De Gids. Jaargang 44
(1880)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 551]
| |
Korte mededeelingen omtrent nieuwe boeken over kunstgeschiedenis.Ga naar voetnoot1II. Oude Kunstgeschiedenis.d) Algemeene Kunstgeschiedenis.Prisse d'Avennes, Histoire de l'Art Égyptien d'apr'ès les Monuments depuis les temps les plus reculés jusqu'à la domination romaine (Texte par P. Marchandon de la Faye, d'après les notes de l'auteur). Paris, Arthus Bertrand, 1879; 333 blz. Dit boek, de juistheid van welks inhoud alleen de Egyptologen kunnen beoordeelen, is niet in staat den leek in de Egyptologie vertrouwen in te boezemen. Zonderling is reeds de titel. Prisse d'Avennes gaf aanteekeningen, en naar die aanteekeningen schreef dit boek Marchandon de la Faye. Hoe ver strekte de werkzaamheid van de la Faye als redakteur zich uit? De voorrede had ons daaromtrent behooren in te lichten. Zij zegt er geen woord over. Bedenkelijk is het slot dier voorrede, immers niet geschikt, ons een hoogen dunk te geven van den wetenschappelijken zin van haar auteur. Men leest daar: ‘Ainsi c'est surtout parceque les recherches les plus récentes ont paruétablir que l'Égypte des Pharaons fut la première expérience, faite en grand par l'humanité, d'une constitution sociale, que cette contrée mérite d'être connue jusque dans ses replis les moins intéressants en apparence: cette expérimentation n'a-t-elle pas dû, en effet, s'appuyer sur tous les éléments primordiaux essentiels; fondements irréfragables, éternels de toute société!’ De egyptische maatschappij schijnt de eerste proefneming in het | |
[pagina 552]
| |
groot van een maatschappelijke inrichting, en daarom zal zij moeten gerust hebben op al de primordiale wezenlijke elementen, die de eeuwige grondslagen zijn van alle maatschappelijk leven! - Waarom heeft juist de eerste proefneming daarop moeten rusten? Wat zijn die oorspronkelijke, wezenlijke elementen? Wat ‘eeuwige grondslagen van een’ toch zeker vergankelijk ‘maatschappelijk leven’? En dan dat ‘ont paru établir’. Indien er nu eens een nog ouder maatschappelijke inrichting ontdekt werd, dan was al dat napluizen van ‘les replis les moins intéressants’ der egyptische beschaving verloren moeite. Ik stuit verder op blz. 81: ‘Nous allons faire connaitre, sommairement, ce que paraissent avoir été les castes sacerdotales et militaires dans l'antique Égypte. Les quelques lignes que nous consacrerons à l'étude de ces mystérieuses profondeurs historiques, et qui resteront malheureusement encore telles jusqu'au jour où les travaux persévérants des adeptes de la précieuse découverte de Champollion auront produit un ensemble de faits incontestables, nous autorisent suffisamment, croyons nous, à ne pas être tenu de préciser soit la date exacte de l'origine d'un art, soit l'époque de son épanouissement, soit même le moment fatal de sa décadence et de sa disparition.’ Hoe schrijft men wel de geschiedenis van een verschijnsel, waarvan men niet nauwkeurig weet, wanneer het zijn hoogste openbaring had, wanneer het begon te verminderen, wanneer het verdween? Zeker, ook een hypothetische geschiedenis kan hare waarde hebben, maar dan dienen toch zekere data vast te staan. Men gaat, in dat geval, van die data uit, en hypothetisch verder, naar voren en naar achteren, soms alleen naar achteren. Met behulp van die zeer bruikbare methode schreef bijv. Prof. Kuenen zijne geschiedenis van den Israëlietischen godsdienst en Max Muller zijne geschiedenis der Sanskrietsche letterkunde. Staat evenwel voor Prisse d'Avennes niets vast, dan kan hij ook geen geschiedenis geven. Al onze hoop richt zich thans op het eerste Boek Aperçu général sur l'État des beaux-Arts. Hier zullen wij vinden een scherpe kenschets van de egyptische kunst, al kan die kenschets geen streng historisch karakter vertoonen. Wat vinden wij in de werkelijkheid? Eenreeks van aanhalingen: een van Bordes de Parfondry, die een soort van metafysika van de kunst geeft; een van de Laprade, die ongeveer hetzelfde doet; een van Ernest Feydeau, die belangrijke esthetische opmerkingen | |
[pagina 553]
| |
behelst, opmerkingen evenwel die vruchtbaarder zouden zijn aan het slot van het geheel, waar zij gekontroleerd zouden kunnen worden. Feydeau is puur verliefd van de egyptische vrouw en spreekt als de bezoldigde lofredenaar van hare schoonheid; hij doet het met een onbegrijpelijk talent, zoodat zijn stemming aanstekelijk wordt, maar dit is nu toch niet de indruk, dien wij van dit Aperçu général willen ontvangen. Zijne overige opmerkingen hebben weinig dat treft. Nadat de schrijver, Prisse, of de la Faye, ons gedurende meer dan twintig bladzijden, kwarto formaat, op die aanhalingen heeft vergast, schijnt hij ten slotte nog te glimlachen, omdat wij de moeite hebben genomen van ze te lezen. Want het blijkt nu dat... maar laten wij zijne ondeugendheid zelve aan het woord: ‘Avant de prendre la parole à notre tour, nous ferons observer que les savants, dont nous venons de faire connaitre led appréciations.... ne nous ont apporté, en realité, que dés données incertaines, sinon des hypothèses un peu risquées, et sans aucun lien (sic) historique plausible.’ Dan had ik ze maar weggelaten. Weet men nu, dat het Aperçu Général loopt van blz. 89 tot blz. 116 bovenaan; dat deze ‘donneés incertaines’ en ‘hypothèses risquées’ loopen van blz. 89 tot blz. 110; dat men van blz. 111 tot 114 onthaald wordt op een beschrijving van Memphis voor den inval der Perzen ‘d'après un auteur grec du temps de Marc Aurèle,’ dus volgens iemand, dien men nu juist niet een ooggetuige kan noemen, - dan blijven er anderhalve bladzijde over voor het Aperçu Général, dat hierop neerkomt: ‘L'art égyptien est.... bien exactement et historiquement, l'art dans sa manifestation première; c'est à dire celui dont tous nos arts tirent leur origine: et cela au même titre que notre civilisation et les civililisations intermédiaires dérivent de celle de l'Egypte; parcequ'il ne saurait plus y avoir aucun doute sur son antiquité primordiale.’ Het bewijs voor deze kolossale stelling? ‘Tout porte à croire que les progrès de la philologie viendront bientôt démontrer irrécusablement, les liens qui devaient exister autrefois entre l'Égypte et les trois grandes nations orientales.... Assyriens, Hindous et Chinois.’ Voor Prisse of zijn redakteur staat dus ‘bien exactement et historiquement’ vast datgene, waarvan een bepaalde wetenschap nog het bewijs zal moeten leveren! Men zou dit mogen noemen een profetisch bewijs! | |
[pagina 554]
| |
Welk vertrouwen is de leek in de Egyptologie in staat te schenken aan hem die zoo spreekt? En toch is juist voor het verdere gedeelte van dit werk veel vertrouwen in Prisse als gids noodig. Want overal vinden wij louter verzekering, bevestiging, die wij alleen op gezag kunnen aannemen. Ook de vorm van dit boek is zoo onwetenschappelijk mogelijk. Het geleerde apparaat, dat wij bij een soortgelijk werk niet kunnen missen, ontbreekt ten eenemale. Geen enkele aanteekening, geen enkele verwijzing naar een oorkonde. Blz. 238 verhaalt ons, om slechts éen voorbeeld te noemen, dat zich in de egyptische beeldhouwkunst drie perioden laten onderscheiden: 1o. ‘Style archaïque jusqu'à la fin de la XIIe dynastie’; 2o. ‘Style de la Restauration, qui va de la XVIIe a la XXIe dynastie’; 3o. ‘Style de la Renaissance, qui apparait avec la XXVIe dynastie.’ Zijn dit axiomaas? Men moet het gelooven, want van welken maatstaf de schrijver zich bediend heeft voor het maken van deze verdeeling; of al de monumenten geteekend zijn, allen cartouches hadden en hebben, daarvan zegt hij ons geen enkel woord. Heeft een ander voor hem de juistheid dezer verdeeling reeds bewezen? Het is wel mogelijk, maar wij vernemen het niet. Is dit een manier van doen? Bij dit werk behoort een Atlas (folio) in twee deelen met 160 platen. Ik heb ze nog niet gezien. Het kan zijn, dat in deze afbeeldingen de waarde gelegen is van dit werk, dat, al behelsde het omtrent de egyptische kunst louter waarheid, niettemin niet wel bruikbaar mag heeten, namelijk onvatbaar is voor wetenschappelijke bestudeering. Ik lees bijvoorbeeld, blz. 239 vlg.: Het basrelief is de oudste toepassing der beeldhouwkunst. ‘C'est l'étude des faits qui démontre clairement cette vérité. On connait, en effet, des bas-reliefs de la IIIe et de la IVe dynastie qui valent toutes les oeuvres égyptiennes du même genre.’ Hier beroept de schrijver zich dus op ‘feiten’, feiten dic hij kent, omdat hij kent monumenten van de IVe dynastie. Maar wat had ik gelezen blz. 65? ‘La plus ancienne époque qu'il soit donné d'étudier en Égypte par des monuments contemporains (hetgeen natuurlijk zeggen wil: dagteekenende van die “époque”) appartient à la IVe dynastîe.’ Hier kent de schrijver dus geene monumenten van de IIIe dynastie. | |
[pagina 555]
| |
Ik lees blz. 256: ‘La statuaire atteignit sa perfection, en même temps que la sculpture en basrelief sous les Thoutmès et les Amenhotep de la XVIII dynastie.’ Hier wordt dus ‘l'époque de l'épanouissement d'un art’ aangegeven, zelfs van twee: het is de ‘époque’ van de XIIIe dynastie, die (blz. 80) 17 koningen telde. Maar blz. 81 acht de schrijver zich gerechtigd ‘à ne pas.... préciser... l'époque de l'épanouissement d'un art.’ Evenmin ‘le moment fatal de sa décadence’ en toch lezen wij blz. 257: ‘la décadence de cette brillante époque.... commence avec le pharaon Horus.’ Eindelijk: in een geschiedenis van de egyptische kunst, waarvan de inleiding zich opzettelijk bezig houdt met de kronologie en met de dynastiën, zou men een heldere uiteenzetting verwachten van het kronologisch stelsel, dat de schrijver heeft gevolgd. Over de schrijvers, die zich met dit onderwerp hebben bezig gehouden; over de geheele diskussie, waaraan zij hebben deelgenomen sedert Champollion's Lettres au duc de Blacas hoort men hier geen syllabe. Na een lang citaat uit een memorie van Saint-Martin (van het jaar 1723), die bewijzen moest, dat er geen verschil bestaat tusschen de opgaven van Herodotus, Diodorus Siculus en Manetho, en de opgaven der schrijvers, welke de egyptische beschaving van den fabelachtig hoogen ouderdom berooven, dien men haar eerst toegeschreven had, zegt de schrijver met groote verzekerdheid: ‘Les listes royales comprennent une durée de 4500 à 4600 années.’ Van de berekeningen van een Muller, Boeckh, Bunsen, Lepsius of wien dan ook wordt door den redakteur geenerlei notitie genomen. | |
e) Museografie.1, 2 en 3 Trocadéro; 4 Penning-kabinet Imhoof-Blumer; 5 MiddelItalië; 6 Oostenrijk.
1. Émile Soldi, l'Art Égyptien d'après les dernières découvertes. Paris, Ernest Leroux, 1879, 55 blz. Ook dit geschrift is te danken aan de Wereldtentoonstelling te Parijs van 1878Ga naar voetnoot1. Mariëtte is de ontwerper geweest van het ge- | |
[pagina 556]
| |
deelte, dat op Egypte betrekking had. Al was de verzameling niet zoo rijk als die van 1867, zij gaf een volledig denkbeeld van de beschaving en de kunst van het oude koningrijk van Memphis; zij bevatte werken, niet alleen eenig wegens hun hoogen ouderdom, maar ook wegens het getuigenis dat zij aflegden van de kunst, die ze heeft voortgebracht, de kunst van de eerste periode, die van het zoogenaamde Oude Rijk. Die werken worden door Soldi toegelicht in het geschrift, waarvan wij den titel hebben vermeld. Hij heeft ze in vier sectiën verdeeld: 1o. de primitieve kunst; 2o. unica; 3o. problemen; 4o. allegoriën van dood en opstanding. De primitieve kunst behandelt: Schilderingen van Ti; realistische beeldhouwwerken; pittoreske schilderingen; portretten. - Er waren op het Trocadéro twaalf schilderijen, waarvan de origineelen de wanden bedekten van het graf van Ti te Sakkarah, Ti, een van de groot dignitarissen van het Oude Rijk: het zijn tallooze tafereelen van de hand van een tijdgenoot, die ons het egyptisch leven van voor zeven duizend jaar binnenleiden, en het schilderen met een realisme, dat wel bewijst, hoe weinig die richting uitsluitend het kenmerk is van een latere ontwikkeling der kunst of ook van haar verval. Alles is hier vol leven en verscheidenheid. Eenzelfde realisme in de beelden van het Oude Rijk, die geheel de zaal der Tentoonstelling vulden; de meesten zijn portretten. ‘Les Égyptiens, zegt Lepsius, aangehaald door Soldi, inventèrent le portrait dès le commencement de leur art.’ Soms is de gelijkenis fotografisch nauwkeurig: ‘exemple, le bas-relief ou la reine d'Abyssinie est représentée avec de telles difformités, une laideur tellement revoltante, que l'on peut supposer que l'orgeuil égyptien victorieux a voulu écraser le barbare non seulement par ses armes mais encore par l'ironie.’ Ook de oudste bronzen waren op het Trocadéro vertegenwoordigd: twee bronzen beelden van groote afmetingen; een er van is teruggegeven blz. 11. Alles in deze figuren wijst op de kunst van het Oude Rijk. Zij staan geheel op zichzelf. Een, die waarvan blz. 11 de afbeelding geeft, is in gaande houding. Van beide zegt Soldi: ‘l'art en est médiocre, le mouvement est froid, et n'a pas l'originalité des figures en calcaire de la même époque.... ces deux figures ne suffisent pourtant pas pour juger si réellement l'Égypte de l'ancien empire est inférieure dans le bronze.’ Nieuwe bronzen gedenkteekenen van dit tijdvak moeten hier worden afgewacht. | |
[pagina 557]
| |
Tot dusver was het oudste bekende bronzen beeldje eene kanefore, waarop zich een inscriptie bevindt in spijkerschrift, door Oppert ontcijferd, die de Longpérier in staat heeft gesteld den ouderdom van dit beeldje te doen opklimmen tot het jaar 2100 v. Kr. De bronzen van het Trocadéro hebben aan dien verwijderden datum veel eeuwen toegevoegd. Ouder nog dan deze bronzen zijn drie houten paneelen van het Trocadéro, door Mariëtte gevonden in een graf te Meydoum. Volgens Mariëtte zijn zij ouder dan de vierde dynastie. De twee personen die op deze paneelen voorkomen, vertoonen, naar de opmerking van Pierret, den konservator van het egyptisch museum in den Louvre, een eigenaardig type: ‘l'ensemble rappelle plutôt les races dites sémitiques ou arabes que la race égyptienne dite chamitique, et cependant leurs noms et leurs titres montrent que nous avons affaire à, de très-hauts personnages purement égyptiens.’ Deze namen en titels kent men namelijk door de inscriptie, die de basreliefs op deze paneelen vergezelt, en door Pierret vertaald is. De eene persoon heet Râ-hesi, gunsteling van Râ of der zon, de ander Peck-hesi, gunsteling der Maan; beiden behoorden tot de hoogste beambten. ‘Il est évident, que la race sémitique, de laquelle dépendent ces personages, devaient être depuis longtemps daus le pays, bien avant la seconde ou la troisième dynastie auxquelles ils appartiennent; la faveur dont ils jouissaient, leurs noms et leurs fonctions, de même que la prosperité du pays depuis Menès, l'absence dans les textes d'allusions à une invasion quelconque à ces époques, prouvent une assimilation complète des Sémites aux moeurs égyptiennes, qui nous permet de croire que la migration qui amena leurs ancêtres eut lieu avant l'arrivée de Menès au pouvoir.’ Deze bas-reliefs van Meydoum zijn misschien de egyptische sculpturen, die de oudste ons bekende menschelijke gedaanten voorstellen. Toch doen zij volstrekt niet denken aan de eerste pogingen van een primitieve kunst. Evenmin is dat het geval met twee beelden, insgelijks door Mariëtte ontdekt te Meydoum (de afbeelding, blz. 29). Ook hier is de kunst reeds zeker van zichzelve. Een van die beelden stelt een vrouw voor. Haar toilet heeft een merkwaardige bijzonderheid: ‘l'ornementation du bandeau qui couronne les cheveux est composée d'étoiles et d'autres détails, dont l'origine et le caractère babyloniens ne sont pas douteux’. | |
[pagina 558]
| |
In de afdeeling van zijn geschrift, getiteld les Problémes, verklaart Soldi niets terug te nemen van het reeds vroeger door hem geuit gevoelen betreffende den egyptischen kanon. ‘Nous affirmons de nouveau, schrijft hij, que si les Égyptiens et les Grecs ont possedé un canon de proportions, il n'a pas été longtemps en usage. Dans l'art grec il n'y a pas deux statues de mêmes proportions, malgré toutce que l'on prétend à ce sujet; dans l'art égyptien l'on trouve parfois une série de statuettes sortant du même moule ou du meme atelier, faite d'après le même modèle et par conséquent donnant les mêmes proportions, mais les modèles ou plutôt les poses ou compositions différentes n'ont entre elles ni rapport de proportions, ni exactitude mathématique. Nous avons mesuré au Louvre, avec le savant conservateur M. Pierret, les petits carreaux tracé's sur les modèles; jamais ils ne sont de mêmes proportions.’ Dit zijn gulden waarheden, thans nog verscholen in geschriften, aan bijzondere nasporingen gewijd, maar die vroeg of laat haren weg wel zullen vinden tot de leerboeken.
2. Collection Auguste Dutuit. Deze verzameling heeft ons reeds haar aandeel geleverd voor de Nieuwe KunstgeschiedenisGa naar voetnoot1. Ook voor de oude bevat zij veel belangrijks. Van bronzen en beschilderde vazen, is zij bij uitstek goed voorzien; - de stukken zijn niet talrijk, maar ongewoon; - evenzeer van oude penningen, goud en zilverwerk enz. De bespreking van de onderscheidene voorwerpen (inzonderheid op te merken No. 1, 5, 16, 17, 32, 36-38, 61, 71, 117, 135Ga naar voetnoot2 is van de hand van François Lenormant. De tweede afdeeling, Munten, werd beschreven door Feuardent (macedonische; syrische; perzische; egyptische; romeinsche; byzantijnsche) op pl. 23-25. Behalve de afbeeldingen in den tekst, zijn er 32 grieksche afgebeeld, waaronder in het oog vallen de Dioskuren (No. 169), Kydonia (No. 205), Artemis (No. 215), Proserpina (of Sicilië; No. 267.) Onder het afdrukken werd de kollektie nog verrijkt o.a. met een bronzen Venus, romeinsch werk uit de eerste eeuw. De houding is | |
[pagina 559]
| |
eigenaardig: staande, naakt, slechts een draperie door de beenen vastgehouden en den linkerarm; ziet in een Spiegel, vroeger in de rechterhand; den index der linker brengt zij aan den mond (pl. 35).
3. l'Art Ancien 'a l'Exposition de 1878, sous la direction de M. Louis Gonse, Paris, A. Quantin, 1879; 564, bl. Dit is het eerste deel van een werk, dat uit twee deelen bestaat. Het tweede draagt den titel van l'Art Moderne en is nagenoeg van gelijken omvang als het eerste. De beide deelen, opgeluisterd, door talrijke illustratiën, zijn een soort van beredeneerden, systematisch, vaak historisch geordenden katalogus van wat de wereldtentoonstelling te Parijs van 1878 aan kunst uit de onderscheidene tijden en landen bevatte. De afdeeling over de grieksche kunst is vooral belangrijk door hetgeen zij bericht omtrent de terracotten, inzonderheid van Tanagra. De bewerking van dit boek, - even als de Collection Dutuit, een voorbeeld van de wijze waarop men tentoonstellingen dienstbaar kan maken aan de studie der kunstgeschiedenis, - werd aan verschillende handen toevertrouwd. Het is een tweede expositie, en doet op nieuw voor onze oogen voorbijtrekken wat heden en verleden in onderscheidene takken van kunst hebben voortgebracht. Ik herhaal den wensch, reeds vroeger geuit, dat voortaan geen tentoonstelling in ons vaderland gehouden worde zonder naar hier gevolgden trant een blijvend gedenkstuk achter te laten. Wil of kan men geen schilderijen fotografeeren, men heeft dan de schilders, gelijk voor dit werk geschiedde, slechts te vragen om een schets van hunne stukken.
4. Imhoof-Blumer, Porträtköpfe auf römischen Münzen der Republik und der Kaiserzeit für den Schulgebrauch herausgegeben. Teubner, Leipzig, 1879. Hoeveel de munten van Rome en de koloniën ook voor de kennis der oudheid aan het licht hebben gebracht, het onderwijs schijnt er nog weinig nut van te trekken. Het is die overweging, die den bekenden Imhoof-Blumer van Winterthur er toe geleid heeft om 122 penningen uit te geven: portretten van de voorloopers der monarchie, van de keizers en van personen uit hunne omgeving. Imhoof-Blumer heeft ons daarmede teyens een deel van zijne verzameling doen kennen, want op 15 na zijn de 122 munten, hier in licht, druk afgebeeld, aan zijne eigene verzameling ontleend. Hij heeft | |
[pagina 560]
| |
zich bij zijn keus laten leiden door den wensch om bijzonder karakteristieke koppen te laten zien, en wel van die regenten, wier namen historische herinneringen opwekken van eenig aanbelang. ‘Das chronologische Verzeichniss (dat aan de afbeeldingen voorafgaat) umfasst aussei den Münzherren auch alle übrigen Personen, deren Bildnisse auf Münzen erscheinen. Hier sind ferner die Aufschriften der abgebildeten Münzen untergebracht.’ De opschriften zijn hersteld en toegelicht door Dr. E. Grunauer, dezelfde die in 1877, insgelijks te Winterthur, zijne Altgriechische Münzsorten evenzeer voor het schoolonderwijs uitgaf. De eerste munt, die hier voorkomt, is van Pompejus, de laatste van Romulus Augustulus. Het is te wenschen, dat een nederlandsch uitgever met een vertaling van deze beide werken onze schoolbibliotheek verrijke. Hoe grooter de omvang wordt van het onderwijs, hoe meer de weg tot het geheugen door de aanschouwing zal moeten worden gezocht.
5. Heinrich Heydemann, Mittheilungen aus den Antikensammlungen in Ober-, und Mittelitaliën, mit sechs Tafeln und sieben Holzschnitten. Max Niemeyer, 1879, 120 bl. Heeft men het voorrecht Italië te bezoeken, dan is men reeds overgelukkig wanneer men tijd vindt voor het belangrijkste in Florence, Rome, Napels. Hoeveel blijft dan evenwel ongezien in andere steden. Heydemann heeft de kleinere plaatsen bezocht tusschen de Alpen en Rome, en geeft ons hier den oogst van zijne archaeologische reis: ten deele beschrijving van monumenten, hetzij eerst onlangs ontdekt, hetzij tot dusver onvoldoende bekend, ten deele interpretatie en beoordeeling van antieke kunstvoortbrengselen, eindelijk nog aanvulling en verbetering van het bekende. Op volledigheid maken de berichten van Heydemann geen aanspraak. Het werk heeft geheel den vorm van een katalogus en sluit zich zooveel mogelijk bij den bestaanden katalogus van elk der bezochte verzamelingen aan. De yerbeteringen en aanvullingen hebben o.a. ook betrekking op de werken die Dütschke in de laatste jaren (1874, 75, 78) over de antieken in het Campo Santo en te Florence heeft uitgegeven. Vier oogen zien meer dan twee, en Dütschke's beschrijving schijnt hier en daar aan de gevolgen van eenige overhaasting te lijden. Soms heeft Heydemann in het geheel geen volledigen wetenschappelijken | |
[pagina 561]
| |
katalogus aangetroffen, die tot grondslag van zijn werkzaamheid kon dienen. Dit is o.a. het geval voor het Museo Egizio ed Etrusco te Florence dat thans reeds, naast het Museo Gregoriano, verreweg de belangrijkste verzameling is in Europa voor Etrurië. Hier is een groote kollektie vazen, o.a. de eenige Françoisvaas. Een zestal platen versieren Heydemann's Mittheilungen. Zij geven ons in de eerste plaats eenige voorstellingen op vazen te zien: op een in het Museo civico van Bologna, een Atheensche skyphos, roode figuren: Eros als knaap paardje spelend met een klein konijn; op een atheenschen lekythos een muildier, dat flink met de pooten achteruit slaat; op een anderen atheenschen lekythos een Maenade; ‘das Motiv der ganz ins Gewand gehüllten Hände, welches auf Vasen mit bacchischen Darstellungen, die in Italiën gefunden werden, schon wol bekannt ist, findet sich hier soviel ich weiss zum ersten Mal auf einer griechischen Vase;’ op een etruskische vaas een huiselijk topneel: een knaap, dien de vader dreigt te slaan met een pantoffel, of voetzool zonder riemen, vlucht tot zijne moeder. Een andere vaas trekt mijn aandacht in dat zonderlinge Museo Bocchi te Adria, beschreven blz. 24. Hier vertoont een zittende knaap het kunststuk (Petronius 53) van een amphora alleen naet de tanden vast te houden, gelijk op een in het Museo Egizio e delle antichita van Turijn een paardrijder geknield ligt op een ongezadeld paard; op een vaas in Florence een allerwonderlijkste voorstelling, die Heydemann niet weet uit te leggen: zes naakte mannen dragen een balk, waarop een man staat; aan de andere zijde is deze laatste figuur een satyr op wiens rug een man met een hoorn rijdt. Uit het reeds genoemde Museo Egizio ed Etrusco worden op pl. 3 als voorstellingen op vazen afgebeeld 1o. een ongewoon levendige gigantomachie; 2o. een Selene te paard (verg. Pausanias 5, 11, 8). Dit nummer is bijzonder schoon; het paard graast rustig, en Selene, de godin der maan, zit in zeer losse houding, Van een fraai relief op een klein zilveren gereedschap in Florence is slechts een fragment bewaard gebleven, en afgebeeld plaat 4. Hoofdfiguur, aan de eene zijde Bacchus, aan de andere Sileen. De kompositie (zie bl. 81 en 82) is te samengesteld om hier beschreven te kunnen worden. Zelf in dezen fragmentarischen toestand maken de figuren grooten indruk. Vooral niet minder is dat het gval met een zeer schoonen Hephaistos, door Dionysos teruggeleid op den Olymp, brons in Florence, 1871 ge- | |
[pagina 562]
| |
vonden bij Bolsena (beschreven bl. 99 v]g.). Wanneer ik eindelijk nog pl. 5 een bewonderenswaardigen Torso in de Uffizj vermeld heb, die te ideaal ware voor een Satyr, zoo niet het nog bewaard gebleven onwedersprekelijke staartje allen twijfel wegnam, en pl. 6, in den Giardino Boboli een athletenkop, die veel overeenkomst heeft met den kop uit Ince Blundel Hall, afgebeeld Archaeol. Zeitung 1874, no. 3, - de kopie waarschijnlijk van een orgineel, even ouder dan Polykletus, - heb ik zeker reeds genoeg gezegd, om den rijken en belangwekkenden inhoud van dit geschrift te kenschetsen.
6. O. Benndorf und O. Hirschfeld, Archaeol.-Epigraphische Mittheilungen aus Oesterreich. Jahrg. 3. Heft. 1 mit 4 Tafeln. Wien, Gerold, 1869 72 bl. In deze eerste aflevering, de eenige die ik tot dusver van jaargang '79 heb ontvangen, komt voor 1o. de beschrijving van een marmeren groep uit de kollektie Modena te Weenen: een vrouw, iets minder dan levensgroot, met een kleinen Eros, op een boomstam achter haar, haar iets in 't oor fluisterend; van wit geelachtig marner; op den rechterschouder na, de vrouw bekleed, maar het gewaad, als ware het vochtig, de omtrekken van het lichaam volgende. Naar de afbeeldingen, vooral die en profil, te oordeelen, is het motief bijzonder fraai. Het is waarschijnlijk de romeinsche kopie van een grieksch orgineel. De kop herinnert aan de Venus van Arles. Kekulé ziet er een Venus in, maar niet zooals anderen een Venus Genetrix. Zijne bewijsvoering verhindert niet aan eene meer of min als Venus opgevatte, jonge vrouw te denken. Verder kan in deze ‘Mittheilungen’ nog interesseeren een aardige voorstelling op een etruskische vaas, sedert 1865 in het K.K. Museum te Weenen: een oude visscher en twee knapen; ein Bild, zegt, R. Schneider, ‘voll frisschen Humors und feiner Naturbeobachtung;’ een dier vele voorstellingen op vazen, die ons in de antieke wereld achter de schermen van het klassieke laten zien. Ik vermeld ten slotte een artikel van Kenner: zum Badener Relief (met een plaat; de vrouw wordt als Venus Victrix geinterpreteerd, en het relief tot het voetstuk van een grafteeken gerekend); dan, de verklaring van twee figuren als Odysseus en Diomedes op een hier afgebeelde lamp uit het Museum te Spalato; eindelijk de beschrijving van grieksche vazen te Triëst. | |
[pagina 563]
| |
c) Archaeologische Reizen en Opgravingen.1 Tyrus. 2 Cyprus. 3 Jonische Eilanden. 4 Rome. 1. Sepp, Meerfahrt nach Tyrus zur Ausgrabung der Kathedrale mit Barbarossa's Grab. Im Auftrag des Fürsten Reichskanzler unternommen. Leipzig, Seemann, 1879, XXII en 382 blz. Moet men werkelijk aan den cirkelgang der menschheid gaan gelooven? Het gebeente van Theseus werd naar Athene gebracht. Wanneer men de Bijlagen van dit werk (blz. 365-375) leest, heeft men een aantal brieven voor zich, van 27 Maart 1871 tot 3 Februari 1876 gewisseld tusschen Bismark, Delbrück en Prof. Sepp, over het brengen naar Berlijn van Frederik Barbarossa's gebeente. Napoleons asch werd naar Parijs gevoerd tot Frankrijks onheil. Barbarossa's asch moet naar Berlijn worden gevoerd tot Duitschlands heil. Ziedaar het thema. Prof. Sepp doet het denkbeeld aan de hand, en Bismarck is er zeer meê ingenomen; en Duitschland onderhandelt met Turkije; en de Sultan vaardigt een schrijven uit, waarbij aan Dr. Sepp het recht wordt toegekend, de Manara bij Tyrus te doorzoeken (fenicische naam der oude kathedraal) of hij het lijk vinden mocht, waaraan Duitschland zooveel gewicht hecht. De reis van Dr. Sepp, met dat doel ondernomen, wordt in dit werk beschreven op een wijze, die een zeer gemengden indruk achterlaat. Er komen gedeelten in voor die in hooge mate de mauvais goût zijn. Wie is op reis gegaan naar Tyrus? Een winderige, opgeblazen Duitscher, die eens genieten wil van het effekt dat de nederlaag van Frankrijk in het verre Oosten gemaakt heeft, of de wetenschappelijke man, voor wien in de hoogere wereld van den geest Griek is noch Barbaar, Franschman noch Duitscher? Beiden zijn op reis gegaan en beiden hebben dit boek geschreven. Waar de eerste spreekt, is dit boek wel in staat, iemand alle geduld te doen verliezen; waar de tweede spreekt, geraakt men in het bezit van een opgewekt, boeiend, leerzaam reisverhaal, dat u van Brindisi over Alexandrië naar Joppe en over zee naar Tyrus brengt en in een deel dierzelfde wereld rondleidt waar men, dank Renans Mission de Phénicie, zich reeds niet meer vreemdeling gevoelt. Wat Dr. Sepp, in overleg met Bismarck en Delbrück, zocht, heeft hij niet gevonden. Frederik Barbarossa heeft de onwellevendheid | |
[pagina 564]
| |
gehad, niet uit zijn graf te voorschijn te komen. Maar wat Dr. Sepp niet zocht, dat heeft hij gevonden: voortbrengselen van griekschromeische beeldhouwkunst en architektuur, opgegraven in de zoogenaamde kathedraal van Tyrus; voortbrengselen, die, ingepakt in niet minder dan 15 kisten, in Februari 1876 van uit Beirut op reis zijn gegaan naar het Museum van Berlijn. De eerste 196 bladzijden van deze Reisbeschrijving gaan ons uit een kunsthistorisch oogpunt niet aan, Maar in hoofdstuk 23 vinden wij het volgende bericht: ‘Freitags, 29 Mai, liess sich in der Manara ein Fischer vorstellen, der mir Antiken anbot, Bildwerke, die er aus dem Meere aufgefischt. In seiner Wohnung fand sich nicht weniger als ein Pan- oder Satyrkopf, freilich ruinös. Von schwarzem, aegyptischen Gestein, eisenschwer und beim Anklopfen klingend, als wäre er wirklich von Metall, der Torso eines Apollo. Ja, leider enthauptet und ohne Arme und die unteren Beine, aber aus bester Zeit. Aehnlich ein Jüngling mit dem Hirschfelle; tyrischer Lokalität entsprechend ist es Learchos, Athamas und der Ino Sohn und Melikertes' Bruder.... die erhobene Rechte ist nicht ohne Bedeutung (een afbeelding van beide Torso's, blz. 199, 200)... Günstiger noch war der folgende Tag... Freudig überrascht und beim ersten Anblick der Deutung gewiss, erwarb ich sofort das geborstene Plankenstück eines Sarkophages mit dem in edlem griechischen Kunstgefühle ausgeführten Hochrelief: der Tod des Melikertes.... Auf unserem Bilde hebt ein Genius den ertrunkenen Knaben (aus dem Wasser) empor; aber die Auferstehung zur Harmonie der Sphären scheint ein zweiter Lebensengel (oder Eros, selber Sohn der neugebornen Aphrodite) mit dem Cymbelschlag anzudeuten [afbeelding van een fragment, bls. 202].’ Later nog andere vonden: ‘Der Sand am Meere liefert nicht bloss die Purpurschnecke, sondern auch Cameën.... So wurden mir während unseres Aufenthalts wohl 50 stück Carniole und Achate, mit Göttern, Siegern, Greifen und anderen Emblemen käuflich eingehändigt, auch längliche Opale mit hieroglyphisch eingravirten Mannlein. Eigentliches Interesse boten die gnostischen Abraxassteine mit dem Fischmenschen, Drachenmann innerhalb des Schlangenkreises, die noch heute als Amulette getragen werden.’ Achitektonische fragmenten van de kathedraal, de oudste der Kristenheid, door Bisschop Paulinus Ao 313-316 gebouwd (Eusebius, kerkgesch. X, 4.), vindt men afgebeeld blz. 213-215, 218, 221, 222, 227, 229, 236, 237, de ruïne zelve 240. ‘Nur die Verwendung antiker ägyptischer Säulen, deren noch heute am Strande und auf den Felsen im Meere liegen, erklärt die rassche Vollendung des | |
[pagina 565]
| |
grossartigen Bauwerkes. Dieselbe sind vielleicht vom alten Heraklestempel hergenommen.... Welcke kostbare Sienitsäulen, und kolossale Kapitäle!’.... ‘Nicht einmal als eingesprengtes Gestein finde sich Sienit am Libanon’, volgens Oskar Fraas. Over de vraag of de bedoelde ruïnen werkelijk die der kathedraal zijn, scheen eerst twijfel te bestaan, gelijk men zien kan uit Prutz (Sepps Reisgenoot), Aus Phoeniciën, Leipzig, 1876 p. 388 vlg. De opgravingen in de kathedraal werden 8 Mei 1874 begonnen. Reeds den 18e deed men een belangrijken vond: ‘Um die dritte Morgenstunde kam im Kreuzbau am rechten Seitenschiff, halb im Boden versenkt, ein blendend weisser Marmorsarg zu Tage, leider! die weggetrümmerten Stücke lagen dabei.... Doch nein, das war kein Sarg. Wie wir den Schutt sorgfältig aushoben, ergab sich ein Becken in Form des länglichen Kreuzes mit drei Stufen an beiden Enden zum Hineinsteigen.... der älteste erhaltene Taufstein zum Untertauchen’ (afbeelding, blz. 259). Gelijktijdig hiermede werd, naar Sepps overtuiging, de sarkofaag van Origenes gevonden, die 254 te Tyrus stierf en begraven werd. Zijn grafteeken bleef bewaard zoolang de stad bestond. Wij hebben daaromtrent berichten van ooggetuigen tot in de 13e eeuw (Gulielmus, Aartsbisschop van Tyrus, 1175-1184, Burchardus a Monte Sion, die tusschen 1274 en 1285 in Phenicië was)Ga naar voetnoot1. In 1291 viel Tyrus den Saracenen in handen. Bijna zes eeuwen is dus Origenes' graf verborgen geweest. De Sarkofaag heeft reliefs op twee der zijden, afbeelding, blz. 258. Hoe Dr. Sepp gezien heeft, dat het juist de laatste rustplaats was van den grooten ketter, heeft hij ons niet gezegd. Dit is evenwel een onbescheiden opmerking. Aan zijne verzekering mogen wij evenmin twijfelen als aan de ‘Sehnsucht der Tyriër nach einer deutschen Colonie’; het bestaan van welk heet verlangen hoofdstuk 39 wordt aangetoond. Laat ons zelfs hopen, dat die ‘Sehnsucht’ spoedig zal worden bevredigd!
2. Louis Palma di Cesnola. Cypern, seine allen Städte, Gräber und Tempel. Bericht über zehnjährige Forschungen und Ausgrabungen auf der Insel. Autorisirte deutsche Bearbeitung von Ludwig Stern. Mit einleitendem Vorwort von Georg Ebers. Iena, Costenoble, 1879. De twee Dl. XVIII en 442 blz. | |
[pagina 566]
| |
Hoeveel vereenigt zich niet om Cyprus belangwekkend to maken! Cyprus: goudmijn, mag ik mij zoo uitdrukken, van koper; zetel eener school van homerische dichters; hoofdstation gedurende de oudheid bij het verkeer tusschen het Oosten en het Westen; eiland van Aphrodite, de Diva potens Cypri, hier gedoopt; aanlegplaats der volken; de onderwerpelinge van Assyrië, Egypte, Perzië, Rome; leen van Engeland; aangenomen dochter van Venetië; getuige van Desdemona's smart; verraderlijk ontweldigd door de Turken; tot een nieuwe toekomst geroepen door de Engelschen, het volk welks ten slotte benijdbare aandrift: een hartstochtelijke buitenlandsche politiek, de eigenlijke stof is, waaruit de wereldgeschiedenis wordt geweven. Toch, wat wist men tot dusver van dat Cyprus? Eerst in onzen tijd is men begonnen het te leeren kennen uit reisbeschrijvingen, uit monografiën. En thans, nu bij vernieuwing aller oog op het eiland is gericht, ligt daar voor ons dat onwaardeerbare boek van den amerikaanschen konsul di Cesnola, die er tien jaren heeft vertoefd; een boek, dat de vriend van geschiedenis, van aard- en volkenkunde, van anthropologie, ieder uit zijn gezichtspunt, onder ons moge waardeeren; dat hier alleen gekenschetst mag worden uit het oogpunt van archaeologie en kunst. Wat, - om slechts van de jongste ontdekkers to spreken, - een Smith voor Assyrië, een Mariëtte voor Egypte, een Schliemann voor Troje en Mykene heeft gedaan,di Cesnola, Italiaan in dienst der Vereenigde Staten, deed het voor Cyprus, krachtens de gelukkigste vereeniging van italiaansche behendigheid en amerikaansche veerkracht. Had men het slechts voor het kiezen, men zou voor zijn eigen gemak een boek als dat van di Cesnola anders ingericht wenschenGa naar voetnoot1. Zoo als het nu is, is het half een reisbeschrijving met avonturen en anekdoten, half een verslag van opgravingen. Wanneer men zeer begeerig is naar het laatste, gevoelt men zich natuurlijk meer of min op- | |
[pagina 567]
| |
gehouden door hot eerste. Had de schrijver het verslag alleen gegeven, dan had hij zelf kunnen doen, wat wij thans voor hem moeten verrichten, namelijk het gelijksoortige bijéenbrengen, dat nu verspreid is naar gelang van de plaatsen, door hem bezocht. Maar het boek zelf is den lezer van de Gids reeds bekend sedert het belangrijk artikel van Dr. E.O. Houtsma in Jaargang 1878 van dit tijdschrift, blz. 281 vlgg. Toen dat artikel geschreven werd,was deze duitsche vertaling nog niet uitgekomen, en ik kan mij dus hier beperken tot de mededeeling, met Sterns eigen woorden, van hetgeen de vertaling meer geeft dan het origineel: In anderen Beziehungen wird diese Ausgabe als eine vermehrte und, wenn es zu sagen gestattet ist, verbesserte gelten können. Manches kleinere Versehen des Originals ist beseitigt worden, namentlich bin ich bemüht gewesen, die cyprischen Ortsnamen möglichst correct zu geben, indem ich zwar in zweifelhaften Fällen die meist italienische Schreibart der Verfassers nicht umänderte, aber durch Hinzufügung der richtigen griechischen Form, wie ich sie bei Sakellarios und De Mas Latrei fand, ergänzte und erläutert. Diese und einige andere gelegentliche Zusätze im Texte sind in eckige Parenthesen eingeschlossen. Einige ausführlichere Ergänzungen und Berichtigungen, die ich zu dem Texte Di Cesnola's machen konnte, habe ich hinter demselben zu besondern Anmerkungen zusammengestellt und an den betreffenden Stellen durch Ziffern darauf verwiesen, andere aber für das erklärende Verzeichniss der Abbildungen vorbehalten. 3. Othon Riemann, Recherches Archéologiques sur les Iles Jouiennes I Corfou 58 blz. II Céphalonie, 70 blz. 1879. Paris, Ernest Thoriu. Wij ontvangen hier de vrucht van reizen in den zomer en den herfst van 18 76 ondernomon; reizen, die ten doel hadden de overblijfselen van de oudheid op de Jonische eilanden op te nemen, de waarnemingen van vroegere reizigers te waarmerken en aan te vullen. Met uitzondering van Corfu leveren die eilanden niet veel meer op: Venetië en Engeland hebben zich reeds toegeëigend al wat waarde had en verplaatst kon worden. Wat nog overbleef, is vooral belangrijk voor de oude topografie, die men natuurlijk niet alleen uit de oude teksten kan putten. | |
[pagina 568]
| |
Het is zeker op verre na niet de eerste maal, dat Corfu wordt beschreven. Ik behoef voor den lezer in het gemeen slechts te herinneren aan het artikel van Lenormant in de Revue des Deux-Mondes van 1 Jan. 1864: la Grèce depuis la Révolution de 1862: I, L'annexion des îles Joniennes, en W. Fischer, Erinnerungen und Eindrücke aus Griechenland, Basel, 1857 (blz. 13-24), maar een vernieuwd bezoek gelijk dit van Riemann, als onder de auspices van de ‘Ecoles francaises d'Athènes et de Rome’ gebracht, in welker ‘Bibliothèque’ dit geschrift is opgenomen, was daarom niet overbodig. Riemann is er evenwel niet heengegaan met het robuste geloof van Schliemann, wien niemand uit het hoofd zou hebben gepraat, dat Korfu Scheria, het eiland der welbekende Pheakers is. Schliemann berichtte in vollen ernst, dat er geene sporen meer zijn van het paleis van Alkinoüs, ofschoon hij zich sterk maakt, de plaats aan te wijzen, waar het gestaan heeft. Een half uur lang heeft hij door het water geloopen, om twee groote steenen te zien, waarbij Nausikaä het linnen spoelde. Eer Riemann ons iets nieuws geeft, brengt hij ons eerst op de hoogte van hetgeen anderen voor hem reeds verkregen hadden: § 5 haalt aan en bespreekt de Textes Anciens relatifs à la Topographie de Corfou; § 6 de Textes Modernes sur les antiquités de Corfou et fouilles faites dans ce siècle. De opgravingen, die alleen ons belangstelling inboezemen, hadden betrekking op 1o. den dorischen tempel van Kardaki (ital: Cardachio), ontdekt door engelsche ingenieurs in 1822. De westelijke zuilen stonden destijds nog; vijf waren er nog aan de Zuid-, en twee of drie (want de berichten zijn verschillend) aan de Noordzijde. Zij bevonden zich evenwel in siechten toestand. Van de cella waren twee grondmuren nog aanwezig. Binnen in den tempel, zonderlinge fragmenten, misschien van een altaar. Bij die opgravingen vond men nog, volgens Railton: ‘Plusieurs têtes de femme et une petite jambe en terre cuite; des cônes en terre cuite; un pied de statue; des flacons à parfum ou à libations; des patères de bronze: des scarabées; de petites boules de verre; de l'ivoiree, du cuivre, du fer et du plomb; une roue en bronze à quatre rais (symbole de Némésis); des poids; des pointes de flèches; des morceaux de boucles d'oreilles; une quantité de monnaies d'épire, d'Apollonie, de Corinthe, de Syracuse, de Corcyre.’ Nadat deze tempel ontdekt was, werd hij andermaal overdekt door aarde, die het water had aangespoeld. In 1825 werd hij op | |
[pagina 569]
| |
nieuw blootgelegd en door Railton gemeten, die er tevens een restauratie van teekende. In Corfu houdt men dit heiligdorn voor een tempel van Poseidon; een meening, die enkel rust op de omstandigheid, dat men onder de ruï op de helling van de rots waarop de tempel was gebouwd, een kapel van den h. Nikolaas gevonden heeft; van den heilige, die gewoonlijk Poseidon zal hebben vervangen. In 1853 vond Vischer den stand van zaken als volgt: ‘le mur de la cella en grande partie conservé, sauf le côté E.; au coin S.-E., une colonne cannelée est encore debout, entièrement conservée, avec son chapiteau; plusieurs autres colonnes et beaucoup d'autres fragments d'architecture sont épars.’ In 1876 was er nog minder: ‘une colonne dorique mutilée sortant de terre;’ (een gedeelle, aan twee zijden van de grondmuur van de cella; sporen van andere muren); long morceau de colonne dorique couché et sortant de terre" (de kolom schijnt een monolith te zijn geweest); ‘colonnes enfouies sortant un peu de terre.... Enfouis en terre plusieurs blocs de pierre qui devaient appartenir au fronton; le bloc du milieu contient le sommet du fronton. Tout le terrain du temple est couvert de blocs taillés.... La seule colonne du temple qui soit entièrement conservée à ma connaissance, et, qui ait encore son chapiteau, se trouve près du gymnase, où elle supporte une lanterne.’ De opgravingen hadden verder betrekking op de oude nekropool, de antieke begraafplaats. Daar, schrijft Mustoxidi, delle cose Corciresi, 1848, aangehaald en vertaald door Riemann: on trouva un bon nombre de vases.... Enfin.... on découvrit le célèbre tombeau de Ménécrate, et non loin de là la lionne archaïque, qui est aujourd'hui au palais à deux pieds de profondeur sous la base du monument de Ménécrate... des jarres immenses et d'antres vases, surtout dans quelques jarres de beaux vases peints de style phénicien ou égyptien, quelques-unes avec des figures humaines en noir ou en rouge foncé sur fond jaune et rouge. Il y avait aussi deux fûts de colonnes doriques brisés. Maar weder getuigt voortgezette waarneming van langzaam verdwijnen der overblijfselen. In '46 kon men nog schrijven: il parait que nous avons à Corcyre une autre Pompéi, dans ce sens qu'au moins les fondements de presque tous les édifices parraissent intacts, avec | |
[pagina 570]
| |
une petite partie de leur elévation, si bien qu'il n'y aura point de difficulté pour bien reconnaitre ce qu'il y avait en chaque endroit. Maar 30 jaar later (Riemaim): ‘Aujour d'hui il ne reste à peu près rien de cette nouvelle Pompéi.’ Is het niet ergerlijk, dat door de zorgeloosheid van regeeringen monumenten nog in onzen tijd verloren gaan of bederven? De archaïstische lecuwin, waarvan zoo even sprake was, thans in de stad Corfu, ia afgebeeld naar een fotograpfie in de Comptes Rendus de l'académie des inscript., enz., 1876, p. 271. Dit monument is belangrijk voor de grieksche kunstgeschiedenis, ‘et semble appartenir à l'époque de transition entre l'art original et l'art grec original.’ In de stad is evenzeer een museum, waarin allerlei oudheden berging hebben gevonden, zoowel als tal van inscriptiën. Ik noteer het belangrijkste: 1o. een mozaiek, in 1846 te voorschijn gekomen bij O.L. Vrouwe van Palaeopoli; 2o. stèle funèbre en marbre, bas-relief: scène d'adieu à trois personnages.... attitude très gracieuse.... me paraît être d'une assez bonne époque; 3o. een bas-relief van manner: ‘A droite, Esculape assis sur un lit et tourné vers la gauche; son bras droit est étendu; son bras gauche, appuyé sur les coussins, est replié vers la poitrine, contre laquelle il serre quelque chose. A gauche, Hygie assise à l'extrémité du lit, tournée vers la droite.... il semble qu'elle pose un objet sur les jambes d'Esculape. A gauche du lit, un homme, puis.... deux femmes à la file; ils sont beaucoup plus petits que les deux dieux (een gewone manier om het onderscheid tusschen menschen en de Godheid aan te geven); ils sont tournés vers la droite, les mains jointes pour supplier. Devant eux un garçon, puis... deux jeunes filles... le jeune garçon amène un agneau. Au dessus des suppliants, fenêtre quadrangulaire par où regarde une tête de cheval (wat meer voorkomt op Aesculapius-reliefs en door Welcker in zijne Alte Denkmäler toegelicht wordt). Un serpent grimpe sur le lit. A droite du lit.... un jeune homme couronné, debout.... plus petit que ces suppliants; sa main gauche tient un objet rond.’ Vroeger was nog in de mairie van de stad de kollektie Woodhouse, waarvan Vischer, Archaeologisches und Epigraphisches ans Korkyra (1854), een overzicht heeft gegeven. Woodhouse was thesaurier-generaal van het jonische gouvernement. De kollektie is thans in het Britsch Museum. In het tweede stuk heb ik niets gevonden dat de kunstgeschiedenis interesseert en geschikt was om hier te worden meegedeeld. | |
[pagina 571]
| |
4. Friedrich Kenner, Neue Romische Funde in Wien, Wien, Kar Gerold Comp., 1879. 24 bl. Het onderzoek naar de topografie van het Weenen der Romeinen was tot dusver binnen de oude stad beperkt gebleven. Men is thans verder gegaan. Het aanleggen van een tuin voór de Votiv-kirche tusschen de Währinger en dealserstrasse, heeft nieuwe topografische resultaten doen vinden, die door opgravingen op andere plaatsen bevestigd zijn geworden. Uit een kunsthistorisch oogpunt heeft dit werkje geen belang, dan in zoover het gewag maakt van een in de nabijheid van de genoemde kerk te voorschijn gekomen steenen sarkofaag. Op de voorzijde ziet men een schijf met hot beeld en relief van een stroomgod, voortreffelijk uitgevoerd, afgebeeld fig. 3, waarschijnlijk uit den tijd van Marcus Aurelius, van den oorlog tegen de Marcomannen, en dus te interpreteeren als het beeld van de Donau. In dezen sarkofaag, die aan het boveneind een verheffing heeft voor het hoofd van het lijk, werden nog onderscheidene voorwerpen van oudere dagteekening gevonden: erfstukken en kostbaarheden van de familie, een uitzet, om zoo te spreken, voor den doode in het toekomende leven. Onder die voorwerpen vindt men (afgebeeld flg. 7) een vaas, waarvan de voorzijde een gelaat vertoont, uit roodachtige toonaarde, 6.5 cM. hoog. Deze sarkofaag draagt geenerlei inscriptie. Voorts werden in ditzelfde terrein ontdekt een reeks van munten acht denaren, van Elagabalus, Julia Maesa, Alexander Severus, Julia Mammaea; van ten deele oudere keizers een en twintig stuk. Al het hier ontdekte is thans in het stedelijk Museum van Weenen.
5. Compte Rendu de la Commission Impériale archéologique pour l'année 1876 avec un Atlas, St. Petersburg, 1879, 235 blz. Dit deel bevat 1o. een Verslag over de werkzaamheid der keizerlijke, archaeologische kommissie, gedurende 1876 en 2o. de verklaring van eenige kunstwerken, die in het jaar 1875 gevonden zijn in Zuidelijk-Rusland. No. 1 is gesteld in het fransch, no. 2 in het duitsch. Om no. 2 is het ons hier te doen. De eerste 108 bladzijden worden ingenomen door een zeer belangrijke verhandeling over een panathenaeïsche amfora (afgebeeld plaat I, no. 1-3), gevonden bij Kertsch in het graf van een Helleen, uit de tweede helft der vierde eeuw v. Kr. De verhandeling licht naar aanleiding van deze vaas de tot dusver bekende panathenaeische | |
[pagina 572]
| |
amforen toe, en tracht aannemelijk te maken, dat deze vazen geenszins prijzen waren in panathenaeische wedspelen behaald, maar alleen moesten dienen om de kostelijke olie te bewaren, die men den panathenaeischen overwinnaars ten geschenke gaf. - De amfora van Kertsch heeft (zwart op rood) aan de eene zijde drie naakte, mannelijke figuren, in wedloop; aan de andere zijde, in het midden, een groot beeld van Athena Polias, van links naar rechts (hetgeen een lateren oorsprong verraadt); links van deze groote, staat op een zuil een veel kleinere Athene, met een naakte Nike op de rechterhand; maar rechts staat, evenzeer op een zuil, een vrouw met een kind op den arm, die wel een reproduktie zou kunnen zijn van de zoogenoemde Leukothea van München; of béter: volgens Brunn, van de Irene met Plutos als kind, op de markt van Athene. Zoowel deze vrouw als de kleinere Athene houden in de hand een speer, die, zonderling genoeg, reikt tot aan de basis van de zuil, waarop, gelijk wij zeiden, elk der twee kleine figuren is geplaatst. In datzelfde graf werden, behalve een betrekkelijk groote hoeveelheid andere voorwerpen, ook nog gevonden een gouden, rijk versierde helm en een gouden munt met het borstbeeld van Alexander. De afbeeldingen geven plaat II en III. Deze opgravingen hebben weder haven oogst van terracotten geleverd. No. 1 en 2 van plaat VI, uitnemend werk van de vierde eeuw voor Kr., trekken hier het meest de aandaoht. Zij zijn voortreffelijk gekonserveerd, ofschoon de kleuren voor verre weg het grootste gedeelte verloren zijn gegaan. No. 2 is een jonge vrouw in dansende beweging: No. 1 een vrouw van rijpen leeftijd, met een kleine figuur, - die men bezwaarlijk een kind kan noemen, - gezeten op den linkerschouder. Verplaatst No. 2 ons in het dagelijksch leven, no. 1 zal, volgens Stephani, een opmerkelijke mythologische beteekenis hebben, vooral in verband met soortgelijke, vroeger ontdekte Statuetten. ‘Sie belehren uns, schrijft Stephani, über die ungewöhnlich hervorragende Rolle, die der Eleusinische Cultus während des ganzen Alterthums in den griechischen Coloniën des südlichen Russlands spielte und die sogar dazu führte, dass die bosporischen Könige noch im 3 Jahrh. n. Chr. ihr Geschlecht von Eumolpos und Herakles ableiteten.’ Ook deze figuur is in zijn oog Demeter, en de andere, op haren schouder, Kalligcueia. De fraaiste terracotta is no. 3 van deze zelfde | |
[pagina 573]
| |
plaat; een beeldje, gevonden in een graf van den Mithridates-berg. ‘Wir sehen (blz. 305) eine jugendliche Frauengestalt von den lieblichsten Körper- namentlich Gesichts-Formen in vollkommen ruhiger Haltung aufrecht stehen, indem sie ihre reichen Gewänder straff um ihren Körper gezogen und namentlich auch den Hinterkopf und die Stirn mit denselben eng umwunden hat,’ geheel op de wijze van de bekende vrouwenbeeldjes van Tanagra. - Andere terracotten, afgebeeld op pl. VI, zijn uit lateren tijd, en interessant door de gelegenheid die zij geven tot vergelijking (inzonderheid no. 3 met no. 4). Behalve van een klein aantal inscriptiën geeft dit Compte-Rendu nog bericht van ‘Gemälde, mit welchen die Wände einer am Mithridates-Berg entdeckten Grabkammer des zweiten Jahrh. n. Chr. ausgeschmuckt gefunden wurden’. In den tekst is opgenomen (blz. 218) een kleine schets van deze kamer. De schildering tegenover den ingang vertoont de godheden, die de familie het meest vereerde: Apollo en Artemis, de eerste gezeten op een griffoen, de tweede op een stier. Apollo heeft een groen opperkleed en bespeelt de lier. De kop van Artemis is verdwenen. Ook haar opperkleed is groen, het laat het bovenlichaam bloot; twee slippen fladderen in den wind. Aan weerszijden van deze schildering, eene die betrekking heeft op het familieleven: de familiedisch; juister: de vader op een rustbed, een tafel er voór met spijzen; naast hem op een stoel zijn vrouw; twee kinderen staan, het eene naast den vader, het andere naast de moeder. De tweede schildering geeft ons een man te paard te zien, wien een knaap een kruik toereikt. Stephani brengt evenwel beide voorstellingen in verband met het toekomstig leven. Aan een der smalle zijwanden van deze grafkamer ziet men een eenvoudig genrebeeld: drie naakte knaapjes klauteren in een boom. Ik wijs ten slotte op Nachträge, blz. 223 vlgg., belangrijk wegens afbeeldingen in fototypie van munten, betrekking hebbende op den Zeus van Olympia. No. 1 en 2: de bronzen munt, thans te Florence, geslagen in Elis, onder Hadrianus; no. 3 en 4 een dusver nog niet uitgegeven bronzen munt, evenzeer geslagen in Elis, inaar eerst onder Caracalla, in de verzameling van den heer Imhoof Blumer. Deze munt houdt Stephani voor de meest authentieke reproduktie van het beeld van Fidias: de linkerhand van den God zijwaarts, sterk omhoog geheven met het skeptron; hot kleed van Zeus het bovenlichaam | |
[pagina 574]
| |
geheel vrijlatende. Ik zal het niet tegenspreken, maar de troon van Zeus is op deze munt niet in staat, zooals die van de florentyner munt, om alles op te nemen wat Pausanias aan dien troon beschrijft. No. 5 en 6 geeft een afbeelding van de Elische munt in het Britsch Museum, die nog voór Fidias werd geslagen, een afbeelding die ‘noch wesentlich besser als die bisher bekannte, erkennen lassen wird, wie fern es der Kunst vor Phidias lag, den höchsten Gott durch starke Brauen und wallendes Lockenbaar auszuzeichnen.’ En inderdaad kan het haar moeilijk sluiker zijn dun hier. No. 7 is een dadelijk na Fidias geslagen Elische munt, en wel het exemplaar, dat zich in het Britsch Museum bevindt. Doze voortreffelijke fototypie vergunt ons te zien, ‘in wie energischer und doch nicht übertreibender Weise hier über dem Auge am unteren Rand des Stirnknochens die Vorladung als Andeutung der Braue markirt ist. Auch sieht mann, dass die kleinen Stirnlöckchen keineswegs so minutiös durchgebildet sind und so übertrieben hervortreten wie man nach der Abbildung glauben musste. Endlich erweist sich auch die Nasenlinie gerader, als man erwarten konnte.’ No. 9 geeft denzelfden kop van Zeus op een Elische zilvermunt van den heer Imhoof-Blumer. Stephani acht haar evenwel niet ouder dan de vierde eeuw v. Kr. De overige murrten op deze hoogst interessante plaut laten ous dan de langzame ontaarding, de romaniseering van het klassieke Zeustype aanschouwen.
Januari 1880. A. Pierson.
(Wordt vervolgd.) |
|