De Gids. Jaargang 47
(1883)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 529]
| |
BuskruitfabricatieGa naar voetnoot1).Het is een bekende anecdote, dat zekere Vorst von Schwarzenberg, bij gelegenheid van een schoolbezoek, onwillekeurig voor een onnoozelen hals werd uitgemaakt. De Schoolmeester - of volgens de hedendaagsche terminologie het Hoofd der School - had namelijk tot de jeugd de vraag gericht, door wien het buskruit uitgevonden was; doch het antwoord wilde niet over de lippen komen. Om de jongens een weinig op den weg te helpen, zeide de onderwijzer: ‘ben je dat nu vergeten? - was het niet een zekere Schw... Schwa.... Schwar....?’ ‘De Vorst Von Schwarzenberg’ - riep eensklaps de schooljeugd als om strijd, doch het antwoord was gereed:
‘Hij is een groot en edel heer, die lof verdient uit aller monden; - Maar 't kruit! - neen jongens, dat heeft hij niet uitgevonden.’
En zoo was ‘het Hoofd’ er door zijn hulpvaardigheid ingeloopen; maar vreemd zal het aan enkelen in de ooren klinken, wanneer beweerd wordt, dat hij er evenzeer ware ingeloopen, door eenvoudig op te merken, dat Berthold Schwartz het wonderwerk in het jaar 1354 heeft volbracht. En zoo moet al weder een der illusiën van de geschiedkundige kennis uit onze jeugd in rook verdwijnen. Intusschen weten wij toch wel, dat het zoo met vele uitvindingen gesteld is; niet aan één persoon, doch aan velen komt meestal de eer der vinding toe. Een eigenschap of een kracht wordt op- | |
[pagina 530]
| |
gemerkt, men past deze toe, en langzamerhand neemt de zaak een vlucht, welke de oorspronkelijke opmerker geenszins had vermoed. Toen Christophorus Columbus de nieuwe wereld had ontdekt, zou hij nog maar een schraal kaartje van Amerika hebben kunnen uitgeven; hij zette het eerst voet aan wal, en anderen volgden het ontdekte spoor. Wij zijn dus niet de meening toegedaan van zekeren bewoner der oude wereld, die tegen den wat te sterk bluffenden Yankee antwoordde: ‘och wat! als wij je niet ontdekt hadden, was er van je heele Amerika niets gekomen.’ Van Schwartz kan men evenwel niet zeggen, dat hij als Columbus de eerste schreden op den weg der vernieling door gasontploffing heeft gezet. Reeds in overoude tijden, onder anderen ten tijde van Alexander den Grooten, werden brandbare stoffen in den oorlog toegepast, en van de 7de tot de 13de eeuw speelde het Grieksche vuur daarbij een groote rol; het waren over het algemeen mengsels, waarvan petroleum, zwavel, pek, ook wel naphta, teer, hars enz. de bestanddeelen vormden; zij verwekten alzoo brand, zonder ontploffing te veroorzaken. De voortdrijvende kracht der gassen werd meer dan vermoedelijk het eerst ontdekt in de Oostersche landen waar salpeter, het hoofdbestanddeel van buskruit, in groote hoeveelheid aangetroffen werd. De Chineezen bezaten reeds in de 10de eeuw sassen, waarmede vuurpijlen gevuld werden om de snelheid van beweging te vermeerderen; ook de Arabieren en Perzen bedienden zich van salpetermengsels, doch het toen ingenomen standpunt deed de gevaarlijke ontploffing als een nadeel beschouwen; bij de vele recepten voor dergelijke kruitmengsels, werd er naar gestreefd om die hevige uitwerking te veronzijdigen. Slechts bij lichte vuurwerken, voetzoekers en dergelijken, dus op meer beperkte schaal, werd de ontploffing toegelaten. Wanneer en door wien het eerst projectielen door kruit uit bussen werden voortgedreven, is niet met juistheid bekend; doch meer dan vermoedelijk komt de eer toe aan de Arabieren, die in het begin der 14de eeuw pijlen schoten uit een ijzeren bus (madfa) in lansschachten geplaatst, en waartoe een mengsel van buskruit werd gebruikt, dat vrij wel met de tegenwoordige samenstelling overeenkomt. - In Italië bezigde men in 1326 metalen stukjes | |
[pagina 531]
| |
geschut, waaruit ijzeren kogels geschoten werden; in 1338 waren in Frankrijk mede vuurmonden in gebruik; in de Vlaamsche steden en ook in onze gewesten werden ze omstreeks 1346 aangetroffen. Het zou ons te ver voeren, indien de ontwikkelingsgeschiedenis van het buskruit meer uitvoerig in herinnering werd gebracht; slechts zij aangeteekend, dat achtervolgens langs empirischen weg meer juiste verhoudingen der bestanddeelen en betere bereidingswijzen opgespoord werden, terwijl eerst in lateren tijd de chemische wetenschap hare diensten aanbood, door meer licht te verspreiden over de bij ontbranding ontwikkeld wordende gassen. In den aanvang was de poedervorm voor het buskruit vrij algemeen in gebruik, en vermoedelijk komt aan Schwartz de eer toe, als door een toeval, de voordeelen van den korrelvorm te hebben ontdekt. Later werden de hoekige korrels, door de bewerking welke den naam van glanzen draagt, meer regelmatig van vorm, om ten slotte te komen tot het grofkorrelige en zoogenaamd keisteen- en prismatisch buskruit, dat oningewijden zeker voor een delicieus stuk chocolade zouden aanzien. De sluimerende krachten van dat, op het oog zoo onschuldige, mengsel, zijn intusschen bij de ramp van Muiden weder op onrustbarende wijze aan den dag gekomen; en al is nu, na eenige weken, de kalmte weder in de gemoederen teruggekeerd, op den 19den Januari bracht de treurmare een verpletterenden indruk teweeg. En geen wonder, want twaalf arbeidzame mannen werden het slachtoffer van de ramp, niet minder dan twee en twintig werken bergplaatsen werden in meerdere of mindere mate vernield, zoodat van enkelen geen andere sporen overbleven, dan een met water gevuld gat in den grond, de plaats aanwijzende, waar zich eenmaal de fundamenten bevonden. In het nabijgelegen Muiden, zelfs in het veel verder verwijderde Weesp, waren de sporen der verwoesting maar al te duidelijk zichtbaar. Daags daarna verdrong men zich in spoortrein en stoomtram om de ruïnes van Neêrlands eenige buskruitfabriek te aanschouwen. Aanvankelijk verkeerde de meerderheid in den waan, dat de zoogenaamde buskruitmolen de Krijgsman een militaire fabriek was; doch al spoedig vernam men, dat het een particuliere instelling is, waarover de Heeren Pronck en Bredius als directeuren gesteld zijn, terwijl verder commissarissen de belangen der aandeelhouders be- | |
[pagina 532]
| |
hartigen. Het algemeen toezicht over de bewerking is intusschen opgedragen aan den Kolonel der Artillerie Meursinghe, Inspecteur der Buskruitfabricatie. Dat toezicht bepaalde zich evenwel tot het beoordeelen der te treffen veiligheidsmaatregelen, waarvan de naleving af en toe door inspectiën werd gecontroleerd; eindelijk door het keuren der voor het Rijk vervaardigde buskruitsoorten. Na de ramp is evenwel bopaald, dat wanneer op de fabriek gewerkt wordt, zich daar immer een artillerie-officier moet bevinden, zoodat deze thans, nu de werkzaamheden, zooveel zulks mogelijk is, hervat zijn, daarover een voortdurend toezicht uitoefent. De vraag, of de buskruitfabricatie werkelijk gevaar oplevert, zal, naar veler oordeel, nu de ervaring niet alleen te Muiden maar ook op drie verschillende plaatsen in buitenlandsche fabrieken zoo duidelijk gesproken heeft, geen bevestiging behoeven; toch wordt de ontplofbaarheid in den regel overschat. Wanneer bij voorbeeld buskruitkorrels, voor de analyse, met het mes gespleten worden, ontploffen zij niet; zeer sterke wrijving, of een temperatuur van 172o R. wordt vereischt, om de stof te doen ontbranden. Maar al mag het buskruit niet op één lijn gesteld worden met stoffen als dynamiet, nitro glycerine en dergelijke, toch vereischt de vervaardiging buitengewone voorzorgen en groote omzichtigheid. Het schijnt daarom niet van belang ontbloot, die fabricatie door het geven van een vluchtig overzicht nader te doen kennen; waardoor tevens de gelegenheid wordt aangeboden, althans eenigermate na te gaan, waar het meeste gevaar dreigt, en wat er gedaan kan worden, om de veiligheid zooveel mogelijk te verzekeren,
De bestanddeelen, waaruit het buskruit bestaat, 75 deelen salpeter, 11-13 deelen zwavel en 14-12 deelen houtskool, worden op drukmolens tot poeder gemalen, welke bewerking natuurlijkerwijze geen gevaar oplevert, daar eerst bij of na de vermenging bedenkelijke verschijnselen te voorschijn kunnen treden. Tot het mengen worden zoogenaamde mengtrommels gebezigd, waarvan de binnenomtrek met houten latten bezet is. Nadat de bestanddeelen ter juiste verhouding in den trommel uitgestort zijn, wordt deze gedurende 3 à 4 uur om zijn as rondgedraaid, terwijl tinnen kogeltjes, welke zich in het inwendige bevinden, de menging gedurende de beweging bevorderen. | |
[pagina 533]
| |
In elken trommel kunnen 50 kilogr. bewerkt worden, terwijl als voorzorgsmaatregel het inwendige gedeelte van de as met hout omkleed is! Na het mengen wordt het kruit op molens tot koeken geperst; aanvankelijk bezigde men daartoe gewone oliemolens, later stampmolens, om eindelijk te komen tot de thans in gebruik zijnde drukmolens. Daar deze intusschen, wat inrichting en vorm betreft, zeer veel overeenkomst hebben met de algemeen bekende oliemolens, zoo kunnen wij ons van een uitvoerige beschrijving ontslagen rekenen, en zij het voldoende aan te teekenen, dat over een horizontalen ligger van Namensch marmer twee, 4000 kilogr. zware, loopers van hetzelfde materiaal gedurende 3 uur worden rondbewogen, terwijl strijkers met borstels de sas onder de loopers houden. Met het oog op het gevaarlijke dezer bewerking is voorgeschreven, dat niet meer dan 20 kilogr. tegelijk onder den molen gebracht mag worden, en wanneer men zich stipt hieraan houdt, wordt zeker het gevaar tot een minimum teruggebrachtGa naar voetnoot1). Toch behooren in dergelijke molens de ontploffingen niet tot de zeldzaamheden. Dringt bijv. eenig hard voorwerp tusschen de loopers en den ligger, dan behoeft dit juist niet groot te zijn, om buitengewone wrijving te veroorzaken, waardoor de geperst wordende sas ontbranden kan. Er moet dus toezicht in den molen uitgeoefend worden, ook om de sas aanhoudend te bevochtigen, waartoe één enkel werkman, voorzien van een helm en gezeten in een soort van schilderhuis, aangewezen wordt. Die helm draagt een min of meer onheilspellend karakter, daar hij bestemd is, om het hoofd van den arbeider te beschermen tegen eventueel neêrploffende dakpannen. Waarom juist voor dakpannen gevreesd wordt, zullen wij trachten nader in het licht te stellen. Het is een bekend feit, dat naarmate buskruit nauwer ingesloten is, de uitwerking bij de ontbranding heviger wordt. Op dien grond zijn dan ook de kanonnen zoo ingericht, dat de met kruit gevulde kardoezen in de zoogenaamde kamers der kanonnen volkomen opgesloten zijn. | |
[pagina 534]
| |
Bij een ongeluk nu, moet men juist in omgekeerden zijn te werk gaan, en de gassen bij het ontbranden zoo spoedig mogelijk een uitweg bezorgen, om de hevigheid der uitwerking te verminderen; het zou dus verkeerd zijn het geheele molenhuis zoo hecht mogelijk te maken, daar het toch ondoenlijk is de vlam bij een ontploffing binnen het gebouw te concentreeren. Op dien grond worden de muren slechts aan de zijden der nevengebouwen stevig gemetseld en overigens het gebouw luchtig van hout opgetrokken. Het gewone verschijnsel nu bij een ontploffing, van hoogstens slechts 20 kilogr. buskruit, is dat het dak wordt vernield, op welken grond men in dergelijke gevallen spreekt van een panslag, terwijl het nut van den helm hierdoor tevens voldoende wordt verklaard. De voorzorgsmaatregelen liggen dus voor de hand, te weten: strenge handhaving der maximum bemaling, groote afstand van de molens onderling, luchtig opgetrokken gebouwen. Nadat het kruit op deze molens tot een koek van ongeveer 1 cM. dikte is samengeperst, wordt het van de liggers losgemaakt, gebroken, en vervolgens in het korrelhuis verder bewerkt. Op een houten raam, aan de vier hoekpunten ophangende en daardoor gemakkelijk in schuddende beweging te brengen, bevinden zich vier stellen zeven; elke zeef bestaat uit twee boven elkander geplaatste gedeelten. De bovenste perkamenten zeef, met deksel gesloten, is voorzien van gaten, iets grooter dan de korrelvorm welke het kruit moet aannemen; tinnen kogeltjes komen hoven op den koek te liggen en drijven, bij de sterk schuddende beweging, de sas door de gaatjes als korrels naar de tweede paardenharen zeef, welke slechts stofkruit doorlaat, dat in onderstaande bakken of tonnen opgevangen wordt. In elk stel worden 5 kilogr. geschud, hetgeen weder voor het geheele raam een hoeveelheid van 20 kilogr. uitmaakt. De daarop volgende bewerking, het drogen, verdient inzonderheid de aandacht te trekken, omdat juist in een drooghuis de eerste ontploffing te Muiden plaats greep. Het onheil is evenwel niet in een ouderwetsche vuurdroogstoof, doch in een stoomdroogstoof ontstaan, tusschen welke beide inrichtingen nog al een belangrijk verschil bestaat. De vuurdroogstoof bestaat uit drie vertrekken: een portaal, ge- | |
[pagina 535]
| |
volgd door de eigenlijke droogkamer, waar het buskruit wordt uitgespreid op groote platte bakken die, met zeildoek overtrokken zijn; het derde of stookvertrek is door een muur zonder deuren van de droogkamer gescheiden; in den muur is een ijzeren kachel gemetseld, die inwendig met vuurvasten steen bekleed, en aan de zijde van het droogvertrek door vier omhulsels omgeven is; het spreekt wel van zelf, dat het derde locaal tot het stoken van de kachel bestemd is. In de stoomdroogstoof wordt daarentegen de warmte geleverd door afgewerkten stoom, die uit de verafgelegen stoommachine door middel van buizen aangevoerd wordt. Bedenkt men daarbij, dat een al te hooge temperatuur zooveel mogelijk vermeden moet worden, omdat door een te snelle ontwijking der waterdampen de korrels poreus worden, en dus 45o-58oR. als maximum is aangegeven, dan blijkt ook hieruit ‘que le diable n'est pas si noir, qu'on l'a peint.’ Verder wordt het buskruit in trommels rondbewogen, om de korrels door wrijving langs elkander te polijsten, of juister uitgedrukt te glanzen; deze bewerking heeft tweemaal plaats, eerst vóór het drogen, gedurende 5 uren, vervolgens nà het drogen, gedurende 12 uren. Evenzoo wordt het buskruit tweemalen gesorteerd, door het doen glijden over harpen of hellende ramen, voorzien van zeven van de vereischte mazen, om de te kleine korrels in daartoe bestemde tonnen tc doen wegzakken. Eindelijk worden de verschillende partijen buskruit dooreengemengd door uitstorting in verschillende trechters, die naar een zelfde afvoerkanaal geleiden, waardoor zorg gedragen wordt, dat elke ton buskruit uit 144 partijen gevuld wordt; de bedoeling dezer bewerking is natuurlijk om het verschil in uitwerking tot een minimum te beperken. Werd bij voorbeeld de eene kardoes geheel gevuld met buskruit van de eene partij, en de tweede kardoes met buskruit van een andere partij, dan waren er eerder verschillen in snelheid van verbranding enz. te vreezen. Hetgeen wij tot dusver mededeelden had betrekking op het gewone fijnkorrelige buskruit; alzoo blijft ons nog over een oogenblik bij de bereiding van het prismatisch- en keisteen-buskruit stil te staan. Tot en met het korrelen is de bewerking dezelfde, daarna wordt | |
[pagina 536]
| |
het kruit op een door stoom bewogen dubbel werkende pers tot prisma's gevormd, waarin 7 vertikale kanalen tot doorlating van den vnurstraal worden uitgespaard. Bij iederen slag der pers worden 6 prisma's gevormd, waardoor per dag 5600 prisma's, of 224 kilogr. buskruit afgeleverd kunnen worden. Het drogen vereischt buitengewone voorzorg, en geschiedt aanvankelijk in een zoogenaamd luchtdrooghuis, waar de prisma's op hun kant op rakken geplaatst worden, zoodat de doorstroomende lucht door de kanalen haar weg kan nemen. Na ongeveer 14 dagen alzoo gedroogd te zijn, worden de prisma's nog 8 dagen in de gewone droogstoven gebracht. Het spreekt wel van zelf, dat in het luchtdrooghuis weinig gevaar voor een ontploffing bestaat; daar evenwel de vensters bij gunstig weder geopend worden, bestaat er aanleiding om de gevolgen te vreezen van een elders plaats hebbend onheil; het is dus voor deze huizen, nog meer dan voor eenig ander gebouw, noodig, om ver van de omliggende verwijderd te blijven; te Muiden is dan ook het luchtdrooghuis het meest noordelijk, en zeer afzonderlijk gelegen. Het keisteen-buskruit wordt onder de hydraulische pers tot koeken geperst, die wat dikte betreft de afmetingen hebben van de te vormen cubussen, vervolgens worden deze door middel van een snijwerktuig van insnijdingen voorzien, die de gelegenheid aanbieden om de cubussen later af te breken: deze zijn dan min of meer onregelmatig, en worden in het glanshuis in trommels rondgedraaid en gepolijst, vervolgens in het luchtdrooghuis, eindelijk in de droogstoof gedroogd.
Na de fabricage vluchtig nagegaan te hebben, kunnen wij thans trachten uit te vorschen, waar het gevaar het meeste dreigt. Ontegenzeggelijk trekken de molens het eerst de aandacht, maar juist omdat bij deze bewerking ontploffing gevreesd wordt, kan men zich daartegen vrijwaren, ‘un homme averti en vaut deux’. Er worden dan ook de noodige voorzorgsmaatregelen in acht genomen, terwijl langs empirischen weg bepaald is, tot op welken afstand zich de werking van een panslag kan doen gevoelen. Ook in het harphuis, waar het gereed zijnde buskruit over een hellende zeef gestort wordt, kunnen onheilen gevreesd worden, en eindelijk niet het minste, waar het keisteen-buskruit van insnijdingen wordt voorzien. Alle gevaar te vermijden is dus ondoenlijk; | |
[pagina 537]
| |
afschaffing van buskruit zou een radicaal middel zijn; maar niemand denkt aan zulk een uitersten maatregel. Slechts heeft men er tegen te waken, dat eenig onheil verre om zich heen grijpt. De gewone voorzorgsmaatregelen stippen wij slechts even aan als: het weren van rookvoorwerpen, van ijzeren gereedschap, van messen en dergelijken; - scherp toezicht op het gebruik van sterken drank; - het dragen van vilte pantoffels, zoogenaamde buskruitschoenen; - het uitspreiden van haren kleeden in de verschillende localen; - het zorgvuldig verwijderen van gestort buskruitstof; - het bedekken der wegen met run of turfmolm; - in één woord: het vermijden van alles wat wrijving kan veroorzaken; eindelijk het in gereedheid houden van de noodige bluschmiddelen, enz. enz. Het ligt voor de hand, dat in hoofdzaak gelet moet worden op het in dienst nemen van vertrouwd personeel, en wijders op eene doeltreffende inrichting der fabriek. Het voortdurend in gevaar verkeeren leidt, volgens veler meening, tot zekere zorgeloosheid, welke tot ernstige rampen aanleiding kan geven. In hoever dit ook het geval mag geweest zijn bij de ontploffing te Muiden is niet na te gaan, daar alle personen, welke daaromtrent inlichting zouden kunnen geven, bij die ramp het leven hebben verloren. Over het algemeen kan evenwel van het personeel op den buskruitmolen De Krijgsman eene gunstige getuigenis afgelegd worden. Hoewel de fabriek Nederland van uitstekend buskruit voorzag en niet behoefde onder te doen voor de meeste Europeesche inrichtingen van dien aard, zou het toch van al te groote welwillendheid getuigen, wanneer verklaard werd, dat de Krijgsman volkomen volgens de eischen van de hedendaagsche wetenschap ingericht was. In vergelijking met de beroemde fabriek te Luneberg bij Hamburg, welke zeker als model mag gelden, was de Nederlandsche fabriek nog wel voor verbetering vatbaar; doch de inrichting der Hamburger fabriek wordt stipt geheim gehouden, en niemand wordt er toegelaten, dan na eene gelofte van stilzwijgendheid te hebben afgelegd. Op dien grond kunnen wij, hoewel ook Nederlandsche officieren die fabriek bezochten, niet in vergelijkingen treden. Wenschte men zich in dezelfde richting te bewegen, dan zou het voorbeeld van Rusland gevolgd moeten worden, alwaar aan den eigenaar der Hamburgsche fabriek opgedragen is, om volgens zijne inzichten eene geheel nieuwe fabriek op te richten. | |
[pagina 538]
| |
Nu eenmaal het noodlot den ijzeren schepter zoo duchtig heeft gezwaaid, verdient het zeker overweging, om na te gaan of er geen doeltreffende verbeteringen aan te brengen zijn. Een onbekend, doch belangstellend opmerker heeft gemeend het ei van Columbus gevonden te hebben, door eenvoudig voor te stellen de fabriek naar Schiermonnikoog te verplaatsen. Zooveel is zeker, dat, bij verwezenlijking van dit denkbeeld, Muiden niet meer in de lucht zou kunnen vliegen. Dit is echter niet het eenige doel waarnaar gestreefd moet worden. In tijd van oorlog dient men over het noodige kruit te kunnen beschikken, om den vijand wel in de lucht te doen vliegen, en het behoeft geen nader betoog, dat de geregelde aanvoer uit onze noordelijke eilanden verre van verzekerd zou wezen. De standplaats Muiden, nabij het reduit onzer verdediging, verdient uit dit oogpunt zeker de voorkeur; maar hiermede is nog niet gezegd, dat het goed is, de fabriek op slechts 15 minuten gaans van eene kleine stad te bouwen, in de nabijheid van een straatweg, welke door een stoomtram bereden wordt. De vraag doet zich voor, of er geen middenweg bewandeld kan worden; daartoe moeten de eischen van een dergelijke fabriek nog eens kort nagegaan worden. In de eerste plaats verdient een eenzaam oord de voorkeur; verder moet over eene groote uitgestrektheid beschikt worden, ten einde de onderdeelen der fabriek: molens, meng- harp- glans- korrelhuizen, stoommachine enz. zoover mogelijk van elkander verwijderd te kunnen opstellen; eindelijk is beplanting noodzakelijk, om zooveel mogelijk stof te voorkomen, daar zandverstuiving wrijving kan veroorzaken, terwijl dicht hout tevens den luchtdruk bij een ontploffing tegenhoudt. Zoo als reeds is aangeteekend, kan men zich in een dergelijke fabriek nimmer volstrekt beveiligd rekenen tegen eventueel voorkomende onheilen; doch de hoofdzaak is om deze tot een minimum te beperken. Tevens werd opgemerkt, dat het meeste gevaar dreigt waar gewerkt wordt, het minste in de droogstoven; op dien grond werd dan ook aanvankelijk twijfel gekoesterd, of het wel zoo zeker was, dat de stoomdroogstof het eerste in de lucht vloog, en of niet veeleer in de mede ontplofte korrel- of glanshuizen de oorzaak gezocht moest worden. | |
[pagina 539]
| |
De berichten van het personeel der fabriek waren vooral in de eerste dagen zeer verward; maar de mededeeling van één der ooggetuigen heeft toch, als wij wel onderricht zijn, elken twijfel weggenomen. De man begaf zich juist in de richting van de stoomdroogstoof, om den kruitbaas te zoeken, wien hij iets moest vragen; daar zag hij eensklaps dat gebouw in de lucht vliegen; ijlings keerde hij terug, doch na slechts weinige stappen gedaan te hebben, ontplofte de vuurdroogstoof voor zijne oogen; nog ongedeerd een derde richting inslaande, zag hij de glanshuizen volgen, waardoor hij, met brandwonden overdekt, in een sloot geworpen werd. Hier werd hij bewusteloos aangetroffen, doch men mocht de voldoening smaken, dezen getuige, die zich als het ware midden tusschen de ontploffingen had bevonden, aan het leven terug te geven, en zijne verklaringen namen natuurlijke allen twijfel weg omtrent de vraag welk gebouw het eerst in de lucht was gevlogen. Wat er in de stoomdroogstoof is voorgevallen, kan bezwaarlijk nagegaan worden; van de drie aldaar aanwezige arbeiders zijn zelfs geen herkenbare overblijfselen teruggevonden; men kan zich in gissingen verdiepen, maar een stellig antwoord is niet te bekomen. Er kan bijv. een bak met buskruit op den grond gevallen zijn; de wrijving der vilte schoenen over den houten vloer kan, even als bij het wrijven over kattenvellen, een electrische vonk opgewekt hebben; een vonk van den stoomtram kan door de toevallig geopend wordende deur naar binnen zijn gedrongen; men kan bij vergissing buskruitso orten die niet voor het rijk bestemd zijn, en bijv. chloraten bevatten, verwarmd hebben tot een temperatuur, welke voor gewoon buskruit geen bezwaar oplevert, doch wel voor dergelijke mengsels; men kan verzuimd hebben het buskruit te laten bekoelen, alvorens de bakken te ledigen; er kan een vreemd bestanddeel tusschen de korrels gekomen zijn, dat bij verhoogde temperatuur ontbrandt. Zonder twijfel zal elk dezer veronderstellingen door vele lezers met een ‘hoe is 't mogelijk!’ begroet worden; en die uitdrukking nemen wij gaarne over, maar doen er tevens bij opmerken, dat deze oorzaken, de een voor, de andere na, als onwaarschijnlijk moeten worden beschouwd. Intusschen springt een buskruitfabriek zelden door een ‘waarschijnlijkheid’ in de lucht, doch alleen wanneer de een of andere abnormaliteit met een noodlottig toeval samentreft. | |
[pagina 540]
| |
Het denkbeeld dat een vonk van den stoomtram het onheil te weeg zou hebben gebracht, is zeker wel het minst aannemelijk, daar de afstand van den straatweg tot de droogstoof circa 140 M. bedraagt; dan zou er eerder gedacht moeten worden aan een vonk van de slechts 90 M. verwijderde stoommachine, waar evenwel tegenover staat, dat de daarbij behoorende schoorsteen met opzet buiten het machinegebouw is geplaatst, om een langen rookgang te verkrijgen, als waarborg tegen het uitwerpen van nog gloeiende verbrandingsproducten. Hoe men de zaak ook bepeinst, steeds blijft men zich op het gebied der gewaagde gissingen bewegen; maar toch mag één opmerking niet weerhouden worden, en wel deze, dat, zijn de ontploffingen het meest te verwachten ter plaatse waar gewerkt wordt, de gevolgen het hevigst zijn ter plaatse, waar zich een groote hoeveelheid buskruit bevindt, hetgeen het geval is in de droogstoven, waar veelal 1500 kilogr. te gelijk gedroogd wordt, en in de groo te buskruitmagazijnen, die tot 300.000 kilogr. kunnen bevatten. Die droogstoven nu zijn ongeveer 75 M. en de magazijnen 375 M. van het centrum der fabriek verwijderd, en nu komt het ons voor, dat de opgedane ondervinding aanleiding moet geven, om die afstanden als te kort te beschouwen. Wel is waar zijn er van de zuidelijke van het drooghuis op dien afstand geplaatste molens en verdere gebouwen, enkele niet in de lucht gevlogen, doch slechts gedeeltelijk vernield; maar de noordelijke op 100 M. afstand gelegen werkplaatsen zijn wel gevolgd. Zoo ook zijn de groote kruitmagazijnen gespaard gebleven; doch het 3 kilometer afgelegen Weesp heeft wel degelijk schade geleden, en deze omstandigheid geeft zeker stof tot nadenken De magazijnen geheel van de fabriek te scheiden, gaat niet aan, omdat daarvan het gevolg zou wezen, dat te veel kruit in de werkplaatsen blijft; de gelegenheid moet alzoo bestaan, om het afgewerkte zoo spoedig mogelijk op te bergen. In hoever het mogelijk is, om de veiligheid te vermeerderen, is een quaestie, die door deskundigen opgelost zal moeten worden; als zoodanig kunnen, noch mogen wij ons opwerpen. Het doel, waarmede wij de pen opvatten, was intusschen van tweeledigen aard. Nadat zulk een ongeluk heeft plaats gehad, meenen velen de wijsheid in pacht te hebben, en dit en dat als zoovele onvergeefelijke fouten te moeten afkeuren. Daartegen zij gewaarschuwd. Een | |
[pagina 541]
| |
nauwgezet onderzoek zal ongetwijfeld aan den dag brengen, dat zeer zeker naar de noodige veiligheid is gestreefd, al is gebleken, dat de voorzorgsmaatregelen in sommige omstandigheden onvoldoende zijn. Maar niet minder dient gewaarschuwd tegen een zeker optimisme, dat belet, om over te gaan tot het treffen van meer afdoende maatregelen, uit vrees dat daarin de stilzwijgende erkenning zal worden gezien, dat men tot heden faalde. Met kalmte en ernst dient het blijkbaar onopgeloste vraagstuk overwogen te worden, ter beantwoording van de vraag, of de fabriek te Muiden gevestigd kan blijven, en zoo ja, wat er gedaan kan worden om den onderlingen afstand der meest gevaarlijke gebouwen te vermeerderen, De ideale standplaats voor een buskruitfabriek ware zeker: een uitgestrekt houtrijk, heuvelachtig, eenzaam terrein, waar gelegenheid is, om de meest gevaarlijke werkplaatsen door verhevenheden, heuvels, duinen enz. van elkander gescheiden te houden. Biedt de natuur die gelegenheid niet aan, dan kieze men wat daar het meest nabij komt, en trachte door kunstmiddelen goed te maken, wat ter bereiking van het ideaal ontbreekt. Het ideaal! Men huivert bijna om dit woord neêr te schrijven, waar sprake is van de bereiding eener zelfstandigheid, bestemd om dood en vernieling te verspreiden. Het menschelijk vernuft slaagt helaas dikwijls het best in het uitvinden en volmaken van hetgeen als kwaad - zij het dan ook als onvermijdelijk kwaad - beschouwd moet worden. Wij kunnen tegen den stroom niet op. Het zij zoo. Maar laat die droeve overtuiging ons een prikkel zijn om tevens met dubbelen ernst te arbeiden aan het tot stand brengen van datgene, wat wij als goed hebben leeren kennen. Laat ons elkander daartoe opwekken, daarin steunen, en niet ophouden een hooger ideaal na te streven, dan dat hetwelk men door het vervaardigen van buskruit tracht te bereiken.
F.H. Boogaard. |
|