| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Rotterdam, 23 Juli.
Het is Woensdag 14 Juli 1790. Zelden gaf het bedrijvige Parijs bedrijviger tooneel te aanschouwen dan dezen dag. Gansch de stad, een wereld in gewone dagen, thans te meer, nu uit alle departementen burgers waren toegestroomd naar het hart des lands, spoedde zich vroegtijdig naar het aloude Maartveld, in drie weken tijds in een reusachtig amphitheater herschapen. Wat niet het enthousiasme vermocht! Die anderhalve mijl lange en een halve mijl breede vlakte in zoo korten tijd te hervormen in een schouwplaats geschikt om een natie te ontvangen, - aan gehuurde daglooners, al waren er duizenden ter beschikking geweest, zou het niet gelukt zijn. Maar waar een gansche natie wil medewerken, vol ijver en geestdrift, wat zou daar onmogelijk wezen? Met spade en houweel gewapend, kwamen St. Antoine en de St. Germain en de edelman toog aan het werk naast den handwerksman; geestelijke zusters zag men in de brandende Julizon zwoegen naast danseuses van de Opera; een heirleger kinderen kwam aangemarcheerd, onder het zingen van Ça ira, om zand te kruien en op elke wijze hun zwakke, maar willige hulp te leenen; naburige dorpen liepen leeg, daar de gansche bevolking, maire en curé aan 't hoofd, zich naast de Parijzenaars ging scharen om het groote werk te volbrengen. Ten slotte werkten er 150,000, sommigen zeggen 250,000 menschen. Hier zag men Lafayette, ginds Siéyès, daar Beauharnais. De koning zelf kwam eens het werk in oogenschouw nemen; een oorverdoovend Vive le Roi! uit honderdduizend kelen, en terstond werd een eeregarde om hem gevormd van arbeiders, met de werktuigen des vredes gewapend, een wacht van burgers, toen voorzeker niet minder loyaal en trouw gezind dan de gewapende Zwitsers.
En zoo was het werk voltooid op 14 Juli. Dertig rijen zitplaatsen, die zich amphitheatersgewijze in het rond verhieven: aan de zijde
| |
| |
der Ecole Militaire een galerij en een troonhemel voor de hoogere autoriteiten, anders alles democratisch eenvoudig en gelijk; daartegenover aan de rivier een triomfboog, in het midden een reusachtig altaar met de wierookpannen, die zouden branden ter eere der nieuwe goden. Was er niet alles aan gelegen op 14 Juli gereed te zijn? Parijs kon zich de eer niet toekennen de gelukkige gedachte te hebben ontworpen om door een plechtigen eed gemeenschappelijk het nieuwe ‘maatschappelijk verdrag’ te bezegelen - stedekes in het Zuiden en ook Lyon waren voorgegaan - maar Parijs zou toch dat denkbeeld op de meest grootsche schaal ten uitvoer leggen en moest er den dag voor kiezen, waarop de dageraad der vrijheid was aangebroken, den eeuwig gedenkwaardigen dag, die in de Bastille het hatelijkst symbool van het despotisme voor de mokerslagen van de tot bewustzijn gekomen volkskracht zag bezwijken.
't Was toen reeds een dommelenden koning in het oor geschreeuwd: Sire! c'est une revolution, maar wie het gelooven mochten, thans noch die goedmoedige koning, noch die volksmassa's, die als een golvende zee zich van alle zijden naar het Champ de Mars bewogen, noch die burgers, die door geheel Frankrijk met verlangen het oogenblik verbeidden, waarop tot hun luisterend oor het kanongedonder zou doordringen, dat van stad tot stad herhaald, tot aan alle grenzen zou verkondigen, dat de heilige eed van trouw ook door den koning was afgelegd. Een revolutie? ja, wel in dien zin, dat alles anders was geworden: de koning, niet langer een despoot, maar de eerste dienaar der wet; alle privilegiën afgeschaft en alle burgers vrij en gelijk; de grondeigendom en het ambt voor allen toegankelijk; vrijheid van drukpers en vrijheid van godsdienst; weggevaagd alle herinnering aan de dagen der dienstbaarheid, tot zelfs nu onlangs titels, wapenborden en livreien toe. Maar wie dacht aan dien gewelddadigen ommekeer in bloed en tranen, dien het woord revolutie gewoonlijk in de gedachte roept? Wel liet het afgeloopen jaar nog gansch andere dan louter vreedzame herinneringen achter, maar wie hechtte thans nog beteekenis aan die enkele plotselinge uitbarstingen, als vergelding voor een druk van eeuwen zoo niet geheel te verontschuldigen, toch licht te vergoelijken? Thans was gansch Frankrijk eensgezind, één volk van broeders. In schuts der vrijheid zou geluk en welvaart terugkeeren en huizen in het kleinste hutje gelijk in het paleis der Tuilerieën. Het plechtig verdrag met den vorst was
| |
| |
gesloten, en uit millioenen monden, neen uit millioenen harten, als uit één hart, zou straks de eed van trouw gezworen worden aan de natie, de wet, den koning. Op de treden van het altaar stonden 200 priesters geschaard, vaderlandslievende priesters, met de kleuren der tricolore getooid, en aan hun hoofd - ach waarom als een ironie te midden dezer naïeve menigte die hinderlijke verschijning, door madame de Rémusat zeker niet meer dan ten halve gerehabiliteerd? - de bisschop van Autun, die eerst de 83 vaandels der 83 departementen zou wijden, voordat de plechtige eedsaflegging zou aanvangen. Helaas, een aanhoudende koude regen, die neersiste in de rookende wierookpannen, die de zware vaandels droefgeestig deed nederhangen, die de witte zomercostumes der burgeressen vastkleefde om haar verkleumde ledematen, begeleidde de heilige handeling. Doch de geestdrift dooven kon hij niet bij die driemaal honderdduizend, die op het Champ de Mars nederzaten, en bij die verdere honderdduizenden, die op de daken der huizen en op de hoogten van Montmartre en verder in 't rond geposteerd, van geheel Parijs één amphitheater maakten. En toen de koning zwoer, en het juist ophield met regenen, en alom het kanongebulder aanving, toen kende de geestdrift geen palen meer; men jubelde luid, men viel in elkanders armen, men weende van aandoening. Vast geloofde men dien dag in het nieuwe evangelie.
Duidt gij het mij ten kwade, lezer, dat ik met voorliefde verwijld heb bij dit tafereel? De aanleiding is u bekend. Frankrijk heeft den 14den Juli tot een nationalen feestdag verheven - een herinnering aan het feest van voor 90 jaren lag voor de hand. En die herinnering is als een der kinderjaren, die men zoo gaarne uitspint, zoo onbeduidend en toch zoo belangrijk, een herinnering aan de dagen van naïef geloof en vast vertrouwen, dat nog van geen ontgoocheling wist. O, ik weet het wel, een ontnuchterde eeuw, voorzichtig en verstandig geworden, ziet met een glimlach en een meelijdend schouderophalen op die dagen neer. Ik weet, hoe zeer zij de waarheid aan haar zijde heeft, als zij, door de ondervinding geleerd, weigert de woorden te onderschrijven, nog onlangs door Victor Hugo in den senaat naar aanleiding van de bestorming der Bastille uitgesproken: cette destruction de l'édifice du mal fut la construction de l'édifice du bien. Ik weet, op hoe zwakken bodem zij bouwde, die revolutie, die zooveel eeuwige beginselen meende te hebben ontdekt.
| |
| |
En instemmen moet ik met den engelschen philosooph, die het feest van 1790 niet zonder eenig sarcasme ‘den hoogsten triomf der Thespiaansche kunst’ noemt, als hij de les verkondigt: not by outbursts of noble sentiment, but with far other ammunition, shall a man - ik voeg er bij a nation - front the world.
En toch!... en toch zien wij met warme belangstelling terug op die dagen, want het waren grootsche gedachten, die dus een geheel volk in geestdrift konden ontvonken en die een echo vonden door geheel het beschaafd Europa, ja tot aan de boorden der Newa toe.
Wer leugnet es wohl, dass hoch sich das Herz ihm erhoben,
Ihm die freiere Brust mit reineren Pulsen geschlagen,
Als sich der erste Glanz der neuen Sonne heranhob.
Zoo zong zelfs een man, zoo kalm als de Weimarsche Jupiter, die zich anders niet ongaarne in een wolk van aristocratische voornaamheid hulde. Hoeden wij ons, dat wij niet uit onze onmacht om ook voor een ideaal in geestdrift te ontbranden, meenen het recht te mogen putten medelijdend op die dwepende dwazen neer te zien. Want zonder op de waarheid van de woorden des Engelschen wijsgeers af te dingen, zou er ook niet eenige waarheid liggen in het woord van den duitschen dichter: Alles was grosses auf Erden gethan, das thaten die Schwärmer? Al hebben dan de mannen van 1789 hun ideaal niet verwezenlijkt en het rijk van vrijheid, gelijkheid en broederschap niet gesticht, dat zij aangebroken achtten, zouden wij hun dat verwijten en het hun niet tot eer rekenen, dat zij het zaad hebben uitgestrooid, waarvan de Epigonen van heden den zegenrijken oogst genieten? Al zijn de orgiën en bacchanaliën der revolutie het verbroederingsfeest op den voet gevolgd, zouden wij daarom het oog sluiten voor het schoone van dat feest, waarbij allen waarlijk broeders, vrij en gelijk waren?
Rijper wijsheid van den mannelijken leeftijd heeft veel in de edelmoedige beginselen, waarmee de jeugd van '89 de wereld als door den slag eener tooverroede meende te hervormen, aan ernstige herziening onderworpen. Doch één beginsel is er zeker, dat toen voor eens en altijd is uitgesproken en waarvan herziening zelfs niet denkbaar is, een beginsel, dat in waarheid de verovering van 1789 kan worden genoemd, en dat is, het beginsel van gelijkheid aller burgers voor de wet. De val der Bastille, dat monument van wil- | |
| |
lekeur en ongelijkheid, was daarvan het symbool; 1790 en 1880 hebben derhalve wel gedaan aan dien datum hun herinneringsfeest te verbinden.
Voorwaar, het was wederom een waar verbroederingsfeest. Het was alof de groote gedachten, die allen bezielden, allen voor één dag althans ook verhieven boven de kleinheid der dagelijksche partijtwisten. De kleuren der tricolore tooiden de zonen en dochteren van één vaderland, en nooit klonk het Vive la République inniger en geestdriftvoller, dan toen het op de vlakte van Longchamp werd aangeheven uit duizenden, uit honderd-duizenden kelen, als de burgerpresident de nieuwe vaandels had uitgereikt aan het nieuwe leger, het leger der fransche republiek. Geen wanklank stoorde de feestvreugde: hier zag men zelfs geestelijken hun gestichten met vlaggen tooien, ginds reikten de intransigenten de hand aan het opportunisme om de straten en gevels waardig te versieren. Natuurlijk toonde zich de vaderlandsliefde niet overal even warm: muntten aan den eenen kant de buitenboulevards en aangrenzende wijken bijzonder uit, de Bonapartistische omtrek van het parc Monceaux en de legitimistische Boulevard St. Germain gaven zeer spaarzame blijken van feestvreugde, doch wie zich onthielden van de feestelijkheden, onthielden zich evenzeer van het wekken van ergernis. En toen des avonds de geheele stad baadde in een zee van licht en op al de pleinen in de open lucht het volk ten dans ging, scheen het, alsof in dien vuurgloed een nieuwe hechte band werd gesmeed, die het volk onverbreekbaar zou samensnoeren in een innig verbond.
O! die morgen na zulk een feestdag! C'est le vide et l'ennui zong eens Théophile Gautier. Het vuurwerk en de geestdrift zijn uitgebrand; rest er van het een iets meer dan van het ander? Het kan zoo zijn, wanneer de geestdrift iets meer was dan een plotselinge opwelling voor een of ander nevelachtig ideaal, wanneer zij, uit een krachtig geloof geboren, den moed staalt om te strijden voor dat geloof. Anders is er inderdaad groot gevaar, dat zich een treurige leegte doet gevoelen en dat maar al te pijnlijk blijkt, hoe geheel andere ammunitie in den strijd des levens noodig is, dan het vuurwerk eener edelmoedige geestdrift. En nu moet het, dunkt ons, den opmerkzamen toeschouwer voorkomen, dat uit dit oogpunt gezien het feest van 1790 geheel in 't voordeel is bij dat van 1880. Het was theatraler en sentimenteeler, zoo men wil, doch dit lag zoo in
| |
| |
den geest des tijds; het was oprechter en inniger tevens. Toen werd het Champ de Mars in orde gebracht door vrijwillige, niet betaalde arbeiders, niet van overheidswege georganiseerd, zonder verschil van rang, sekse of leeftijd; thans werd de illuminatie der stad, zonder twijfel op bewonderenswaardige wijze, onder toepassing van verdeeling van arbeid ook hier, in korten tijd ontstoken door van overheidswege uitgekozen cantonniers tegen 5 fr. de man: er ligt iets karakteristieks in de tegenstelling. Men ging toen met de hoop en den moed der jeugd een nieuwe era tegemoet en geloofde vast de nieuwe beginselen van de revolutie te kunnen verwezenlijken; welke nieuwe gedachte bezielde thans die bijeengestroomde schare? Wel mocht een betamelijk gevoel van blijdschap en fierheid de Franschen vervullen, als zij op dezen dag de herboorte van hun land gedachten, den materieelen bloei van Frankrijk gadesloegen en hun machtig leger bijeenzagen, dat volgens getuigenis van Canrobert zelf verdiende in alle opzichten een nieuw leger te heeten; maar zou de gedachte, misschien een oogenblik gekoesterd, dat nu ook de eenheid onder de zonen van dat eene vaderland herwonnen was, dat voortaan ware vrijheid en gelijkheid zouden heerschen, iets anders zijn dan de illusie van een oogenblik?
De dag van 14 Juli deed den politieken strijd rusten - den dag te voren werden geestelijken uitgedreven, werd de magistratuur gezuiverd, bestookten de verbannen intransigenten het opportunisme; den dag daarna worden geestelijken uitgedreven, wordt de magistratuur verder gezuiverd, bestoken de teruggekeerde intransigenten het opportunisme. Wij mogen den draad van 't verhaal der dagelijksche gebeurtenissen weer opvatten: de schoone droom van 14 Juli is voorbij.
Den 29sten Juni is de regeering begonnen de decreten van 29 Maart uit te voeren, en enkele dagen later werden de communards allen begenadigd en, op enkelen na, allen geamnestieerd. Het samentreffen dezer twee feiten was een toevalligheid, maar een van die ongelukkige toevalligheden, die de aandacht vestigen op een liever niet erkend verband tusschen beide maatregelen. Die zwakheid tegenover mannen, naast wie men zich eens wellicht schamen zou plaats te nemen, zooals Jules Simon zich uitdrukte, deed de strengheid tegenover een zwakke schare geestelijken te meer in het oog springen. Luid lieten de regeering en haar volgers het ter aanprijzing der
| |
| |
amnestie weerklinken, dat het naderende Bastille-feest een feest der vergetelheid en der verzoening moest zijn; lag de vraag niet voor de hand, waarom dan juist nu aan een andere zijde verbittering werd gezaaid en tweespalt in plaats van verzoening in het leven geroepen? ‘Aanvaardt, aanvaardt de eer, die men zich beijvert u op te dragen, om het bagno te openen en de kloosters te sluiten,’ riep de hertog d' Audiffret Pasquier uit, een zeldzame, maar ook een zeldzaam welsprekende verschijning in de tribune van den senaat, en met die woorden oogstte hij een storm van bijval. De senaat heeft gestreden, zooveel hij vermocht, om beide, het openen van 't bagno en het sluiten der kloosters, te voorkomen, maar wat kan een lichaam uitwerken, zoo hybridisch samengesteld, op zoo zwakken grondslag rustende, in een land, waar het algemeen stemrecht zich in de volksvergadering afspiegelt? Senatoren zelven cijferden den senaat weg, door als hoofdargument ten gunste der amnestie aan te voeren, dat de kamer van afgevaardigden en dus het volk haar met groote meerderheid had aangenomen. Wij behoefden dan ook waarlijk geen bezwaar te maken, in ons vorig overzicht de amnestie aangenomen te noemen, al was zij in den senaat nog niet behandeld.
Wel was het een groot en schoon debat, dat de senaat daar over voerde, gelijk over 't geheel in den laatsten tijd de debatten van dat lichaam een vrij wat hooger rang innemen dan die der kamer. Victor Hugo sprak een kort en dichterlijk woord, dat, zooals al zijn staatkundige redevoeringen, tintelde van gevoel en warmte, maar dat eenvoudige bon sens te eenen male miste, dat ten slotte alleen een lichaam van bedachtzame politici kan overtuigen. Jules Simon overtrof zich zelven volgens getuigenis van vriend en vijand, toen hij daarop in een doorwrochte redevoering de amnestie verwierp als door de kern des volks niet gewild en als hoogst onrechtvaardig en onstaatkundig tegenover onverbeterlijke intransigenten, waarbij hij niet verzuimde er nadruk op te leggen, dat een ruim gebruik van het recht van gratie zijn volle sympathie had. Gelijk in de andere kamer Gambetta, zijn doodsvijand, die den voorzitterstoel verlaten had om na lang zwijgen een rede uit te spreken, een beroep had gedaan op de gematigden, die de republiek hadden helpen stichten, om thans ook deel te hebben aan den triomf, bezwoer Simon diezelfde gematigden om de republiek, die zij hadden helpen stichten, te behoeden tegen het onheil van te vallen in de handen
| |
| |
der uiterste radicalen. De Freycinet, die hem antwoordde, was tamelijk gelukkig in zijn verdediging, al nam hij nu en dan wat te zeer het air aan van een smeekeling, die den senaat bidt hem toch uit de moeielijkheden te helpen. Zijn ambtgenoot Tirard steunde hem met een korte rede, waaruit een diepe overtuiging sprak. En ten slotte werd een zeer uitgewerkt betoog ten gunste der amnestie geleverd door Hébrard, den directeur van de Temps, tot nog toe op de tribune onbekend, doch wiens coup d'essai een coup de maître was.
Jammer dat op dezen grooten dag vrij wat kleingeestig gekibbel gevolgd is. Natuurlijk nam de senaat de amnestie niet onveranderd aan: de wegens moord en brandstichting veroordeelden zonderde hij uit. De kamer, die een amendement van dezelfde strekking verworpen had, wilde zich nu daarbij niet neerleggen, maar nam, om een blijk van toenadering te geven, eenigszins gewijzigd een ander amendement op, dat in den senaat was behandeld, waarbij de amnestie werd gegeven aan diegenen, die voor 14 Juli - binnen de 3 maanden, luidde het amendement in den senaat - gratie zouden erlangen. Doch de senaat, die zulk een bepaling verworpen had, kon dit nu zijnerzijds niet goedkeuren en voegde er daarom weer een restrictie bij, zoodat die gegratieerden, die in contradictoir debat wegens moord of brandstichting ter dood of tot dwangarbeid veroordeeld waren, uitgesloten zouden blijven. De guerre lasse, en misschien ook uit vrees, dat bij langer verzet 14 Juli voorbij zou gaan, eer de wet was aangenomen, gaf thans de kamer toe. Zeer staatkundig is deze oplossing zeker niet. Toen terstond alle communards en verdere politieke veroordeelden begenadigd werden, bleef er door de restrictie van den senaat een 8 of 12 tal van de amnestie uitgesloten. Op die kleine bende had men gerust een transeant cum caeteris kunnen toepassen, te eerder, omdat het bij de wijze, waarop recht over hen is gesproken, zeer de vraag is, of zij juist de meest schuldigen zijn. Bovendien is er groot gevaar, dat zij de heiligen van het algemeen stemrecht zullen worden en dat de grootste steden van Frankrijk elkander de eer zullen betwisten hun een plaats in de kamer te verzekeren als hernieuwde ‘kaakslag voor het opportunisme.’
Welk een ontvangst den ballingen bereid zal zijn, daarvan kan als voorproef dienen de zegetocht van den uit Genève terugkeerenden
| |
| |
Henri Rochefort, die door duizenden en nog eens duizenden werd ingehaald. De jarenlange ballingschap heeft blijkbaar de populariteit van dezen afgod der Parijzenaars nog in 't geheel niet geschaad. Nu is trouwens Henri Rochefort volstrekt geen misdadiger en geen communard, maar eenvoudig een buitengewoon oppervlakkig, doch grappig en soms bijtend scherp publicist, en het enthousiasme der Parijsche massa's voor dit echte Parijzer kind heeft dus niets verontrustends of afkeurenswaardigs. Maar was het niet diezelfde licht bewogen menigte, die op 14 Juli met haar juichkreten overal Gambetta achtervolgde, Gambetta, die daags daarna door Rochefort in zijn nieuw blad, l' Intransigeant, als de ergste volksvijand wordt gegeeseld; - diezefde menigte, die morgen den schoenmaker Trinquet, uit Nieuw-Caledonië weergekeerd, de burgerkroon op het hoofd zal drukken? Afgod tegen afgod: welke zal ten slotte overwinnaar blijven?
Jules Simon karakteriseerde aan het slot zijner groote rede de gematigd liberale politiek als eene ‘qui proteste non seulement contre l'émeute de la rue, mais aussi contre cette autre espèce d'émeute, qui ne se fait pas avec des fusils dans la rue, mais avec des décrets.’ In hoeverre deze krasse uitdrukking gerechtvaardigd moge zijn, ter eere èn van de ambtenaren èn van de geestelijkheid moet getuigd worden, dat de uitvoering der maatregelen van 29 Juni geenszins het karakter eener émeute droeg. Men bepaalde zich dien dag tot het sluiten der Jezuietenkloosters (voor zoover zij geen inrichtingen van onderwijs zijn: deze hebben nog 3 maanden respijt), die overal na eenig formeel protest zonder rustverstoring ontruimd werden. Eerst over eenige weken zal men ook aan de andere inrichtingen beginnen, daar men zich nog vleit met de hoop, dat zij aan de lokstem gehoor zullen geven om erkenning aan te vragen. Blijkbaar echter willen zij liever allen elkanders smaadheid deelen dan haar lot te wachten uit de hand van vijandig gezinde kamers, die wellicht hoogst willekeurig de een zouden onthouden, wat zij de andere zouden gunnen. Maar geheel lijdzaam - hoe was dat ook te wachten? - gedragen de geestelijken zich niet. Zij herinnerden zich zonder twijfel, dat eens de president-minister, toen de rechtskracht werd betwist der oude wetsvoorschriften, opgediept uit het stof der archieven, geantwoord had: ‘welnu de rechter zal beslissen.’ Overal hebben de uitgedreven Jezuieten zich terstond op
| |
| |
den rechter beroepen. Met eenig vertrouwen konden zij het doen, daar immers de rechterlijke macht nog niet geheel ‘gezuiverd’ is. Maar wat mocht het hun baten? Of de rechter verklaarde zich zelf incompetent, of, waar hij zijn bevoegdheid staande hield, werd door den prefect een conflict van attributie opgeworpen, waardoor de zaak voor het tribunaal der conflicten gebracht werd. De republiek doet in dezen niet anders dan de regeeringen vóór haar hebben gedaan. De bevoegdheid der administratieve macht wordt zoo ruim mogelijk opgevat en angstvallig wordt de rechtelijke macht geweerd, zoodra de administratie in eenig geschil betrokken is, al is er nog in geenen deele een administratief geschil. Men noemt dat in Frankrijk: scheiding der machten, en beschouwt die scheiding der machten als een bolwerk voor het gezag, zonder te bevroeden, dat zulk een weg leidt naar den dood der individueele vrijheid, die hulpeloos aan de willekeur van een tyranniek gezag wordt overgeleverd. Zoo worden nu de rechtbanken, die volgens den minister zouden beslissen, buiten de zaak gehouden, en de administratie heeft geen vonnis te vreezen; ten minste van den gerepublikaniseerden Raad van State zal wel geen verzet te duchten zijn. Van den oorlog tegen de geestelijke orden is zeker een der meest betreurenswaardige gevolgen dit indirecte gevolg, dat nieuw voedsel is gegeven aan de neiging om de beoordeeling van de daden der administratie te onttrekken aan den rechter. Daarnevens staat een ander treurig gevolg, dat overal in het land ambtenaren van het openbaar ministerie hun ontslag hebben genomen, om niet genoodzaakt te zijn tot de uitvoering der decreten mede te werken, waardoor weder de zuivering of republikaniseering van het openbaar ministerie krachtdadig wordt bevorderd. Heeft, wanneer wij denken aan de beroering, dus middellijk in het land teweeggebracht, Jules Simon wel zoo geheel ongelijk, als hij van een émeute spreekt?
De strijd tusschen den staat en de kerk, zoo oud als de kerk zelve, treedt de laatste maanden wel op den voorgrond. Naast Frankrijk denkt ieder terstond aan Pruisen en België. Intusschen, al voelt men zich licht geneigd verband te zoeken tusschen de gebeurtenissen in deze drie landen, omdat zij alle dezen karaktertrek gemeen hebben, dat staat en kerk tegen elkander in het strijdperk zijn getreden, bij nadere beschouwing blijkt er slechts een oppervlakkige overeenkomst te bestaan en blijken de beginselen, die hier en ginds tot
| |
| |
hun recht komen, nog al van elkander te verschillen. In Frankrijk, waar staat en kerk nog in menig opzicht aan elkander verbonden zijn en waar uit dien toestand noodzakelijk herhaalde schermutselingen voortspruiten, die wel licht tot heftige woorden aanleiding gaven, maar overigens zelden een ernstig karakter droegen, heeft de regeering thans, om aan een kunstmatig opgewekte volksbeweging voldoening te geven, als weermiddel tegen zekere categorieën van personen naar wapenen gegrepen, met alle beginselen van het gemeene recht in strijd. Den geest van het clericalisme, dien men vreest, tracht men te bannen door gewelddadige maatregelen tegen de meest gevreesde personen, die er de dragers van zijn. In Pruisen, waar de kerk onder een streng staatsregime gebukt gaat en de staat, om haar te straffen voor haar aanmatigend treden op zijn gebied, nu op zijn beurt bedenkelijke inbreuken op kerkelijk terrein heeft gemaakt, is een poging beproefd om de teugels wat te vieren en een zachter régime voor het heerschende in de plaats te doen treden. Dat hier de geest van het clericalisme onder de verdrukking nog allerminst was gedood, kon wel dagelijks blijken. Dat intusschen de poging om op den eenmaal ingeslagen weg terug te keeren, mislukken moest, in aanmerking genomen de wijze, waarop die terugkeer werd beproefd, zagen wij reeds de vorige maand. In België eindelijk, waar een zeer vrijzinnige constitutie de banden tusschen kerk en staat zoo los mogelijk laat, is de maatregel, onlangs door het ministerie genomen en waarover als schandelijke onderdrukking en hoon der katholieke kerk is geklaagd, eenvoudig een zeer noodzakelijke consequentie, waartoe men op grond der grondwettige beginselen reeds lang had moeten komen en waarmee de strijd van den staat tegen clericale aanmatiging, of van den modernen geest tegen den clericalen geest, eigenlijk bitter weinig te maken had.
Alvorens met een enkel woord over de opheffing der belgische legatie bij den paus te spreken, ben ik verplicht den afloop te melden van den strijd in Pruisen, die bij het sluiten van mijn vorig overzicht nog in vollen gang was. Het fragment dan der wet, dat door het Heerenhuis werd goedgekeurd, gelijk het in het Huis van afgevaardigden was aangenomen, brengt den strijd geen stap nader tot de oplossing. Men zou zelfs reden hebben te vragen, waarom de regeering een ontwerp handhaafde, dat zoo geheel van haar oorspronkelijke bedoelingen afwijkt. De reden, door den heer
| |
| |
von Puttkamer opgegeven, dat de regeering meende om het zieleheil harer katholieke onderdanen niet gerechtigd te zijn ook de kleinste tegemoetkoming van de hand te wijzen, heeft, behalve dat zij belachelijk sentimenteel klinkt voor den man van bloed en ijzer, weinig gewicht, omdat voldoende is gebleken, dat de katholieken van die povere tegemoetkoming niet gediend willen zijn. Er werd dan ook gemompeld, dat de regeering het er niet bij wilde laten, maar later de andere bepalingen van haar ontwerp, bepaaldelijk die welke de terugkomst der afgezette bisschoppen mogelijk zou maken, afzonderlijk wil indienen, om zoo door middel van verschillende meerderheden het geheele ontwerp bijeen te krijgen, waarvoor in zijn geheel geen meerderheid te vinden was. Over dit voornemen geïnterpelleerd, weigerde de minister uitsluitsel te geven, zich in gemaakte verontwaardiging verschuilende achter zijn constitutioneel recht. Wat daarvan nu waar is, zal de toekomst leeren. Voorloopig bepalen alle resultaten van den vinnigen strijd zich tot de volgende: de bisschoppen zullen niet meer worden ontslagen, maar onbevoegd verklaard; niet strafbaar zullen zijn enkel geestelijke handelingen, door wettelijk aangestelde geestelijken in vacante parochiën verricht; het ministerie zal de geestelijken weder in 't genot van ingehouden toelagen mogen stelfen; eenige faciliteiten zullen worden gegeven betreffende het beheer van vacante bisdommen; enkele corporatiën (voor ziekenverpleging enz.) worden toegelaten; dit wetteke zal gedeeltelijk, o.a. voor zooveel die ingehouden toelagen betreft, slechts gelden tot 1 Januari 1882.
Het voornaamste uitvloeisel van den strijd, waaruit dit pronkstuk van wetgevenden arbeid is te voorschijn gekomen, is voorloopig geweest, dat voor de zooveelste maal ernstig werd gedebatteerd over de vraag, of voor de nationaal-liberale partij niet de tijd was aangebroken om zich zelf te executeeren. De mannen van den linkervleugel - type Weser Zeitung - zeggen: een partij, die bij iedere belangrijke quaestie zoo wanhopig verdeeld is en waarvan de eene zijde met Bismarck liebäugelt, de andere zijde met den Fortschritt medegaat, is geen partij meer, behoeft niet meer ontbonden te worden, is reeds ontbonden. Van de mannen der rechterzijde - type Kölnische Zeitung - klinkt het: de partij is nog altijd de krachtige nationale partij, waarvan het welzijn van het duische rijk afhangt, en of zij al over sommige zaken verdeeld is, schaadt niet, maar kan ten bewijze strek- | |
| |
ken, gelijk bij deze kerkelijke wet, toen zij zich juist in twee gelijke groepen splitste, dat er evenveel voor als tegen de wet te zeggen is. Men moet achter deze ontboezemingen niet meer zoeken, dan er achter steekt; was sich liebt, das neckt sich. De nationaal-liberale partij zal voorloopig wel blijven samenhangen, evengoed bijv. als in Frankrijk de Union républicaine, die aan een zelfde eigenaardigheid mank gaat.
En thans België. De eindelooze onderhandelingen en de ellenlange dépêches, gewisseld tusschen de belgische regeering en het Vaticaan, in bijzonderheden na te gaan, kan weinig bekoorlijks hebben, waar het van den aanvang af iederen onbevooroordeelde duidelijk moest zijn, waarop dit alles zou uitloopen. Er is trouwens hierbij ontzaggelijk veel geschreven, dat hoegenaamd niets tot de zaak afdoet. De woordenrijkheid en kunstige samenstelling van menige dépêche was er uitnemend op berekend om den lezer als in stofwolken te hullen en te verblinden, zoodat hij, in plaats van ingelicht te worden, in de duisternis rondtastte, tenzij hij zich vast voornam de enkele punten, waarop het aankwam, niet uit het oog te verliezen. Die enkele punten zijn gemakkelijk genoeg te vinden. Letten wij slechts op de stelling der partijen. De minister Frère, die in de oppositie beloofd had, dat hij aan de regeering gekomen de legatie bij den paus zou opheffen als een instelling, onbestaanbaar met den geest der Constitutie, sedert de paus opgehouden had wereldlijk vorst te zijn, handhaafde haar niettemin in strijd met zijn belofte, daar hij den waan koesterde, dat het onderhouden der diplomatieke betrekkingen van nut kon zijn, omdat een verlicht en vredelievend kerkvorst zijn invloed ten goede kon aanwenden op zijn heftiger en strijdlustiger volgelingen binnenslands. Edelmoedige, maar onbegrijpelijke waan! Inderdaad, er zijn gematigde en niet gematigde pausen geweest, maar kan de Heilige Stoel ooit in beginsel veranderen? Kon de minister meenen, dat een paus ooit ver genoeg kon gaan om een compromis te sluiten met de moderne beginselen? Zoo voor eenige instelling, dan is voor de kerk, het beeld der onbewegelijkheid, geschreven het: Sit ut est aut non sit. Waar de paus dan ook aan de Belgische bisschoppen in hun strijd tegen de constitutie eerst, later vooral in hun strijd tegen de schoolwet, kalmte en gematigdheid aanried, kan dit oprecht
gemeend zijn, maar kon dit allerminst de beteekenis hebben, dat de bisschoppen werden aangemaand af te
| |
| |
houden van den strijd tegen een wet, die hun bij de gewone vereenzelving van kerk en godsdienst een aanval op den godsdienst moest dunken. Toen Frère-Orban, de goede gevolgen dier aanmaningen tot kalmte en gematigdheid niet ontwarende, bij den paus aandrong om zijn gezag met klem in dien zin uit te oefenen, vorderde hij blijkbaar het onmogelijke. Want wat hij spreken mocht van de onbeperkte macht, die de katholieke hierarchie aan het hoofd der kerk verzekert, het ligt in de rede, dat zulk een macht nooit ver genoeg gaat om te bevelen wat met den geest der instelling zelve, aan wier hoofd men staat, in strijd is, en dat een paus, die dit zou wagen, op een wederstand van millioenen ondergeschikten stuitende, het graf zijner onfeilbaarheid zou delven.
Wat de paus bij dat al bewoog zich in onderhandelingen in te laten met een ministerie, dat mannen als Bara en Van Humbeeck onder zijn leden telt, ligt voor de hand. Sedert de groote Garcia Moreno dood is en de ideale republiek Equator ook al in de handen der vrijmetselaars is gevallen, was België met Spanje het bolwerk van het katholicisme. Een te smartelijke nederlaag zou het voor de Curie zijn, als met dit land, waar onder een katholiek ministerie de meest vrijzinnige der constitutiën kon gebruikt worden ad majorem Dei gloriam, alle betrekkingen afgebroken moesten worden, zoodra een liberaal ministerie aan het roer kwam. Toen dan het ministerie zelf de hand ter verzoening reikte, wat kon de Heilige Vader anders doen dan die met graagte aangrijpen om, kon het mogelijk zijn, de belgische legatie te redden?
In de beteekenis dier pauselijke handeling heeft de minister Frère zich geheel vergist, toen hij meende, dat zij de verstreikende gevolgen kon hebben. Een diepe teleurstelling spreekt uit zijn laatste dépêches, waarin hij alle hoop op een schikking laat varen, en de loyale en eerlijke toon, die heerscht in al de stukken van hem uitgegaan, moet ieder onpartijdige van zijn oprechtheid overtuigen. De Curie daarentegen heeft dubbel spel gespeeld: die waarheid kan al het water der zee, kunnen alle stroomen inkts, voor nieuwe ophelderingen en onthullingen en memoranda verspild, niet uitwisschen. Men heeft slechts een paar feiten in het oog te houden. - Den 29sten December 1878 verscheen er een herderlijke brief der bisschoppen in den gewonen, fellen trant, een brief, die volgens dépêches in Januari in de clericale bladen opgenomen, zeer gunstig
| |
| |
ten Vaticane was ontvangen. Kardinaal Nina doet op 15 Januari aan den minister weten, dat die dépêches onnauwkeurig zijn en de Heilige Vader zijn meening nog slechts over één passage van den brief had uitgesproken, maar geen telegram dienaangaande had laten afzenden. Inmiddels is een schrijven van 26 December 1878 van den bisschop van Luik aan den weerspannigen bisschop van Doornik - plus papiste que le pape - openbaar geworden, waarin tekstueel een brief van kardinaal Nina wordt aangehaald, houdende goedkeuring der publicatie van het herderlijk schrijven. - Een tweede feit. Toen op 18 Juni 1879 de wet op het lager onderwijs was aangenomen, verscheen 19 Juni het bekende collectieve mandement der bisschoppen. Wat beteekent dat? dat is tegen onze afspraak, seint Frère naar Rome. Het episcopaat is ons voor geweest; onze instructies zijn te laat gekomen; wij moeten het mandement kennen om nader ons oordeel te zeggen, luidt het antwoord. En dit mandement was, volgens een brief van 17 Juni van den kardinaal-aartsbisschop van Mechelen, door den paus hoogelijk goedgekeurd en geprezen, maar Z.H. wilde, dat dit bleef assolutamente segreto.
Meer feiten aan te halen is overbodig. Het is mogelijk - en de diplomatie was altijd ver in dergelijke kunststukken - de woorden van deze brieven en dépêches zoo uit te leggen, dat het karakter van directe logentaal daaraan ontnomen wordt. Doch onmogelijk is het te ontkennen, dat andere taal gebezigd werd, al naarmate de paus sprak tot de regeering of tot de bisschoppen; dat er naar gestreefd werd van de pauselijke bedoelingen hier een anderen indruk te geven dan daar; dat in 't openbaar de bisschoppen tot kalmte, voorzichtigheid en gematigdheid werden aangemaand, dat zij in 't geheim gestijfd werden in hun verzet. De poging om de houding van het Vaticaan te redden door te klagen over onjuistheid in de dépêches van den belgischen gezant, is jammerlijk mislukt en heeft de Curie er nog verder ingewerkt. Wij behoeven nu niet aan te nemen, dat de Curie zich van den aanvang af voornam met buitengewone valschheid en dubbelhartigheid te werk te gaan: de oude traditiën der diplomatie, niet der pauselijke alleen, dier minnares van kronkelpaden en sluipwegen en halve waarheden, zijn getrouwelijk gevolgd, en toen men eenmaal dien weg was opgegaan, verviel men noodlottig van kwaad tot erger. Die diplomatie - de Curie vergat het - heeft wel eenigszins haar tijd gehad, misschien ten deele
| |
| |
omdat de menschen wat eerlijker zijn geworden, zeker voor een groot deel omdat de hartstocht der openbaarheid, die onzen tijd bezielt, zulke werken der duisternis overbodig en niet minder gevaarlijk maakt. Toen de belgische minister aan het dubbele spel niet meer twijfelen kon, werd de pauselijke diplomatie ontmaskerd. In vroegere eeuwen ware dit geen bezwaar geweest. Een banvloek, waarvoor vorsten en volken sidderden, had haar uit de valsche positie gered. Doch die goede dagen van de oppermacht der kerk zijn voorbij - thans is de staat de sterkste, en het einde was de nederlaag der Curie, de opheffing der belgische legatie.
Hoe onvermijdelijk dit einde is, het valt niettemin te betreuren, dat juist thans een oplossing moest komen, die een donkere schaduw werpt op het onafhankelijksfeest, dat België viert. Het ministerie had zich zelf en de bevolking deze bitterheid kunnen besparen, als het terstond bij zijn optreden, aan zijn beginselen getrouw, de legatie had opgeheven. Thans is juist, nu de eenheid het meest gewenscht was, een treurige tweespalt gekomen. Natuurlijk kan het de belgische bevolking zelve over 't geheel merkwaardig weinig schelen, of er een gezant te Rome en een nuncius te Brussel is of niet, maar dit bloote feit staat niet op zich zelf, doch is als de crisis in een hevigen worstelstrijd, en bovendien gevoelt de geestelijkheid maar al te wel, wat ontzettende slag aan het prestige van de Curie is toegebracht en zorgt zij daarom wel bij de geloovigen hetzelfde gevoel op te wekken, dat haar bezielt. Bij dezen toestand der gemoederen moet wel menige Belg zich eenigszins verlegen gevoelen, als hij hoort, hoe geheel Europa om strijd het jonge koninkrijk geluk wenscht, dat onder het genot van de vrijzinnigste aller constitutiën in vrijheid en voorspoed zijn jubileum viert. Zeker, het is veel waard de vrijzinnigste aller constitutiën te hebben, maar zou eendracht en welwillende samenwerking onder zonen van één vaderland niet nog meer waard zijn?
Wenscht men de gebeurtenissen in Frankrijk, Pruisen en België, die wij behandelden, samen te vatten onder den naam van verschillende phases in den strijd over de godsdienstige quaestie, gelijk zij dikwijls zeer oneigenlijk wordt genoemd, dan kan men eenige aanleiding vinden om te beweren, dat ook in Engeland en Oostenrijk diezelfde ‘godsdienstige quaestie’ op den voorgrond trad.
In Engeland had men het incident-Bradlaugh. Er kon van den
| |
| |
aanvang af wel geen twijfel bestaan, of in dit land der vrijheid zou de zaak van den atheist, die toegang zocht in het parlement, in vrijzinnigen geest worden opgelost, al had, gelijk evenmin te verwonderen is, het ingeschapen conservatisme van den Engelschman een harden strijd te strijden met zijn gevoel voor recht. Den hartstochtloozen toeschouwer moet het voorkomen, dat in dezen niet zeer beslist en tactvol is gehandeld, noch door Bradlaugh zelf, noch door de liberale, noch door de conservatieve partij, doch de gelukkige oplossing houdt klachten daarover terug. Men begreep ten slotte, dat het hier eenvoudig een rechts-quaestie gold, waarvan velen te kwader ure een godsdienstquaestie zochten te maken.
Wat Oostenrijk aangaat, zeer zeker treedt hier het godsdienstig vraagstuk volstrekt niet rechtstreeks op den voorgrond, doch de reactionaire strooming, die meer en meer aan kracht wint, wekt bij de vrijzinnigen groote beduchtheid, dat onder de vlag van bevrediging der verschillende nationaliteiten het clericalisme zal worden ingehaald en dat men weldra met groote inspanning de vrijheid zal hebben te handhaven tegen kerkelijke dwingelandij. Was het geen welsprekend en treurig teeken des tijds, dat de drie Tiroler bisschoppen - wij zijn in het jaar des Heeren achttien honderd en tachtig - een petitie bij den Landdag dorsten indienen, waarin zij zich beklagen over het bestaan van enkele protestantsche gemeenten als pestholen des verderfs te midden eener getrouwe katholieke bevolking? De reactie voedt met den dag meer hoop, sinds het duidelijk wordt, dat graaf Taaffe, door zijn noodlot gedreven, meer en meer naar rechts zwenkt. Inderdaad heeft hij, gelijk wij voorzagen, de ministers Stremayr, Korb en Horst, met hen den totaal onbekwamen Kriegsau, opgeofferd, en in hun plaats de kleurlooze ambtenaren Streit en Kremer, den generaal Welsersheimb en den Pool Dunajewski opgenomen, welke laatste bekend staat als de verkondiger van de vooral voor Oostenrijk hoogst dienstbare financieele leer, dat men kleine deficitten moet dekken door groote deficitten. De bewoners der keizerstad spotten, dat thans de zaken uitnemend moesten gaan, nu een Streit de portefeuille van justitie, een Kraemer die van handel aanvaardde, maar inmiddels waren zij alles behalve gerust, toen deze nieuwe evolutie geschiedde, waarbij het kabinet, dat met Prazak en Falkenhayn als coalitie-ministerie werd gedoopt en dat met Conrad en Kriegsau in een
| |
| |
ministerie boven de partijen overging, met drie kleurlooze nieuwe leden en een maar al te scherp gekleurden minister van financiën pronkte met den naam van ministerie van neutralen. Een laatste evolutie, vreest men, zal moeten volgen, en het kabinet zal, overgaande in een ministerie van feudalen en clericalen, het sein geven tot ontbinding van het rijk. Zulke sombere vooruitzichten koestert althans de duitsche Verfassungspartei, die, steeds op de bres om met de suprematie van het Germanendom de heerschappij der grondwet te handhaven, geneigd is van iedere kleine concessie aan andere nationaliteiten, bijv. van de vergunning aan de Boheemsche Czechen om officieel het Czechisch te gebruiken, de schromelijkste gevolgen te voorzien. Het zal zoo'n vaart niet loopen, is de niet-Oostenrijker al licht geneigd uit te roepen, al sluit hij ook het oog niet voor het bedenkelijke eener politiek, die in een staat als Oostenrijk begint met één enkelen volksstam door toegeven aan zijn nationale eischen te bevredigen. Men ziet wel, waar men begint, maar kan men voorzien, waar het eindigen zal?
En zoo zijn wij van ‘de godsdienstige quaestie’ wat afgedwaald. Eindigen wij dan volledigheidshalve met de verblijdende mededeeling, die ook met de godsdienstige quaestie niets uitstaande heeft, dat ten slotte in Italië kamer en senaat het eens zijn geworden en de afschaffing der gemaalbelasting hebben besloten.
De zomer doet thans de politiek nagenoeg overal rusten. Dat die rust in geen sluimering overga, daarvoor schijnt de Porte weer te willen zorgen.
R. Macalester Loup.
|
|