De Gids. Jaargang 47
(1883)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 334]
| |||||||||||
Macaulay en Baco.Eerst nu zijn wij ingelicht omtrent het oordeel, dat James Spedding, de man, die een groot deel van zijn leven aan de studie van Baco heeft gewijd, over Macaulay's Baco heeft gevormd. In 1881 heeft van Spedding's hand, maar na zijn dood, het licht gezien: Evenings with a Reviewer or Macaulay and Bacon, in two volumes. Toen ik voor eenige jaren in ditzelfde tijdschrift Macaulay toetste aan Ranke, hebben sommigen dit niet te best opgenomen. Maar het gaat toch niet aan, hier in stomme aanbidding te blijven verzonken voor hetgeen onze jonkheid heeft betooverd, terwijl men, in het eigen vaderland van den weleer bewierookten schrijver, telkens een boekje van hem opendoet. Ook schijnt het mij al te eigenaardig, der kritiek het zwijgen te willen opleggen ten aanzien van een man, die zich, - en natuurlijk terecht, - in het oefenen van kritiek door niets en niemand heeft laten belemmeren. Het zal daarom niet ongepast kunnen schijnen, de lezers van de Gids bekend te maken met de uitvoerige kritiek, waaraan de laatste uitgever en biograaf van Baco, James Spedding, den Essay van Macaulay heeft onderworpen. Spedding heeft ons de taak niet gemakkelijk gemaakt. Twee deelen van ongeveer 400 bladzijden elk! Het is zeker nog al veel om door te komen. Maar toch niet te veel; want de vrucht van dien arbeid zal zijn èn een gegrond oordeel over Baco's karakter èn een juiste kenschetsing van Macaulay's manier van doen. Om dit artikel niet op zijn beurt al te groote evenredigheden te doen aannemen, zal ik alleen stilstaan bij hetgeen mij, met het oog op deze vrucht, bij uitstek kenmerkend toeschijnt. | |||||||||||
I.Macaulay's artikel verscheen in the Edinburgh Review van Juli 1837 en berustte op de gegevens, die Basil Montagu door | |||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||
zijne uitgave en waardeering van de Werken van Baco (16 deelen, 1825-34) had verschaft. In Macaulay's verhaal hebben wij derhalve vaak een bericht uit de derde hand. Spedding stelt ons in staat tot hetgeen, waartoe wij ten aanzien van de Oudheid ook zoo gaarne in staat zouden zijn. Wij zien, namelijk, de moderne legende worden, door naast elkander te leggen 1o. de oorspronkelijke bron, 2o. wat Montagu er uit putte, 3o. wat Macaulay van Montagu maakte. Hiervan éen enkel, niet onvermakelijk voorbeeld:
Dit voorbeeld spreekt te duidelijker, daar Montagu de oudere bron in een noot heeft aangehaald en Macaulay derhalve de tweede hand had kunnen kontroleeren, indien hij niet zelf aan een toer van ‘legerdemain’ de voorkeur had gegeven. Indien Macaulay zich slechts aan geen erger overdrijving had schuldig gemaakt! Men herinnert zich zijn verhaal omtrent Baco's redevoering in het Huis der Gemeenten, die volkomen den geest zou hebben geademd van het Lange Parlement; een geest, die evenwel bij Baco onmiddellijk daarop voor altijd werd uitgedoofd door het ongenoegen van Elisabeth, dat Baco op onwaardige wijze beproefd zou hebben te stillen. ‘Bacon,’ schrijft Macaulay, ‘tried to play a very difficult game in politics. He wished to be at once a favourite at court and popular with the multitude.... Once he indulged in a burst of | |||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||
patriotism, which cost him a long and bitter remorse, and which he never ventured to repeat. The court asked for large subsidies and for speedy payment. The remains of Bacon's speech breathe all the spirit of the long Parliament. The Queen and her minister resented this outbreak of spirit in the highest manner.... The young patriot condescended to make the most abject apologies. He adjured the Lord Treasurer to show some favour to his poor servant and ally. He bemoaned himself to the Lord Keeper in a letter which may keep in countenance the most unmanly of the epistles which Cicero wrote during his banishment.’ Wanneer men nu bij Spedding de authentieke stukken leest, waarop de mededeelingen en de oordeelvellingen van Macaulay heeten te rusten, dan gaat inderdaad het traagste bloed aan het koken. Het geheele verhaal is niets dan een belachelijk verzinsel. Die stukkenGa naar voetnoot1) bewijzen, indien iets in historische zaken bewezen mag heeten, het volgende:
Het is hier de plaats niet, de gronden, waarop deze stellingen rusten, te ontwikkelen. Men leze Spedding; iedereen moet hier denzelfden indruk ontvangen. Macaulay heeft niet, of niet dan zeer oppervlakkig, kennis genomen van de dokumenten. De uitgever van Speddings werk schrijft in de voorrede: ‘Readers who are familiar with Macaulay's intellectual mannerism cannot but | |||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||
have observed that the essay (over Baco) is a mere amplification of Pope's hackneyed paradox about the greatest, wisest and meanest of mankind.’ Macaulay moet inderdaad groot behagen hebben geschept in het zielkundig vraagstuk: hoe een der grootste geesten tevens een der laaghartigste menschen kon zijn. Maar hij vergat te vragen of de laatste der beide termen, waaruit het vraagstuk werd geacht te bestaan, wel op goede gronden steunde. Zoó alleen kan men zich eenigszins rekenschap geven van zijne overhaasting en mythische historiografie; zoo alleen blijft althans zijne goede trouw schootvrij. De betrekking van Baco tot Essex wordt van den aanvang af in een valsch licht gesteld. Toen Baco zeker wist, heet het bij Macaulay, dat hij niets meer had te hopen van de Cecils, begon hij naar een anderen steun uit te zien. En toen wendde hij zich tot Essex. Met andere woorden: Toen het met Burghley niet wilde lukken, beproefde hij het met Essex. Maar het ongeluk wil, dat Baco zich bij Essex had aangesloten, eer het gebleken was, dat van Burghley niets te hopen viel. Nadat de betrekking van Attorney General, waarop Baco voor zich zelf gerekend had, vergeven was, bood Essex hem een grondbezit aan ter waarde van £ 1800. Baco nam het aan, en Macaulay stelt deze weldaad van Essex in het volle licht, om het later gedrag van Baco jegens Essex des te beter als het gevolg van groote ondankbaarheid te kunnen brandmerken. Maar Macaulay vergeet te vermelden, 1o. dat de omstandigheden het geschenk van Essex meer of min als het lossen van een zedelijke schuld jegens Baco doen voorkomen; 2o. dat Baco bij het aanvaarden van dat geschenk zijn volledige vrijheid van handelen tegenover Essex uitdrukkelijk handhaafde, een vrijheid die door Essex even uitdrukkelijk werd erkend. Essex vertrekt naar de kust van Spanje (1596). Baco doet inmiddels pogingen om de hand te winnen van Lady Hatton. Essex ondersteunt zijn aanzoek. ‘The letters which the Earl (Essex) adressed to Lady Hatton and her mother are still extant,’ schrijft Macaulay, die deze brieven waarschijnlijk niet heeft ingezien; althans Spedding teekent hier aan: ‘Essex's letters on this occasion to her father and mother (for there is none adressed to herself) enz.’ Doch dit is een kleinigheid, vergeleken bij hetgeen volgt. Essex keert terug van zijn schitterenden tocht naar de kust van Spanje. | |||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||
Nu heeft hij het toppunt van zijn grootheid bereikt. Hij gaat naar Ierland. Daar is zijn bestuur ongelukkig en in vele opzichten te laken. Nog was hij de afgod der menigte, maar het Hof begon hem af te vallen. Zoo verhaalt Macaulay en hij voegt er bij: ‘The person on whom during the decline of his influence he chiefly depended, to whom the confided his perplexities, whose advise he sollicited, whose intercession he employed, was his friend Bacon. The lamentable truth must be told. This friend, so loved, so trusted, bore a principal part in ruining the Earl's fortunes, in shedding his blood, and in blackening his memory.’ Volgens Spedding bestaat de fraaie tegenstelling weder enkel in de verbeelding van Macaulay, en is de toedracht der zaak deze: Essex speelt in Ierland en na zijn terugkeer dubbel spel. Hij heeft de gunst van Elisabeth verloren, en wil twee wegen bewandelen, om die gunst te herwinnen: Elisabeth vrees aanjagen en met haar onderhandelen. Om het eerste te bereiken, denkt hij aan niets geringers dan hoogverraad, aan een gewapenden inval in Engeland; voor het tweede gebruikt en misleidt hij Baco. Dus die boezemvriend, aan wien Essex zijne ‘perplexities’ vertrouwd, wiens raad hij gevraagd, van wiens tusschenkomst hij zich zal bediend hebben, Baco, is veeleer juist de man, dien hij het eerst om den tuin heeft geleid en om den tuin leiden moest. Want zoo Essex eén woord tot Baco had gezegd van hetgeen door hem in het schild werd gevoerd, had Baco, het spreekt van zelf, geen oogenblik langer naar hem kunnen luisteren zonder zijn medeplichtige te worden. Met zijn dubbelhartigen vriend moest Baco in een moeilijken toestand geraken, maar de ware moeilijkheid lag voor hem natuurlijk juist in die, hem onbekende, dubbelhartigheid van Essex, waarvan Macaulay niet spreekt, die weder een valsch licht werpt op Baco, door te schrijven: ‘The Earl looked on him as a spy of the Queen, - the Queen as a creature of the Earl’. Dit kan natuurlijk niet waar zijn, want Baco koesterde nog geen argwaan jegens Essex, en welke reden had Elisabeth, om aan de volmaakte trouw en gehechtheid van Baco te twijfelen? Maar voor Macaulay's teekening was dit dilemma noodig, want zoó kon Baco weder voorgesteld worden als een cynische egoïst: ‘At length (Bacon) found that while he was trying to prop the fortunes of another, he was in danger of shaking his own.... He shaped his course accordingly.’ Met andere woorden: Baco ziet, dat Essex niet te redden is; dat | |||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||
hij, Baco, de gunst van Elisabeth voor Essex niet kan herwinnen, en in plaats van nu zijn vriend en weldoener trouw te blijven, is hij enkel op zelfbehoud bedacht, en geeft hij den reeds wankelenden Essex nog een duchtigen stoot, die Essex in de diepte moet storten. - Waarin bestaat die stoot? ‘When Essex was brought before the Council to answer for his conduct in Ireland, Bacon, after a faint attempt to excuse himself from taking part against his friend, submitted to the Queen's pleasure, and appeared at the Bar in support of the charges.’ Zoo Macaulay. Dit is volkomen waar, wanneer - men de volgorde omkeert! Volgens Macaulay wanhoopt Baco er aan, Essex in de gunst der Koningin te herstellen, en daarna, van oordeel, dat Essex toch een verloren man is, treedt Baco als beschuldiger tegen Essex op. Macaulay noemt hierbij geen enkelen datum. Maar Spedding noemt maand en dag. Wanneer wanhoopt Baco aan Essex' redding? Oktober 1600. Wanneer treedt hij als beschuldiger tegen Essex op? 5 Juni 1600. Tusschen de maanden Juni en Oktober vallen velen van de pogingen die Baco bij Elisabeth ten gunste van Essex aanwendt. Het in zijn kwaliteit optreden tegen Essex maakt juist een deel uit van die pogingen. Baco vertrouwde, dat een proces over Essex' bestuur in Ierland de waarheid aan het licht brengen en Essex voldoende zuiveren zou, om hem bij de Koningin van schuld en dus van hare ongenade te ontheffen; of, indien dit niet, dat Baco's eigen onpartijdigheid als pleitbezorger van Essex door het proces aan het licht komen en dit zijn eigen invloed bij de Koningin versterken zou. Had hij dat optreden geweigerd, dan had hij zelf de deur der Koningin voor zich gesloten. Baco's pogingen tot verzoening konden duren tot ongeveer het einde van September, want eerst tegen St. Michel verkreeg Essex de zekerheid, dat hij niets meer van de Koningin te hopen had. Baco werd toen door Elisabeth niet meer ontvangen. In Januari 1601 werd hij weder in hare tegenwoordigheid toegelaten, maar zonder een woord over Essex te mogen spreken. Een maand later begon Essex den gewapenden opstand tegen zijn vorstin. De houding, die Baco nu aanneemt, wordt door Macaulay gelaakt in de sterkste bewoordingen. Maar hij kon het recht daartoe vinden, alleen door Essex' opstand in een veel te onschuldig licht te plaatsen. ‘The unhappy young nobleman, schrijft hij, made reckless by | |||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||
despair, ventured on a rash and criminal enterprise,.... Bacon did not even preserve neutrality. He appeared as a connsel for the prosecution.... He employed all his wit, his rhetoric and his learning... to deprive the unhappy prisoner of all those excuses, which.... might incline the Queen to grant pardon.’ Speddings antwoord is te uitvoerig, om door ons te kunnen worden meegedeeld, maar komt hierop neder: Essex was niet ongelukkig, behoefde niet wanhopig te zijn, en de onderneming, waartoe hij kwam, was geen coup de desespoir, maar een lang beraamde opstand. Aan Elisabeth's leven en bewind hingen zeer gewichtige belangen. Niemand kon bij het uitbreken van den opstand zelfs bij benadering bepalen, wat daarvan de gevolgen zouden zijn. Baco zou dus een daad van schuldige lafheid hebben gepleegd, wanneer hij zich om persoonlijke redenen van de instruktie van het proces had onthouden. Juist zijn scherpzinnigheid kon niet gemist worden bij de bepaling van den omvang en den ernst, die aan den opstand moesten worden toegekend. Vooraf kon niemand destijds weten, dat de uitvoering van het lang beraamde plan ten slotte zou blijken van de grootste lichtzinnigheid te getuigen. In eén woord: eer Macaulay zich gerechtigd achtte te bepalen, wat Baco na Essex' opstand had behooren te doen, had hij moeten beginnen met dien opstand op het nauwkeurigst te kenschetsen; niet naar den maatstaf dien wij thans gebruiken wanneer wij vernemen, dat de een of andere dwaas op de Koningin van Engeland heeft geschoten, maar overeenkomstig den maatstaf, dien in 1600/1601 een staatsman had te kiezen, indien hij het wel meende met zijn land en de hoogste belangen van dat land. Macaulay heeft dit niet beproefd. Een ‘unhappy young nobleman; reckless despair; venturing on a rash and criminal enterprise:’ meer heeft zijn haastig penseel niet noodig. Now suppose, schrijft Spedding, Bacon instead of being a law-officer had been an officer of the guard, and when Essex was coming in strength down Ludgatehill had been ordered to charge. Would you have had him say: ‘No, he is my benefactor; he gave me a piece of land; you have plenty of people to fight him; I resign my commission, and will be only a looker-on?’ Hier tusschen Spedding en Macaulay te beslissen, is mij onmogelijk, mij en elk, die het eigenlijk gewicht van Essex' daad niet zelfstandig kan beoordeelen. Maar zooveel is zeker, dat Macaulay niet getoond | |||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||
heeft te beseffen, waar het zwaartepunt van zijn betoog moest liggen, en ons sentimenteele beschouwingen ten beste geeft, waar hij als staatsman-historikus had behooren te spreken. Niet elke koning in elken tijd, maar Elizabeth, in dat tijdsgewricht, had het recht tot al hare onderdanen te zeggen: Wie niet voor mij is, is tegen mij. Hoe ware dus Baco's onthouding uitgelegd? Bovendien werd toen algemeen aan haar goddelijk recht geloofd. Dat recht te handhaven, kon dus als de vervulling van een godsdienstigen plicht worden opgevat. Maar hoe staat het met het proces zelf? Essex plaatste zijn wapening in het licht van een daad van rechtmatige zelfverdediging tegen oude en bittere vijanden die naar zijn leven stonden. Baco sloeg hem deze verontschuldiging uit de handen, ofschoon hij wist, dat zij waarheid behelsde, gelijk Essex hem voor de voeten wierp. Zoo verhaalt Macaulay, en hij breekt hier zijn verhaal af met de opmerking: ‘It is painful to go on with this lamentable story.’ Spedding antwoordt: Wat verwijt gij Baco, dat hij geene verzachtende omstandigheden heeft gepleit of laten pleiten? De voorstelling, die Essex van zijn wapening gaf, bracht geen verzachtende omstandigheid aan het licht, maar eene, die, indien zij in de werkelijkheid bestond, de aanklacht van gewapenden opstand zou vernietigd hebben. Of sinds wanneer is zelfverdediging opstand? Essex beweerde niet iets, dat op zich zelf waar was en zijn schuld verminderde, maar iets dat onwaar was, en niet waar had kunnen zijn, zonder zijn schuld weg te nemen. Indien Baco Essex' voorstelling van zijn daad voor waar hield en toch die daad als opstand vervolgde, dan handelde hij niet onedelmoedig; dit woord is dan ongerijmd; dan handelde hij tegen geweten en overtuiging; dan hielp hij een onschuldige veroordeelen. Macaulay's methode is dus weder verkeerd. Het punt, waar het op aankomt, ziet hij over het hoofd. Van wat Essex aanvoerde schrijft Macaulay: ‘This was true and Bacon well knew it to be true. But he affected to treat it as an idle pretence.’ Spedding daarentegen zegt er van: ‘It was false; and Essex well knew it to be false. There were no enemies of the kind. Enemies who sought his life, there were certainly none’, en Baco had ook nooit erkend, dat zij er waren. Ook hier behoeven wij niet te beslissen, om te durven verzekeren, dat Macaulay zijn stelling: ‘this was true and Baco well knew | |||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||
it to be true,’ met de duchtigste bewijzen had behooren te staven, eer hij Baco in zulk een licht mocht plaatsen. Maar over dit hoofdpunt in het debat glijdt hij heen. Macaulay valt Baco niet minder hard over de ‘Declaration of the Practices and Treasons attempted and committed bij Robert Earl of Essex,’ die op hoog gezag gedrukt werd. Macaulay zegt er van: ‘the faithless friend who had assisted in taking the Earl's life (d.i. het helpen ter dood veroordeelen van iemand, van wien Macaulay zeker niet bewezen heeft, dat hij geen landverrader was) was now employed to murder the Earl's fame’. Wat geeft Macaulay recht tot dit gestrenge vonnis? Ook hier kunnen wij zijn methode als op heeter daad betrappen. Want dit zal wel vaststaan: wanneer Baco door die ‘Declaration’ den goeden naam van Essex zal hebben vermoord, moet Baco begonnen zijn met - die ‘Declaration’ op te stellen. Welk aandeel heeft Baco aan dat stuk gehad? Ik wil het dubbele antwoord geven: 1, dat van Macaulay; 2. dat van Baco zelf:
Men moet zeker de levendige verbeelding bezitten van een Macaulay, om iemand van het vermoorden van eens anders goeden | |||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||
naam te beschuldigen op grond van een geschrift, dat tot zijn eigen (d.i. hem reeds bijna geheel in de pen gegeven) opstel staat als een bijna geheel nieuw geschrift. De lezer heeft bespeurd, dat het belangrijke slot van Baco's mededeeling door Macaulay volkomen verwaarloosd is. In welk een zonderlinge tegenspraak komt Macaulay buitendien met zich zelf! Eerst heet het: ‘in the succeeding reign Bacon had not a word to say in defence of this performance’. Iets later: ‘His only excuse was’ enz. Hoe kan iemand geen woord ter verdediging hebben als hij een verontschuldiging aanvoert, en vooral als die verontschuldiging bestaat in de verzekering, dat hij datgene, waarvoor men hem aansprakelijk stelt, niet zelf heeft geschreven. Dit laatste moet zelfs met nadruk herhaald worden. Immers nadat het oorspronkelijke stuk van Baco reeds zoo goed als een nieuw stuk geworden was, werd het nog eens overgelezen door de Koningin, ‘and some alteration made by her appointment,’ gelijk Baco zelf bericht. Het maakt bovendien een zonderlingen indruk, dat Macaulay, bij de beoordeeling van Baco's gedrag, zoo nauwkeurig nagaat, aan wien Baco de grootste verplichtingen had en dus de grootste dankbaarheid schuldig was: aan Essex of aan de Koningin. Alsof iemand den ijver jegens zijn vorst had af te meten naar de weldaden, die zijn vorst hem mag hebben verleend! Baco zelf dacht er anders over. Toen zijn houding in de zaak van Essex hem impopulair had gemaakt, gevoelde hij geen wroeging; hij was over het algemeen in staat zichzelf het getuigenis te geven: ‘I take duty too exactly and not according to the dregs of this age’. Dit laatste verdient alle overweging. In deze geheele diskussie moet het ons nog minder te doen zijn om de kenschetsing van Baco, dan om die van Macaulay. Het karakter van zijn methode moet aan het licht komen. Dat geschiedt hier. De groote vraag: wat Baco's plichtbesef hem kon ingeven, zijn plichtbesef èn ten aanzien van den Staat èn ten aanzien van den goeden naam der rechtspleging in zijn vaderland, èn, eindelijk, zelfs ten aanzien van de nagedachtenis van Essex: - die vraag had Macaulay behooren toe te lichten en, indien mogelijk, uit te maken, in plaats van zich te begeven in allerlei persoonlijke, aan een meer of minder willekeurig gevoel ontleende waardeering; bovenal in stede van ten slotte een beroep te doen op de algemeene afkeuring die Baco van zijne tijdgenooten trof; eene afkeuring, die niets beteekent, zoolang niet uitgemaakt is, | |||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||
dat de tijdgenooten oordeelden met kennis van zaken; een afkeuring bovendien, die, op ziehzelf genomen, niet op kan wegen tegen dit woord van Baco zelf: ‘that for any action of his towards the Earl of Essex, there was nothing thas passed him in his lifetime which came to his remembrance with more clearness and less check of conscience’. Macaulay houdt niet alleen geen rekening met dit woord, maar durft zelfs bevestigen, dat Baco's eigen geweten hem juist het tegendeel zeide. Toen namelijk Jakob I den troon van Engeland had beklommen, en de stemming ten aanzien van de nagedachtenis van Essex dientengevolge òf veel gunstiger werd, of hare gunst met de meest mogelijke vrijheid kon openbaren, - Essex toch was met Jacob I in briefwisseling geweest en had dien vorst den troon van Elisabeth toegedacht, - stroomde de menigte naar den Tower, waar de vriend van Essex, Lord Southampton, gevangen zat, en wel om hem geluk te wenschen met zijne aanstaande invrijheidsstelling. ‘With that crowd Bacon could not venture to mingle, schrijft Macaulay. The multitude loudly condemned him; and his own conscience told him that the multitude had but too much reason.’ Hier bereikt de aanmatiging van onzen rhetor toch haar toppunt. Men veroordeele Baco zoo streng en zoo scherp als men wil, maar waaraan ontleent iemand, wie ook, het zelfvertrouwen, om, als Baco zelf getuigt: mijn geweten spreekt mij vrij, van Baco te zeggen: zijn geweten sprak hem niet vrij? Mijn ambtgenoot Spruyt heeft een jeugdig schrijver van voor vijf en twintig jaren onlangs aansprakelijk gesteld voor de populariteit van Macaulay hier te lande. Ik geloof niet dat die schrijver het zich machtig aantrekt. Wie is niet begonnen met zich door Macaulay te laten imponeeren? Wie zou op nog geen dertigjarigen leeftijd gaarne zooveel ervaring hebben, zooveel ontnuchtering, als noodig is, om van te voren een man als Macaulay te wantrouwen. Wie voor het eerst den aangehaalden volzin leest: ‘his own conscience told him enz.,’ is gerechtigd, neen verplicht, aan te nemen, dat Macaulay, die evenmin als eenig mensch een hartekenner is, zijn verzekering bouwde op, of althans afleidde uit, een verklaring van Baco zelf. Hij kan noch mag vermoeden, dat Baco juist het tegendeel betuigt. Wie schaamt zich aan iemands goede trouw gelijk aan ernst te hebben geloofd? Wie verheugt er zich niet over? Het is vooral goed, op jeugdigen leeftijd in soortgelijke dwaling te kunnen vervallen. Het | |||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||
komt er slechts op aan, aan geene illusiën vast te houden, nadat wij zelf, door voortgezette studie, de overtuiging verkregen hebben, dat het illusiën zijn. Trevelyan's Brieven van Macaulay, Ranke's Engelsche geschiedenis en Speddings kritiek hebben ons wel gedwongen van het vroeger veel gunstiger oordeel terug te komen. Wanneer men in '83 even gunstig dacht over Macaulay als in '58 of '59, zou men laakbare onkunde verraden. Ter bevordering van wetenschappelijken ernst, behoort men thans Macaulay op elk punt na te rekenen. Na de geschriften van Spedding, Gardiner, Lecky, Morison, Leslie Stephen, kan en mag hij niet meer gelden als autoriteit. Er is nauwlijks een volzin in Macaulay's verhandeling over Baco, die ons bij het licht, door Spedding ontstoken, niet doet zien, dat Macaulay's geheele methode aan groote overhaasting en oppervlakkigheid lijdt; gebreken, waarvan de noodlottige invloed door Macaulay's bekende voorliefde voor superlatieven verhoogd wordt. Nadat hij bij de letterkundige en wetenschappelijke werkzaamheid van Baco gedurende de eerste jaren der zeventiende eeuw heeft stilgestaan, en in de laatste plaats bij Baco's ‘reducing and compiling the Laws of England,’ verstout Macaulay zich te schrijven: ‘unhappily he was at that very timeGa naar voetnoot1) employed in perverting those laws to the vilest purposes of tyranny.’ Dit oordeel noopt Spedding tot een historisch onderzoek, dat zich uitstrekt van bl. 230 tot bl. 390 (eerste Deel) en dus veel te uitvoerig is om hier te worden medegedeeld. Tot een mededeeling in uittreksel kan ik evenmin besluiten, want de vele oorspronkelijke dokumenten, die Spedding ons hier te lezen geeft, kunnen ter waardeering van zijn betoog niet gemist worden. Ik bepaal mij dus tot hetgeen den lezer in het algemeen belangstelling kan inboezemen, tot de konklusie. De waarde van die konklusie kan men natuurlijk niet beoordeelen, zonder Spedding nauwkeurig te hebben gelezen. Maar om dit oordeel is het hier ook niet te doen. Zij bewijst in elk geval, dat Macaulay de meest apodiktische uitspraken zelfs dan niet schuwt, wanneer er blijkbaar nog ruimte is voor een waardeering van menschen en zaken, geheel verschillend van de zijne. | |||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||
Ziehier dan Speddings besluit: We have seen how clearly Baco perceived that the times were out of joint, and how strong an opinion he had as to the proper method of proceeding to reduce the dislocation, and the fatal consequence of delay in adopting it. The result of each succeeding attempt to set it right by a different treatment only proved more and more that he was correct. His influence with the king, though far from peramount, was nevertheless increasing. The events of this year cannot but have tended to improve it still further. The policy of the king, with all its errors, was surely not so hopelessly depraved that an honest man was bound to forsake his cause: and it has not yet appeared that in any single instance Bacon attempted to gain influence with him by encouraging him in his errors: on the contrary it is clear almost to demonstration that he used his influence so far as it would go to correct or modify them, or to ward off the consequences. His patriotism, it is true, was not like that of the extreme popular party of his day, which seems to be regarded by the liberal writers of our own as the only possible form of patriotism. It did not consist in an endeavour to defeat the king and strip him of his prerogatives. Does it follow that it was false and insincere? Does it follow even that it was mistaken? Surely no thinking man can say so. What was the end which Bacon most desired to bring about? A reconciliation between the king and the commons... His end therefore you must allow was good. Then as to the means. How did be propose to effect this reconciliation...? By helping the king to prevail against the commons? No: but by showing him how to prevail with them, by guiding him into such a course of policy as should command their confidence and consent. So far you must allow his means to be good also. Once more then, as to the means of the means. How did he propose to command that confidence and consent? By intriguing, and forming parties, and overhearing their deliberations, and silencing dissentients? for those are the unpatriotic arts. The very contrary. One of the principal points which be insisted on as essential was this - that there should be no interference either with the elections in the country or with the proceedings in the House, but that all proceedings should be truly free. Or if it be too much to say that he was against all interference with elections - for it is true that he would have had measures taken if possible to bring in fit men and keep out unfit, - yet he expressly stipulated that those measures should be such as to satisfy two conditions: - first, they were to be ‘bonis artibus, without labouring or packing;’ secondly, they were to have for their end the procuring of a really good House. Het bewijs, dat Macaulay aanvoert voor zijn stelling, volgens welke Bacon was ‘perverting the laws to the vilest purposes of tiranny’, ontsnapt evenmin aan Speddings kritiek. ‘When, zegt Ma- | |||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||
caulay, Oliver St. John was brought before the Star Chamber for maintaining that the king had no right to buy benevolences, and was for his manly and constitutional conduct senteneed to imprisonment during the royal pleasure and to a fine of 5000 l., Bacon appeared as counsel for the prosecution.’ Spedding antwoordt: Wat dit laatste betreft, deed Bacon eenvoudig hetgeen zijn ambt hem oplegde; met de vervulling van dezen zijn officiëelen plicht gaf hij volstrekt niet te kennen, dat hij de zaak in zich zelve afkeurde, maar alleen, dat hij haar naar de bestaande wetten te vervolgen achtte. In de tweede plaats doet Spedding uitkomen, dat de Star Ohamber destijds nog niet den ongunstigen naam had, dien deze rechtbank in later tijd heeft verkregen; dat zij veeleer een rechtbank was, uitmuntende door onpartijdigheid en metterdaad geschikt tot bescherming van den onschuldige. Ten derde wijst onze auteur er op, èn dat de Koning het recht bezat, op de wijze, waarop het werkelijk geschiedde, vrijwillige belastingen te heffen, - een recht, dat later door St. John zelf werd erkend, - èn, eindelijk, dat Oliver St. John niet gedagvaard werd om hetgeen hij beweerd, maar om de seditieuse wijze, waarop hij zijne bewering verkondigd had, waarbij Spedding met nadruk herinnert aan de denkbeelden, die omtrent de vrijheid van spreken eigen waren aan het begin van de zeventiende eeuw. Ook ten aanzien van de vervolging van St. John blijkt voor de zooveelste maal uit de inlichtingen, door Spedding verstrekt, met welk een verwonderlijk zelfvertrouwen Macaulay te werk gaat, en hoe moeilijk het hem valt, rekening te houden met de onderscheidene zijden van een kwestie. Macaulay poogt zijn tweede bewijs te vinden in hetgeen gebeurd is met den predikant Peacham, dien men van verraad beschuldigde op grond van een preek, die hij nooit had gehouden, nooit had willen houden, maar die men gevonden had op zijn studeerkamer. ‘The moset servile lawyers’, schrijft Macaulay, ‘were forced to admit that there were great difficulties both as to the facts and as to the law. Bacon was employed to remove those difficulties. He was employed to settle the question of law by tampering with the judges, and the question of fact by torturing the prisoner.’ Toonde Baco daarmede alleen, dat hij niet boven zijn tijd stond? In geenen deele, antwoordt Macaulay. Baco toonde, dat hij bij zijn tijd ten achteren was, want, wat het eerste aangaat: Sir Edward Coke | |||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||
heeft geschreven: ‘I will not thus declare what may be my judgment by these auricular confessions of new and pernicious tendency, and not according to the customs of the realm.’ Dus, vraagt Macaulay, ‘is it possible to imagine that Coke could have been startled at an invitation to confer with the crown lawyers, and could have pronounced the practice new, if it had really been an established usage?’ En wat de tortuur van Peacham betreft, ‘the fact is, volgens Macaulay, that the practice of torturing prisoners was then generally acknowledged bij lawyers to be illegal, and was execrated by the public as barbarous.... It is well known that in 1628 the judges decided that Felton, a criminal, who neither deserved nor was likely to obtain any extraordinary indulgence, could not lawfully be put to the question’. Uit Speddings onderzoek of kritiek blijkt (om met het belangrijkste te beginnen): 1o. in den tijd van Eduard IV, Maria, Elisabeth, Jakob, en gedurende de dertien eerste jaren van Karel I, was het een gewone zaak, dat de ‘Council’ onderzoek vergunde en leidde door middel van de pijnbank, ten aanzien van personen, verdacht van ‘state offences’. Nooit heeft de ‘Council’ aan de wettigheid er van getwijfeld; evenmin wordt iets vernomen omtrent twijfel van anderen. 2o. in 1628 werd niet uitgemaakt, dat Felton niet ‘lawfully’ op de pijnbank kon worden gebracht, maar dat dit niet kon geschieden ‘by the law’. Een beschuldigde kon namelijk ook op de pijnbank gebracht worden ‘by the kings prerogative’. Twaalf jaren na de beslissing van 1628 ging men dan ook met het toepassen van de tortuur krachtens koninklijk prerogatief voort: een prerogatief, dat dan ook inderdaad door die beslissing niet werd aangetast. De Koning had zelf die beslissing uitgelokt, ‘for (said he) if it might be done by law, he would not use his prerogative in this point’. Maar de vraag des Konings bewijst juist, dat in 1614, het jaar van de vervolging van Peacham, de kwestie of de pijnbank al dan niet ook door de wet werd toegestaan, nog niet was uitgemaakt. 3o. Sir Edward Coke heeft nooit gezegd, dat ruggespraak van de kroon met de rechters voór een proces nieuw en niet gebruikelijk was. Wat hij nieuw en niet gebruikelijk noemt, is dit: eer het proces begon, wenschte de Koning het gevoelen der rechters te vernemen over de vraag of Peacham zou vervolgd worden. Gewoonlijk werd zulk een vraag aan het rechterlijk kollege, niet aan de | |||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||
individuëele rechters, voorgelegd. De Koning had zijne redenen om ditmaal van deze gewoonte af te wijken. Daar kwam Sir Edward Coke tegen op, maar Baco beantwoordde zijn bezwaar met de opmerking, dat de eed der rechters medebracht, ‘to counsel the king without distinetion whether is were jointly or severally’. Ten slotte gaf Sir Edward Coke toe en bracht hij aan den Koning zijn individuëel gevoelen uit. Hij heeft dit later, in andere gevallen, nog meer dan eens gedaan. Dat hij begonnen was met bezwaar te maken, is niet onverklaarbaar. Aan de volgzaamheid zijner ambtgenooten gewoon, kon Coke er niet op gesteld zijn, aan dezen hunne zelfstandigheid verzekerd te zien, hetgeen natuurlijk het geval zou wezen, van het oogenblik dat elk hunner zijn gevoelen afzonderlijk had uit te brengen. 4o. De preek van Peacham was niet de preek van den eerste den beste. Hij was leeraar bij de Puriteinen. Preeken waren in dien tijd wat leading-articles heden ten dage zijn. Reeds werd hij, naar men recht heeft te gelooven, vervolgd om een andere reden. Hierom werd er huiszoeking bij hem gedaan. Zij leidde tot de ontdekking van stukken, gericht tegen den Koning en ambtenaren van den Staat, en van een preek, die in het kort samenvatte wat die stukken behelsden. Tekst en gebed stonden er boven, zoodat zij geheel gereed was om te worden uitgesproken, ‘the whole forming a violent invective against the iniquities, coupled it would seem with warnings.... of judgment to come, in the shape of sudden death to the king, massacre of his officers, or risings of the people’. Uit allerlei gegevens leidt Spedding af, dat de preek was, ‘at least an unusual strong specimen of licentious writing against the government.’ De instruktie van de zaak heeft niet al het licht verschaft dat men wenschte, zoodat er 18 Januari 1614 een bevelschrift werd gegeven, geteekend uit Whitehall, volgens hetwelk Ds. Peacham, indien bij voortging met zijne onvoldoende antwoorden en inlichtingen, moest worden ‘put to the manacles.’ Dat bevelschrift was onderteekend door den Aartsbisschop van Canterbury en de overige leden van den ‘Privy Council’. Het bevelschrift was gericht onder anderen tot Baco. Het werd uitgevoerd. Baco was dus bij de tortuur aanwezig, gelijk zijn ambt medebracht. Dat is al wat wij weten. Of hij er persoonlijk voor of tegen was, daarvan is niets bekend. Schrijft Macaulay: ‘he went to listen to the yells of Peacham’, dan geeft hij slechts een nieuwe proef van de levendigheid zijner verbeelding. Baco was niet eens de ‘principal examiner’. Wij we- | |||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||
ten alleen ‘that he professed regret that they were driven to make their way through questions’. Men voege daarbij, dat, nu geheel afgescheiden van de vraag of Baco in beginsel al dan niet voor de pijnbank was gestemd, Spedding met veel waarschijnlijkheid uit enkele aanwijzingen opmaakt, dat Baco in dit bijzondere geval niets goeds van de pijnbank verwachtte en dit van den aanvang af den Koning geenszins had verheeld. Stellen wij ten slotte tegenover Macaulay's mededeeling omtrent Baco's aandeel in de zaak van Peacham, de verklaring waartoe een man als Spedding zich gerechtigd acht.
Moeten wij die uitdrukkingen van Macaulay: ‘examined by Bacon’ en ‘Bacon went to the Tower to listen to the yells of Peacham,’ op rekening stellen van de verbeelding van den schrijver, Spedding heeft dan even veel recht, zijn verbeelding te laten werken: ‘Allow me the same licence which the reviewer uses.... and I will paint Bacon as a man consenting himself to suffer the torture of witnessing such an infliction, only in the hope of being able to mitigate the sufferings of the prisoner. I do not say so, because I do not know whether it was so; but I am sure it is quite as likely.’ In lang heb ik geen kritiek gelezen, die zulk een pijnlijken indruk achterlaat, want ik moet het herhalen: er is geen deel van Macaulay's opstel, dat niet de blijken draagt hetzij van lichtzinnigheid van methode of van schromelijke overhaasting en onnauwkeurigheid. Al aanstonds stuiten wij op een nieuwe proeve van dit | |||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||
laatste. Zelfs als Macaulay zich den schijn geeft van woordelijk aan te halen, kan men voortaan niet meer zeker zijn, dat het oorspronkelijk niet het tegendeel zegt van hetgeen Macaulay het laat zeggen. Nadat Macaulay de zaak van Peacham behandeld heeft, komt hij reeds voor den dag met zijne theorie omtrent het vereenigbare van een zeer hoogen geest met een zeer lage zedelijkheid, en tot ondersteuning van deze zonderlinge leer, laat hij Baco zelf spreken. Hij laat hem spreken. Men oordeele.
Baco zegt dus zoo goed als het tegenovergestelde van hetgeen Macaulay hem laat zeggen. Volgens Baco is een laakbare uitzondering datgene, waarvan Macaulay wil, dat het volgens Baco een zeer gewoon verschijnsel zal zijn. Want aan Macaulay's woorden: ‘Baco knew this well’, gaat deze zinsnede vooraf: ‘as if nine tenths of the calamities which have befallen the human race had any other origin than the union of high intelligence with low desires.’ Het hier zoo gewichtige woordje ‘si’, dat bij Baco voorafgaat aan de woorden, die door Macaulay worden aangehaald, maar dat door Macaulay is weggelaten, bewijst dat Baco zelf ‘high intellect’ en ‘low desires’ eigenlijk voor niet vereenigbaar hield. Hier is het ons vergund een blik te werpen in Macaulay's manier van werken. Hij heeft natuurlijk de plaats in de de Ang- | |||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||
mentis gelezen. Hij heeft natuurlijk die plaats niet opzettelijk vervalscht. Maar hem heeft daarin getroffen: ‘Scientia angeli alati’ en ‘Cupiditatibus serpentes qui humi reptant.’ Die tegenstelling werkt machtig op zijne verbeelding en prent zich in zijn geheugen met uitsluiting van al het overige. Waarschijnlijk heeft hij de plaats uit het geheugen aangehaald. Zoo is ook een groot geheugen niet zonder voorbehoud een zegen. Die een zwakker heeft, ziet allicht zijn aanhalingen nog eens na. Op het stuk der monopoliën, waarover Macaulay handelt bl. 59-62, is er tusschen hem en Spedding geen verschil van gevoelen, wat de feiten betreft. Spedding zegt uitdrukkelijk (II 257): ‘No true friend to his memory will affect to find him blameless here’; maar tevens wil hij nauwkeurig onderzocht hebben, in hoever Baco hier te laken is, en of de fouten, die hij beging, zijn karakter kunnen brandmerken, dan wel veeleer zijn ‘such as a good man might be betrayed into almost unawares.’ Daarop heeft de nagedachtenis van Baco te meer recht, wanneer wij bedenken, dat Baco, toen hij de hier bedoelde fouten beging, zijn zeven en vijftigste jaar reeds was ingetreden en de voorafgaande jaren had doorgebracht (gelijk Spedding bewezen heeft) ‘without a stain.’ ‘Vlekkeloos.’ Spedding is bereid dat woord te herhalen, ook ten aanzien van hetgeen thans bij Macaulay volgt: ‘In his judicial capacity’, schrijft deze, ‘his conduct was not less reprehensible.’ Wat Macaulay als grond aanvoert van Baco's betrekking tot Buckingham, wordt door Spedding, als uit de lucht gegrepen, afgewezen. Macaulay's aanklacht komt ten deze hierop neder: ‘Buckingham began to interfere in Chancery suits and Buckinghams interference was as might have been suspected, successful.’ Baco zou dus recht hebben gesproken tegen eigene overtuiging in, alleen ten gevalle van den nieuwen gunsteling des Konings. Spedding tart Macaulay eén enkel bewijs daarvoor aan te voeren. - Wellicht zal de onlangs ontdekte verzameling van Baco's vonnissen, weldra uit te geven door Munro (of is dit reeds geschied?) nieuw licht over dit punt doen opgaan. Waarom heeft Macaulay zich niet kunnen bepalen tot hetgeen aan geen twijfel onderhevig is? Zelfs dan wanneer helaas! de substantie van zijn aanklacht onloochenbare waarheid bevat, moet Macaulay er nog een vorm aan geven, die niet aan de dokumenten | |||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||
ontleend, ja daarmede in tegenspraak is. ‘Bacon.... accepted large presents from persons who were engaged in Chancery-suits’, schrijft Macaulay, en hier is niets tegen in te brengen. Ook is dit op zich zelf al treurig genoeg. Hierbij kan Macaulay het niet laten. Hoeveel heeft Baco ontvangen? ‘His enemies, lezen wij bl. 63, stated his illicit gains at a hundred thousand pounds. But this was problably an exaggeration.’ Wanneer men nu weet, dat er een brief van Baco is, waarin hij schuld belijdt, maar tevens van deze honderdduizend pond schrijft: ‘(it) is an abominable falsehood’, dan zal men toegeven, dat Macaulay's: ‘this was probably an exaggeration’ opnieuw bewijst, hoeveel moeite het dezen historikus kost, zich eenvoudig aan het getuigenis zijner bronnen te houden. Nog eens: wat de hoofdzaak betreft, het feit geeft Spedding toe, gelijk Baco zelf reeds de waarheid er van erkend had, maar tevens houdt Spedding met den meesten nadruk het volgende staande: ‘I can find no proof that Bacon's judgments were ever influenced by the presents he received, or that he ever received a present believing that it was intended to influence his judgment.’ Zulk een bewijs, als waarvan Spedding het bestaan ontkent, had, bijvoorbeeld, kunnen gelegen zijn in Baco's houding nadat in het Huis der Gemeenten de beschuldigingen waren ingebracht. Die houding zou zeker duidelijk genoeg spreken, wanneer zij geweest was, gelijk Macaulay haar schildert. Ongelukkig toont Spedding ook hier met de stukken aan (II, 600) dat Macaulay beurtelings zijne eigene levendige verbeelding en dokumenten, om de eene of andere reden onbetrouwbaar, voor bruikbare historische bronnen aanziet. Zoo leest men de woroden, die Baco tot den Koning zal hebben gesproken en die Macaulay bl. 75 als Baco's eigen woorden aanhaalt, voor het eerst in een geschrift dat een veertig jaar later het licht zag. Zoo, om nog iets te noemen, wordt Baco's diepe neerslachtigheid geteekend volgens een anoniem geschrift, terwijl John Chamberlain uitdrukkelijk schrift: ‘It seems he (Baco) doth either dissemble or not feel the ignominy that hangs over him, but carries himself as he was wont.’ Zoo, eindelijk, verzekert Macaulay, dat Baco dringend de tusschenkomst van Jakob I ten zijnen behoeve inriep, in stede van aan het recht zijn loop te laten, terwijl èn een brief van Baco aan den Koning, èn een koninklijke boodschap aan de Lords ons, en dat in de duidelijkste | |||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||
bewoordingen, juist het tegendeel verzekeren (Spedding II, 302); waarbij komt, dat Baco den 31 Mei 1621 van uit den Tower aan Buckingham schreef: ‘When I am dead he is gone that.... howsoever I acknowledge the sentence just, and for reformations sake fit, (was) the justest Chancellor that hath been in the five changes since Sir Nicholas Bacon's time (II, 345).’ Met dit getuigenis stond hij niet alleen. Macaulay vermeldt bl. 89 wat Ben Jonson van hem zeide: ‘My conceit of his person was never increased towards him by his place or honours; but I have and do reverence him for the greatness that was only proper to himself. In his adversity I ever prayed that God would give him strength; for greatness he could not want.... Dit getuigenis van Ben Jonson, zal men zeggen, bewijst alleen dat, waaraan niemand twijfelt; immers spreekt Ben Jonson alleen van Baco's grootheid, niet van zijn deugd! Inderdaad: de Ben Jonson van Macaulay; Ben Jonson, voor zoover zijne woorden door Macaulay worden aangehaald, spreekt uitsluitend van Baco's grootheid, maar bij Ben Jonson zelf leest men na het aangehaalde: Neither could I ever condole in a word or a syllable to him, as knowing no accident can do harm to virtue, but rather serve to make it manifest!’ | |||||||||||
II.Ik behoef mijne mededeelingen niet verder uit te strekken. Zij zijn in mijn oog talrijk en afdoende genoeg, om ons een denkbeeld te geven èn van Macaulay's karakter als schrijver, èn van Baco's karakter als staatsdienaar. Wat dit laatste betreft, - want het eerste heeft geen nieuwe kenschetsing noodig, - met gerustheid mag men verklaren, dat het vraagstuk, volgens Macaulay, met dat karakter gegeven: Laaghartigheid, verbonden met een hooge vlucht van geest, geheel van Macaulay's eigen vinding is. Baco heeft niets ontbroken dan de hartstocht van het goede, in de gewone omstandigheden van het leven. Het goede als algemeen beginsel: bevordering van het geluk onzer medemenschen, heeft nooit opgehouden zijn geest en zijn hart geheel in te nemen, voor zoover dat doel bereikt kan worden door de toepassing van zijne methode van onderzoek. Misschien valt eenige onachtzaamheid in zijn dagelijksch leven daaruit te verklaren. Zoo laat men zich op | |||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||
een gedeelte van het schaakbord verrassen en slaan, terwijl de geest op een ander gedeelte van datzelfde schaakbord wonderen van scherpzinnigheid verricht en zich in staat betoont tot de hoogste inspanning. Wij worden dus zeker ook door Baco herinnerd aan de menschelijke beperktheid. Maar Baco schokt ons geenszins in de overtuiging, dat ons inwendig zedelijk leven het geheel is van de deugden en neigingen van geest en gemoed. Verstand en hart zijn tweelingbroeders: elk heeft zijn in menig opzicht zelfstandig bestaan, maar beiden hebben eén oorsprong en groote verwantschap. Bij niemand blijkt het duidelijker, dan bij Macaulay. De tekortkomingen van den schrijver zijn ethische gebreken. Of met andere woorden: gegeven zijn ethos, het geheel van zijn inborst, moest hij als schrijver missen wat hij mist. Het kan hem, die nadenkt, tegenover Macaulay angstig te moede worden: hoevele gaven en deugden kan men bezitten, en toch behooren tot de Filistijnen!
A. Pierson. |
|