegen het voortzetten van den krijg gestemd. Ook de representant bij het leger, Lacombe St. Michel, met juffrouw Hasselaer, van Amsterdam, getrouwd, deed al wat hij kon, om een vredelievende schikking met de Nederlandsche Republiek aan te bevelen. Aan den invloed van deze raadgevers en hun vrienden was het te danken, dat de aanbiedingen van H.H.M. met welwillendheid te Parijs werden ontvangen en Brantsen en Repelaer een heusche ontvangst genoten. Had de wintervorst zijn wicht niet in de schaal der beslissing geworpen, wellicht hadden de onderhandelingen tot een uitkomst geleid, die den Staat en het Stadhouderschap hadden gered. Met groote onrust sloegen de patriotten den loop van zaken gade. Tusschen hoop en teleurstelling waren zij sedert maanden geslingerd. Daendels, de geëmigreerde van 1787, die in het Fransche leger als brigadegeneraal fungeerde, had telkenmale hen met stellige toezeggingen verblijd. Maar zijn goede wil bleek sterker dan zijn invloed. De vervolgingen in de Octobermaand had de leiders der partij uiteen doen spatten. Gogel was naar Bremen gevlucht, docter Krayenhoff naar het Fransche leger. Steeds waren de teruggeblevenen door nieuwe berichten bemoedigd, die steeds door nieuwe teleurstellingen waren gevolgd. In de laatste dagen van October was een slag gevallen, zwaarder dan al het voorafgaande. Daendels, om de Franschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot voortrukken te dwingen, en tevens zijn vaderland te bewaren voor het lot van België, dat als veroverd land werd uitgezogen, had eigenmachtig de bevolking te wapen geroepen. Gelukte zijn ontwerp, dan stond hij binnen weinige weken aan het hoofd van een zelfstandig legertje, dat, in zijn bewegingen onafhankelijk van de Fransche armee, den uitslag der worsteling zou verhaasten, verlossing brengen aan de verdrukten in Holland, een centrum vormen van een nationalen opstand en de afhankelijkheid en ondergeschiktheid aan de trage Fransche broeders doen eindigen. Maar de representant der Conventie had dit eigenmachtig optreden van Daendels onmiddellijk onderdrukt. Niet alleen was diens oproeping van geld en manschappen openlijk afgekeurd, maar den generaal zelf en zijn staf eenige dagen arrest opgelegd. Sinds bleef elke poging om, zonder de Franschen, zelfstandig op te treden, achterwege. Wel benoemden de patriotten een zoogenaamd Nationaal Comité, dat tegenover het leger en de Conventie als nationale vertegenwoordiging zou fungeeren, maar op nadrukkelijke wijze ondervonden de leden, hoe weinig de Fransche broeders geneigd waren hen in hun hooge waardigheid te erkennen. In den Bosch vroeg men hen naar hun geloofsbrieven en verkregen zij met moeite paspoorten naar Parijs om in ‘het centrum van Deugd en Volksgeluk’ de gevaarvolle intrigues van Brantsen en Repelaer te gaan ontmaskeren. Te Parijs waren zij nog ongelukkiger. In plaats van als representanten der Bataven, gelijk zij gehoopt hadden, met de Conventie te onderhandelen, werden zij met de uiterste minachting bejegend. Zelfs, toen zij het eenvoudig verzoek deden, dat de ‘pretense ambassadeurs’, Brantsen en Repelaer, ‘gearresteerd’ of ten minste ‘gecongediëerd’ zouden worden, hoorden zij tot hun ergernis Carnot schamper hun antwoorden, dat die ambassadeurs het recht hadden hetzelfde verzoek ten aanzien van hen te doen! In een politiebureau werden zij uren achtereen vastgehouden en verhoord, alsof zij misdadigers waren. ‘Dat leek er wel na - riep jaren later een hunner vol ergernis bij de herinnering uit - om van puissance tot puissance te negotieeren, zooals onze Committenten zich hadden voorgesteld.’ Doch de hemelsche gerechtigheid ontfermde zich ten langen leste over hen. Terwijl het Stadhouderlijk Bestuur en zijn vijanden beide de oogen op Frankrijk hielden gevestigd, en angstig den loop der onderhandelingen bespiedden, die over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aller lot moest beslissen, wierp de winterkoude wateren en rivieren dicht. De vorst effende voor de Franschen den weg naar het hart van Holland op zulk een volkomen wijze, dat er zelfs geen voorwendsel voor langer dralen overbleef. Den 27sten December moest Pichegru het sein tot den inval geven. Na een laatste gevecht bij Bommel trokken de Engelschen zich voor goed terug. De Republiek lag als een rustige prooi haar veroveraar af te wachten, dien zij met vrijheidskransen als naar verlosser zou begroeten. Op den eersten Januari 1795 ontving Willem V en de vorstelijke familie nog eenmaal de gewone gelukwenschen, aan wier vervulling niemand meer geloofde. Alles vertoonde nog den luister der koninklijke hofhouding, die niemand meer verblindde. De bouwval der Unie, dien men in 1787 had opgelapt en kunstmatig gestut, zonk ineen. Het Stadhouderschap sleepte in zijn val de Republiek met zich mede. De Souvereine gewesten, door geen staatsmacht meer beschermd, zagen zich tot eigen krachten verwezen. Zelfs de gedachte aan tegenstand kwam niet meer in ernst op, schoon men een oproeping aan de ingezetenen deed. Gelijk de individuen, die zichzelven en hunne goederen in veiligheid poogden te brengen, zocht ieder gewest zich te redden, door de best mogelijke voorwaarden te bedingen. Toen Gecommitteerden van Holland er zich toe zetten, werd het zelfs overbodig geacht van den Erfstadhouder te gewagen. Bij eene hunner samenkomsten werd Willem V uitgenoodigd. Men had de heuschheid hem mededeeling te doen van hunne overwegingen en hem de ontworpen artikelen voor te lezen. Hij merkte op, dat er geen de minste melding van zijn familie was gemaakt. Maar het antwoord luidde: ‘omdat de oorlog niet aan de Republiek, doch aan hem was verklaard, had men gemeend zich daarvan te moeten onthouden; elke voorslag te zijnen gunste zou moeielijkheid geven.’ Zonder in eenige bespreking te treden, verliet de Stadhouder bitter gegriefd de vergaderingGa naar voetnoot1). Door den Bommelerwaard naderden de Franschen. Den 12den Januari bezetten zij Kuilenburg. Vier dagen later werd de provincie Utrecht hun overgegeven. Reeds den vorigen dag was het gerucht in Amsterdam verspreid en hadden Burgemeesteren am- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pel overwogen, wat geschieden moest. Zij besloten een brief naar den Haag te schrijven, om te vernemen, wat daar mocht bekend zijn, en Z.H. en ‘eenige voorname staatsleden te raadplegen, wat te doen, indien de vijand deze provincie inrukte of onverwachts eenige stad van Holland naderde.’ Gelukkig duurde de onzekerheid niet lang: niet langer dan den volgenden dag. Het bericht omtrent Utrecht bleek de waarheid te bevatten. Uit den Haag kwam tijding, dat Dordrecht en andere steden hun besluit hadden kenbaar gemaakt, om met de Franschen te capituleeren. In den morgen van Vrijdag 16 Januari zaten Burgemeesteren van Amsterdam bijeen, om te bespreken, wat hun nu te doen stond. Het denkbeeld, om een commissie naar de Franschen te zenden, vond bij niemand tegenstand. Reeds werd er beraadslaagd, welke personen het meest voor de gewichtige zending in aanmerking kwamen, toen een onaangename tijding de kalmte hunner overwegingen stoorde. ‘Terwijl wij bezig waren daarover te spreken - verhaalt de Pensionaris Mr. W.F. RoëllGa naar voetnoot1) - liet de Generaal van Golowkin zich aanmelden en werd terstond opgewacht. Binnengekomen zeide ZijnEd. dat weinige oogenblikken te voren een officier als courier bij hem was gearriveerd met een brief van den Oostenrijkschen Generaal, Graaf van Clairfait, aan den Erfprins van Oranje, welke men dacht, dat in Amsterdam was; dat gemelde officier order had, hier te moeten blijven om den toestand der zaken nauwkeurig op te nemen, en daarvan verslag te doen aan den Generaal Clairfait, doch dat de brief illico moest geëxpedieerd worden; dat hij den inhoud daarvan wel niet met zekerheid kon zeggen, doch dat hij geloofde, dat dezelve ten onderwerp zoude hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het aanmarcheereu van 2000 man Oostenrijksche troepes, welke de Generaal gedetacheerd had, om zich tot defensie dezer stad herwaarts te begeven, en welke de gepasseerde nacht te Barneveld geweest waren en dien avond mogelijk reeds te Naarden zouden arriveeren. Dit laatste echter was onzeker, vermids de Colonel Bender, die dezelve commandeerde, gehoord hebbende het retrogradeeren der Engelschen en avanceeren der Fransche troupes, en vreezende daardoor geheel afgesneden te worden, gezegd had krijgsraad van zijn officieren te zullen beleggen, om te overweegen, of men den marsch voortzetten, dan wel staaken zoude. Deze onverwachte tijding surpreneerde Burgemeesteren zeer, en scheen hen in 't geheel niet te behagen. Zij waren van gedachten, dat, daar Utrecht gecapituleerd had, de Franschen zich alle oogenblikken voor deze stad zouden kunnen vertoonen: dat de kogel nu door de kerk was, en het onmogelijk zoude zijn deze stad, die van alle defensie ontbloot was, aan een beleg te onderwerpen: dat derhalve de aanmarsch van die 2000 man geen voordeel, maar daarentegen groot nadeel zoude kunnen veroorzaken en de ingezetenen in den waan brengen, dat men deze stad wilde verdedigen, waaruit groote verwarring, ja zelfs tumultueuse bewegingen zouden te duchten zijn. Burgemeesteren verzochten mitsdien den Generaal, om ten spoedigsten iemand af te zenden voor rekening dezer stad, om het Oostenrijksche corps op te zoeken en den commandant te verwittigen, dat, indien hij verder voorttrok, zijn corps buyten hoop van redding ingesloten zoude zijn en krijgsgevangen gemaakt worden. De brief van den Erfprins bebegreepen Burgemeesteren, dat aanstonds aan Z. Hoogheid moest bezorgd worden, zeggende egter dat dit eene zaak was, die hun niet aanging. Hierop vertrokken de Generaal, die het in alle opzigten met Burgemeesteren eens scheen te zijn, en vervolgens Hun EdelGrootAchtbaren zelven naar huis.’ Na zich aldus tegen de lastige kans, ongewenschte verdedigers te ontvangen, te hebben gedekt, kon men rustig het belangrijker punt, de capitulatie met de Franschen, bespreken. Na veel overleggens kwam men tot het besluit, de commissie naar Utrecht uit twee burgemeesters, een vroedschap en een pensionaris te doen bestaan. Zaterdagmorgen, 17 Januari, werd de voordracht aan de goedkeuring der samengeroepen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vroedschap onderworpen, die er, niet ‘zonder veel critiques en chicanes’ zich eindelijk mede vereenigde. Doch de moeite van den gewichtigen tocht zou niet van de heeren worden gevergd. Zij haastten zich niet om te vertrekken, maar wachtten kalm de ontwikkeling der gebeurtenissen af.
De plotselinge keer van zaken, in het laatst der Decembermaand, had de patriotten te Amsterdam met nieuwen en sterker moed bezield. Daar de vroegere leiders uiteen waren gespat, namen eenige leden van Doctrina, dezelfden die in October het tweede adres hadden ontworpen, in 't geheim de leiding der partij op zich.Ga naar voetnoot1) Den 2den Januari organiseerden zij zich als een Comité Revolutionair, om een opstand in Holland in 't leven te roepen. Men moest door daden toonen vrij te willen zijn en daardoor voorkomen, dat het vaderland als veroverd land door Frankrijk beschouwd en behandeld zou worden. Met verschillende clubs in andere steden en provinciën stelde men zich in betrekking en tegen den 9den werd eene vergadering te Rotterdam bijeengeroepen. De samenkomst bewees, hoe gemakkelijk het Stadhouderlijk Bestuur zich staande had kunnen houden, indien het door tijdige voorslagen aan Frankrijk den vrede had verkregen. Zelfs nu, den 9den Januari, verklaarden de patriotten niet bij machte te zijn, om een opstand in 't leven te roepen. Zoo weinig eenheid en kracht was er bij de patriotsche partij, na al de teleurstellingen der laatste vier maanden. Alles zou afhangen van omstandigheden van buiten. Met het voortrukken der Franschen, naderde het oogenblik om op te treden. Vrees voor regeeringsmaatregelen in deze laatste dagen bestond niet meer: er scheen bij de mannen des bestuurs meer neiging te zijn om den overgang minnelijk te regelen dan om verzet te bieden. Men kon rustig alles voorbereiden, om op het geschikte oogenblik gereed te zijn. Lijsten der nieuwe regeeringspersonen werden opgemaakt, proclamatiën gesteld en gedrukt. Toen Zaterdag den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17den Januari de stellige zekerheid was verkregen, dat de Franschen in Utrecht waren, besloot men voort te gaan. Maandag zou men de revolutie maken. Tot de burgerij van Amsterdam en de militaire bezetting richtte men adressen, die in den volgenden nacht werden aangeplakt. Het was Zondag 18 Januari. In den Haag voltooide het Stadhouderlijk gezin de toebereidselen tot vertrek. In den middag werd Willem V in een visscherspink gedragen, die hem naar Engeland voeren zou. Zijn aanwezigheid had niets behouden, zijn vertrek deed niets verloren gaan. De teerling was sedert lang geworpen. In den voormiddag van dezen Zondag kwam het Comité Revolutionair op den Nieuwendijk in het Wapen van Embden, het gewone koffiehuis, waar sedert de sluiting van Doctrina patriotten van allen rang en stand elkander ontmoetten, bijeenGa naar voetnoot1). In den vroegen morgen was een Fransch officier binnen de stad gekomen met brieven van Daendels. Den vorigen nacht met zijn brigade Maarssen bereikende, had hij zich gehaast de vrienden in de hoofdstad het lang verwachte sein te geven. Het oogenblik was aangelicht, om de revolutie tot stand te brengen. Als leden van Doctrina et Amicitia begaven zich vijf ledenGa naar voetnoot2) van het Comité Revolutionair naar de woning van den voorzittenden burgemeester Straalman. Zij verzochten hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wapens te willen geven aan de leden dier societeit, om de rust te handhaven. Bij weigering stonden zij voor de gevolgen niet in. Inmiddels kwam de menigte op de been. De zondagsrust, de leesgezelschappen, de aangeplakte proclamatiën - alles werkte samen, om die gisting in 't leven te roepen, die de menigte naar de straat, misschien tot de daad roept. Een onrustige, geprikkelde menigte ving aan te joelen, samen te scholen, hun hoop en verwachting elkander mede te deelen: bereid, zoo noodig, een handje te helpen, dat de afloop verhaasten kon. Het kruit van den opstand werd te samen gebracht: een enkele vonk zou voldoende zijn, om de uitbarsting te verzekeren. Hier en ginds werd in den middag reeds een Fransche cocarde gezien, die bij het stijgen der beweging algemeen werd. Tegen den avond werden de clubs te samen geroepen en afgevaardigden uitgenoodigd om in het Wapen van Embden te verschijnen. Een groote volksdemonstratie zou de regeering, mocht zij onwillig blijken, schrik inboezemenen en buigzaam maken. Doch het gevaar van haar onwil was niet groot. Zij was bereid alles te ondergaan, wat de omstandigheden haar oplegden. In den namiddag tegen vier uur verscheen aan de Weesperpoort een boerenchais met één paard bespannen. Daarin was gezeten docter Krayenhoff, die in October Amsterdam had verlaten en naar de Franschen was gevlucht. Hij kwam om namens Daendels den commandant der stad te spreken en de overgave te eischen. Generaal Golowkin, de bevelhebber der stad, ontving hem allerhupst, vroeg hem om te blijven dineeren, en had de allerliefste attentie, mevrouw Krayenhoff met hare twee zoontjes in stilte te laten afhalen, om den echtgenoot en vader met hun blij bezoek te verrassen. Na dit gezellig diner ving Krayenhoff den arbeid aan. Hij begaf zich naar het Wapen van Embden, waar de menigte samenstroomde. Daar besprak hij de maatregelen tegen den volgenden morgen genomen, keurde ze goed of wijzigde. Hij eischte onbepaald vertrouwen in zijn leiding, dat hem volgaarne geschonken werd. Amsterdam gehoorzaamde aan docter Krayenhoff, zelfs de menigte, op den Nieuwendijk of in de naburige straten joelende, volgde hem op zijn verbod niet, toen hij in den avond hen verliet. In de woning van den voorzittenden burgemeester Straalman was de stadsregeering bijeen, in afwachting der dingen, die ko- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men zouden. Generaal Golowkin verscheen en had de goedheid, ten einde den tijd te korten, de heeren een vermakelijk verhaaltje op te disschen van hetgeen er dien middag geschied was. Een onbekende jonge dame was bij hem naar haar man komen vragen. Zij zeide mevrouw Krayenhoff te zijn. Daar de docter nog niet was aangekomen, had hij haar ten eten gevraagd, wat zij volgaarne had aangenomen. Al etende valt het wachten minder lang. Toen Krayenhoff was aangediend, was zij hem om den hals gevlogen, ‘waaruit hij, Generaal, meende te mogen opmaken, dat dezelve in de daad haar man was.’ Daendels had hem een enveloppe overgegeven, waarin een brief aan Burgemeesteren, dien hij overgaf. Het bleek niets te behelzen dan een autorisatie op Krayenhoff, afgegeven door IJsbrand van Hamelsveld, om namens de Vaderlandsche clubs ‘het eenige middel aan de hand te geven, ten einde het Vaderland independent te verklaren van eenig conquest.’ Deze zonderlinge qualificatie gaf tot veel discussie aanleiding. De Amsterdamsche regeering begreep eenparig, dat zij onvoldoende was. De provincie en dus Amsterdam was reeds in onderhandeling met de Franschen. Elke verandering behoefde hun goedkeuring. Kon docter Krayenhoff een volmacht der Franschen toonen, slechts dan zou men bereid zijn met hem te handelen. Wat zouden de Franschen wel zeggen, indien Amsterdam zich maar aan den eerste den beste overgaf! Eenige oogenblikken later verscheen Krayenhoff zelf. Straalman en Elias onderhandelden met hem en zetten hem het standpunt van Burgemeesteren uiteen. Maar te vergeefs: hij wilde van niets hooren. Zoo de regeering hem niet dienzelfden avond de toezegging gaf, dat zij haar posten zou nederleggen, zou de opstand in den nacht uitbreken. De onrust op de straat, die steeds toenam, en een dreigende oploop voor de woning, versterkte den indruk zijner woorden. Burgemeesteren moesten zelfs de toevlucht tot Krayenhoff nemen en hem verzoeken, dat hij het volk tot bedaren stemmen en tot aftrekken bewegen wilde. Het doel werd bereikt. Het volk en ook de regeering gaf toe. De eerste verliet de buurt en deed elders haar geschreeuw hooren. De laatste beloofde te gehoorzamen. Den volgenden morgen zouden zij de Vroedschap en Schepenen bijeenroepen, en voorstellen om van hun regeeringsposten afstand te doen. Dit was het middel, om het vaderland inde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pendent te verklaren van eenig conquest. Tegen die belofte gaf Krayenhoff de verzekering, dat er noch in den toekomenden nacht noch in het vervolg eenige desordres zouden plaats hebben en men zich gerustelijk ter slaap konde begeven. Ook zou er voor de veiligheid der Regeering den volgenden morgen op het Stadhuis voldoende gezorgd worden. Inmiddels joelde en tierde de menigte op de straat. Hoe guur en koud het op dezen Januaridag ook was, tot diep in den nacht waren de straten en pleinen vol met troepen volks, die het oude bestuur reeds gevallen achtten en den komenden dag der vrijheid met luide kreten te gemoet juichten. Door de bezetting der stad werd de volksbeweging niet tegengegaan. Er was slechts één regiment cavalerie in de stad, dat de wapenen tegen de Franschen mocht voeren: al de overige corpsen hadden reeds elders gecapituleerd. Van ernstig verzet kon dus geen sprake zijn, en Generaal Golowkin had aan de kommandeerende officieren kennis gegeven, dat hij een capitulatie met den vijand zou sluiten. Toen in den middag de samenscholingen op den Nieuwendijk waren aangevangen, werden wel patrouilles uitgezonden, maar zonder eenig nut te doen. Daar hun elk gewelddadig optreden verboden was, moesten zij zich straffeloos door het gemeen laten uitjouwen en beschimpen. Later op den dag nam de beweging en daarmede de verlegenheid der militairen toe: de officieren kregen geen bevelen - Golowkin zat te dineeren met mijnheer en mevrouw Daendels - en het volk werd overmoediger en vermeteler. Toen het tijd was, om de poorten te sluiten, ontstonden er, vooral naar de zijde van Utrecht, vanwaar de Franschen verwacht werden, moeielijkheden, die het ergste voor den volgenden dag deden vreezen. Patrouilles, door officieren geleid, trokken met veel omzichtigheid ten fine van onderzoek de stad in. Maar toen 'savonds om 12 uur de ritmeester de Jonge met een kleine patrouille op den Dam kwam, stond hij niet weinig verbaasd het hoofdplein der stad door een vrijheidlievende menigte te zien bezet, die hem aanvankelijk wel op de eernamen van broeder, bataaf en vriend onthaalde, maar eerlang, als zijn ingenomenheid met deze onderscheiding gering bleek, ze door vervloekingen en insultes van verschillenden aard vervingGa naar voetnoot1). Generaal Golowkin, wien uitdrukkelijk door de patriot- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten werd aangezegd, zich van elk militair verzet te onthouden, gevoelde noch lust noch moed het sein tot noodeloos bloedstorten te geven. Ofschoon hij het voor zijn officieren verzweeg, wist hij, dat zijn militair gezag den volgenden morgen zou ophouden. De kennisgeving er van, die in den avond op de openbare pleinen geschiedde, bracht hem in lastige verhouding tot de troepen. Terwijl de officieren op stellige bevelen aandrongen en zich ergerden aan zijn inactiviteit, vorderden de patriotten, dat hij een einde ook aan de schijnbewegingen der militairen zou maken. Eindelijk, toen middernacht voorbij was, gaf hij last om geen andere patrouilles dan die van het gewone garnizoen te laten gaan, en wel, bij voorkeur, door de achterstraten der stad. Maandag, de negentiende Januari, brak aan. De menigte met nationale cocardes gesierd, zag de leden der regeering te negen ure naar het stadhuis gaan. Alles ging rustig en ordelijk toe. Docter Krayenhoff had goed gezorgd en zijn maatregelen genomen. Een zestigtal Fransche huzaren waren binnengetrokken en posteerden zich voor het stadhuis. Onbelemmerd konden Burgemeesteren en de Vroedschap vergaderen. Straalman las den brief van IJsbrand van Hamelsveld voor en gaf te kennen, dat het middel, daarin aangeduid, in het nederleggen der regeeringsposten bestond. Inmiddels kwam een stadsbode binnen met het bericht, dat het Comité Revolutionair toegang verlangde. De heeren werden verzocht een oogenblikje te wachten, wat zij gewillig deden. De discussiën over het voorstel van Burgemeesteren duurden niet lang; men had niet de keus om te weigeren. Toen de conclusie was opgemaakt, werden de heeren van het Comité Revolutionair binnenverzocht. Het negental verscheen en nam plaats. In hun naam nam Mr. D. van Laer, de in 1787 geremoveerde Pensionaris van Purmerende, het woord op en verklaarde, dat Neerlands ingezetenen hun aangeborene en al te lang ontvreemde rechten hernamen, en diensvolgens de regeering ontsloegen. Met een beleefde buiging door de geheele vergadering werd de toespraak beantwoord: door den burgemeester Straalman bovendien met de verklaring, ‘dat zij bereid waren aan de begeerte des volks te voldoen, en het innigst genoegen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voelden over de manier, waarop het Comité zoo heerlijk de rust had bewaard en dat zij daarom niet twijfelden aan de voortduring derzelve; en zij de vrijheid namen zich en hunne huisgezinnen in de protectie van het Comité aan te bevelen.’ Toen de afgezette regenten vertrokken, werd aan ieder ‘een escorte geoffreerd, welke door de meesten werd afgeslagen, doch eenigen zich lieten welgevallen. Sommigen prefereerden niet voor, maar achter uit het stadhuis te gaan.’ Het was den geheelen dag der Revolutie stil en rustig op straat. Diep was het afgetreden bestuur onder den indruk der kalmte. ‘Men moet de leden van het nieuw bestuur - met deze woorden besluit de Pensionaris Roëll zijn verhaal - de eer geven, de noodige maatregelen tot bewaring van rust en orde in het werk gesteld te hebben. Het is te wenschen, dat welke omwenteling er immer moge plaats hebben, dezelve altijd op even geregelde wijze zal uitgevoerd worden.’
Op den vierden van Lentemaand werd te Amsterdam het feest der omwenteling gevierd. Op het Plein der Revolutie, tegenover het Huis der Gemeente, verrees de kolossale vrijheidsboom, negentig voet boven den grond. Aan zijn voet werden oude wapenrustingen neergelegd. Zij waren de tropheën van den schoonsten strijd, dien het Nederlandsche volk in zijn annalen had opgeteekend. Zij waren veroverd in den opstand voor vrijheid van geweten, tegen Spanje's dwingelandij. De natie gaf haar verleden en haar eere prijs, en strekte de handen naar de boeien der nieuwe slavernij uit.
Theod. Jorissen. |
|