| |
| |
| |
Politiek overzicht
Rotterdam, 24 April.
Het valt moeilijk bij dien ernstigen Duitscher met de goedmoedige gelaatsuitdrukking en de weldoorvoede tronie te denken aan den hideuw sourire en de os décharnés, die naar Musset's beroemde dichtregelen Voltaire kenschetsten, maar overigens zou de apostrophe, waarin de dichter den ondergang van de wereld des geloofs aan dien wijsgeer verwijt, in onze dagen treffend gericht kunnen worden tot Karl Marx, nu de practische vruchten der dynamiet-politiek voor angstige zielen den ondergang van de wereld onzer oeconomische verhoudingen schijnen aan te kondigen. Was Voltaire's eeuw te jong om hem te lezen, nog heel wat sneller dan hem kon Karl Marx het ‘tes hommes sont nés’ worden toegeroepen. Reeds toen de duitsche balling op engelschen bodem op zijn doodsbed uitgestrekt lag, scheen er reden te jammeren: Il va tomber sur nous, cet édifice immense, Que de tes larges mains tu sapais nuit et jour. Inderdaad, zoo hem niet terstond in het gedonder der dynamietontploffingen en de smokende vlammen van brandende puinhoopen een zijner waardige apotheose ten deel viel, het heeft aan den goeden wil bij zijn jongeren niet ontbroken. En niet in Engeland alleen woedt deze orkaan, maar 't is of een met electriciteit bezwangerde atmosfeer over de verschillende landen henen strijkt en alom uitbarstingen uitlokt, die als een waarschuwing klinken voor wie waanden in rustige rust te kunnen genieten van de vruchten der tijden. Met geestdrift is in Frankrijk de jaardag der commune herdacht; steeds talrijker worden daar de vergaderingen, waarin de herinneringen aan de commune naspoken; aanstalten zijn er gemaakt om weer de beslissing over de belangen des volks te leggen in de ruwe handen der op straat bijeengestroomde
menigten. In Spanje verspreidde het proletariaat in de zuidelijke landbouwdistricten dood en verderf om zich heen, naar spaanschen volksaard zich met
| |
| |
haar vereeniging de Zwarte Hand in geheimzinniger en romantischer kleed hullende dan de volkszeden in noordelijker landen mede brengen. In Rusland drukt de vrees dat de telkens hervatte woelingen der nihilisten in grooter omvang en kracht weer zullen uitbreken, loodzwaar op de feestelijke stemming, waartoe men bezig is de natie op te winden, ten behoeve der telkens uitgestelde en eindelijk in gereedheid gebrachte keizerkroning. Oostenrijk zelfs had zijn socialistenproces, waarvan de beteekenis niet gering is te schatten, al wekt het gemoedelijke, ja naïeve tintje, dat de leeringen dezer omverwerpers der maatschappij onderscheidde, in de allereerste plaats een meewarigen glimlach. En op Amerika's gastvrijen bodem tieren ze welig de planten van het socialisme, als de bezorgde europeesche regeeringen ze als onkruid trachten uit te roeien, en vandaar zenden ze haar loten weder uit naar Europa, om opnieuw wortel te vatten en met versche levenskracht omhoog te schieten.
Maar gaat het aan, den duitschen denker voor al die daden der wanhoop verantwoordelijk te stellen? Zonder ons nu op strafrechtelijk standpunt te willen verdiepen in de leer der aansprakelijkheid voor niet gewilde gevolgen, meenen wij toch, dat in laatste instantie al die uitingen van wilden hartstocht en onbepaald beeeren terug zijn te voeren tot de theorieën en leeringen van twee denkers, de apostels van het communisme en de anarchie, Karl Marx en Proudhon. Niet alsof de collectivisten en nihilisten van onze dagen zweren bij deze twee namen. Het tegendeel is waar, men kent ze nauwelijks meer en hun werken waren te abstract om ook maar door de élite van het proletariaat te worden begrepen. Daarbij was beider agitatorische kracht gering, had zij althans ras uitgewerkt: zij zaten in hun studeercel, terwijl een Lassalle de menigten electriseerde, en een onwetend warhoofd, als Bakunine, slaagde er in Karl Marx te onttroonen. Maar zij hebben de zaden uitgestrooid, die door de winden her- en derwaarts gedragen, in de harten der onterfden een vruchtbaren bodem vonden voor hun ontwikkeling. Bovenal, zij hebben de paradoxen uitgesproken, die halfbegrepen den onontwikkelden klonken als een evangelie der verlossing en die op hun beurt aan de stoutste theorieën het aanzijn gaven, welke waarschijnlijk door hun oorspronkelijke auteurs in hun binnenste zijn verloochend. Bij den een de paradoxale uitspraken: eigendom is diefstal, en regeering is anarchie, bij den
| |
| |
ander de valsche grondstelling, dat elke arbeid gelijkstaat en zijn waarde uitsluitend gemeten wordt door den tijd: - waar zulke leerstellingen voorop worden gesteld, lieten de verschrikkelijke gevolgen van den oorlogskreet: ‘Proletariërs, gordt u aan,’ zich gemakkelijk gissen.
Toch, in één opzicht zeker heeft Karl Marx zijn ideaal nog niet verwezenlijkt gezien. Zijn grootsch ontwerp eener internationale vereeniging van alle proletariërs is droombeeld gebleven. Of daarom de vrees voor een algemeene sociale revolutie, zoo geen preventieve en repressieve maatregelen worden getroffen, ongegrond mag heeten, willen wij hier niet beslissen, maar een feit is het, dat de sociale bewegingen in elk land zoozeer door de geschiedenis en door de eigenaardige toestanden bepaald en gewijzigd worden, dat zij vooralsnog overal een geheel verschillend karakter dragen en een algemeene verstandhouding achterwege blijft. Wel heerscht natuurlijk onder allen, die verdrukt zijn of zich verdrukt wanen, een gevoel van sympathie, dat zich vaak in moreele of materieele ondersteuning uit, maar gemeenschap van denkbeelden of doel ligt daarin niet opgesloten. Konden wij bij een vroegere gelegenheid opmerken, hoe wanhopig verdeeld in Frankrijk binnen de grenzen van één land de revolutionairen zijn, op grooter schaal vindt men grooter verdeeldheid terug. En zoo het eens tot een vereeniging der verspreide krachten zal komen, dan zal het wellicht zijn op anderen theoretischen bodem, dan dien van de kapitaalleer van Marx. Immers een jongere school van min of meer socialistische schrijvers heeft gewezen op de leemte in die leer, die te weinig onderscheidt tusschen den kapitalist-fabrikant en den kapitalistgrondeigenaar, en heeft opgemerkt, dat het in de eerste plaats de steeds toenemende grondrente is, waardoor eenerzijds rijkdommen worden opgestapeld, anderzijds het loon van den proletariër wordt beperkt. In dat nieuw ontstoken licht gewent het volk er aan in den grondeigendom den grooten vijand te zien, en beschouwt men de sociale
bewegingen van onze dagen naderbij, dan bespeurt men ook op den bodem daarvan meer of minder duidelijk een strijd om de grondrente. Voor Frankrijk moge dit niet gelden, waar als in geen ander land de kleine grondeigendom bij de plattelandsbevolking regel is geworden en de groote steden overvuld worden door een arbeidersproletariaat; in Spanje daarentegen is het zeer zeker een niet onbegrijpelijke haat tegen het grond- | |
| |
bezit, die de Zwarte Hand wapende om wraak te nemen op de millionairs, die in de groote steden de vruchten verteren van den arbeid der ellendige landbouwers op hun latifundia. Ook bij de russische nihilisten, zoover hun programma sociale hervormingen beoogt, staat de eisch: de bodem voor het volk, op den voorgrond. En dat in Ierland uitsluitend uit den strijd tegen landlordism de operatiën der dynamietpartij zijn geboren, valt niet te betwijfelen.
Bij de vulcanische schokken die zoo alom den bodem doen trillen, valt bij de regeerenden een zekere verlegenheid op te merken, hoe die uitbarstingen het best te bestrijden. Een feit is het, dat zij veel gevaarlijker zijn geworden dan in vroeger tijden, nu de met reuzenschreden voortgaande wetenschap, van welke men zich zoo gaarne de hervorming der menschheid voorspelt, aan de werken der duisternis even dienstbaar is als aan de werken des lichts. Niet tevreden met den eerenaam van eeuw des stooms en der electriciteit, wil de negentiende eeuw zich nog tooien met dien van eeuw van het dynamiet, maar wie weet, met welk een ontzetting zich het nageslacht dien naam zal herinneren! Hoe zich te wapenen tegen deze gemakkelijk te vervaardigen en gemakkelijk te verbergen stof, waarvan een kleine hoeveelheid in de hand van een vijand der maatschappelijke orde voldoende is om een halve stad te vernielen? Sir William Harcourt stelde zich de vraag en loste die naar genoegen van het engelsche parlement op, door bij uitstek strenge straffen te stellen; niet alleen op het met misdadige oogmerken hanteeren, maar ook op het bezitten van ontplofbare stoffen en op de poging tot provocatie van misdaden met deze stoffen te plegen. Of een bedenkelijk transigeeren met beginselen van strafrecht de ware weg is om zulke misdaden tegen te gaan, is aan ernstigen twijfel onderhevig. Ook heeft de ondervinding voldoende geleerd, dat niet een strenge strafbedreiging, maar zekerheid van ontdekking op kwaadwilligen afschrikkend werkt, en in dat opzicht is meer goede invloed te wachten van de reeks verrassende vangsten door iersche en engelsche detectives gedaan, dan van Sir William Harcourts draconische wetgeving. En meer nog wellicht zal ten goede werken de ervaring, dat Erin de
sympathieën der weldenkenden begint te verspelen, sedert de dynamietfractie het hoogste woord voert in de partij harer wrekers. Haar parlementaire leiders gaan gebukt onder de felle philippica, hun door den ex-minister Forster in een gedenkwaardige zitting in
| |
| |
het aangezicht geslingerd. Al is het niet bewezen, dat de Land liga met moordenaars gemeene zaak heeft gemaakt en met haar fondsen de kas der ‘onverwinlijken’ heeft gestijfd, de ongegrondheid der verdenking hebben haar leiders evenmin kunnen bewijzen, en onuitgewischt is die smet, geworpen op de gansche partij. Bepaaldelijk in Amerika, waar de herinnering aan soortgelijke onderdrukking van engelsche zijde, als waarover Ierland zich beklaagt, een krachtdadige sympathie voor het arme eiland had gekweekt, is een keer gekomen in de openbare meening. Al is men er eenerzijds volstrekt niet genegen ter wille eener goede verstandhouding met Engeland op allerlei losse gronden verdachten uit te leveren, men verheelt het voor die verdachten volstrekt niet, dat hun dynamietpolitiek op bijval niet kan rekenen, en men aarzelt langer zijn gaven te storten ten behoeve eener partij, die onder de verdenking ligt met moordenaars te heulen. Het ongelukkigst is maar, dat maatregelen tot bevrediging van Ierland natuurlijkerwijze op den achtergrond worden gedrongen, nu het de eerste plicht der regeering is aan het schrikbewind der ‘onverwinlijken’ een einde te maken. Davitt en andere populaire leiders gevoelen dat zeer goed, wanneer zij thans die dynamietpolitiek als de grootste domheid brandmerken. O'Connell heeft het vóor hen gezegd, dat wie Engelsch bloed vergoot, de grootste vijand was van Ierland, maar konden Davitt en de zijnen het met even rein geweten zeggen, als die groote volkstribuun? Toen zij hun ‘Proletariërs, gordt u aan’ uitgalmden, moesten zij als Karl Marx de gevolgen berekenen.
Strenge repressie is en blijft ook in het land der Czaren het eenige middel om het nihilisme te breidelen. Draconische wetten zijn hier niet noodig; exceptioneele rechtbanken en geheime rechtspraak leiden nog sneller en zekerder naar het doel. De regeering verdubbelt van ijver en waakzaamheid, naarmate de groote dag der kroning nadert. Zijn er geen complotten, men vindt ze uit, om een heilzamen schrik te verspreiden in de gelederen der complotteerenden. Bijna vermakelijk, als zij niet zoo treurig was, is de aankondiging, eenige dagen geleden gedaan, dat de regeering van plan is nog één groot politiek proces te houden alvorens feest te vieren. Gerust is zij niet, daar zij weet, dat de strengste straffen steeds onmachtig bleken om de energie der vijanden van het bewind te dooden. Rampzalig de vorst, die zoo on- | |
| |
der sidderen en beven den dag tegemoet gaat, waarop zijn plechtige kroning hem nog nauwer aan zijn volk moet verbinden, hem nog ernstiger aan zijn plichten moet manen. Maar rampzalig door eigen schuld, want tot nog toe althans scheen deze heerscher zich zijn roeping volstrekt niet bewust en heeft hij niets verricht om van het volk de vereering te verdienen, die hij vordert. Zijn voorganger is althans de lof verschuldigd naar het goede te hebben gestreefd, de belangen van zijn volk naar zijn inzichten te hebben behartigd, maar deze eenmaal als vrijzinnig afgeschilderde derde Alexander heeft er niet het minste besef van, dat het heerschersplicht is ‘te weten wat het leven in zich heeft’, ‘zijn tol te betalen voor het recht een mensch te zijn’, ‘zijn wettig deel te eischen aan de algemeene taak’. Ware het dan niet beter die laffe comedie na te laten, die thans te Moskou zal worden vertoond,
vernederend voor hem, die zich als een god laat bewierooken, vernederend voor hen, die in aanbidding knielen voor wat uiterlijken praal? Blijft de keizer moedwillig het oor sluiten voor de nooden en behoeften van zijn volk, dan zal dat pralen met die holle vormen, bovendien in vreesachtigheid van maand tot maand verschoven, zijn despotie niet redden. Wel is er dan reden te sidderen voor de complotten der nihilisten die wederom het werktuig konden blijken in de handen der straffende Nemesis.
In de buitengewone strengheid, waarmede men allerwege socialistische en nihilistische woelingen te keer gaat, openbaart zich de vrees voor de gevolgen, als men die leerstellingen onverhinderd veld laat winnen. Zoo zelfs in Frankrijk, waar de regeerende klassen, niettegenstaande de afgoderij, die zij plegen met het souvereine volk, zeer korte metten maken met die fractiën van het souvereine volk, de op wat al te luidruchtige manier hun bedoelingen kenbaar maken. Het is gebleken in de processen naar aanleiding der arbeiders-opstandjes, die in Montceau-les-Mines hun middelpunt hadden, toen de politie links en rechts arresteerde, ook al was van vergrijp nog geen sprake, en toen de rechterlijke macht daar met de strengste straffen tuchtigde, waar, als in 't geval van prins Krapotkine, alleen een délit d'opinion aanwezig was. Het is gebleken ook bij de omvangrijke maatregelen van voorzorg die men had genomen in de commune-dagen, toen te Parijs de lucht zwanger ging van geruchten, dat groote volksdemonstraties op de open straat voorbereid waren, die de republiek zouden doen wankelen
| |
| |
op haar grondvesten. Het ontbrak niet aan ministerieele redevoeringen, die het bestaan van een peril social ontkenden, die de anarchistische woelingen toeschreven aan een klein hoopje oproerkraaiers, die zelfs de zeer gewaagde stelling verkondigden, dat nergens de arbeidende klasse verstandiger en ontwikkelder was dan in Frankrijk. Intusschen was het telkens eerst op de dagen na de aangekondigde volksdemonstraties, dat de ministers zich zelf en hun hoorders met zulke geruststellende schilderingen in slaap wiegden. Het geheel van preventieve en repressieve maatregelen, voor den dag te voren beraamd, waardoor groepen nieuwsgierigen werden aangelokt en de kleine hoopjes kwaadwilligen geprikkeld, stond met die voorgewende gerustheid in zonderling contrast. Intusschen péril social of geen péril social, op de dagen van 12 en 18 Maart is het gevaar bezworen, en de minister Ferry kon op den avond van den 12den zelf bij een banket, hem door den Oercle National aangeboden, triomfantelijk tot driemaal toe een schimpscheut lossen op die onmachtige politiek, die haar aanhangers en haar overwinningen zoekt op de straten in plaats van binnen de muren van het parlement.
Ja, Jules Ferry is weder minister, en als bekwaamheid, handigheid en stoutmoedigheid voldoende zijn om zekerheid te geven voor het behoud van den ministerieelen zetel, dan is er thans in Frankrijk wel niemand, die beter dan Jules Ferry dien zetel kan bekleeden. Wij zagen de vorige maal het Kabinet-Duclerc wegzinken en Grévy zoeken naar een opvolger. Waren er slechts twee namen, die zich op den voorgrond drongen, Freycinet en Ferry, het was geen wonder, dat de President zijn keus op laatstgenoemde bepaalde. In één opzicht toch heeft de naam van Ferry meer gezag dan die van eenig ander levend staatsman in Frankrijk, daar hij namelijk minister is geweest en niet door Gambetta is omvergeworpen, maar den tact heeft gehad zich als luitenant te scharen onder het vaandel van dien commandant, toen hij bespeurde dat de volksstrooming dezen op het kussen zou brengen. En in een ander opzicht was juist Ferry de man van het oogenblik, omdat een uitweg moest gezocht worden in een botsing tusschen Kamer en Senaat en hij reeds eenmaal getoond had in de kunst van het opdelven van verouderde wetsbepalingen, waardoor de uitvoerende macht gelegenheid krijgt den tegenstand van den Senaat te breken, een zeldzame virtuositeit te bezitten. En Ferry loste het conflict dus op, meenende dat het voor
| |
| |
de uitvoerende macht goed visschen is in de wateren, troebel gemaakt door den strijd tusschen beide takken der wetgevende macht.
‘Zoo Gambetta er niet was, zou Ferry in de Fransche Republiek een groot man zijn’ meenden wij eens te kunnen neerschrijven - Gambetta is niet meer, en die uitspraak is op weg om bewaarheid te worden. Gevat redenaar als hij is, met een onverstoorbaar goed humeur begaafd en zich gaarne met een zeker air de dédain verheffend boven speldeprikken en grofheden, gevoelt hij zich op de parlementaire tribune, waar anderen het hart van onrust popelt, geheel in zijn element, en vleit hij, waar anderen zenuwachtig heen en weer schuiven, zich op zijn uiterste gemak welbehaaglijk in den ministerieelen zetel neer. Zal het door hem gevormde ministerie inderdaad krachtig genoeg blijken om het parlement te beheerschen, in Frankrijk de eerste voorwaarde, wil men in 's lands belang werkzaam zijn? Zeker is het, dat Ferry in zijn keuzen niet ongelukkig is geweest. Door de talentvolste Gambettisten op te nemen, heeft hij getoond Gambetta's erfenis te willen aanvaarden, en door tegelijkertijd de onmiddellijke herziening der constitutioneele wetten te verwerpen, heeft hij de gematigde elementen te vriend gehouden. Men kan dit transigeeren opportunisme noemen in den slechtsten zin des woords, en vooral den vrienden van Gambetta, die immers met de herziening moesten staan of vallen, hun onverantwoordelijke wispelturigheid verwijten. Maar wat wil men? Politieke beginselen schijnen in de derde republiek nu eenmaal contrabande en het ‘met de wolven moet men huilen’ het geliefde devies harer staatsmannen. ‘Wie niet breken wil moet buigen’: die les der ervaring is hun meer waard dan de fraaiste beginselen.
Nu is het een feit, dat de grondwetsherziening, die bij de jongste algemeene verkiezingen de eisch des volks heette, thans bij het volk jammerlijk fiasco heeft gemaakt. Onder de afgevaardigden heeft zich een bond gevormd, die ten doel had voor het denkbeeld der herziening propaganda te maken. Leven genoeg reeds heeft die bond gemaakt gedurende haar kortstondig bestaan, maar ongelukkig waren zijn leden, zoodra zij voor een oogenblik het terrein der snorkende volzinnen en klinkende leuzen verlieten, het volstrekt oneens over de vraag, wat men eigenlijk moest herzien. Geen wonder dus, dat deze opgeschroefde kabaalmakerij in het land hoegenaamd geen weerklank vond. Het was de bedoeling in de zittingen der algemeene raden de eerste de beste gelegenheid te baat te nemen om
| |
| |
een volksstemming ten gunste der herzieningsplannen uit te lokken. De verpletterendste nederlaag bekroonde deze campagne. Van de 86 algemeene raden waren er 70, die het vraagstuk niet eens aan de orde stelden, 14 die moties ten gunste eener herziening verwierpen, 2 slechts die een meerderheid vonden voor dergelijke voorstellen, waaronder bovendien nog eene een bonapartistische meerderheid was. Men zou kunnen aanvoeren, dat hierdoor nog weinig bewezen was, omdat de beslissing over een grondwetsherziening geheel buiten de bevoegdheid dezer administratieve lichamen ligt. Maar door dergelijke wettelijke scrupules lieten vergaderingen van Franschen zich nooit weerhouden, als zij de kans schoon zagen uitdrukking te geven aan eenigen volkswensch, zoodat men veilig kan aannemen, dat dit opzettelijk zwijgen der algemeene raden niet zonder betekkenis is. En wat meer bepaaldelijk de radicale elementen der bevolking in de groote steden betreft, met welke de radicale elementen in de kamers voeling trachten te houden, zij bekreunden zich nog minder om die fraaie herzieningsbeloften. ‘Le moindre grain de mil ferait bien mieux leur affaire.’ Bij het proletariaat aan te komen met dergelijke zwevende constitutioneele theorieën is metterdaad het aanbieden van steenen voor brood. Als de heeren advocaten-wettenmakers dat niet begrijpen, heeft het parijsche volk, gelijk Yves Guyot ondervond, van die tastbare argumenten bij de hand, die hun den lust wel doen vergaan om in de volksvergaderingen hun evangelie der verlossing verder te gaan prediken.
Dat de minister Ferry en zijn collega's zich niet opgewekt gevoelden om opnieuw zich aan deze quaestie der herziening te branden, ligt voor de hand. Aan dergelijke verlokkingen der radicale linkerzijde weerstand te bieden is hun vast voornemen, hoe gaarne zij radicale en democratische hervormingen wenschen. Reeds is het kabinet deswege gedoopt als ministère autoritaire en ministère de résistance. Doch van deze schimpnamen maakte de president-minister zich glorietitels in zijn rede van 12 Maart. Wil men soms een ministerie, dat geen gezag heeft en geen weerstand weet te bieden? vroeg hij, en oogstte de toejuichingen van allen, wien het maar al te wel voor den geest stond, hoe juist deze fouten den ondergang van vorige ministeries hadden berokkend. Zoo zij maar niet te vroeg hebben gejuicht: of de daden aan de woorden beantwoorden, moet de tijd nog leeren. Het kabinet deinst er althans
| |
| |
niet voor terug netelige quaesties aan te pakken. Het stelt de conversie voor, die geen vroeger kabinet aandurfde, en het heeft zijn maatregelen ter oplossing der sociale quaestie.
Zoo komen wij na lange uitweiding tot de sociale quaestie terug. Zal dit fransche ministerie een steentje bijbrengen tot haar oplossing? Hoezeer het waardeering verdient, dat het bij al zijn strengheid hier niet in den policieagent den eenigen redder der maatschappelijke orde ziet, staat toch te vreezen, dat het onder de meest welmeenende bedoelingen een zeer verkeerden weg inslaat, waarop nog ernstiger verwikkelingen dreigen. Men kent het fransche spreekwoord: quand le bâtiment va, tout va. Een feit is het, dat in de laatste jaren in Parijs het bouwen zulk een gang is gegaan, dat er geen bewoners meer te vinden zijn voor de enorme gebouwen, die alom verrijzen, en dat er aan den anderen kant geen woningen zijn, geschikt voor de massa's werkvolk die de provinciën voortgaan over de hoofdstad uit te storten. Vandaar een ware crisis in het bouwvak, èn bij de ondernemers, die geen huurders, èn bij de arbeiders, die geen dak vinden. De regeering wil hulp aanbrengen en doet dit op homöopatische wijze. Er is te veel gebouwd, welnu de regeering zal het bouwen verder aanmoedigen. Het Crédit foncier, half een staatsinstelling, zal tegen lage rente hypothecaire voorschotten geven op woningen van zekere lage huurprijzen en de staat zal rente en aflossing garandeeren, terwijl hij na verloop van tijd verhaal zal vinden op de geldopnemers. De bedoeling is het bouwen van arbeiderswoningen aan te moedigen, maar het gevolg zal licht zijn, dat op die voordeelige voorwaarden daar gebouwd wordt, waar aan woningen geen behoefte is, en dat beslag wordt gelegd op de staatshulp door hen, die haar volstrekt niet noodig hebben. En waar moet de grens worden gesteld? Reeds bepaalt het regeeringsontwerp, dat het regeeringssubsidie naar
billijkheid over de verschillende localiteiten zal verdeeld worden, m.a.w. dat ieders recht op dergelijke staatsondersteuning wordt erkend. Het is duidelijk dat naar zulk een stelsel nooit een eind komt aan de subsidiën, en de staat er zich op toelegt, de algemeene huisjesmelker te worden. Het ministerieele plan schijnt tamelijk ondoordacht, en dat is jammer, want op die wijze wordt weer meer voedsel gegeven aan de leer, dat de staat in elk opzicht ongeschikt en ongeroepen is, om in de oeconomische verhoudingen in te grijpen. En die onthoudingsleer is niet meer van onzen tijd, nu
| |
| |
zij overal gelijkelijk onmachtig is gebleken om het pêril social te bezweren. Maar één ding is zeker: onthouding is in elk geval te verkiezen boven beginsellooze en ondoordachte inmenging.
Ook de duitsche regeering - die lof is haar niet te onthouden - beijvert zich om haar wetgeving in 't belang van den arbeidenden stand in te richten. Te betreuren is maar, dat zij den schijn niet van zich kan werpen, dat het haar nog meer te doen is om den Rijksdag den voet dwars te zetten dan om het belang van den arbeidersstand te bevorderen. Zij heeft den Rijksdag weer eens een duchtige philippica toegediend, omdat deze al haar goede bedoelingen met den vierden stand zou tegenwerken door het eindeloos in beraad houden van de ontwerpen op de ziekenkassen, op de verzekering tegen ongevallen en de verzekering tegen ouderdom en invaliditeit. Doch hoezeer zij paradeert met haar vaderlijke zorgen voor haar minbedeelde onderdanen, het parlement bedektelijk verwijtende, dat dit van de volksnooden niets gevoelt, een feit is het, dat zij door haar eigen alle toenadering uitsluitende houding samenwerking steeds allermoeielijkst maakt. Een feit ook, dat zij zelf voortdurend door allerlei andere ontwerpen, die met de liefde voor den arbeidersstand al bitter weinig te maken hebben, als tariefverhoogingen, de behandeling harer lievelingswetten heeft opgehouden. De keizerlijke boodschap, die plotseling als een bom den Rijksdag kwam binnenvallen, had dan ook denkelijk dit verwijt maar uitgedacht om een motief te vinden, ten einde met de rijksbegrooting langs een omweg gedaan te krijgen, wat langs den koninklijken weg niet was te bereiken. Men weet hoe het plan der regeering om tweejarige begrootingen in te voeren door het parlement is geëcarteerd. Nu wordt de behandeling der begrooting voor 1884/85 in dit voorjaar reeds aan den Rijksdag opgedrongen, onder voorwendsel dat in het najaar de tijd voor arbeiderswetgeving beschikbaar moet zijn. Als men nu een volgend jaar onder
dergelijk protest de behandeling nog een maand of zes vervroegt, dan heeft men feitelijk een tweejarige begrooting verkregen et le tour est fait! Gelukkige arbeidersstand, waar de regeering zoo van liefde voor zijn belangen blaakt, dat zij ze als machine de guerre gebruikt om haar despotische begeerten door te drijven. Wel neemt dit niet weg, dat de wetten, ter verzekering dier belangen ingediend, goede en practische bepalingen kunnen bevatten en in elk geval naar eigen verdiensten moeten worden
| |
| |
gewaardeerd, gelijk ook de Rijksdag heeft begrepen door het beginsel der wet op de ziekenkassen, dat van verzekeringsdwang, aan te nemen - maar in Duitschland past het 't parlement tegenover de regeering dubbel op haar hoede te zijn, want bijna altijd schuilen adders onder het gras.
Daar het onze taak niet is hier naar de ware oplossing der sociale quaestie te zoeken, een vraagstuk trouwens, waarop nog wel geslachten na geslachten hun denk- en werkkracht zullen slijten, maar eenvoudig aan te stippen, wat hier en daar voor haar oplossing wordt beproefd, kunnen wij hier van haar afscheid nemen, zonder dat wij tot eenige vertroostende conclusie mogen geraken. Wij moeten de verdere conclusiën aan de geschiedenis overlaten, overtuigd dat het voornamelijk de sociale vraagstukken zijn, die in onzen tijd het meest de aandacht der wetgevers verdienen, ja die zich wel aan hun aandacht zullen weten op te dringen, als zij in quaestiën van hoogere politiek verdiept zitten. Wat die hoogere politiek thans schaft, verbleekt tegenover die dieper liggende verschijnselen, die den kern van het volksleven raken. Of is werkelijk een groote beteekenis te hechten aan die nieuwe triple alliantie, waarvan in de pers der meeste landen heel wat gerucht is gemaakt? Daar er geen wolken aan den horizont drijven en geen natie er aan denkt den europeeschen vrede te bedreigen, zijn dergelijke bewegingen op het schaakbord der internationale politiek van vrij onschuldigen aard. Dat hoog opgeven van de triple alliantie met Duitschland en Oostenrijk, waarmede de minister Mancini in een rede in het italiaansche parlement de wereld verraste, vond zijn grond in de nooit sluimerende behoefte van italiaansche staatslieden om van zich te doen spreken, en had tot bedoeling de eigenliefde der italiaansche natie te streelen, die zich sints haar bevordering tot groote mogendheid ook voor groote dingen voelt in de wieg gelegd. Eigenlijk nieuws werd niet verkondigd, want dat een toenadering van Italië tot de mogendheden van Centraal Europa had plaatsgevonden, wist men reeds
lang, maar als diplomaten zich geroepen achten over dergelijke zaken te spreken, en dat schijnbaar zonder eenige aanleiding, dan is men genegen er meer achter te zoeken. De fransche pers maakte zich vermakelijk boos, alsof de bedoelde alliantie bepaaldelijk tegen Frankrijk was gericht. Uitdrukkelijk was echter betuigd, dat slechts sprake was van een defensief verbond, zoodat de fransche lichtge- | |
| |
raaktheid, die zich haastte alle verdenking van aggressieve bedoelingen van zich te werpen, al te veel deed denken aan het qui s'excuse s'accuse. Daarbij blijft Bismarck altijd de cauchemar der Franschen: zijn hand werd weder in de eerste plaats in dit aan Frankrijk vijandig plan gezocht en aan Mancini wilde men wel de twijfelachtige eer gunnen, dat hij het zoo kwaad niet bedoelde, maar zich argeloos door den Booze liet gebruiken. Bismarcks vijanden gaan inderdaad in vereering voor den Rijkskanselier al te ver. Alsof elke zet op het europeesche schaakbord door hem met geheime bedoelingen wordt geinspireerd en alle andere staatslieden slechts poppen zijn, die hij naar welgevallen laat dansen! Het is zelfs de vraag, of hij op den duur gediend zal zijn van een bondgenoot, die telkens meer zegt dan hij kan verantwoorden, gelijk het geval is met Mancini. Waarom slapende honden wakker gemaakt? voor het oogenblik kon dat de politiek van Duitschland en Oostenrijk, die zich hoofdzakelijk met het oog op het Oosten, en niet als wapen tegen Frankrijk, Italie's volgzaamheid hebben verzekerd, volstrekt niet dienen.
Zijn het niet licht vraagstukken van europeesche politiek, die de kleine natiën bezig houden, er kunnen bij haar toch ook politieke vraagstukken aan de orde komen, waarvan de werking zeker niet minder diep gevoeld wordt, al blijven zij ook binnen de grenzen des lands beperkt. Wie hoort ooit van Noorwegen of van den invloed, door dit land op de lotsbestemming der volken uitgeoefend? Toch wordt daar op dit oogenblik een strijd gestreden, die waardig is met de gewichtigste politieke kampstrijden op één lijn te worden gesteld. Het is de strijd tusschen het constitutioneele koningschap, door den koning en zijn raadgevers, en de parlementaire democratie, door de Groote Vergadering (Storthing) vertegenwoordigd. Reeds jaren lang staan er die twee op voet van gewapenden vrede tegenover elkander, totdat de strijd is uitgebarsten, die begon met het decreet van 9 Juni 1880, waarbij een driemaal door den koning geweigerde grondwetswijziging verklaard werd niettegenstaande zijn veto wet te zijn, en die zijn crisis bereikt in de aanklacht, door het Odelsthing bij het Rijksgerecht tegen het gansche ministerie ingediend, een aanklacht waarmee indirect de koning zou worden getroffen. Wel heeft het lang geduurd, eer het tot dit uiterste kwam. Als deinsde zij voor haar eigen stoutheid terug, waar zij den koning vastberaden vindt, had te elfder ure nog de linkerzijde der vertegenwoordiging zelf het uitzicht op een transactie geopend. Maar de strijd kon er hoogstens
| |
| |
eenigen tijd door worden uitgesteld. De vraag toch, waar het om te doen is, gaat te diep om zich te laten verwijderen of maskeeren. Beschouwt men de verschillende strijdpunten op zich zelf en uit streng juridisch oogpunt, dan kan het quaestieus zijn aan welke zijde het recht ligt, maar is toch in de meeste gevallen, als men namelijk ook bij 't beoordeelen eener grondwet het juger les écrits d'après leur date moet toepassen, het recht des konings moeilijk betwistbaar. Doch hoe men moge ijveren voor de heerschappij des rechts, in de werkelijkheid zet zulk een strijd om het recht zich steeds om in een strijd om de macht. En zoo is het hier ten slotte ook de vraag, wie de machtigste zal blijken in den strijd tusschen de belangen van het koningschap en die der meerderheid des volks. Zal de koning souverein zijn of het volk? dat is de beteekenis van den strijd, dien de Noren strijden. En die strijd is hun heilige ernst, dezen vrijheidlievenden bergbewoners, die bij een taaie vasthoudendheid tegelijk een fonds van dweepzucht in hun karakter bewaren, waardoor zij een geduchte vijand worden, als zij eens tot den kamp zijn geprikkeld. Ook is er misschien geen land, waar er om de bijzondere sociale toestanden meer kans is, dat de strijd ten gunste der democratie zal worden beslecht dan juist in Noorwegen. Bij een natie, waar verschil van standen nagenoeg niet bestaat en een loontrekkend proletariaat in geringe verhouding slechts aanwezig is; waar door vorm en ligging van den bodem en de daardoor bepaalde leefwijze de zelfstandigheid van het individu bijzonder ontwikkeld wordt; waar de kans om zich door alle nieuwigheden te laten meesleepen en verblinden door den bedachtzamen aard der bevolking en de ontoegankelijkheid van haar land wordt
uitgesloten, bij zulk een natie is de fictie, dat het belang der meerderheid het belang van het geheel is, licht na aan de waarheid, en dus het nederleggen van alle macht in handen van een door een bijna algemeen stemrecht gekozen vergadering weinig gevaarlijk. Maar zoo dan de democratie voorbestemd is daar in 't hooge Noorden een onbetwiste zegepraal te bevechten, wie elders uit dat voorbeeld moed willen putten in de vrij algemeen verbreide overtuiging, dat de heerschappij der democratie de oplossing der sociale quaestie in haar schoot bewaart, mogen wel bedenken, dat de democratie daarom alleen in Noorwegen op onmiskenbaar succes kan bogen, omdat Noorwegen eigenlijk geen sociale quaestie kent.
R. Macalester Loup. |
|