De Gids. Jaargang 47
(1883)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 157]
| |
Koloniale literatuur.Catalogus der afdeeling Nederlandsche Koloniën van de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling te Amsterdam. Leiden 1883.Voor ieder, die zich rekenschap tracht te geven van datgene, wat de tentoonstelling te Amsterdam van hare zusters onderscheidt en haar een eigen karakter geeft, zal zeker de vermenging van nijverheid en wetenschap een der meest in het oog vallende trekken zijn. Terwijl de expositie in het hoofdgebouw, met meerdere of mindere wijzigingen, in hoofdzaak den indruk wedergeeft, die b.v. op de Parijsche tentoonstelling werd verkregen, heeft datgene, wat in het gebouw der koloniale tentoonstelling is uitgestald voor een goed deel een wetenschappelijk karakter, en zoekt het hoofdzakelijk het leven en werken der inlandsche bevolking onzer koloniën weêr te geven. Maar ook in andere opzichten streeft de Amsterdamsche tentoonstelling naar een wetenschappelijk doel. Te recht, naar het mij toeschijnt, heeft de hoofdcommissie, die hare taak met zoo groote toewijding en veelzins ook met groote takt opvatte, begrepen, dat naast de kermis der nijverheid aan de wetenschap een bescheiden plaats moest worden ingeruimd. Wetenschappelijke congressen en voordrachten werden gehouden, die wel is waar somtijds te weinig de aandacht trokken, maar toch op den duur groot nut zullen stichten, vooral wanneer de laatsten, zooals het voornemen is, in druk zullen zijn uitgegeven. Vreemde natiën beijverden zich, in brochures en uitvoerige werken, een overzicht te geven van het belangrijkste, wat hare koloniën aanbieden, terwijl ook partikulieren niet nalieten belangrijke bijdragen op koloniaal gebied openbaar te maken. Zoo ontstond allengskens eene soort van tentoonstellings-litteratuur, voor een deel van blijvende waarde. Bij mij bestond - en bestaat nog - het voornemen, in ‘de Gids’ een | |
[pagina 158]
| |
overzicht te geven van hetgeen uit die literatuur aan mij bekend isGa naar voetnoot1) en belangrijk genoeg, om hier te worden besproken. De catalogus der Nederlandsche koloniale tentoonstelling behoorde daarbij in de eerste plaats te worden behandeld. Maar eene groote moeielijkheid deed zich voor. Het boekwerk leed aan een groot gebrek; het grootste, dat aan een catalogus kan worden verweten: het verscheen veel te laat, en eerst nu de tentoonstelling ten einde spoedt, is het geheel afgewerkt. Aan eene gelijktijdige bespreking van den catalogus en van de overige tentoonstellings-litteratuur viel dus alleen te denken, wanneer ik den laatsten October kon afwachten, want de tijd ontbrak, om in het October-nummer dat alles te zamen aan te kondigen. Maar ook daartegen bestonden bezwaren. De redactie van ‘de Gids’ drong er terecht op aan, dat althans vóór de sluiting der tentoonstelling de catalogus hier zou besproken worden. Ik meende aan dat verlangen te moeten voldoen, ofschoon een bezwaar van eenigzins kieschen aard overbleef, daar men mij allicht zou kunnen verwijten dat ik, lid der redactie voor de samenstelling van den catalogus, hier mijn eigen werk ging aankondigen. Maar inderdaad was dit meer een schijnbaar dan een wezenlijk bezwaar. De werkzaamheden van de leden der redactie hebben zich bepaald tot het schrijven der inleidingen, die aan de opsomming der tentoongestelde voorwerpen in elke klasse voorafgingen: de verdeeling in groepen en klassen, en de rangschikking der voorwerpen is hoofdzakelijk te danken aan den onvermoeiden ijver van Prof. P.J. Veth, terwijl de overige medewerkers slechts verantwoordelijk zijn voor wat zij schreven en onderteekenden. Mag ik dus ook eenigszins deel hebben aan de samenstelling van het werk, dan is dat slechts een zeer gering aandeel, en niet van dien aard, dat het mij zou beletten, vrijelijk mijn oordeel uit te spreken.
Groot waren de eischen, die men aan den catalogus eener tentoonstelling moest stellen, die zoo werd opgevat, als met de Amsterdamsche het geval was. De dubbele vorderingen eener wetenschappelijke en toch praktische behandeling waren moeielijk tegelijk te bevredigen. En niet geheel mag worden ontkend, dat | |
[pagina 159]
| |
de eischen der wetenschap het zwaarst hebben gewogen; - trouwens de keus van den hoofdredacteur moest aanstonds doen vermoeden, dat dit het geval zou wezen. Want de groote waarde van een catalogus is wel, dat hij gereed zij op het oogenblik, dat men hem noodig heeft, en dit is nu niet het geval geweest voor honderdduizende bezoekers, die te vergeefs naar een leiddraad in het koloniaal gebouw hebben gezocht, en zeker veel minder nut van het tentoongestelde trokken, dan anders het geval zou zijn geweest. Voor een groot deel is dit voorzeker het gevolg van de groote verwarring, die in den aanvang op de tentoonstelling heerschte; van de weinige zorg door de inzenders gedragen voor een behoorlijke beschrijving van hetgeen zij toezonden; van den omvang van het tentoongestelde, die alles te boven ging, wat men zich daarvan voorstelde en van het, zeker niet verwachte gemis aan medewerking van autoriteiten, die eerst ter elfder ure wakker werden. Maar een deel van de schuld komt zeker ook op rekening van de wijze van bewerking van den catalogus. Men versta mij wel. Niemand heeft meer dan ik bewondering voor den ongeloofelijken ijver van Prof. Veth, die ruim een half jaar van zijnen kostbaren tijd opofferde en zelfs zijne gezondheid in de waagschaal stelde om den catalogus samen te stellen; niemand kan meer dan ik hem van harte gelukwenschen met den uitslag van zijn arbeid en daarmede meer ingenomen zijn, nu het werk eenmaal verschenen is. Doch juist datgene, wat het tot een werk van blijvende waarde stempelt, heeft mede ten gevolge gehad, dat het te laat verscheen en dus als catalogus veel van zijne waarde verloor. De in tal van klassen gesplitste verdeeling, voor een wetenschappelijke beschrijving een eerste vereischte, bracht groote bezwaren bij de rangschikking der voorwerpen mede, en kostte dus veel tijd. De volledigheid van den catalogus, die de groote wetenschappelijke waarde van het werk uitmaakte, vorderde wederom vele uren, vooral daar de hoofdredacteur telkens weder nieuwe inzendingen ontving en opnam, en daardoor tot telkens herhaalde omwerkingen genoodzaakt werd. Ik kan mij zoo goed voorstellen, welk een zware strijd het voor den degelijken geleerde moet zijn geweest om te beslissen, wat moest worden opgeofferd, de wetenschappelijke waarde of de praktische bruikbaarheid van zijn werk, en al ben ik voor mij er zeer over verheugd, dat zijn wetenschappelijke zin telkens zegevierde, zoo | |
[pagina 160]
| |
mag toch niet worden verzwegen, dat de late verschijning voor ieder, in de onderneming betrokken, eene groote teleurstelling is geweest, die misschien door een krachtiger optreden van den hoofdredacteur voor een deel had kunnen worden vermeden, te meer, daar zelfs nu nog het een en ander niet word opgenomen en in een supplement zijne plaats zal moeten vinden. Waar ik nu verder de catalogus bespreek, doe ik dat uitsluitend van het standpunt, door den samensteller ingenomen, en beschouw het werk als wetenschappelijk overzicht van hetgeen de tentoonstelling op Nederlandsche koloniaal terrein belangrijks aanbiedt. Alleen zij hier vermeld, dat, nu het werk in zijn geheel verschenen is, het den bezoeker der tentoonstelling de studie van hetgeen wordt aangeboden zeer verlicht, en zelfs bij een oppervlakkig beschouwen groote diensten kan bewijzen. De met opzet uiterst gering gestelde prijs zal wel slechts weinigen afschrikken, te meer, omdat de typografische uitvoering allen lof verdient, en de kaarten, die het werk versieren, van niet gering nut zijn. Jammer echter, dat de portretten van den Koning en den Gouverneur-Generaal niet fraaier zijn uitgevallen.
Voor den samensteller van een catalogus is de indeeling zeker wel een der meest gewichtige vraagstukken, die hij heeft op te lossen. De bruikbaarheid van zijn werk hangt voor een groot deel daarvan af. Hier heeft zij plaats gehad volgens een programma, door het hoofdcomité en het comité der koloniale afdeeling vastgesteld, waarbij de raad en voorlichting van Prof. Veth grooten invloed uitoefende. De hoofdverdeeling is eene in drie groepen: de natuur der gekoloniseerde en overheerde gewesten; - de inlandsche bevolking dier gewesten; - en de Europeanen in die gewesten en hunne betrekkingen tot den inlander. Deze groepen worden weder in 7, 6 en 10 klassen - gezamenlijk in 23 klassen - verdeeld, waarvan sommige weder in onderverdeelingen gesplitst zijn. Het spreekt nu wel van zelf, dat men hier en daar aanmerkingen kan maken en dat men b.v. zou kunnen vragen, waarom het inlandsch onderwijs, grootendeels onder Europeeschen invloed gevormd, geen plaats heeft gevonden onder de 3de groep, in plaats van in de 2de; en dat men zou kunnen beweren, dat de in zoo groot getal van klassen doorgevoerde verdeeling van tijd tot tijd het trekken van scherpe lijnen belet en | |
[pagina 161]
| |
het soms zeer moeielijk maakt te bepalen, onder welke rubriek dit of dat voorwerp te huis behoort. Maar over het geheel zal wel niemand eene, den grond der zaak rakende aanmerking kunnen uiten, en zal ieder hulde brengen aan de wetenschappelijk zoo uitstekende classificatie. Zij toch, die b.v. in de studie der natuur onzer koloniën het meest belang stellen, vinden in het eerste deel alles bijeen, wat daarop betrekking heeft; en wenschen zij bij voorkeur slechts een onderdeel dier wetenschap te beoefenen, zij kunnen zich dan bepalen tot de rubrieken, waarin de flora, fauna, den bodem of de bewoners van den O.I. Archipel worden beschreven. En zoo zal de ethnograaf vooral de klassen nagaan, waarin het huiselijk en maatschappelijk leven van den inlander en zijne middelen van bestaan worden behandeld; de historicus die gedeelten, waarin hij mededeelingen over reizen en ontdekkingstochten vindt. En evenzoo de handelaar, de statisticus en de beoefenaar van het koloniale recht: allen vinden hunne gading in enkele klassen, waar alles is bijeengebracht, wat op hunne studie betrekking heeft. En daaruit volgt van zelf, dat de catalogus ook praktisch zeer goed bruikbaar is. Wel is waar zal de bezoeker der tentoonstelling zich soms verbazen, 't een of ander voorwerp, dat hij in klasse II zoekt, in klasse III aan te treffen, en omgekeerd, maar over het geheel kan ieder, met den catalogus in de hand, zich uitstekend in de koloniale afdeeling oriënteeren. Moge voor hen, die de tentoonstelling zelve hebben te beschrijven, en de indrukken daar verkregen, moeten wedergeven, het tentoongestelde het meeste belang inboezemen, bij den aankondiger van den catalogus is dit niet het geval, en kan het niet van hem gevergd worden, ook maar de belangrijkste voorwerpen op te noemen, die daar zijn uitgestald. Toch moet hier er op gewezen worden, dat zelfs door de enkele opsomming der verschillende nommers, waaruit de tentoonstelling bestaat, de studie van land en volk onzer koloniën zeer gebaat is geworden, en dat vooral de aanteekeningen, bij vele voorwerpen gevoegd, voor onze kennis van meer of minder groot gewicht zijn. Maar wat de blijvende waarde van den catalogus moet vormen, zijn de inleidingen, bij elke klasse of onderdeel daarvan gevoegd, die te zamen als het ware een kort overzicht geven van hetgeen op het gebied der koloniale wetenschap merkwaardig is, en een leiddraad moeten geven aan hen, die daarvan nadere studie willen maken. | |
[pagina 162]
| |
En nu is het, geloof ik - natuurlijk met terzijdestelling van hetgeen door mij is geleverd, en dat niet besproken kan worden; - nu is het niet te ontkennen, dat hier veel voortreffelijks werd geleverd, en dat de catalogus ook in dat opzicht aan alle billijke eischen kan voldoen. Overzichten in de eerste groepen leverden: geographie: de HH. Kan en P.J. Veth, die een uitgewerkt en zoo goed als volledig overzicht gaven van de literatuur over de geographie onzer koloniën; - metereologie en aardmagnetisme: Buijs Ballot; - voorstellingen van het terrein: P.J. Veth; - geologie en mineralogie, met een kaart van het geologisch onderzoek in Ned.-Indië: Verbeek; - de plantenwereld: Suringar; - de dierenwereld; Jentink; - anthropologie: Zaaijer, met toevoegsel over West-Indië van Dumontier. Moeielijk zou het vallen, in zulk een klein bestek een vollediger overzicht van de natuur onzer koloniën te geven, dan hier werd aangeboden. Wel zal waarschijnlijk het schoone overzicht van de flora van Indië, waarin de het meest in het oog vallende typen in korte trekken worden geschetst, vooral de aandacht trekken, maar overigens biedt elk overzicht zooveel belangrijks aan, dat het onmogelijk is, hier onderscheid te maken. In de 2de groep - het moeielijkst te bewerken, en dan ook het laatst verschenen, - wordt het eerst de bevolking-statistiek behandeld door de heeren Bergsma en Jaeger. Daarna volgt de 9de klasse, een der meest belangrijke: ‘het huiselijke en maatschappelijke leven der inlanders’, waarvan de inleiding, door den heer Perelaer geleverd, verre beneden het onderwerp is gebleven, al erken ik gaarne dat, waar beknoptheid was voorgeschreven, het uiterst moeielijk viel in weinig woorden veel te zeggen. Aan te groote beknoptheid maakt zich de inleider der 10de klasse A. Middelen van bestaan, de heer Van Musschenbroek, niet schuldig, hetgeen hem door ieder gaarne zal worden vergeven, wegens de groote belangrijkheid van wat hij mededeelt. De heer Lameris vertelt in dezelfde klasse B veel, wat voor de veeteelt gewichtig is, terwijl ook de heer H.J. Veth, die de teelt van nuttige insecten behandelt, dit op zeer voldoende wijze verricht. Als uitstekend geslaagde proeve van korte, beknopte behandeling van een hoogst gewichtig onderwerp volgt de inleiding van den heer Van Gorkom over land- en tuinbouw; - veel uitvoeriger, systematisch gerangschikt, maar daardoor minder een scherp beeld vertoonende is de inleiding van | |
[pagina 163]
| |
den heer Van Musschenbroek over de boschproducten. Dezelfde schrijver leverde een artikel over de nijverheid, dat als een der best geslaagde kan worden beschouwd. De mijnbouw, door een ongenoemde beschreven, geeft in niet te uitgebreid bestek een volkomen voldoend overzicht. De heeren Bergsma en Jaeger behandelden scheepvaart, vooral uit een standpunt, waarop zij meesters zijn, uit dat der statistiek. De elfde klasse is aan kunsten en wetenschappen gewijd, en bevat verschillende overzichten van de hand van den heer Serrurier, hoofdzakelijk uit ethnografisch, oogpunt, maar dan ook zooals men het van den verdienstelijken directeur van het ethnografisch museum gewoon is. Eene inleiding op het inlandsch onderwijs, in dezelfde klasse geplaatst, werd door mij geleverd. Godsdienst en godsdienstige gebruiken worden door P.J. Veth ingeleid, die in korte trekken een beeld ontwierp van de verschillende trappen van ontwikkeling, welke het godsdienstig leven van den inlander doorliep. Eindelijk volgen inleidingen op de regeeringsvormen en staats-instellingen van mijne hand en op het krijgswezen door den heer Perelaer, die hier zijn onderwerp volkomen meester is; - eene korte en niet geheel volledige, maar toch veel belangrijks bevattende schets van de rechtstoestanden door Wilken; - het lezenswaardige opstel over de middelen tot handhaving van de openbare rust en veiligheid door Bergsma, en ten slotte de voortreffelijk inleiding van den heer Post over de openbare gebouwen. De 3de groep wordt weder door den heer Kan ingeleid, die in een belangrijk historisch artikel een overzicht geeft van de vestiging en uitbreiding van het Europeesch gezag in de koloniën. De koloniale stelsels worden door mij beschreven; - in de 16de klasse geeft de heer Perelaer eene opsomming van de verschillende bestanddeelen van land- en zeemacht. Openbare werken worden door den heer Post behandeld, die zich eene afwijking van den gevolgden uitstekenden regel heeft veroorloofd, door ook een woord van kritiek uit te spreken, en zich niet alleen tot beschrijving te bepalen. In de inleiding tot telegraphie en postwezen geeft de heer Janssen van Raaij belangrijke statistische mededeelingen. De 19de klasse bevat verschillende overzichten over handel en scheepvaart van Bergsma en Jaeger, die zeker de aandacht zullen trekken; - van D. Maarschalk over wegen en middelen van vervoer, die den kenner van het onderwerp verraden;- en over het muntwezen door | |
[pagina 164]
| |
Niemann, belangrijk uit numismatisch oogpunt, met een toevoegsel van den hoofdredacteur om het economisch en commercieel gedeelte niet onbesproken te laten. De heeren Van Gorkom, Bergsma en Jaeger bespreken op uitstekende wijze den tropischen landbouw; - zeker een der belangrijkste onderwerpen, in den catalogus behandeld. In dezelfde klasse zijn overzichten van den heer v. Musschenbroek over boschcultuur en van Everwijn over mijnbouw opgenomen, die in geenerlei opzichten voor de anderen behoeven onder te doen. Een kort overzicht van den heer Post over fabrieks- en handwerksnijverheid volgt daarop: het mag door onze industrieelen wel worden gelezen en overdacht. Voor hen, die plan hebben, naar Indië te vertrekken, of zich het leven van den Europeaan daar willen voorstellen, zullen de bijdragen van de heeren Von Rosenberg en Heering over het huiselijk en maatschappelijk leven van den Europaan gewis welkom zijn. Beknopte overzichten van mijne hand en van die van den heer Wijnmalen over onderwijs en zendingarbeid volgen: het laatste is vooral voor de geschiedenis der zending van belang. In de laatste klasse geeft P.J. Veth wenken voor het aanleggen van wetenschappelijke verzamelingen, beschrijft de heer Post de werktuigen voor wetenschappelijke waarnemingen en treft men eene uitvoerige, maar zeer degelijke inleiding over de drukpers van H. Prange aan. Waarschijnlijk minder aantrekkelijk voor den lezer, en zeker weinig aangenaam voor den schrijver dezer regelen, was deze opsomming van den inhoud van den catalogus. Zij kon echter niet worden vermeden, daar de waarde van het werk hoofdzakelijk ligt in de verscheidenheid en volledigheid van het aangebodene, en men alleen door die opsomming zich daarvan eene voorstelling kan maken. Dat die waarde niet gering is, volgt reeds uit de enkele vermelding, vooral waar de wijze van behandelen veelal zoo voortreffelijk was, dat de meeste artikelen als model kunnen dienen. Zooals de catalogus voor ons ligt, is hij een kostbare bron van allerlei inlichtingen, en zal de bezoeker van de tentoonstelling, die het boek raadpleegt, een niet onbelangrijken schat van gegevens verzameld hebben. Dat dit voor een goed deel te danken is aan Prof. Veth, die het geheel overzag, en voor iederen medewerker den kring afbakende binnen welken hij werkzaam moest zijn, spreekt wel van zelf. Een woord van dank zij hem gebracht, dat hij binnen de gestelde grenzen iederen schrijver vrij liet zijne taak zoo op te vatten, als deze dat het best | |
[pagina 165]
| |
keurde. Daardoor is misschien wel iets aan de eenheid te kort gedaan, maar aan den anderen kant weder aan ieder de gelegenheid gegeven, volgens eigen inzichten te werken, en zoodoende zijn individualiteit te bewaren, hetgeen aan vele der geleverde bijdragen een bijzonder belang bijzet. Zelfs daar, waar het mij als mederedacteur aan het verwijt kan blootstellen, eigen werk te prijzen, durf ik gerust verklaren, dat de catalogus der tentoonstelling eer aandoet, en dat hij nog langen tijd, nadat deze slechts in de herinnering zal voortleven, als een der voornaamste bronnen van kennis van onze Oost-Indische en gedeeltelijk ook West-Indische koloniën zal worden geraadpleegd en gewaardeerd.
Leiden, September 1883. P.A. van der Lith. |
|