De Gids. Jaargang 47
(1883)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 493]
| |
Het liefhebberij-tooneel in de Fransche hofkringen, gedurende de 18e eeuw.Adolphe Jullien. La comédic à la cour. Les Théâtres de societé royale pendant le siècle dernier. Paris, Firmin Didot et Cie. 1883.Het liefhebberijtooneel (le théâtre de sociéte) nam in Frankrijk vooral in de 18e eeuw een hooge vlucht. Wel gaven reeds in de 17e eeuw de aanzienlijken bijna geen groot feest of geen luisterrijken maaltijd zonder dat er een tooneelvertooning op volgde (de zoogenaamde visites, gelijk men zulke voorstellingen noemde, waren een gewichtige bron van inkomst voor Molière's troep) en namen zelfs de groote heeren op reis tooneeltroepen in hun gevolg mede; wel zien wij onder Lodewijk XIV personnages van rang, tot zelfs den Koning, in de balletten van Benserade en in de intermèdes van Molière een rol vervullen, - men weet dat Lodewijk XIV in het ballet, dat Le mariage forcé vergezelde, in het costuum van een Egyptenaar optrad; - doch dit alles vormde nog niet wat wij onder een théâtre de société te verstaan hebben: een troep geheel of voor het grootste gedeelte uit liefhebbers bestaande, welke, op gezette tijden of alleen nu en dan, bijeenkomen, om voor een klein publiek van genoodigden, een tooneelstuk, een ballet, een opera op te voeren. Dergelijke vereenigingen vormden zich in Frankrijk eerst in de 18e eeuw. Doch toen werd het ook een ware woede. ‘Il y avait tel château’ - schrijft Taine in het 1e deel zijner Origines de la France contemporaine, - ‘celui de Saint-Aubin où la dame du logis, pour avoir une troupe suffisante, enrôlait ses quatre femmes de chambre, faisait jouer Zaire à sa fille, âgée de dix ans, et pendant plus de vingt mois, ne faisait pas relâche.’ Menige | |
[pagina 494]
| |
aanzienlijke vrouw kon niet meer leven zonder haar theater. De illusie van het tooneel, de intrigues gedurende de repetitiën, de gelegenheid om al haar bekoorlijkheden ten toon te spreiden, aan al hare coquetterie den teugel te vieren, en dan de bedwelming van het spel, de toejuichingen van een toegevend publiek - was dit niet allen last, alle kosten, alle vermoeienissen dubbel waard? De speelwoede drong in alle kringen door. Ook het leger werd er door aangetast. De officieren gaven voorstellingen, waarin zij met tooneelspeelsters van beroep optraden. Sommige verlieten den dienst om komediant te worden. In 1772 was het zoover gekomen, dat de Minister bij reglement uitdrukkelijk aan de officieren verbood om in hunne garnizoens komedie te spelen. Hoewel sommige artisten, wier medewerking in de aanzienlijke kringen gezocht werd, die onderscheiding op hoogen prijs stelden, zagen velen met leede oogen deze liefhebberijtooneelen veld winnen, die hen van het beste, meest ontwikkelde gedeelte van het publiek beroofden; het gebeurde maar al te vaak dat de loges der officiëele wereld leeg bleven en zij zich met de parterrebevolking moesten tevreden stellen. Om deze mededinging, die haar veel schade deed, zooveel mogelijk tegen te gaan, verbood de Comédie Française in 1768 den artisten om, zonder vergunning, elders te spelen. Het zijn vooral drie aanzienlijke théâtres de société, welke bijzonder de opmerkzaamheid trekken: dat van de Hertogin du Maine te Sceaux in het begin, van de favorite, Madame de Pompadour, te Versailles omstreeks het midden, en van Marie Antoinette op het Petit-Trianon tegen het einde der 18e eeuw. Wij wenschen, aan de hand van Adolphe Jullien, wiens degelijke studiën over de genoemde tooneelgezelschappen in het hierboven vermelde prachtwerk vereenigd en met de belangrijkste gravuren, naar oorspronkelijke schilderijen en teekeningen uit die dagen, opgeluisterd zijn, het voornaamste wat ons van deze zoo merkwaardige vereenigingen bekend werd, mede te deelen. | |
[pagina 495]
| |
I.Tot de eerste en vermaardste liefhebberijtooneelgezelschappen der 18e eeuw behoort dat van de Hertogin du Maine op haar kasteel te Sceaux nabij Parijs. Anne Louise Bénédicte de Bourbon, duchesse du Maine, was een kleindochter van den grooten Condé en gehuwd met Louis Auguste de Bourbon, den zoon van Lodewijk XIV en Madame de Montespan. Het kasteel te Sceaux, alwaar zij zich in 1700 vestigde, behoorde vroeger aan Colbert, die het door Perrault geheel had doen vernieuwen en aan Le Nôtre den aanleg van een onmetelijk groot park had opgedragen. Lebrun had de plafonds geschilderd en Puget de beelden in het park vervaardigd. Kasteel en park zijn in 1789 vernield, maar een meesterstuk van Lebrun uit het jaar 1672, het Pavillon de l'Aurore, merkwaardig door zijn sierlijken bouw en de meesterlijke schilderingen heeft, zonder veel schade te lijden, de geduchte jaren 1789 en 1870 doorstaan en is nog in wezen. Het pavilloen bestaat uit een groot cirkelvormig salon en twee vierkante zijsalons. In elk der zijsalons bevond zich een plafond, en in het groote salon prijkte, en prijkt nog, als geschilderd plafond, een merkwaardig schilderstuk van Lebrun, Le Lever de l'Aurore. Eene groote, uitslaande plaat in Jullien's prachtwerk, geeft ons eenigszins een denkbeeld van deze grootsche compositie. Na den dood van Colbert, die te Sceaux zelfs tot tweemaal toe Lodewijk XIV mocht ontvangen, waren park en kasteel nog slechts bij tusschenpoozen het tooneel van feesten geweest. De Hertogin du Maine, eene der geestigste vrouwen van haar tijd en een hartstochtelijke pretmaakster, zou er spoedig nieuw leven in brengen. Terwijl de Hertog, haar gemaal, zich in een afgelegen tuintje aan wiskunde en sterrekunde wijdde, en zich onledig hield met het ontwerpen van nieuwe lustprieelen of andere versieringen voor kasteel of park, was zij, het buitengewoon kleine, tengere, levendige vrouwtje, dat men den bijnaam van la poupée du sang gegeven had, steeds, als door een hofhouding, van de aanzienlijksten uit den lande, van kunstenaars en dichters omringd. Als hofpoëten fungeerden Nicolas de Malezieu en de abt | |
[pagina 496]
| |
Genest. De eerste, vroeger onderwijzer van den Hertog, was lid der Fransche Akademie, vriend van Bossuet en Fénélon. De abt Genest was een self-made man, een kundig verzenmaker, maar een pover treurspeldichter; zijn opgeruimdheid en zijn goed humeur maakten hem in den kring der Hertogin zeer bemind. In dien kring verschenen ook Fontenelle, reeds op jaren, en Voltaire, die er drie zijner treurspelen, Semiramis, Oreste en Rome sauvée, schreef. Daar schitterde ook Mlle de Launay, een schrandere en fijne geest, later bekend door de Mémoires, die zij schreef als madame de StaalGa naar voetnoot1) en waarin zij zich, naar de uitdrukking van Sainte-Beuve, als een vrouwelijke La Bruyère doet kennen. Aan afwisseling geen gebrek op het kasteel te Sceaux. Rijpartijen op ezels, diners, kegelpartijen, jeux d'esprit volgden elkander op. Fontenelle stelde er de volgende vraag: ‘Quelle diffêrence y a-t-il entre une pendule et la maîtresse du logis?’ waarop het antwoord volgen moest: ‘L'une marque les heures et l'autre les fait oublier.’ En Voltaire, die bij het pandverbeuren een raadsel op moest geven, dichtte er het volgende, welbekende: Cinq voyelles, une consonne,
En français composent mon nom,
Et je porte sur ma personne
De quoi l'écrire sans crayon.
Doch op den duur konden ook deze amusementen niet meer bevredigen. Er moest iets anders, iets nieuws verzonnen worden, om der Hertogin, die aan slapeloosheid leed, den tijd te korten. En men vond iets. Reeds in 1704 had Malezieu, in zijne woning te Chatenay, feesten en vertooningen gegeven, welke door de Hertogin du Maine waren bijgewoond. Daar waren ook de door Colbert in zwang gebrachte marionettes vertoond, waarvoor het lid der Akademie niet geschroomd had een grove klucht te vervaardigen, Polichinelle et son voisin, waarin hij zijne collegas van de Akademie belachelijk maakte op eene wijze, die een kruisvuur van vrij heftige hekeldichten deed ontbranden. Een jaar later | |
[pagina 497]
| |
had de Hertogin du Maine te Clagny bij Versailles een treurspel van Genest, Pénélope, doen opvoeren, en ook aan zijn Joseph een succes bezorgd, dat hem schadeloos moest stellen voor den jammerlijken val van dit stuk in 1710 op het Théâtre Français. Tooneelvertooningen, muziekuitvoeringen, balletten zouden voortaan de vermaken zijn van den aanzienlijken vriendenkring te Sceaux. Deze feesten, welke in het voorjaar van 1714 aanvingen, noemde men les Grandes Nuits. Zij hadden om de veertien dagen plaats. De voorbereiding en regeling van deze vertooningen werden om beurten aan twee personen toevertrouwd, die den naam van Koning en Koningin voerden en al de kosten droegen. Ieder was er natuurlijk op uit om, door vinding en pracht van voorstelling, zijn voorganger te overtreffen, en zoo werden deze feesten, die op betrekkelijk eenvoudigen voet aanvingen, steeds luisterrijker. Men wedijverde wie het schitterendst decoratief, de kostbaarste kleeding, de tooverachtigste versieringen van het park zou uitvinden. Reeds de vierde Nacht overtrof al de vorigen in pracht en luister. Het eerste tafereel, dat vertoond werd, bestond uit een spel kegels, waarvan elk door een der leden van het gezelschap werd voorgesteld; in het tweede trad een Groenlandsch gezantschap op, dat de noodige vleierijen tot de hooge gastvrouw richtte. Dat de gastvrouw steeds het middenpunt der feestelijkheid vormde, en voortdurend het voorwerp was van de vleiendste hulde, laat zich licht denken. Doch naarmate de Nachten voortgingen, werd het steeds moeilijker nieuwe voorstellingen te verzinnen of een nieuwen vorm te vinden voor de vriendelijkheden en vleierijen aan het adres der geestige Hertogin. De Caumont, die den 9den Nacht moest regelen, kwam er dan ook rond voor uit, en hij vond niets beters dan in een allegorie al de moeilijkheden te schetsen, waarmede hij bij de voorbereiding te kampen had gehad; hoe hij achtereenvolgens Archimedes, Descartes, Euripides, Corneille en Terentius geraadpleegd had, totdat eindelijk Anacreon hem den raad gaf een tooneel te maken van Amor, die door een bij wordt gestoken. Dit laatste sloeg op het emblema van de Hertogin, bestaande uit eene bij, met het devies aan Tasso ontleend: Piccola si, ma fa pur gravi le ferite (zij is klein, maar wondt hevig). De pracht der Grandes Nuits nam steeds toe; de kosten | |
[pagina 498]
| |
werden buitensporig. Deze verkwisting werd van verschillende kanten streng gegispt. Saint-Simon schrijft: ‘Sceaux était plus que jamais le théâtre des folies de la duchesse du Maine, de la honte, de l'embarras, de la ruine de son mari, par l'immensité de ses dépenses... Elle nageait dans la joie de sa nouvelle grandeur, elle en redoublait ses folies, et le duc du Maine, que tremblait toujours devant elle et qui craignait de plus que la moindre contradiction achevât entièrement de lui tourner la tête, souffrait tout cela jusqu'à en faire piteusement les honneurs....’ De Hertogin stoorde zich eerst weinig aan de aanmerkingen, doch weldra moest zij er wel naar luisteren. Eerst werden de feesten voor eenigen tijd gestaakt, daarna dacht de Hertogin er aan, ze op eenvoudiger voet weder in te stellen. In plaats van twee personen, zou voortaan slechts éen met de leiding en bekostiging der feesten belast zijn. Van de Nachten, die nu volgden, is vooral de 14de van eenig belang. Daarbij werd een ballet gegeven, dat niet, gelijk de balletten tot dusver, enkel uit dansen bestond, maar dat te gelijk een handeling, en wel die van het 4e bedrijf van Corneille's Horace, voorstelde. De Hertogin du Maine kan derhalve als de stichtster van het moderne ballet beschouwd worden. Uit een der tafereelen van dezen 14den Nacht, Apollon et les Muses getiteld, vernemen wij, dat de Hertogin, volgens hare hovelingen, uitmuntte in de rollen van Andromaque, Iphigénie, Monime; dat zij zoowel in de meesterstukken van Racine en Molière (o.a. als Célimène) optrad, als in de prullen van Genest. Van eene andere zijde vernemen wij dat haar dramatisch talent weinig te beteekenen had. De 16e Nacht zou de laatste zijn. Niemand was uitdrukkelijk met de regeling belast geweest. Door Mlle de Launay weten wij, dat zij de intermèdes gedicht had. Ernstige gebeurtenissen deden de feesten staken. De voorteekenen van 's Konings aanstaanden dood brachten de onwettige koningszonen, tot welke de Hertog du Maine behoorde, in niet geringe spanning. De Hertog zelf konde, als oudste, geroepen worden om zijn vader op te volgen. Lodewijk XIV had steeds alles gedaan om zijne bastaarden met gunsten en voorrechten te overladen; op het laatst gaf hij hun, tot groote ergernis van velen, die er de grofste coupletten | |
[pagina 499]
| |
op dichtten, den rang van prinsen van den bloede. Geen wonder dat de eerzuchtige en heerschzuchtige Hertogin van toekomstige roem en grootheid droomde. De teleurstelling was dan ook groot, toen na 's Konings dood, zijn testament vernietigd, en de Hertog tot den rang van pair teruggebracht werd. De dolle samenzwering, die de Hertogin in 1718 op touw zette, mislukte, en zijzelve werd met Mlle de Launay gevangen gezet.
In dit leven van louter vermaak, une vie entre deux charmilles, zooals Sainte-Beuve het noemt, kan men twee tijdvakken onderscheiden. Het eerste wordt afgesloten in 1715 met den dood van Lodewijk XIV. Doch toen de Hertogin, na de ondergane vernedering, terugkwam op de plaats, die getuige was geweest van hare glorie, kwam ook de oude lust weer boven. Er ontstonden echter na eenige jaren gevoelige leemten in den kring. Malezieu stierf in 1727. Genest was reeds vroeger, in 1719, verscheiden. Na Malezieu werd Mlle de Nevers, Hertogin d'Estrées, met de opperste leiding belast. Doch toen de feesten weêr wat op gang begonnen te komen, stierf de Hertog in 1746. Het volgend jaar ging de weduwe eerst een gedeelte van den zomer te Anet doorbrengen, waar al de vrienden en vriendinnen haar volgden. Daar bezochten haar Voltaire met de Markiezin du Chatelet. Voltaire liet er zijne comedie Le Comte de Boursoufle vertoonen, een stuk door hemzelven eene ‘vieille rapsodie’ genoemd en waarvan hij later het vaderschap weigerde te erkennen. Op het eind van 1747 kwam de hertogin te Sceaux terug. De feesten begonnen op nieuw, en werden opgeluisterd door de tegenwoordigheid van Mad. du Chatelet en van Voltaire, van wien een nieuw, naar het Engelsch gevolgd stuk, la Prude, werd opgevoerd. De onbescheidene wijze, waarop de genoemde gasten, als waren zij het die hier gastvrijheid uitoefenden, rechts en links uitnoodigingen zonden ter bijwoning van de voorstelling, bracht tusschen hen en de Hertogin een tijdelijke verkoeling te weeg. Toen de kleine twist bijgelegd was, werd op den 21sten Juni 1750 te Sceaux Voltaires Rome sauvée vertoond, waarin Lekain als Cesar optrad en Voltaire zelf de rol van Cicero vervulde. La Chaussée schreef hiervan: ‘Il (Voltaire) joue lui-même le role | |
[pagina 500]
| |
de Cicéron. Il fait comme les pâtissiers qui ne pouvant vendre leurs pâtés, les mangent eux-mêmes.’ Tegenover dezen hatelijken uitval staat hetgeen Lekain in zijne Mémoires schrijft over Voltaires spel als Cicéron: ‘Je ne crois pas qu'il soit possible de rien entendre de plus vrai, de plus pathétique et de plus enthousiaste que M. de Voltaire dans ce rôle. C'était la vérité, Cicéron lui-même, tonnant à la tribune aux harangues contre le destructeur de la patrie, des lois, des moeurs et de la religion. De Hertogin was intusschen een jaartje ouder geworden. Zij was thans, in 1750, 74 jaar. Maar levenslustig bleef de schrandere poupée du sang tot het einde toe. Dat einde kwam den 23sten Januari 1753. Hoewel zij door haar geboorte en door haar huwelijk dubbel recht had op de eerbewijzen aan de prinsessen van den bloede verschuldigd, had de begrafenis van haar, die in haar leven aan pracht en weelde gewoon was, zonder eenigen luister of eenige plechtigheid plaats. De getuigenissen der tijdgenooten zijn duidelijk genoeg om ons de Hertogin du Maine te doen kennen. Met al hare vriendelijkheid en welwillendheid was zij door haar heftig en despotisch karakter een echte Condé, en in den kleinen kring van hovelingen, die zich om haar gevormd had, een gevreesde tiran. ‘Mad. du Maine,’ zegt Saint-Simon, ‘à qui toute compagnie était bonne pourvu qu'on fût abandonné à ses fêtes, à ses nuits blanches, à toutes ses comédies et à toutes ses fantasies.’ Dat sommige zich aan dien slaafschen eeredienst niet gewennen konden, toont ons Destouches, die op een dag, zonder verlof, sans tambour ni trompette, Sceaux ontvluchtte, tot afscheid in zijn kamer een versje achterlatend, waarin hij o.a. verklaarde dat dit Séjour des dieux
Pour simple mortel est trop ennuyenx.
Madame de Staal, die als, femme de chambre, gedurende veertig jaar met de Hertogin lief en leed gedeeld had, zegt van haar o.a.: ‘Mme la duchesse du Maine, à l'âge de soixante ans, n'a encore rien acquis par l'expérience, c'est un enfant de beaucoup d'esprit; elle en a les défauts et les agréments.... Elle croit en elle de la même manière qu'elle croit en Dieu et en Descartes, sans examen et sans discussion. Son miroir n'a pu l'entretenir dans le moindre | |
[pagina 501]
| |
doute sur les agréments de sa figure: le témoignage de ses yeux lui est plus suspect que le jugement de ceux qui ont décidé qu'elle était belle et bien fait.’ De geestige kamerjuffer daalt nog in veel bijzonderheden omtrent het karakter van hare meesteres en spaart haar niet. Voor Mad. de Staal werden al de eigenschappen van haar geest overschaduwd door haar heerschzucht, door haar ongelijk humeur. Saint-Simon die, gelijk wij reeds zagen, hare buitensporigheid streng beoordeelde, noemde haar: ‘une femme dont l'esprit, et elle en avait infiniment, avait achevé de sa gâter et de se corrompre par la lecture de romans et de pièces de théâtre....’ Voltaire eindelijk, die haar zijn leven lang gevierd en geëerd had, schreef uit Berlijn aan een zijner vrienden: ‘Mettez-moi toujours aux pieds de Mme la duchesse du Maine. C'est une âme prédestinée; elle aimera la comédie jusqu'au dernier moment, et quand elle sera malade, je vous conseille de lui administrer quelque pièce au lieu de l'extrême-onction. On meurt comme on a vécu....’ | |
II.Het tweede lief hebberijtooneel, dat onze aandacht waard is, is le Théâtre de petits cabinets van Mad. de Pompadour. De markiezin heerschte reeds gedurende drie jaar, sedert 1745, als favorite van Lodewijk XV. Doch wilde zij die plaats behouden, dan moest zij trachten den Koning voortdurend verstrooiing te bezorgen. De natuur had Antoinette Poisson, later madame Normand d'Etiolles, eindelijk Markiezin de Pompadour, rijk bedeeld. Hare schoonheid, hare gratie, hare intelligentie, haar geest verzekerden haar overal een schitterenden rang. Hare talenten had zij onder leiding van de beste meesters leeren ontwikkelen. Daardoor muntte zij, die, volgens de Luynes, met een niet zeer volle, maar zeer aangename en omvangrijke stem begaafd was, als zangeres uit, en had zij zich, nog voordat zij tot favorite werd bevorderd, ook als tooneelspeelster een naam in de groote wereld gemaakt. Van die talenten zou Mad. de Pompadour gebruik maken | |
[pagina 502]
| |
om den Koning afleiding te bezorgen, en zijn hartstocht met nieuwen gloed te doen ontvlammen. Zij besloot in het paleis te Versailles een klein tooneel te doen bouwen, en daar voor den Koning en een kleinen kring van vertrouwden comedie te spelen. De Hertog de Richelieu stond haar in de volvoering van haar plan ter zijde, en zoo verrees, in een gedeelte van het paleis waar zich 's Konings vertrekken bevonden, het tooneel dat in den regel le Théâtre des petits Cabinets genoemd werd. De beroemdste kunstenaars hadden het kleine theater helpen versieren; zelfs Boucher schilderde een der decoraties. De troep, uit de heeren en dames der hofhouding bestaande, was spoedig compleet, en koos tot haren bestuurder den Hertog de Vallière. In overleg met den Koning, stelde de Markiezin het reglement voor de troep vast. Aanvankelijk had men alleen plan om comedie te spelen, maar weldra besloot men zich ook aan de opera te wagen, en allengs nam het muzikaal gedeelte der vertooningen een steeds grootere plaats in. Voor de koren werd een keus gedaan uit de muzikanten des Konings; het ballet bestond uit jongens en meisjes van 9 tot 12 jaar, terwijl als solodansers vier leden van de hofhouding dienst deden. De voorstellingen hadden gedurende vier winters, van 1747 tot 1750, plaats, en duurden in den regel van den jachttijd tot den tijd der Vasten. In de keus der toeschouwers, welke de Koning zich voorbehouden had, ging hij aanvankelijk zeer streng te werk. De eerste voorstelling werd door niet meer dan veertien toeschouwers bijgewoond. Die eerste voorstelling had den 17en Januari 1747 plaats met Tartuffe, waarin Mad. de Pompadour de rol van Dorine vervulde. De Markiezin bereikte haar doel volkomen. Zij had, na eenige voorstellingen, voor den Koning geschitterd als uitnemende comedienne en als begaafde zangeres. Zooveel talent en zooveel bekoorlijkheid waren wel geschikt om haar rijk te bevestigen. In het volgende jaar, 1748, werden de voorstellingen met nieuwen ijver voortgezet. Onder de stukken, welke men opvoerde, behoorde ook eene comedie van Voltaire, l'Enfant prodigue. Mad. de Pompadour had dit stuk doen aannemen, en dit was geen gemakkelijke taak geweest. Voltaire had | |
[pagina 503]
| |
de geheele koninklijke familie tegen zich, en wat er na de voorstelling plaats had was zeker weinig geschikt om aan die tegeningenomenheid een einde te maken. Voltaire toch was ondeugend genoeg om de favorite voor hare bescherming te bedanken in de volgende verzen, waarin hij haar op gelijke lijn plaatste met haren koninklijken minnaar: Charme de tous les jeux, trésor d'un seul mortel!
Que votre amour soit éternel!
Que tous vos jours soient marqués par des fêtes!
Que de nouveaux succès marquent ceux de Louis!
Vivez tous deux sans ennemis!
Et gardez tous deux vos couquêtes!
Dit verwekte groote ergernis. Het vers van Voltaire lokte een menigte puntdichten en spotliederen uit, zoowel tegen den dichter als tegen de favorite. Onder de stukken, welke een groot succes behaalden op het Théâtre des petits cabinets, vinden wij ook le Méchant van Gresset, eene comedie die kort te voren door de artisten van de Comédie Française met grooten bijval was vertoond. De namen der verschillende stukken en die van de personen, welke er in optraden, zijn bewaard gebleven in eene verzameling, in vier deelen, getiteld: Comédies et ballets des petits appartements. Bij het verschijnen van deze verzameling bleek, dat de voorstellingen, op Mad. de Pompadour's theater gegeven, door sommigen scherp werden afgekeurd. De Markies d'Argenson schreef den 1en Maart 1748: ‘On vient d'imprimer un recueil fort ridicule des divertissements du théâtre des cabinets, ou petits appartements de Sa Majesté, ouvrages lyriques misérables et flatteurs; on y lit les acteurs dansants et chantants, des officiers généraux et des baladins, de grandes dames de la cour et des filles de théâtre. En effet, le roi passe ses journées aujourdhui à voir exercer la marquise et les autres personnages par tous ces histrions de profession qui se familiarisent avec le monarque d'une façon sacrilège et impie.’ Ondanks de afkeuring, die de voorstellingen van sommige zijde ondervonden, werd de toeschouwersruimte spoedig te klein. Men bouwde een nieuw theater er vlak bij, in de open ruimte van de groote marmeren trap. Daar volgden van den 27 November 1748 de voorstellingen elkander zonder tusschenpoozen op | |
[pagina 504]
| |
daaronder waren groote opera's als zekere Tancrède van Campra, comedies als La mère coquette van Quinault. De Markiezin stond in blakende gunst. D'Argenson schrijft daarvan; ‘Le roi qu'on disait las de la sultane favorite, la marquise de Pompadour, en est plus affolé que jamais. Elle a si bien chanté, si bien joué aux derniers ballets de Versailles, que Sa Majesté lui en a donné des louanges publiques, et, la caressant devant tout le monde, lui a dit qu'elle était la plus charmante femme qu'il y eût en France.’ Een twist tusschen den eersten minister en de favorite kwam een oogenblik een schaduw werpen op al dit schoons. De ‘premiers gentilshommes de la chambre’ beweerden dat het gedeelte van het paleis, waarin het theater zich bevond, tot hun domein behoorde en niet tot de appartementen van de Markiezin, zoodat volgens hen de bestuurder van het Théâtre des petits cabinets, de la Vallière, inbreuk maakte op hunne rechten. Richelieu koos partij voor de ‘premiers gentilshommes’ en verbood o.a. de heeren ‘Musiciens de la Chambre’ ergens te spelen zonder zijn uitdrukkelijken last. Richelieu vond, gelijk van zelf spreekt, bij de vele vijanden van de favorite grooten bijval, en men vleide zich reeds in het vooruitzicht dat zij, die steeds meer macht aan het Hof uitoefende, in ongenade zou vallen. Doch men had buiten den Koning gerekend. Deze bemoeide er zich mede, richtte à brûle-pourpoint tot Richelieu de veelbeteekenende vraag, hoeveel maal hij reeds in de Bastille geweest was, - en Richelieu moest zwichten. De la Vallière werd in al zijn rechten hersteld. Richelieu moest heel wat hooren over zijn nederlaag, en d'Argenson zuchtte: ‘Malheur à qui va se butter aujourdhui contre elle... mais malheur à l'Etat gouverné ainsi par une coquette!’ Van deze voorstellingen is een kostbaar document overgebleven in een teekening, uit het jaar 1749, van de voorstelling van Lulli's opera Acis et Galathée. Deze teekening, in het werk van Jullien voortreffelijk in héliogravure weergegeven, vertoont ons tegelijk een gedeelte van het tooneel en twee derden van de toeschouwersruimte; zoodat wij ons van het Théâtre des petits cabinets een duidelijke voorstelling kunnen vormen. In den winter 1749/1750 vinden wij onder de stukken, die groot succes hadden, Le Philosophe marié van Destouches genoemd. Tot nog toe hadden de Markiezin en hare vrienden | |
[pagina 505]
| |
zoowel de opera en het ballet als de comédie opgevoerd; aan het treurspel hadden zij zich nog niet gewaagd. Doch in dit seizoen zou men ook hiertoe overgaan. Den 28en Februari 1750 werd het treurspel Alzire van Voltaire opgevoerd, met Mad. de Pompadour in de titelrol. Zij zelve schreef er aan haar broeder van: ‘Il parait que j'ai été étonnante.’ De tweede voorstelling werd door Voltaire zelven bijgewoond. Intusschen begonnen deze kostbare voorstellingen allengs meer stof tot aanmerkingen te geven. In den winter van 1748/49 hadden de kosten niet minder dan honderdduizend kronen beloopen. Niet alleen betreurde men al dit geld, maar ook de gekrenkte eigenliefde van hen, die te vergeefs getracht hadden tot bijwoning der voorstellingen te worden uitgenoodigd, was hier in het spel. In liedjes en spotschriften gaf men aan die stemming lucht. Les palais de nos Roys, jadis si respectables,
Perdent tout leur éclat, deviennent méprisables,
Ils ne sont habités que par des baladins!
heet het in een van die gedichten. Lodewijk XV begon in te zien, dat het tijd werd deze vermaken wat te beperken, Mad. de Pompadour had juist voor drie millioen het kasteel de Bellevue nabij Saint Cloud laten bouwen en er een klein theater in doen plaatsen. De Koning nam hieruit gereede aanleiding om te besluiten, dat er te Versailles geene comedievoorstellingen meer zouden plaats vinden, maar dat de particuliere vertooningen voortaan op het kasteel Bellevue zouden worden gegeven. In een brief, gedagteekend 3 Januari 1751, schreef de Markiezin naar aanleiding van hare verhuizing naar Bellevue: ‘C'est un endroit délicieux par la vue. La maison quoique pas bien grande, est commode et charmante, sans nulle espèce de magnificence. Nous y jouerons quelques comédies; les spectacles de Versailles n'ont pas recommencé. Le roi veut diminuer sa dépense dans toutes les parties; quoique celle-là soit peu considérable, le public croyant qu'elle l'est, j'ai voulu en ménager l'opinion et montrer l'exemple’ Het theater was hier veel kleiner en minder schitterend dan te Versailles. Men moest dus den kring van genoodigden nog meer inkrimpen. Alleen de zeer intieme vrienden werden voortaan toegelaten. De voorstellingen te Bellevue duurden slechts van Januari 1751 tot Maart 1753. | |
[pagina 506]
| |
Bij de laatste voorstelling werd le Devin du Village van Rousseau, naar het schijnt op voortreffelijke wijze, gespeeld, terwijl tot slot een groot vuurwerk werd afgestoken. De voorstellingen te Bellevue hadden, gelijk zich wel denken laat, niet het succes gehad van die te Versailles. Het uiterst beperkt aantal toeschouwers was weinig geschikt om den ijver der acteurs-liefhebbers te prikkelen. De vertooningen begonnen te kwijnen. Men speelde met steeds langer tusschenpoozen; de troep werd telkens kleiner. Eindelijk moest men wel eindigen: er waren geen acteurs meer. Van de weelde der mise en scène en der costumes, welke het Théâtre des petits cabinets ten toon spreidde, kan men zich eenig denkbeeld maken, wanneer men de rekeningen en staten nagaat, welke daarvan voor eenige jaren door Campardon in zijne Histoire de Mad. de Pompadour openbaar gemaakt zijn, en thans door Jullien kortelijk worden geresumeerd. Men vindt daarin de zeer merkwaardige Inventaire Général des habits et ustencils du théâtre des petits appartements sous la garde de Mme Schneider, fait en l'année 1749. Verder, onder meer, een Etat des depenses pour les ballets des petits appartements van 1747 tot 1748, waarin o.a. voor 855 livres aan zijden kousen en 495 livres aan schoenen voorkomen. Deze lange lijsten van costumes, décors en accessoires, deze opsomming van pracht en rijkdom, verklaren den weerzin, de verontwaardiging welke deze geldverspilling bij velen moest opwekken. De Maltheser ridder, de Rességuier, die anders zelf niet door overstrenge zeden uitmuntte, gaf aan die verontwaardiging lucht in de volgende weinig malsche regelen: Fille d'une sangsue et sangsue elle-même,
Poisson, dans son palais d'une arrogance extrême,
Etale à tous les yeux, sans honte et sans effroi,
Les dépouilles du peuple et l'opprobre du Roi.
De oud-minister, de rechtschapen d'Argenson, had reeds in het begin van 1748, toen Frankrijk nog onder het heilzaam ministerschap van den kardinaal Fleury vrede en voorspoed mocht genieten, in zijne Mémoires geschreven: ‘La cour n'est occupée que de plaisirs.... On ne songe qu'aux comédies des Cabinets où la marquise de Pompadour déploie ses talents et ses grâces pour le theâtre... On pretend que Pétrone ne peignait pas | |
[pagina 507]
| |
autrement la cour où il vivait que l'on voit la nôtre si occupee de ces délices, tandis que les affaires politiques demandent le plus grand serieux et même des craintes qui paraissent sans doute plus fondées aux spectateurs qu'aux acteurs.’ Maar al te spoedig zou het blijken hoe juist d'Argenson gezien had, en zoude Frankrijk in den zeeoorlog met Engeland, na in den aanvang enkele zegepralen te hebben behaald, door nederlaag op nederlaag, tot aan den rand van den afgrond worden gebracht. | |
III.Wat zou de brave d'Argenson wel gezegd hebben, wanneer hij getuige geweest ware van de tooneelvertooningen, waarin ruim dertig jaar later, geene Koningin de la main gauche, maar een echte Koningin van Frankrijk, Marie Antoinette, in datzelfde Versailles zou optreden. De lezers van De Gids weten uit het belangrijke opstel van Prof. JorissenGa naar voetnoot1), welk een licht op de geschiedenis van Marie Antoinette geworpen is door de openbaarmaking der briefwisseling tusschen de Keizerin Maria Theresia van Oostenrijk en den Oostenrijkschen gezant in Frankrijk, den Graaf Mercy-Argenteau, die als mentor de Dauphine, later de Koningin, ter zijde stond en omtrent hare gedragingen de volledigste inlichtingen aan hare moeder verstrekte. Uit die brieven en rapporten leeren wij ook Marie Antoinette's hartstocht voor het tooneelspel kennen. Reeds te Weenen had zij les in zang en dans, zelfs in comediespelen genoten. Voor de muziek had zij niemand minder dan Gluck tot meester gehad. Het is dus te begrijpen, dat de jonge, levendige Aartshertogin bij hare komst in Frankrijk, aan het vrij vervelende Hof van den afgeleefden, knorrigen Lodewijk XV, in dergelijke vermaken verstrooiing zocht. Met hare schoonzusters, de jonggehuwde Gravinnen van Provence en Artois, die van ongeveer gelijken leeftijd als zij waren, werd het plan gevormd om comedie te spelen. De drie vorstinnen, de graaf van Provence en Artois, de heeren Campan, vader en zoon, vormden de troep | |
[pagina 508]
| |
en de Dauphin was de eenige toeschouwer. Dit comediespelen had in het geheim plaats. Lodewijk XV zou het niet geduld hebben; zelfs Mercy-Argenteau schijnt er onkundig van gebleven te zijn. Toen Marie Antoinette Koningin geworden was, toonde zij eerst volstrekt geen neiging om die vermaken weer op te vatten, maar langzamerhand trachtte zij bij den Koning, die voornamelijk voor kluchten en parodiën een groote voorliefde had, den lust voor het theater op te wekken. Te Versailles stelde zij eene reizende tooneelspeelster, bekend onder den naam van la Montausier, tot Directrice van de koninklijke tooneelvertooningen aan, en was zij zelve een getrouw bezoekster van die voorstellingen. Dat de Koningin zich daar zoo vaak vertoonde, en zelfs op godsdienstige feestdagen de voorstellingen niet oversloeg, ergerde de vrome geesten dermate, dat de Aartsbisschop van Parijs het noodig achtte zich tot den Minister Malesherbes te wenden, met het verzoek dat deze het zijne mocht doen om deze ergernis, gelijk de hooge prelaat het noemde, te doen ophouden. De vermaken, bals, hazard-spelen, comedievoorstellingen, bleven intusschen hun gang gaan. Wel kwam er een oogenblik, waarin Marie Antoinette genoeg scheen te hebben van dat pret maken, maar het was slechts een voorbijgaande stemming. Weldra nam de liefde voor het tooneel de overhand. Marie Antoinette had te Versailles haar geliefkoosd verblijf op het kasteel Petit-Trianon, dat onder Lodewijk XV voor Madame du Barry gebouwd was. Op verzoek der Koningin was daar in 1779 door den architect Mique een smaakvol comediezaaltje gebouwd: rijk georneerd, wit met goud geschilderd, bekleed met blauw fluweel en opgeluisterd door een fraai beschilderd plafond. Marie Antoinette had er in het voorjaar van 1780 voor een kleinen kring eenige voorstellingen doen geven, welke de Koning geregeld bijwoonde. Eerst wandelde men in den tuin, dan gebruikte men het souper, en daarna begaf men zich naar den schouwburg. ‘Ce que cet arrangement a de plus utile’, schreef Mercy-Argenteau, ‘c'est qu'il fait diversion aux jeux de hasard.’ De Koningin was bij deze voorstellingen nog slechts toeschouwster; drie maanden later zou zij zelve de planken betreden. | |
[pagina 509]
| |
In het dagboek van Lodewijk XV, dat in handschrift in het Fransche Rijksarchief berust, vindt men aanteekening gehouden van al de voorstellingen door Marie Antoinette en haar gezelschap te Trianon gegeven. Gedurende den zomer van 1780 vindt men er op verschillende datums in vermeld: Soupé et pelite comédie à Trianon. Als toeschouwers had men den Koning, Monsieur ('s Konings broeder Provence) en de prinsessen, die niet in het op te voeren stuk medespeelden. Om de spelenden wat aan te moedigen werden verder de lezeressen en het andere vrouwelijke gevolg, met hare zusters en dochters, toegelaten. Den 1en Augustus 1780 werden de voorstellingen plechtig geopend met La gageure imprévue, comedie van Sedaine en de opéra-comique van Monsigny, Le Roi et le fermier. In beiden vervulde Marie Antoinette een belangrijke rol. Grimm geeft er een kort verslag van, dat echter weinig anders dan eenige banale loftuitingen bevat. Den 16den Augustus, dus ruim veertien dagen na de eerste voorstelling, spreekt Mercy-Argenteau in zijn verslag aan Maria Theresia over het plan van de Koningin om comedie te spelen. Hij schrijft daarvan o.a.: ‘J'ai quelque regret au projet dont il s'agit, mais ne pouvant pas en détourner l'exécution j'ai dû me borner à tâcher de faire adopter les modifications les moins nuisibles. Je ne prévois pas, d'ailleurs, que ce genre d'amusement puisse être de longue durée; entre temps, le Roi, qui semble y prendre un peu de goût, aura ce motif de plus pour être avec la Reine. Le temps nécessaire pour apprendre des rôles, pour les répéter, deviendra une forte diversion contre le jeu, et les représentations mettront obstacle aux promenades du soir’. Als postscriptum deelt de Gezant mede, dat de eerste voorstelling reeds heeft plaats gehad en dat de Koning zich zeer geamuseerd heeft. Maria Theresia is met deze gril van hare dochter weinig ingenomen. Zij weet door meer dan één voorbeeld, schrijft zij, dat dergelijke vertooningen gewoonlijk eindigen met een liefdesintrigue of met een of ander schandaal. Voordat Mercy-Argenteau zijn bovenvermeld rapport had verzonden, was er den 10den Augustus reeds een tweede voorstelling gegeven, en had Mercy reeds kunnen merken, dat de door hem aanbevolen maatregel, om zoo weinig mogelijk | |
[pagina 510]
| |
toeschouwers toe te laten, veel ontevredenheid en veel jaloezie verwekt, en reeds tot lasterlijke praatjes aanleiding gegeven had. Ten einde de ontevredenen en jaloerschen tot kalmte te brengen, liet de Koningin eenige weken zonder tooneelvoorstelling voorbijgaan. Eerst den 1en September had de derde voorstelling plaats. Nu waagde men zich aan eene comedie van Favart, l'Anglais à Bordeaux, die 1763 met levendig succes in het Théâtre Français was vertoond. Eenige dagen later, den 19en, werd de kleine opera van Monsigny, Rose et Colas, opgevoerd, gevolgd door le Devin du Village van Rousseau, waarmede dertig jaren vroeger Mad. de Pompadour hare voorstelling had besloten. De Koningin, die natuurlijk wist, dat haar raadsman Mercy-Argenteau met haar comediespelen niet bijster ingenomen was, wilde hem van de volkomene onschuldigheid van deze vermaken overtuigen, en drong er daarom bij hem op aan, dat hij, in het geheim, eene voorstelling zou bijwonen. De gezant weigerde eerst, maar Marie Antoinette wist hem over te halen, en zoo woonde Mercy, in eene loge grillée verscholen, deze vierde voorstelling bij, waarvan hij o.a. schrijft: ‘Le Reine a une voix très agréable et fort juste, sa manière de jouer est noble et remplie de grâce; en total ce spectacle a été aussi bien rendu que peut l'être un spectacle de Société. J'observai que le Roi s'en occupait avec une attention et un plaisir qui se manifestaient dans toute sa contenance....’ Uit het aangehaalde blijkt tweeërlei: vooreerst, dat de Koningin niet zonder talent speelde en zong, en dat de critiek van hen, die beweerden dat zij royalement mal speelde, even scherp als onverdiend was; ten andere, dat de Koning schik had in Marie Antoinette's spel, en dat derhalve de anecdote, alsof hij bij een dier voorstellingen de koninklijke tooneelspeelster zou hebben uitgefloten, weinig geloof verdient. Intusschen, hoe onschuldig die voorstellingen ook mochten zijn, Mercy-Argenteau zag de voortzetting er van niet zonder bezorgdheid. Ernstig bracht hij der Koningin de gevaren onder het oog, waaraan deze vertooningen haar blootstelden; hoe zij de deur openden voor intrigues en eerzuchtige bedoelingen van allerlei aard, te gevaarlijker naarmate het aantal personen, dat er toegang had, beperkter was. Een groot Hof, zeide hij, moet toegankelijk zijn voor velen; anders brengen haat en | |
[pagina 511]
| |
jaloezie de hoofden op hol, en ontstaat er verwijdering en vervreemding. De Koningin hoorde hem geduldig aan, en verzekerde hem dat dit alles slechts tijdelijke vermaken waren, die weldra zouden gestaakt worden. Maria Theresia, aan wie Mercy de opmerkingen, welke hij hare dochter gemaakt had, had medegedeeld, keurde die blijkens haar antwoord volkomen goed. Dat antwoord was vervat in den laatsten brief, dien zij den gezant zou schrijven. Zij stierf den 29n November 1780. De dood harer moeder onthief Marie Antoinette van het toezicht dat Mercy op hare handelingen uitoefende. Tengevolge van de zwangerschap der Koningin en de geboorte van een prins werden de voorstellingen vooreerst niet hervat. De artisten der Comedie Française en die van de Opéra Comique moesten de leemten aanvullen. De Koningin echter verlangde niets liever dan, zoodra hare gezondheid het haar zou toelaten, zelve weder de planken te betreden. Eerst in het voorjaar van 1782 werd dit verlangen bevredigd. Doch het gehalte der voorstellingen nam hand over hand af; de stukken bestonden grootendeels uit zeer onbeduidende en zoutelooze vaudevilles; zelfs de bevallige ariettes van Montigny schenen te zwaar voor de artistieke krachten van het koninklijk gezelschap. Wat niet afnam, was de ijver van Marie Antoinette. Zelve ontwierp zij menig doek, en bemoeide zij zich met de minste bijzonderheden van decoratief en mise en scène. Intusschen kon haar ijver niet verhinderen, dat ook hier een tijdperk van kwijning intrad. Gedurende den zomer van 1785 werd er te Trianon verbazend druk gedanst, en scheen het tooneel geheel vergeten. Nog eens zou de oude hartstocht bij de Koningin weer opvlammen. Beaumarchais had zijn Barbier de Sévilte en daarna zijn Mariage de Figaro doen opvoeren. Men weet dat Marie Antoinette, nadat de Koning le Mariage de Figaro onopvoebaar had verklaard, wist te bewerken dat het stuk te Gennevilliers bij den Graaf van Artois vertoond werd, waarna het weldra ook in het openbaar werd gegeven. Wat bracht de Koningin op het denkbeeld om le Barbier, die als het voorspel van den revolutionnairen Mariage de Figaro beschouwd kon worden, te Trianon te doen opvoeren? Het was een gewaagd spel, maar Marie Antoinette scheen | |
[pagina 512]
| |
er behagen in te scheppen het gevaar te trotseeren. De rollen werden verdeeld en de repetitiën begonnen. Daar brengt plotseling de zoo veel geruchtmakende affaire du collier en de daarmede in verband staande arrestatie van den Groot-Aalmoezenier Louis de Rohan, de gemoederen in beroering. Vier dagen later, den 19en Augustus, wordt te Trianon le Barbier de Séville opgevoerd, met Marie Antoinette als Rosine. Begreep de Koningin het gewaagde van haar daad niet, was het haar niet te doen om der openbare meening een slag in het aangezicht te geven, - zeker is het dat de schijn tegen haar was, en dat te sterker daar zij zich niet ontzag Beaumarchais zelven tot bijwoning der voorstelling uit te noodigen. Grimm is de eenige, die eenigszins uitvoerig over deze voorstelling spreekt, naar hetgeen hij vernam van een ooggetuige, ‘un juge sevère et délicat qu'aucune prévention de cour n'aveugle jamais sur rien.’ Met dat al bevat het bericht van Grimm weder weinig meer dan enkele loftuitingen, voornamelijk aan het adres van Marie Antoinette. Het is waarschijnlijk dat zij eene bevallige Rosine geweest is; de rol kon voor een karakter als het hare niet anders dan zeer aantrekkelijk zijn. Maar dat de voorstelling van een stuk, waarin men - in uitdrukkingen als deze... ‘un grand nous fait assez de bien, quand il ne nous fait pas de mal’ en die andere: ‘Aux vertus qu'on exige d'un domestique, Votre Excellence connaît-elle beaucoup de maîtres qui fussent digues d'être valets?’ - reeds als uit de verte het gemor van het volk tegen den adel meent te vernemen, bij velen verbazing en afkeuring wekte, is te verklaren. Dit was het laatste optreden van Marie Antoinette als tooneelspeelster. Weldra zou zij Trianon verlaten om zich te Saint-Cloud te vestigen. Maar te Saint-Cloud was zij minder vrij, daar trad de luister van het Hof met zijn strenge étiquette weder op den voorgrond. Trouwens de ijver van de hooge komedianten was aanmerkelijk bekoeld. Inderdaad was het komediespelen voor Marie Antoinette's omgeving steeds een zaak van verstrooiing en licht vermaak geweest, waarvoor men zich niet al te zeer inspande. Vandaar dat de voorstellingen, wat keuze van stukken en wijze van opvoeren betreft, verre beneden die stonden, welke de Markiezin de Pompadour in het Théâtre des petit cabinets met zooveel | |
[pagina 513]
| |
ernst, op zoo degelijken voet, met zooveel talent en met zulk een welverdienden bijval had gegeven.
Wij hebben gezien hoeveel afkeuring de liefhebberij-tooneelvoorstellingen, waarvan wij aan de hand van Jullien een beknopt overzicht gaven, bij de tijdgenooten verwekten. De vraag rijst, of dat oordeel thans nog bij eene onpartijdige beschouwing behoort te worden onderschreven. De Hertogin du Maine kan hier buiten beschouwing blijven, al verdient hetgeen ons van haar en haar Grandes Nuits bekend werd in menig opzicht de aandacht. Hare positie buiten het eigenlijke Hof maakte hare ‘folies’, zooals Saint-Simon ze noemde, zeker van oneindig minder gewichtige gevolgen als die van de beide andere hooggeplaatste vrouwen, van welke de eene als favorite grooten invloed uitoefende op haren koninklijken beschermer, en de andere, als regeerende vorstin, aller oogen op zich gevestigd zag. Toch dient men zich ook ten opzichte van het liefhebberijtooneel van deze beiden voor een lichtvaardig oordeel te wachten. Men vergete niet, dat de liefhebberijcomedie in het Frankrijk der 18e eeuw in alle kringen aan de orde van den dag was. Het was, gelijk wij in het begin van dit opstel zagen, een rage geworden. Waarom zou men in de hofkringen deze op zich zelve toch zeker onschuldige mode niet hebben mogen volgen? Dat Madame de Pompadour haar erkenden smaak bij de keus van decoratief, van kostuum, van mise en scène toepaste, dat op haar tooneel mannen en vrouwen van beschaving en fijne vormen zich op het tooneelspel toelegden, en zulks met dat gevolg dat o.a. een Hertog de Nivernais, als Valère in le Méchant, van Gresset, naar het getuigenis van den dramatischen schrijver en chansonnier Laujon, Roselli, die de rol in het Théâtre Français speelde, in menig opzicht overtrof - zou dit alles, naast het vele wat letteren en kunst aan ‘la dernière et la plus brillante des maîtresses de roi’ te danken hebben, niet opwegen tegen de kosten, welke deze voorstellingen met zich sleepten; en maakt men zich niet aan schromelijke overdrijving schuldig, wanneer men het doet voorkomen alsof het ‘Théâtre des Cabinets’ de afgrond was, waarin de geldmiddelen van Frankrijk werden verzwolgen? | |
[pagina 514]
| |
En Marie Antoinette! De strenge Mercy-Argenteau, wij zagen het, erkende tot tweemalen toe, dat de tooneelvoorstellingen te Trianon een welkome afwisseling waren voor het hazardspel, waaraan men zich in den intiemen kring der Koningin placht over te geven, en dat zij een einde maakten aan zekere avondwandelingen, welke almede zijne goedkeuring niet konden wegdragen. Wij gelooven met J.J. Weiss, dat geen dwaze ijdelheid Marie Antoinette gedreven behoeft te hebben, om in comediespelen eenige verstrooiing te zoeken voor al de officieële feesten en plechtigheden, waaraan zij te Versailles moest deelnemen. Hoe zelden hadden in de vijf jaar, waarover zij verdeeld waren, deze voorstellingen plaats, en hoe beperkt was de kring van toehoorders, waarvoor de Koningin optrad. Het is gemakkelijk thans het hoofd te schudden over Marie Antoinette's lichtzinnigheid, die haar Beaumarchais' Barbier de Séville deed spelen in een tijd, toen zich aan Frankrijk's hemel reeds dreigende wolken samenpakten. Ons komt het voor dat de schaal, waarin de lichtzinnigheden, de fouten, laat het zijn de misdaden der Koningin opeengestapeld zijn, reeds genoeg beladen is, en zij dien schuldenlast zwaar genoeg heeft geboet. Waarom zouden wij niet eenige sympathie mogen gevoelen voor die Marie Antoinette, die een open oog had voor het tintelende en fonkelende van le Barbier de Séville en de rol der bekoorlijke Rosine met smaak en geest wist te vertolken?
J.N. van Hall. |
|