| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Rotterdam, 20 Maart.
Een belangrijke studie ware het na te gaan - dus Brandes in den aanhef van zijn essay over Lassalle - hoe het Duitschland van Hegel het Duitschland van Bismarck is geworden. Werd hij tot dien uitroep gedrongen door het sterke contrast, dat zich in zijn oogen vertoonde tusschen het philosopheerende en redeneerende Duitschland, waarin Hegel zich als hoogepriester in het rijk der gedachte liet bewierooken, en het Duitschland van thans, waarin de ijzeren wil en de koene daad, in een Bismarck verpersoonlijkt, heerschappij voert, hij had er veilig kunnen bijvoegen, dat het niet minder belangwekkend zou zijn daarnaast te bestudeeren, hoe in het naburige Rusland datzelfde hegelianisme een zoo geheel ander verschijnsel, het nihilisme, heeft voortgebracht. Ons dunkt, de groote meester kan over zijn leerlingen tevreden zijn, al is hij zelf ook door hen onttroond. Wat al antithesen! In Duitschland en Rusland beide na het droomen het handelen; - in Duitschland een handelen, het scheppen eener krachtige eenheid beoogende, en in Rusland een handelen, dat uit is op vernietigen en ontbinden; - dáár, nevens een vrijzinnigheid op het gebied van den denkenden geest, die ‘aan 't weten geen perk stelt, d'ontkenning geen grens,’ een vaak slaafsche onderworpenheid, waar het de practische politiek geldt; - hier, tegenover een despotisme, dat geen enkelen band kent voor zijn willekeur, een vrijheidszucht, die ook harerzijds in bandeloosheid overslaat: - dat alles zou den vader van de leer der tegenstellingen in verrukking moeten brengen, althans zoo hij niet noode zijn middentermen zou missen, die in zijn systeem de contrasten in een hoogere eenheid moeten oplossen.
Geen metaphysische leer, hoe abstract ook, die niet, wij zeggen niet haar steunpunt vindt in, maar althans eenige verwantschap
| |
| |
toont met de werkelijkheid. Dat deze wereld, het leven van den enkelen mensch, het leven der maatschappij ongemeen rijk zijn aan tegenstellingen, dat daarin steeds de uitersten elkander raken, dat elke actie haar reactie schept: dat was te allen tijde een geliefd thema voor dichters en denkers niet alleen, maar voor elk, die met eenig onderscheidingsvermogen is begaafd. Maar niet voor ieder is het weggelegd uit die wanklanken harmonie, uit dien strijd de eenheid te voorschijn te roepen. Evenwel is de leer der verzoening niet alleen een godsdienstig dogma of een wijsgeerige stelling, maar ook een voorschrift voor het practische leven, en daarnaar moet gestreefd worden door ieder, die in iets meer gelooft dan in den cirkelgang der menschheid.
Wij richten, als wij den blik laten weiden over de gebeurtenissen van den laatsten tijd, het oog het eerst op Rusland, dat niet ophoudt de aandacht van Europa bezig te houden en dat meer dan eenig land behoefte heeft aan verzoening. Zelden is wel eenig jubilaeum onder treuriger voorteekenen gevierd dan het vijf en twintigjarig kroningsfeest van den Czaar aller Russen. Minder nog de vrees voor de onzichtbare hand zijner belagers, dan wel de overtuiging, dat zwarte ondank hem loonde, die steeds het beste voor zijn volk had gewild, en dat die hand niet gerechtigd is een Mene mene tekel upharsin te schrijven op den wand van zijn paleis, moet Alexander II droevig hebben gestemd op dien dag, al begroetten hem ook de juichtonen van duizenden, die hun Czaar als een god aanbidden, en al roemde hem ook Europa als een der grootste hervormers, die ooit een troon hebben bekleed. Een groot hervormer, een die het goede voor zijn volk heeft gewild, ja, dat is Alexander II geweest, maar hij staat daar tevens als een waarschuwend voorbeeld, tot wat ellende goede bedoelingen kunnen leiden, als zij niet door een vast beginsel bestuurd en niet consequent toegepast worden, en welk een ramp groote hervormingen kunnen zijn, als zij niet strooken met den volksgeest en als zij aan den eenen kant te ver gaan en juist daarom aan den anderen kant weder te veel terugnemen. De lijfeigenschap afgeschaft, een beginsel van provinciaal zelfbestuur door de zemstvo's ingevoerd, de rechtspraak verbeterd door het contradictoir debat in burgerlijke en de jury in strafzaken, de censuur in de beide hoofdsteden opgeheven: ziedaar het niet in omvang alleen gewichtige programma, in korte jaren door Alexander II
| |
| |
uitgewerkt. Geen der hervormingen heeft aan de hooggespannen verwachtingen beantwoord. De moujik is vrij geworden ja, maar heeft het onder de machtige bureaucraten dikwijls harder te verantwoorden dan eens als lijfeigene onder de landheeren. Ook heeft hij van zijn vrijheid niet het juiste gebruik weten te maken tot zelfontwikkeling, waar het communale grondbezit, door de Russen vaak geprezen als veiligheidsklep tegen de propaganda der westersche proletariërs, die aan eigendom en kapitaal den ondergang hebben gezworen, hem gelegenheid schonk zijn dagen in luiheid en dronkenschap door te brengen. De jury bleek geen waarborg voor onpartijdige rechtspraak te zijn, maar een beginselloos werktuig, dat zich bewegen liet door iederen wind van openbare meening. Alle verbetering der rechtspraak is bovendien geheel ijdel gemaakt door de voortdurende handhaving der gevreesde ‘derde sectie’, der geheime politie, wier bevoegdheid verder reikt dan die van eenig rechtscollege. Diezelfde derde sectie staat boven de zemstvo's, wier zelf bestuur zij geheel illusoir kan maken. Terwijl overigens in deze provinciale besturen, al hebben zij dan ook slechts een schaduw van macht, althans de voorsmaak eener zelfregeering is gegeven, werd tot groote teleurstelling van alle ontwikkelden elke medewerking van het volk aan de rijkswetgeving, elk beginsel van een parlement angstvallig geweerd. De censuur eindelijk, al was zij te Petersburg en Moskou afgeschaft, wist elders te treffen en vond dikwijls in de hoofdsteden in repressieve maatregelen tegen de pers een voldoende vergoeding.
Jong-Rusland juichte in den aanvang die hervormingen toe. Met één sprong, meende het, zou het Slavische ras het standpunt bereiken, waarnaar het levensmoede Westersch Europa eeuwen lang slavende en zwoegende had gestreefd. Geheel nieuwe theorieën, beter dan de verschaalde wijsheid van het oud-Europa, zouden thans op den maagdelijken bodem van Rusland worden toegepast. De tijd was gekomen, waarin het woord van Bakunin en Tschernischewski vleesch, hun gedachte daad zou worden. Die beide mannen waren de eersten geweest, bij wie de druk der vroegere despotie en de studie eener half begrepen duitsche philosophie die woeste droomen en onbepaalde verlangens hadden gekweekt, die ten slotte geen andere leer wisten voort te brengen dan deze: Alles was besteht, ist werth, dass es zu Grunde geht. Wat moet er gedaan worden? vroeg de
| |
| |
een in zijn redevoeringen en de ander in zijn roman, en het refrein was steeds: vernietiging van al wat is. Uit het niets zou, waanden zij, wel weer een wereld, niet geschapen worden, maar zich scheppen. Die beide voorgangers zijn verdwenen: Bakunin, de eeuwige agitator, die overal de eerste was waar een opstand viel aan te stoken, die in drie staten tegelijk een doodvonnis te zijnen laste had, die eindelijk in zijn aanbidding van het Niets zelfs met de te positieve socialisten, communisten en internationale gebroken had en tot schadeloosstelling voor zijn isolement zich zelf aanstelde tot president der Europeesche republiek, Bakunin heeft eindelijk in het graf rust gevonden, en Tschernischewski duldt reeds 17 jaren lang in Siberië ‘des mijnslaafs lot in 's aardrijks ingewanden.’ Maar het zaad, door hen uitgestrooid, is welig opgeschoten. Hun volgers, die eerst met belangstelling de hervormingen van den Czaar hadden gadeslagen, bemerkten spoedig, dat die aan hun ideaal volstrekt niet beantwoordden. Hun ideaal! wisten zij zelf, wat het inhield, en waren velen hunner wel wijzer dan de helden van Turgenjew's merkwaardigen roman Neuland, die altijd spreken over en ook weten te strijden en te lijden voor de goede zaak, zonder dat ooit blijkt, waarin nu eigenlijk de goede zaak bestaat? Zij zagen, dat de gedecreteerde hervormingen niet alles als met een tooverslag veranderden; zij zagen, helaas, ook, dat de despotie, de voordeur uitgedreven, èn door den druk der democratie èn door het geheime handelen der derde sectie de achterdeur weer binnenkwam, en zij aanvaardden weer de leus: vernietiging van al wat is! Hulptroepen vloeiden hun voortdurend toe door een van de bestbedoelde en slechtstgeslaagde hervormingen: die van het onderwijs. In plaats van hierbij met den grondslag te beginnen, ving de regeering aan met het hooger onderwijs, en weldra zag zij de leergrage jeugd, geheel onvoldoende voorbereid, in
ontzaggelijken getale naar de academies stroomen. Een zeer onoordeelkundig programma, waarbij de klassieke studiën, in Rusland een waar hors d'oeuvre, hoofdschotel werden, overstelpte de studenten met leervakken, die zij toch niet alle meester konden worden. Velen konden den eindpaal hunner studiën niet bereiken, anderen gelukkigeren konden evenwel in het Russische rijk geen betrekkingen vinden, die aan hun aspiraties beantwoordden: die allen liepen over naar het kamp der nihilisten. Waarlijk, het nihilistisch comité had geen ongelijk, toen het graaf Tolstoi, den minister van onderwijs, aanzegde
| |
| |
dat hij nooit iets van hen behoefde te vreezen, want dat niemand op doeltreffender wijze dan hij de recruten voor hun gelederen aanwierf.
Jaren lang werd stille propaganda gemaakt. Buiten de kringen der universiteit met weinig goed gevolg. De moujiks en het leger vooral trachtte men te bewerken: was het tweede onwillig, de eersten begrepen niets van de nieuwe leer. Om aan de boeren de geschriften der nihilisten in handen te spelen, moest men zelfs den kunstgreep gebruiken ze in den vorm en met de versieringen der gebedenboeken uit te geven, doch wat baatte het nog, als de moujiks niet lezen konden? Hoogst voorzichtig moest men met hen zijn, want in plaats van dankbaarheid te toonen, dat men hen van 't juk van den Czaar wilde verlossen, dreigden zij hem dood te slaan, die een woord tegen ‘het goede vadertje’ te Petersburg dorst uiten. Leest men bij een Turgenjew wat die mannen, die het land afreisden om bekeerlingen te winnen, al teleurstellingen moesten verkroppen, al ellende moesten doorstaan, men kan een gevoel van bewondering niet onderdrukken voor een zoo krachtig geloof in het evangelie der vernietiging. Eerst omstreeks 1873 begon de regeering lont te ruiken en van dien tijd af wisselden de vervolgingen eenerzijds en de daden van geweld anderzijds elkander af.
Open oorlog werd het toen. Vooral de derde sectie moest het misgelden, en gevaarlijk werd het aan haar hoofd te staan. Maar boven allen moest de Czaar zelf het doel zijn van de lagen der nihilisten. Niet als koesterde men den waan, dat met dien eenen persoon een stelsel vallen zou, maar omdat - openhartig genoeg is het in een nihilistische rede gezegd - het zaak was den bijgeloovigen eerbied van het volk voor zijn Czaar uit te roeien, en te toonen, dat de Czaar niet anders is dan een gewoon creatuur, die vallen moet en vallen kan door het wapen der wrake. Voorloopig wordt dat doel geheel gemist; nu de keizer meermalen is gered op een wijze, die aan het wonderdadige grenst, moet juist de bijgeloovige vereering van het volk nieuw voedsel hebben gekregen. Ook tot het hoofddoel, verandering van regeeringsstelsel, is men langs den weg van geweld nog niet nader gekomen. Omringd door verschrikkingen, heeft de Czaar steeds door verdubbeling van gestrengheid zoeken te zegepralen, daardoor ook weder dubbele verbittering oogstende. Alle vrijzinnige beginselen van vroeger werden met voeten getreden, en een soort van schrikbewind heerscht over geheel Rusland.
| |
| |
Bij ukase van 5 April 1879 werd het geheele land, in zes gouvernementen verdeeld, in staat van beleg verklaard; bij ukase van 26 Februari 1880 is boven de militaire besturen dier zes gouvernementen weder een opperbestuur gesteld, dat met macht over leven en dood in het geheele rijk is bekleed en waaraan alle machten onbepaalde gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
Is, afgezien van alle andere gezichtspunten, zulk een geduchte krachtsontwikkeling wel geëvenredigd aan de macht, die men daardoor wil bedwingen? Twijfel is in den laatsten tijd geopperd, of de nihilisten numeriek wel zoo bijzonder sterk zijn en of niet hun grootste kracht gelegen is in den geheimzinnigen sluier, waarmee zij zich nog altijd weten te omhullen. In de belangrijke papieren, gevonden bij Dubrowin, die als medeplichtige van Solowief is geëxecuteerd, vond men o.a. een oproeping tot de russische officieren, waarin werd erkend, dat het aantal nihilisten slechts bitter klein en dat hunner vijanden oneindig groot was, op grond waarvan zij zich moreel gerechtvaardigd achtten om naar de uiterste middelen te grijpen. Doch hoe dit zij, een tyrannie, als thans een paar jaar lang Rusland drukt, zal zeker hun gelederen eerder doen aangroeien dan dunnen. En iets waars is er zonder twijfel in deze woorden van het revolutionair orgaan Narodnia Volya (de wil des volks), dat, onder vermelding van schrikwekkende staaltjes van corruptie in de regeeringskringen en van het feit, dat sinds 1862 Siberië met 17,000 ballingen is bevolkt, uitroept: ‘Beschuldigt gij ons moordenaars te zijn wegens onze aanslagen op het leven van zijn Zeer Heilige Majesteit? Voorwaar, gaarne zouden wij zijn ondergang bewerken, en hij is ons slechts ontkomen door de vele lafaards in onze gelederen. Men heeft gezegd, dat Solowief's aanslag de rust en zielevrede van vele onschuldige en fatsoenlijke burgers heeft verstoord. Enkele liberale bladen zijn zelfs zoover gegaan van te zeggen, dat hierdoor een reactie ten gunste van het gouvernement werd in de hand gewerkt. Welk een ijdel en dom geklap! Die goede courantenschrijvers, gesteld op hun gemak en verzot op hun boeken, moeten geslapen hebben om niet te bemerken, dat de reactie al 16 jaar lang duurt, niet ten gunste van maar tegen het gouvernement’. Die reactie tegen het gouvernement - bij de groote
panslavistische partij, die zich steeds ver van de nihilisten heeft gehouden, wordt zij meer en meer gevoed, en de tijd is wellicht niet ver, dat haar linkervleugel zich
| |
| |
vereenigt met den rechtervleugel der nihilisten tot het vormen van een groote partij met een positieve politiek. Tenzij het werk der verzoening van boven af beginne. En inderdaad - mogen wij ze gelooven? - zonderlinge geruchten van verzoening komen aanwaaien van de oevers der Newa. Graaf Loris Melikoff, de voorzitter van het comité du salut public, zou zijn oppermacht willen gebruiken om een einde te maken aan het heerschende stelsel; hij zou voornemens zijn de kerkers niet langer te vullen met verdachten, Siberië niet langer met zoogenaamde politieke misdadigers; aan de pers zou hij volkomen vrijheid willen geven, ja zelfs de vorming van een parlement zou hij beoogen; de Czaar zou zich dan met opzet feitelijk van de oppermacht hebben ontdaan, om dezen novus homo, een Armeniër, die in den laatsten oorlog zijn lauweren verdiend heeft als overwinnaar van Kars, de vrije hand te laten om geheel naar eigen inzicht op het terrein der binnenlandsche hervormingen duurzamer lauweren te oogsten. Heeft Alexander II op zijn 25jarig jubilaeum zulk een programma beraamd en heeft Melikoff den wil en de kracht om het uit te voeren, dan eerst zal naar waarheid kunnen gezegd worden, wat naar aanleiding van het feest herhaaldelijk is getuigd, dat geen vorst van onze dagen grooter weldoener voor zijn volk is geweest dan Alexander II van Rusland.
Misschien geen blad heeft die lofspraak met meer emphase geuit dan de Provincial Correspondenz, het orgaan, waarin prins Bismarck nu en dan zijn hart instort. ‘Die vorst, heet het daarin, heeft gedurende zijn gansche regeering die grossherzigsten Pläne zur Hebung uud Beglückung seines Volkes verfolgt und dafür eine steigende Fluth des Undanks und des Verbrechens gegen seinen Thron und gegen sein Leben sich heranwälzen gesehen.’ ‘Daar staat, luidt het verder, de gestalte van keizer Alexander voor een door medegevoel geschokte wereld als een voorbeeld, hoe de zuiverste bedoeling, de richtigste erkenning van het doel en zelfs het bewandelen der eenig mogelijke wegen niet voldoende zijn om de uitingen van een verschrikkelijk instinct, om de dierlijke hartstochten, om den blinden lust naar misdaden meester te worden, als niet alle krachten des geestes, die huizen in de natie, zich met geestdriftvolle energie verheffen en ter bestrijding van de ziekte zich om den keizer scharen.’ Niet alleen heeft Bismarck dus in zijn lijforgaan den keizer met de vleiendste lofspraak overladen, maar ook heeft hij
| |
| |
hem een persoonlijk blijk van zijn belangstelling en vriendschap gegeven, door het particuliere schrijven van den duitschen keizer, waarin de Czaar met zijn jubilaeum wordt geluk gewenscht, mede te onderteekenen. Le Seigneur Chancelier sait dorer les pillules, mag de Czaar wel zuchten, als hij voortdurend moet bemerken, dat dergelijke vriendelijkheden slechts dienen om de herhaalde vinnige aanvallen, waaraan Rusland van duitsche zijde blootstaat, weder goed te maken. In dat artikel der Provincial-Correspondenz zelf is de onder bloemen verborgen angel licht te ontdekken. Op handige wijze wordt daarin het panslavisme met het nihilisme vereenzelvigd. De vrijzinnige hervormingen van den Czaar, heet het, schijnen geen ander gevolg te hebben gehad dan ontketening van den geest van het radicalisme, en hebben van het panslavisme gemaakt een middel tot opruiing der volkshartstochten. Het radicalisme, dat elk beginsel van idealisme had uitgeroeid, maakte zich meester van de panslavistische idee, en beide richtingen keerden zich eensgezind tegen geheel West-Europa en erkenden in haar streven geen banden of perken meer. - Zoo wordt een poging gedaan om den Czaar van het beste deel van zijn volk af te scheiden en in de oogen van een publiek, dat niet onderscheidt, de voor Duitschland gevaarlijk geachte partij als medeplichtige van sluipmoordenaars te brandmerken. En den Czaar wordt wederom niet onduidelijk voorgespiegeld, dat vriendschap met westelijk Europa slechts te verkrijgen is ten koste van verloochening zijner natie in haar streven naar de zegepraal van het Slavendom.
Het is alsof Bismarck het gevaar van het voortdringen der Slaven al zeer nabij acht, dat hij geen gelegenheid laat voorbijgaan om een waarschuwing te geven. Meer gerucht dan het artikel der Provincial-Correspondenz hebben de ongeveer tegelijkertijd verschenen artikelen in de Norddeutsche Allgemeine gemaakt, het blad, welks nauwe betrekkingen tot de Regeering voor niemand een geheim zijn. De Rijkskanselier hoort reeds den bodem dreunen van de hoefslagen der paarden, waarop de gewapenden uit de russische steppen komen aanstormen, en geeft aan zijn dienende geesten het wachtwoord om alarmkreten te uiten, die een ieder in het ronde schokken, en dat te meer, daar men niet recht weet, vanwaar, wanneer, hoe het gevaar zal dreigen. Terwijl hij daarom aan de eene zijde als de eenige onruststoker wordt beschouwd, die den vrede van Europa
| |
| |
in gevaar brengt, meenen anderen juist, dat hij, door dus te toonen steeds op zijn hoede te zijn, het naderend oorlogsgevaar weet te bezweren. Men zou de in het duister gesponnen draden der diplomatie in handen moeten hebben, om te weten of er werkelijk reden is dus de alarmklok te luiden en in plaats van verzoening en rust te zoeken, waaraan Europa zoo zeer behoefte heeft, disharmonieën op te wekken en tweedracht te zaaien. Den oppervlakkigen toeschouwer, die gaarne gelooven wil, dat Duitschland thans met geen veroveringsplannen omgaat, - al klinkt hem ook Moltke's woord, bij de debatten over de nieuwe legerwet, dat de duitsche Michel nooit het zwaard trekt dan om zijn huid te verdedigen, eenigszins als ein Märchen aus alten Zeiten, - komt het aan de andere zijde voor, dat de vrees, alsof Duitschland tot een defensieven oorlog genoopt zou worden door een fransch-russisch verbond, tamelijk hersenschimmig is. Een fransch-russisch verbond onmogelijk te maken is Bismarcks hoofdstreven, en terwijl hij aanhoudend op Rusland aanvalt, nu eens aanstoot nemende aan samentrekking van troepen in Polen, dan wijzende op de versterking der grensvestingen Grodno, Kowno en Bialystock, heden den ouden Gortschakoff booze plannen toedichtende, morgen den minister van oorlog Miljutin op den man af als aartsvijand van Duitschland aanduidende, is het juist aan den Rijn, dat hij het waakzaamst wacht houdt, daar naar zijn oordeel - het is de Norddeutsche die het verklapt - Rusland slechts wacht, totdat Frankrijk fertig is. Die waakzaamheid verhindert niet, dat een buitengewoon vriendelijke toon tegenover Frankrijk wordt aangeslagen, zooals toen het ministerie-De Freycinet optrad, en toen al te scherpzinnige publicisten in de opdracht aan den duitschen gezant te Parijs, prins Hohenlohe, om tijdelijk als vicekanselier op te treden, een vijandelijken maatregel tegen Frankrijk zochten. Integendeel, deze vriendelijke toon, die scherp
afsteekt tegen de bittere taal, tegenover Rusland gevoerd, is er juist op berekend de eendracht tusschen beiden te verstoren. Men moet erkennen, dat het toeval door het incident Hartmann Bismarck wonderwel heeft gediend. De fransche republiek werd daardoor in een moeilijk dilemma gebracht: bij het ontbreken van een uitleveringstractaat kon een uitlevering licht als te groote complaisance tegenover Rusland en een niet-uitlevering als een toegeven aan de uiterste radicalen worden beschouwd. De ministerraad heeft, zoo goed hij kon, zich uit het dilemma gered
| |
| |
door een beslissing over de politieke zijde der zaak te ontwijken en de uitlevering te weigeren op grond van onvoldoende bewijzen van identiteit en schuld. Laat het waar zijn, wat het Journal de St. Petersbourg, het orgaan van het russische departement van buitenlandsche zaken, tegenover de officieuse mededeelingen van de Temps verzekert, dat tot niet-uitlevering in den kabinetsraad is besloten nog voordat de nieuwe bewijzen, door den gezant Orloff beloofd, waren aangekomen, dan is toch nog dat besluit gerechtvaardigd door het niet tegengesproken feit, dat de russische gezant bij de officiëele aanvraag geheel onvoldoende papieren heeft overgelegd en op een desbetreffende aanmerking verklaard heeft geen andere te hebben. Ook kan men uit het oogpunt van humaniteit niet anders dan ingenomen zijn met het besluit der fransche regeering - minder nog, omdat men hier te doen zou hebben met een politiek misdrijf, want het is nog geen beginsel van internationaal recht, dat wie een moordaanslag pleegt op het hoofd van een staat, al is het ook om politieke redenen, buitenslands buiten het bereik der strafwet moet vallen; maar omdat bij totale afwezigheid van een verplichting tot uitlevering (door het ontbreken van een tractaat) de menschelijkheid vorderde den misdadiger niet over te geven aan een rechtspraak, die alle waarborgen van een goed onderzoek en van een billijke toepassing der straf ontbeert. Geen wonder, dat Bismarck het besluit der fransche regeering niet zonder vreugde heeft gezien. Op een parlementair diner verklaarde hij, dat hij het billijken moest. Of neen, hij had het besluit niet gebillijkt, maar voorspeld op grond van den binnenlandschen toestand van Frankrijk, die een gevaar voor de bestaande regeering zou opleveren, als tot uitlevering werd overgegaan. Zoo althans rectificeerde de Norddeutsche, die begreep, dat de eerstgemelde uiting na de pathetische woorden der
Provincial-Correspondenz wat te sterk gekozen was. De betrekkingen tusschen Frankrijk en Rusland, zoo zij werkelijk zoo innig waren als Bismarck's houding deed vermoeden, zijn door het incident Hartmann vrij wat koeler geworden. Terstond werd van onmiddellijke terugroeping van prins Orloff gewag gemaakt, en al was de Temps dadelijk gereed met een communiqué, dat de gezant reeds lang van plan was geweest een poos verlof te nemen, het kon niet verborgen blijven, dat op telegraphisch bevel van den Czaar dat verlof buitengewoon bespoedigd werd. Te verwonderen is dit niet, daar een
| |
| |
vorst die gewoon is slechts zijn wil als wet te erkennen, zich wel persoonlijk beleedigd moet gevoelen, waar een buitenlandsch gouvernement weigert van den weg der billijkheid af te wijken ten einde hem een persoonlijke voldoening te geven.
Moest het dreigend spook van naderend oorlogsgevaar, herhaaldelijk door Bismarck opgeroepen, ook dienst doen als middel om aan zijn legerwet een meerderheid te verzekeren? Het kan zijn, dat enkele weifelenden zijn gewonnen, maar toch ook zonder dit schrikaanjagend middel was wel geen ernstig verzet te wachten. Is de meerderheid in den Rijksdag uit haar aard zeer meegaande, hoeveel te meer bij een quaestie als deze, waarbij het zoo gemakkelijk en verleidelijk is een votum tegen de Regeering als voortvloeiende uit gebrek aan vaderlandsliefde te brandmerken. De nationaal-liberaal von Stauffenberg, de ultramontaan Windthorst en de sociaal-democraat Bebel betuigden om het zeerst, niet voor opofferingen ten bate van het duitsche vaderland terug te willen deinzen, en eerstgenoemde teekende zeer juist èn zijn eigen gemoedstoestand èn dien van de meeste leden af, toen hij in den aanhef zijner rede zeide, dat hij met een bezwaard hart het woord opnam, doch dat hij niet van zins was in elk geval het ontwerp af te stemmen. Met andere woorden, nadat de ‘bezwaarde harten’ zich gedurende eenige weken èn in den Rijksdag èn in de commissie hebben lucht gegeven, zal de voordracht worden aangenomen. Reeds heeft de commissie haar werk ten einde gebracht en in de vermeerdering van het duitsche leger toegestemd. En zoo gaat het eene land voor, het andere na, zijn legerkrachten uitbreiden. ‘Dat is een zwart punt aan den horizont’, klonk de waarschuwende stem van den grijzen von Schmerling, toen hij de zitting der oostenrijksche delegatie sloot, ‘of liever geen punt meer, maar reeds een groote zwarte wolk, die wel niet den europeeschen vrede zal bedreigen, maar in waarheid de welvaart der natiën ernstig aantast. Ik kan slechts wenschen, dat dit bestendig streven der europeesche natiën om haar legers te vermeerderen, ons niet verlokken moge in dien wedloop mede te doen. Wij hebben het
bij het stemmen over de legerwet uitgesproken, en het werd door de Regeering zelf erkend, dat wij met de troepenmacht, voor tien jaren toegestaan, wat onzen financieelen toestand, wat de krachten onzer bevolking betreft, tot de uiterste grens zijn gegaan en dat wij geen stap verder mogen doen.’
| |
| |
Inmiddels heeft toch Oostenrijk die legerwet aangenomen en andere natiën klagen en protesteeren evenzeer en nemen evenzeer aan; en, als later weder een nieuwe vermeerdering wordt gevraagd, ontdekt men, dat de vroeger aangenomen grens nog niet de uiterste was, dat er nog een verder uiterste kan gevonden worden, maar dat men dan toch ook waarlijk niet verder mag gaan. ‘Een goed politiek geweten, meende Schmerling, weegt nog wel tegen eenige honderdduizenden op, en - Oostenrijk heeft een goed politiek geweten.’ Wat daarvan zij, blijkens de stemming over de legerwet, vertrouwde toch de meerderheid meer op de hondderdduizenden dan op het goede geweten. Inderdaad, niet alleen dat alle regeeringen het ‘si vis pacem, para bellum’ zoo letterlijk mogelijk toepassen, schijnen zij zelfs deze spreuk zoo te willen verstaan, dat het maken van de grootste oorlogstoebereidselen juist ten bewijze moet strekken van groote vredelievendheid. Tot de tanden gewapend, kwelen zij vredesydillen, elk op ‘den boozen buurman’ wijzende, met het Schillersche:
Es kann der Frömmste nicht im Frieden bleiben
Wenn es dem bösen Nachbar nicht gefällt.
In Bismarcks binnenlandsche politiek is tegenwoordig verzoening meer aan de orde dan in zijn buitenlandsche. De hoogst gespannen verhouding, waarin Staat en Kerk jaren lang tegenover elkander stonden, begint voor meerdere welwillendheid plaats te maken. Wel wilde het met de onderhandelingen met de Curie nog zoo recht niet vlotten, zoodat booze tongen herhaaldelijk beweerden, dat het Bismarck geen ernst was, maar hij alleen eenige toenadering toonde, als hij het centrum voor andere plannen noodig had; maar de concessie, die nu laatstelijk door Leo XIII is gedaan, is van zooveel gewicht, dat zij wel aanleiding moet geven tot nadere schikkingen. Die concessie bestaat daarin, dat hij verklaart er geen bezwaar in te zien de namen der geestelijken, door de bisschoppen benoemd, eerst ter goedkeuring aan de Regeering bekend te maken. Zooals men weet is dit een der hoofdpunten van den strijd over de Meiwetten. Is in deze eenmaal toegegeven, dan kan er wel is waar nog veel oneenigheid zijn over de toepassing, daar de Regeering volgens de wet van 1873 het recht heeft zich te verzetten tegen de aanstelling, ‘als er daadzaken bekend zijn, die de vooronderstelling rechtvaardigen,
| |
| |
dat de aan te stellen persoon de staatswetten of de wettige verordeningen der overheid tegenwerken of den openbaren vrede storen zal,’ doch als de eerste stap van pauselijke zijde is gedaan, mag men van de zijde van de Staat ook een eenigszins milde toepassing dier bepaling verwachten. De concessie is door den paus schoorvoetend gedaan, niet officieel, maar in een brief aan een afgezetten bisschop. Billijkerwijze is daaraan geen aanstoot te nemen. De pruisische Regeering en de Curie zijn, zoo de vergelijking vergund is, als een paar kinderen, die twist hebben gekregen en nu een tijd, schoon beiden gevoelende dat zij te ver zijn gegaan blijven voortmokken, daar zij wel vrede zouden willen sluiten, maar meenen geen van beiden, zonder zich te vernederen den eersten stap te kunnen doen. De pruisische Regeering houde het dan den paus ten goede, dat hij, eindelijk een overwinning op zich zelf behalende en zijn vredelievendheid uitsprekende, dit echter, om zich ‘een houding te geven’, liever tegenover een derde doet, in de hoop dat hij, voor wien die woorden bestemd zijn, ze wel hooren zal.
Terwijl Duitschland dus een einde begint te maken aan zijn Culturkampf, gaat Frankrijk er zich hals over hoofd instorten. Een vraagstuk, voor de rust en ontwikkeling der republiek van ietwat meer belang dan de meer of minder onvriendelijke gezindheid van Rusland, heeft de minister Ferry opgeworpen door de vermaarde bepaling, die bestemd schijnt in de geschiedenis den naam van artikel 7 te blijven dragen. Een welbekend dagbladcorrespondent, die doorgaans zeer goed is ingelicht, maar ook van fantaseeren houdt als hij goed ingelicht wil schijnen, verhaalt, dat dit artikel op de volgende wijze zou zijn ontstaan. Er was kabinetsraad geweest en de heeren hadden ijverig gearbeid. Er was o.a. besloten, dat Jules Ferry twee wetsontwerpen hoofdzakelijk op het hooger onderwijs zou indienen, waarvan de hoofdstrekking was vastgesteld. Na de vermoeiende zitting, stonden de heeren op, namen reeds de portefeuilles onder den arm om weg te gaan, maar bleven nog een poos staan keuvelen over praatjes van den dag en over huiselijke zaken. Eensklaps riep Jules Ferry uit, dat men hem vergunnen moest een wetsartikel op te nemen, waarbij niet erkende congregaties uitgesloten zouden worden van het recht om onderwijs te geven. Zonder er over na te denken en zonder nader overleg stemden de ministers toe en gingen naar huis. Hinc illae lacrymae.
| |
| |
Se non è vero, è ben trovato. Dat de ministers de ware beteekenis van het artikel niet doorgrond hebben, dat zij niet vooruitzagen, welk een storm van hartstocht het door 't geheele land zou verwekken, is wel zeker. Ja, de wijze waarop Ferry zelf het artikel heeft verklaard en verdedigd, maakt het twijfelachtig, of ook hij zich van den aanvang af een juist denkbeeld heeft gevormd van wat hij beoogde en meende tot stand te kunnen brengen. Uit het oogpunt der logica gezien, maakt het artikel al een allerzonderlingst figuur bij twee wetten, waarvan de eene ten doel had het conseil supérieur de l'instruction publique een andere samenstelling te geven, de tweede, over het hooger onderwijs handelende, hoofdzakelijk den staat het uitsluitend recht terug te schenken om graden te verleenen. In deze tweede wet was het artikel opgenomen, dat dus luidde: Nul n'est admis à ériger un établissement d'enseignement public ou privé de quelque ordre qu'il soit, ni à y donner l'enseignement, s'il appartient à une congrégation réligieuse non autorisée. Het woord was gesproken, de passiën waren ontketend. De wetten mochten in haar geheel in de kringen van afgevaardigden en senatoren allerlei critiek uitlokken, het volk bekommerde zich om al die bepalingen niet, maar zag alleen artikel 7 en was terstond overal in twee elkander heftige bestokende partijen gesplitst, wier shibboleth was dat artikel 7. Al had Jules Ferry het gewild, hij had de opgeroepen geesten toch niet meer kunnen bezweren. Dan maar liever zich aan het hoofd der beweging gesteld en in het licht ontvlambare zuiden vurige redevoeringen uitgesproken tegen de zwarte internationale, tegen wie zijn wet een machine de guerre moest zijn. Een jaar lang wel heeft die agitatie geduurd, volstrekt niet naar den geest der verzoenende woorden, enkele maanden vroeger door een collega van den
minister, thans minister-president, op een tocht door het westen uitgesproken, en hoe hoog de verbittering gestegen was, bleek ten sterkste ter gelegenheid der onthulling van het standbeeld van den man, die eens gezegd had: ‘de republiek is de regeeringsvorm, die ons het minst verdeelt,’ toen het volk den vriend van dien grooten burger, die weigerde thans gehoor te geven aan den volkswaan van den dag, zeker bij dergelijke plechtigheid zeer te onpas, met een Vive l'article 7! vervolgde. Intusschen tegenover de groote beteekenis, die men allengs aan dit artikel had gehecht, als bedoelde het een vernietiging van het onderwijs der geestelijkheid, slonk het reeds bij de discussiën
| |
| |
in de kamer tot zeer bescheiden afmetingen ineen. Was het klaarblijkelijk reeds practisch ondenkbaar alle geestelijken uit te sluiten van het recht om onderwijs te geven, daar hiermede meer dan de helft der kinderen daarvan zou verstoken zijn, - al golden ook overigens de redenen, die tegen niet erkende orden werden aangeroerd, in meerdere of mindere mate evenzeer tegen de erkende, - zelfs zoover, als de duidelijke woorden van het artikel zeiden, dorst de minister niet gaan. Het werd hem herinnerd, dat, wilde hij werkelijk alle niet erkende orden uitsluiten, 741 inrichtingen met 6740 onderwijzers en 64,409 kinderen gesloten en 141 congregatiën van het recht om onderwijs te geven verstoken zouden worden. Terstond antwoordde hij, dat van de 141 congregatiën 125, vrouwelijke, orden gespaard zouden worden, daar men ze niet missen kon en een eenvoudig decreet volstaan kon om ze te erkennen, en dat verder, als de niet erkende orden haar statuten aan de kamer wilden overleggen, allicht erkenning zou zijn te verkrijgen. Toen kwam des Pudels Kern: Pour les jesuites, sprak de minister, c'est autre chose, la cause est entendue. Met andere woorden, een uitzonderingswet tegen de Jezuïten was bedoeld. Aanvallen en loftuitingen op de societeit van Jezus, daaruit alleen was van hier af het debat samengeweven, maar de vragen, die de allesbeheerschende moesten zijn, of een zoo groot gevaar als dreigde volgens de ijzingwekkende tafereelen, van de werken der societeit opgehangen, door een zoo geweldigen maatregel kon worden afgewend, en of het dan niet hoogst beginselloos was de leden der societeit te weren en anderen, die, niet in dat ordekleed gehuld, toch van dezelfde beginselen doortrokken zijn, te blijven dulden, die vragen werden niet overwogen. Tot hooger vlucht stegen de discussiën in den senaat, waar Laboulaye, Jules Simon en Dufaure, niet geïntimideerd door het rumoerig drijven van zoogenaamde radicalen, die
blijken met goed gevolg in de school van het despotisme te hebben gestudeerd, op grond hunner onveranderde beginselen een non possumus uitspraken. Het resultaat is bekend: bij eerste lezing werd het artikel met 148 tegen 129, bij tweede lezing met 149 tegen 132 stemmen verworpen. Vergeleken met den storm, dien het artikel had opgewekt, werd deze uitslag met een verwonderlijke kalmte opgenomen; zelfs heeft de kamer, die anders gewoon is bij een zelfstandig optreden van den senaat niet onduidelijk een se soumettre ou se démettre te doen hooren, zich ditmaal bij het
| |
| |
votum neergelegd. Het ministerie denkt niet aan aftreden; zelfs Jules Ferry heeft zijn portefeuille behouden. Met groote schranderheid nl. heeft de minister-president een oplossing in den gespannen toestand gevonden. Het was niet onbekend, dat hij persoonlijk weinig warm was voor het artikel, zoozeer zelfs, dat zijn vroegere aarzeling om het presidentschap van het kabinet te aanvaarden aan zijn afkeer van Ferry's maatregel wordt toegeschreven. Hij zag zich niettemin verplicht als president met een enkel woord in den senaat het artikel te verdedigen. Doch hij deed het op een geheel andere wijze dan Ferry. Niet als een loi de combat, met graagte door de Regeering aangegrepen, verdedigde hij het voorstel, maar als een noodzakelijk kwaad, als een transactie, waardoor de toepassing van veel strengere, nog bestaande wetten, werd uitgesloten. Een half jaar geleden zou Ferry zelf zeker hoogst verbaasd zijn geweest, als hij zich deze bedoeling had hooren toeschrijven. Niemand dacht aan de wetten op de congregaties, wier ontstaan zich bijna in het stof der eeuwen verliest, en niemand zag in dit artikel 7 een verzachting van bestaande strengere verordeningen, die niet werden toegepast en omtrent welker rechtsgeldigheid trouwens het grootste verschil van gevoelen bestaat. Thans is door deze vernuftige uitlegging het draconisch artikel plotseling een zeer zachtzinnig wapen geworden: als, nu het niettemin verworpen is, het ministerie zich wellicht genoopt ziet strenge maatregelen te nemen, kan het den senaat toeroepen: Tu l'as voulu, George Dandin. Als het zich daartoe genoopt ziet, wat licht nog ‘een veertien dagen’ duren zal: na een interpellatie dienaangaande in de kamer, heeft het kabinet alleen een motie van volkomen vertrouwen willen aannemen, die voorgesteld werd door Devès, den voorzitter der Gauche républicaine, een motie der uiterste linkerzijde, die onmiddellijk handelen eischte, verwerpende.
Het liefst waarschijnlijk zou het ministerie het geheele netelige vraagstuk laten rusten, maar het is niet te wachten, dat de ongeduldige vrienden dit zullen toelaten. Iets zal er tegen de Jezuïten gedaan moeten worden, al zal men geen gebruik maken van de wet op de internationale, die de heer Madier de Montjau op hen toepasselijk verklaarde. Immers, zeide deze, zij willen als de Internationale afschaffing van den eigendom, want de doode hand is de negatie van den eigendom; van de familie, want zij prijzen het coelibaat aan; van het vaderland,
| |
| |
want zij zingen: ‘Sauvez Rome et la France’ après, s'il en reste, enz. enz.; alleen de naam: association internationale des travailleurs kwam hem met het oog op het laatste woord niet volkomen toepasselijk voor. Dit alles is natuurlijk meer vernuftig dan juist, maar de les is er uit te putten, dat, waar men eens met proscribeeren begint, men de meest verregaande aanrandingen der vrijheid weet te rechtvaardigen. Nu de fransche regeering de kracht heeft gemist zich naar het principi's obsta te gedragen, kan men niet dan met groote bezorgdheid de maatregelen, die zij nemen gaat, tegemoet zien.
Aan de overzijde van het kanaal is inmiddels de verkiezingsstrijd begonnen. Geheel onverwacht, zou men zeggen, zoo niet Beaconsfield reeds ontelbare malen heeft getoond, dat men van hem juist nooit anders dan het onverwachte te wachten heeft. Het heeft thans al den schijn, dat het groote programma voor deze zitting, waarin wij de vorige maand een oog sloegen, er eenvoudig op berekend was, de kiezers ten gunste der Regeering te stemmen. Bijna dadelijk na ontwikkeling van dit programma kon het parlement ontbonden worden, vooral daar een aannemelijke reden voor de ietwat zonderlinge wijze van handelen te vinden was in de beweerde noodzakelijkheid om nog ten spoedigste door het oude parlement de bill of indemnity voor de Iersche uitgaven te doen aannemen, alvorens de practijk der laatste halve eeuw te volgen om het parlement na het zesde jaar te ontbinden. Terstond regent het manifesten, brieven, redevoeringen door het gansche land: ze alle te doorworstelen, ware een penitentie, die Dante, had hij onze parlementen gekend, zeker onder zijn hellekwalen had opgenomen, als straf bijv. voor ‘nationalen-tijdverspillers.’ Natuurlijk ligt hierin volstrekt geen afkeuring van de bedoelde engelsche gewoonte opgesloten; verre van daar: die manifesten en redevoeringen, uitgevaardigd en uitgesproken op verschillende plaatsen voor verschillende kiezers, zijn de uiterlijke kenteekenen van dat opgewekte publieke leven, dat elders zoo noode wordt gemist. Wie ze echter na elkander in zijn dagblad leest, daarbij de aantrekkelijkheid der viva vox moet ontberen, en in de cheers en hear, hear's, waarmede het verslag doorspekt is, slechts een zeer onvolkomen surrogaat vindt van hetgeen de werkelijkheid bij zoo'n rede te zien en te hooren geeft, doet wel zich tot een kleine bloemlezing te bepalen. De meeste belangstelling heeft men natuurlijk veil voor de woorden van Beaconsfield en Glad
| |
| |
stone, van Hartington en Northcote. Bepalen wij ons tot hun manifesten, dan moet, om met den premier te beginnen, helaas, erkend worden, dat ook de meest geestdriftvolle zijner vereerders moeilijk daarin iets te prijzen zal vinden. Er staat eigenlijk niets anders in te lezen dan de dubbele insinuatie, dat de Whigs gemeene zaak maken met de Home Rulers en er op uit zijn het rijk te verbrokkelen door de banden tusschen het moederland en de koloniën los te maken, en dat alles in een pompeusen en bloemrijken stijl, die meer voor een proclamatie van den Alroy van Disraeli dan voor een manifest van den premier geschikt is. Lord Beaconsfield is, zeide Hartington in zijn eerste rede tot zijn kiezers, ditmaal niet gelukkig geweest in het vinden van een election-cry: de onvoorzichtige uiting van Lord Ramsay te Liverpool - de leader gispte die thans ernstiger dan toen - gaf hem hoogstwaarschijnlijk aanleiding het sprookje te bedenken van een verbond der Whigs en Home Rulers, doch de natie is te verstandig daaraan geloof te slaan. Misschien is die beschouwing wat al te optimistisch na zijn eigen onvoorzichtige uiting bij de Liverpoolsche verkiezing, al is die gedeeltelijk goed gemaakt door de hulp, aan Northcote, wellicht zeer tegen de verwachting van den premier, verschaft bij het aannemen van bepalingen tegen de obstructionisten. Oordeelt het volk naar de degelijkheid der programma's alleen, dan zal het zeker aan de liberalen de palm toekennen. Hoe gespierd en sober is tegenover Beaconsfields manifest dat van Gladstone, die thans weder in persoon bezig is Midlothian te bewerken. Terwijl hij opkomt tegen de verwijten, zijn partij toegevoegd, en ze op den beschuldiger terugwerpt, wijst hij terecht op het volslagen gemis van een programma van binnenlandsche politiek. Ook Sir Stafford Northcote onthoudt zich daarvan in zijn schrijven aan zijn kiezers, dat één lofrede is op het overleden parlement, waarbij de kanselier der
schatkist de bescheidenheid zoover drijft, dat hij het kabinet geheel wegcijfert en voortdurend spreekt van de buitenlandsche, binnenlandsche en financieele politiek van het parlement. Een lofrede op het vroegere liberale ministerie stelt Hartington daartegenover, natuurlijk wat partijdig gekleurd, gelijk bij verkiezingen niet licht vermeden kan worden. Overigens wordt in zijn zeer bezadigd gesteld adres duidelijk het programma der liberalen ontvouwd, althans voor zooveel het binnenlandsche politiek betreft; uitbreiding van stemrecht, verbeterde
| |
| |
landwetten, local boards, meerdere gelijkheid in wetgeving voor Ierland. Eén en al woede daarentegen zijn de Home Rulers, die door Beaconsfield geheel in 't kamp der tegenpartij gedreven zijn, daar hij hun streven als ‘erger dan pest en hongersnood’ afschildert, waarvoor zij in dezen stijl antwoorden: ‘Ieren: stemt tegen Disraeli. Tegenover zijn gruwzame en misdadige kunstgrepen, thans beproefd, is uw plicht dubbel bindend. Stemt tegen Disraeli als tegen den doodvijand van uw land en uw ras. Stemt tegen den gewetenloozen intrigant, wiens karakter zoo juist werd geteekend door den grooten O'Connell, toen hij den trouweloozen avonturier ontdekte en ontmaskerde, die eerst het publieke leven was ingeslopen, boeleerende om de gunst van den Ierschen bevrijder.’ Ter wille der tegenstelling plaatsen wij hiernevens het gemoedelijke verkiezingsmanifest van een liberaal liederendichter, die ook de volksdeunen aan de politiek weet dienstbaar te maken:
Far too long we've had the Tory,
Gladstone now, and England's glory!
Down with Beaconsfield, and send
Gladstone in, the people's friend.
Met den europeeschen vrede zal het, altijd volgens Beaconsfield, zoo die zanger zijn wensch bevredigd ziet, gedaan zijn. Moet zijn partij het onderspit delven, dan is er groot gevaar, want het liberale beginsel is non-interference, en: peace rests on the presence, not to say the ascendancy of England in the Councils of Europe, klinkt zijn fiere taal. Of Bismarck niet geglimlacht zou hebben bij het lezen van die woorden?
R. Macalester Loup.
|
|