De Gids. Jaargang 44(1880)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 473] [p. 473] 's Nachts in de sneeuw. (Uit het Fransch van Guy de Maupassant.) Beweegloos ligt het veld in donzen wintervacht; Geen kreet, geen ademtocht; het leven is geweken; Slechts hoort men nu en dan de doodsche stilte breken Door 't huilen van een hond, die ronddoolt in den nacht. Geen zangen in de lucht, geen grasspriet meer ontloken; De winter heeft elk lied en elke bloem gedood. De boomen steken, van hun blaadrendos ontbloot, Hun wit geraamte omhoog, als droeve, norsche spoken. De bleeke maan schijnt in de bloemelooze gaarde; 't Is of zij 't koud heeft aan den hemel zoo alleen; Zij laat haar doffen blik ver weiden over de aarde, Ziet alles doodsch en naakt in 't rond, en spoedt zich heen. Koud vallen ze op ons neer, haar laatste zilvren stralen, Fantastisch schijnsel, dat ze, al gaande, nederstrooit; En, met den wondren glans van 't bleeke licht getooid, Blinkt in de vert' de sneeuw in de eenzaam stille dalen. O welk een nacht is 't voor de vogels in het woud! Een wind als ijs giert om, de wilde stormen huilen; Geen looverdak in 't rond, om voor het weer te schuilen; Geen slaap verkwikt hen meer; zij hebben 't veel te koud. En bevend zitten ze, verwilderd en verstomd. Op d' afgedorden tak, met ijzel overtogen, En staren naar de sneeuw met angstig zoekende oogen, En wachten, wachten op den nacht, die maar niet komt. J.N. van Hall. Vorige Volgende