De Gids. Jaargang 44
(1880)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 534]
| |
Tartuffe.I.Wij zijn in Mei 1664. Het kasteel van Versailles, hoewel eerst later door Lodewijk XIV aanmerkelijk uitgebreid, is reeds, zoowel door zijn rijk gemeubelde zalen als door zijn bloemhof en lommerrijke wandeldreven, een lustoord, waardig den Roi-Soleil en zijne hofhouding te ontvangen. En thans schittert het van goud en purper, van zijde en edelgesteenten. De hofstoet is au grand complèt. Meer dan zes honderd gasten zijn daar bijeengekomen. Want Lodewijk XIV geeft een feest of liever een reeks van feesten, officieel ter eere van de koningin-moeder Anna van Oostenrijk en van de jonge koningin Maria Theresia, officieus, naar men wil, ter eere van Mademoiselle de la Vallière, die eerst kort geleden, na een belangwekkende ongesteldheid, aan het hofleven en aan haren koninklijken beschermer is teruggegeven. De feesten, waaraan men den pompeuzen naam van Les Plaisirs de l'Ile enchantée had gegeven, en die een geheele week van 7 tot 13 Mei zouden duren, waren bestemd om alle vorige in luister te overtreffen. Den eersten dag werd een course de bague (ringrijden) gehouden, voorafgegaan en gevolgd door een allegorische voorstelling, waarin Apollo voorkomt omringd door de koperen, de ijzeren, de zilveren en de gouden eeuw, de twaalf uren van den dag en de twaalf hemelteekenen, en waarin onder anderen aan het slot door Molière, als Pan, met Diana op een in de lucht zwevende rots gezeten, een zesregelig vers tot de koningin werd gericht. Den tweeden dag werd men vergast op eene Comédie galante met zang en dans, La Princesse d'Elide, door Molière voor deze gelegenheid in der haast, half in poëzie, half in proza, op het papier ge- | |
[pagina 535]
| |
worpen. Den derden dag werd de feestelijkheid voortgezet met het Ballet du Palais d'Alcine. Lully, die van hof-koksjongen allengs tot hof-kapelmeester, Directeur der Petits violons, was opgeklommen, en zich later door zijne opera's een naam in de geschiedenis der muziek zou verwerven, had voor al deze vertooningen de muziek gecomponeerd. Aan afwisseling geen gebrek: optochten, een loterij, verlichting, vuurwerk hielden voortdurend de feestvreugde gaande. Den zesden en voorlaatsten feestdag, den 12den Mei, wachtte den feestelingen een genot van eenigszins anderen aard. Molière zou een nieuw stuk doen opvoeren; ditmaal geen gelegenheids-fabrikaat als La Princesse d'Elide, maar het grootste gedeelte eener nieuwe comedie, waarover reeds lang werd gefluisterd, en die bestemd scheen om veel indruk te maken. Allen zijn in gespannen verwachting. Men kende den schrijver van Les Précieuses ridicule?, van l'Ecole des Maris en van l'Ecole des femmes, wiens bijtende satire reeds vroeger zooveel hoofden warm gemaakt en zooveel pennen in beweging gebracht had. Wat zal het thans zijn, en op wien zullen ditmaal zijn scherpe pijlen gericht wezen? Daar wordt het scherm opgehaald. Het tooneel is eenvoudig genoeg: een kamer met twee fauteuils, een tafel en twee kandelaarsGa naar voetnoot1. Men behoeft niet lang te gissen, waar de dichter heen wil. Geen lange tirades noch ingewikkelde inleiding stellen het geduld der toehoorders op de proef. Een meesterlijke expositie plaatst hen terstond in medias res. Al spoedig is het allen duidelijk, dat hier geen dwaze gewoonte, als in de Précieuses ridicules, wordt belachelijk gemaakt; dat geen verliefde oude knorrepot, als Sganarelle uit l'Ecole des Maris, geen wanhopige jonge minnaar, als Arnolphe uit l'Ecole des femmes, hier de aandacht vraagt. Molière had ditmaal wat dieper gegrepen en een saillante persoonlijkheid tot onderwerp van zijn comedie gekozen. De type, die hij onder den naam van Tartuffe ten tooneele bracht, tintelde van waarheid en van actualiteit. | |
[pagina 536]
| |
Men kon ze met name noemen, misschien hier in den hofkring zelfs met den vinger aanwijzen, die indringers, die onder het vaandel van den godsdienst zich een plaats aan den haard en aan den disch verzekerend, van lieverlede het vertrouwen van de huisgenooten zóó wisten te winnen, dat hun heden een advies werd gevraagd over huiselijke aangelegenheden en morgen wellicht reeds het bestier over het fortuin, geheel of ten deele, werd toevertrouwd. En ook, men moest het toegeven, dat deze lieden maar al te vaak het hun geschonken vertrouwen beloonden door in de kringen, waar men hen dulde, den fakkel van twist en tweedracht of het vuur van onreinen hartstocht te doen ontbranden. Dat alles ging gewis bij velen om, op dien gedenkwaardigen namiddag van 12 Mei 1664 in het kasteel van Versailles. Maar hoe treffend waar de type ook mocht zijn, die Molière ten tooneele voerde; de toon waarop hier voor een zoo talrijk en aanzienlijk gezelschap gesproken werd over veel wat gewoonte en opvoeding hun geleerd had althans in 't openbaar als heilig en eerbiedwaardig te ontzien, klonk den meesten vreemd in de ooren. Was het met toestemming van Lodewijk XIV, van den koning, die de belangen van den Katholieken eeredienst zoo ijverig ter harte nam, dat hier - zij het dan ook door een huichelaar - op zalvenden toon de hemel werd aangeroepen, dat gespot werd met het gebed en de vroomste praktijken belachelijk werden gemaakt? Zoo vroeg men zich af, en zag aarzelend naar den koning, die met gespannen aandacht en blijkbare instemming het stnk volgde. Lodewijk XIV kon het intusschen niet ontgaan, hoe de toehoorders groote oogen opzetten, en hun lach, die den zijnen beantwoordde, iets pijnlijks en gedwongens had. Wie zeker wel het allerminst hare verontwaardiging zal hebben verborgen, is de koningin-moeder, de devote vorstin, die Molière in zijn opdracht voor la Critique de l'Ecole des femmes had geroemd als eene ‘qui ne dédaigne pas de rire de cette même bouche dont elle prie si bien Dieu’. Gelachen mocht zij hebben over de maatschappelijke dwaasheden, die Molière in zijne vroegere comedies tentoonstelde, thans ging het haar te ver. Een dergelijke ergerniswekkende vertooning mocht niet geduld worden. Het verdient opmerking, - al laat het zich ook uit den slaafschen oogendienst, die aan het Hof van Lodewijk XIV beoefend werd, verklaren -, dat zij die de feesten te Versailles bij- | |
[pagina 537]
| |
woonden, in hun relazen over alles uitweiden behalve over het merkwaardigste: de opvoering van Tartuffe. Marigny, die in een brief aan een tijdelijk buiteri Frankrijk vertoevend edelman een verslag van de feesten gaf, weet zich van den 12den Mei niets te herinneren dan de prachtige loterij. Te meer waarde hebben daarom de volgende mededeelingen betreffende den zesden feestdag, voorkomende in eene in 1665 gedrukte beschrijving der ‘Plaisirs de l'Ile enchantée’: ‘Le soir, Sa Majesté fit jouer les trois premiers actes d'une comédie Tartuffe, que le sieur de Molière avoit faite contre les hypocrites; mais quoiqu'elle eût été trouvée fort divertissante, le Roi connut, tant de conformité entre ceux qu'une véritable dévotion met dans le chemin du ciel et ceux qu'une vaine ostentation de bonnes oeuvres n'empêche pas d'en commettre de mauvaises que son extrême délicatesse pour les choses de la réligion, ne put souffrir cette ressemblance du vice avec la vertu, qui pouvaient être pris l'un pour l'autre. Et quoiqu'on ne doutât pas des bonnes intentions de l'auteur, il la défendit pourtant en public, et se priva soi-même de ce plaisir pour n'en pas laisser abuser d'antres moins capables d'en faire un juste discernement.’ Dat de koning vooralsnog geen openbare voorstelling van Tartuffe wenschte, wordt reeds drie dagen na zijn vertrek uit Versailles, vrjf dagen na de voorstelling ten Hove, door de Gazette medegedeeld. Het is derhalve moeielijk aan te nemen - gelijk sommigen doenGa naar voetnoot1 - dat de intriges der Jansenisten dit besluit zoude hebben uitgelokt. Veel waarschijnlijker is het, dat de naaste omgeving, en in het bijzonder de koninginmoeder, haar invloed zal hebben doen gelden en dat de koning, die het met de moraal in geen enkel opzicht streng placht te nemen, maar die destemeer gehecht bleek aan de vormen van den Katholieken godsdienst, inderdaad verkeerde uitleggingen vreesde en derhalve liever een meer geschikt oogenblik afwachtte. Was bij die eerste opvoering de Tartuffe reeds geheel voltooid, en wilden Molière zoowel als zijn koninklijke meester wellicht eerst den indruk nagaan, dien het eerste gedeelte der comedie op het publiek en de heeren Tartuffes zou maken, | |
[pagina 538]
| |
alvorens hun de ontmaskering en het tragisch einde van zijn held voor oogen te stellen? Het is zeker niet wel denkbaar, dat, terwijl in de drie bedrijven de handeling zoo geleidelijk voortschrijdt en de verschillende karakters zoo scherp zijn geteekend, althans niet reeds het algemeene plan van de comedie door Molière zou zijn vastgesteld; en Michelet fantaiseerde als naar gewoonte, toen hij in zijn Histoire de France de stelling verkondigde, dat Tartuffe in drie bedrijven één geheel uitmaakte en ‘plus forte’ was dan de comedie in vijf bedrijven, die wij thans kennen, omdat de twee laatste gedeelten alleen zouden strekken tot verheerlijking van den grooten koning. Dat het beroemde tooneel tusschen Tartuffe en Elmire, waarin onze held zich in zijn gansche laagheid vertoont en den goedgeloovigen echtgenoot, Orgon, eindelijk de schellen van de oogen vallen, eerst aan het eind van het 4de bedrijf voorkomt, is een kleinigheid die aan Michelet schijnt te zijn ontgaan. Reeds vroegerGa naar voetnoot1 verhaalde ik hoe Roulé in een bijvoegsel tot zijn werk L'Homme glorieux tegen Molière te velde trok. Voor een loftuiting op den koning, omdat hij, zooals het in dit pamflet heet, Molière zou gelast hebben zijn verfoeilijk werk te verscheuren en te verbranden, had Roulé intusschen weinig grond. Mag men een van 1702 dagteekenend manuscript van Brossette gelooven, een stuk dat zich in de Bibliothèque nationale bevindt, dan zou de koning tot den dichter gezegd hebben, dat men de vromen niet moest verbitteren, en hij hem dus verzocht zijne comedie niet in het openbaar op te voeren. Van een eigenlijk verbod blijkt niets. Molière zelf herinnert in het Placet, dat hij voor de eerste openbare opvoering tot den koning richtte, dat zijne Majesteit verklaard had ‘qu'elle ne trouvait rien à dire de cette comédie’. Lodewijk XIV kon en wilde dan ook waarschijnlijk niet beletten dat het stuk bij particulieren voorgelezen, en zoo in de voornaamste kringen bekend werd. Toen in het eind van Juli de pauselijke legaat, kardinaal en neef van den paus, te Fontainebleau vertoefde, en hem het stuk, dat door Roulé pas met zooveel heftigheid was aangevallen, werd voorgelezen, bleek het dat deze prelaat, die trouwens in Italië aan heel wat grooter vrijheden gewoon kon zijn geraakt, er niets op had aan te merken. | |
[pagina 539]
| |
Den 25sten September van hetzelfde jaar werden de drie bedrijven van Tartuffe te Villers-Cotterets opgevoerd voor Monsieur, 's konings broeder, den echtgenoot van Madame Henriette d'Angleterre, aan wie l'Ecole des femmes was opgedragen. Twee maanden later reeds, den 29sten November, had in het kasteel Raincy nabij Parijs, op last van den Prins van Condé, de opvoering van Tartuffe in vijf bedrijven plaats. Toen was derhalve het stuk voltooid, en het is ongetwijfeld in dezen vorm dat het achtereenvolgens in verschillende salons gelezen werd. Het behoorde, naar het schijnt, tot den bon ton zijn gasten op Molière's Tartuffe te onthalen. Boileau verhaalt in zijne van 1665 dagteekenende 3e Satire, Description d'un repas ridicule, hoe de gastheer beloofd heeft dat Molière avec Tartuffe y doit jouer son role. In zijn Discours au Roi van hetzelfde jaar spreekt Boileau van de lieden, wier geest Se couvre du manteau d'une austère vertu,en wier hart qui se connait et qui fuit la lumière, Genoeg om aan te toonen, dat, al was de publieke vertooning voorloopig uitgesteld, Tartuffe niettemin aan de orde bleef. Molière was er de man niet naar, om wat hij op het hart had te smoren, of op den duur alleen binnenskamers uit te spreken. Toen in den zomer van 1667 de koning naar de Nederlandenden was vertrokken, scheen den dichter het oogenblik gunstig om met Tartuffe voor een grooter publiek op te treden. Den 5den Augustus werd het stuk opgevoerd onder den titel ‘l'Imposteur’. De held was herdoopt in Panulphe, maar de tooneelspelers hebben de comedie zeker nooit anders gekend dan onder den naam, waaronder zij hun lief was geworden, en als Tartuffe komt zij ook op den datum van 5 Augustus 1665 in Lagrange's Régistre voor. Het verbod na deze eerste voorstelling, op last van den parlementspresident Lamoignon, de reis van Lagrange en Torillière naar Rijssel, waar de koning zich bevond, het mandement van den Aartsbisschop, veronderstel ik als bekendGa naar voetnoot1. | |
[pagina 540]
| |
Zoo hadden, noch de verandering van titel, noch de ‘adoucissements’ die Molière, volgens zijne verklaring in het 2c Placet aan den Koning, had aangebracht, noch het feit dat hij thans zijn held gekleed als ‘homme du monde’ deed optreden, iets gebaat. Zeven weken verliepen eer de gewone voorstellingen werden hervat, en het is niet onmogelijk dat er bij Molière, gelijk Bazin meent, een ‘fier ressentiment’ in het spel was over den weinigen steun, dien hij bij deze gelegenheid van Lodewijk XIV had ondervonden. Intusschen bleef hem niets over dan betere tijden af te wachten. Die zouden anderhalf jaar later aanbreken, anderhalf jaar die Molière alweder niet voorbij liet gaan, zonder zijn werk te herzien, hier, in 't bijzonder in de rol van Cléante, de strekking van het stuk wat scherper in het licht stellend, ginds verzachtend wat, als te personeel, te veel aanstoot kon gevenGa naar voetnoot1. En zoo verscheen Tartuffe, nadat in Mei 1668 de vrede te Aken was gesloten, nadat de strijd in de kerk tusschen Jezuïten en Jansenisten was bijgelegd en de katholieke koning met Rome was verzoend, Dinsdag den 5den Februari 1669 onverwachts op het affiche van den schouwburg in het Palais Royal, om thans voor goed bezit te nemen van het tooneel. | |
IITartuffe is een universeel type, dat nog na twee eeuwen als het onovertroffen beeld van den huichelaar geldt, maar tevens geeft de comedie ons een beeld van den tijd waarin zij geschreven werd, en dit verklaart zoowel den feilen tegenstand als den krachtigen steun, die Molières meesterstuk van zijn tijdgenooten ondervond. De 17de eeuw in Frankrijk is een tijdperk van reactie. Op den scepticus Montaigne, den epicurist Ronsard en den cynicus Rabelais, waren de vertegenwoordigers van den kerkelijk-christelijken zin, Pascal, Corneille en Racine, gevolgd. Maar bij velen bestond de grondlaag nog altijd uit scepticisme, vermengd | |
[pagina 541]
| |
met een zeker heidensch epicurisme, en het behoeft niet te verwonderen dat bij dezulken de devotie niet veel meer was dan een vernis, een galakleed voor plechtige gelegenheden, waarin zij zich bekneld voelden en dat zij zich haastten af te leggen, wanneer het geen dienst meer behoefde te doen. Van daar tot huichelarij en schijnheiligheid was de afstand niet groot. Francisque Sarcey heeft, niet lang geleden, in een zijner vaak paradoxale, nu en dan wel wat grof gekleurde, maar steeds belangwekkende feuilletons in le Temps er op gewezen, dat het tooneel een afkeer heeft van al wat nieuw is. Op het tooneel, zeide Sarcey, wint men slechts die zaken, die in de publieke opmie reeds goed en deugdelijk gewonnen zijn; alleen die onderwerpen behooren daar thuis, die, in duizenderlei gedaanten, in de conversatie, in dagbladen en geschriften, zijn besproken en als het ware gemeenplaatsen zijn geworden. Het tooneel geeft aan zulke onderwerpen een nieuwe en onweerstaanbare kracht, omdat het de oude waarheid in een beknopter, helderder, sprekender vorm voorstelt, in een vorm geschikt om op duizenden toeschouwers tegelijk indruk te maken. Welnu, Tartuffe bevatte zulk een oude waarheid in schitterenden, echt dramatischen vorm. Voelde Lodewijk XIV, zonder er zich rekenschap van te geven, de ongemeene kracht die van Molière uitging; was hij, onbewust, ‘sous le charme’ van dezen buitengewonen geest, toen hij hem, die zoo krachtig de zonde zijner eeuw - ‘le vice à la mode’, gelijk het in Don Juan heet - wist te geeselen, zijn franc-parler gunde, en, op zijn manier, de Tartuffe in bescherming nam? Wij nemen dit liever aan, dan dat wij, gelijk sommigen doen, den koning verdenken dat hij, door middel van Tartuffe, wraak nam, hetzij op zekere personen die hem over zijne ‘amours’ de les plachten te lezen, hetzij op een bepaalde secte, die zijne plannen dwarsboomde. Ware dit het geval, Lodewijk XIV zou voor Tartuffe zeker krachtiger in de bres zijn gesprongen, dan hij deedGa naar voetnoot1. | |
[pagina 542]
| |
‘Je l'ai déguisé en homme du monde’, zegt Molière sprekende van de bewerking van 1667 in zijn Second Placet aan den koningGa naar voetnoot1 en daaruit heeft men willen bewijzen, dat Tartuffe bij de eerste opvoering te Versailles in het gewaad van een geestelijke zou zijn ten tooneele gebracht. Niets is onwaarschijnlijker, wanneer men zich den toestand van Frankrijk in 1664 voor oogen stelt. Tartuffe als katholiek geestelijke opgevoerd onder de oogen van den katholieken koning en van de beide koninginnen, is een onmogelijkheid. De heeren Roulé en huns gelijken die zich nu reeds niet onbetuigd lieten, zouden zeker niet nagelaten hebben op het hemeltergende van zulk een bestaan te wijzen. Veel aannemelijker is het, dat ‘déguisé en homme du monde’ staat tegenover de sombere, schier armoedige kleeding, waarmede Tartuffe, vrij wat meer overeenkomstig de werkelijkheid, aanvankelijk getooid was. In dat kostuum moest hij allicht eenige uiterlijke gelijkenis vertoonen met de heeren van Port Royal en hunne vrienden, en het laat zich verklaren dat de ergernis die bij dezen gewekt werd, nu zij hun gewaad gebruikt zagen als livrei der valsche vroomheid, er Molière toe bracht om zijn held in plaats van met de kleine kraag en het stijve, gladde pruikje, met de sierlijk krullende pruik en de breede kraag te tooien, en voorts ‘une épée et des dentelles sur tout l'habit’Ga naar voetnoot2. Het etiket was veranderd, maar de drank bleef even bitter. Ook als ‘homme du monde’ gekleed moest Tartuffe diepen indruk maken. Trouwens het onderwerp dat reeds door de oudere fransche schrijvers, o.a. door Regnier in zijn Macette, behandeld werd, was ook nu nog de van hoogste actualiteit. In een verhaal, Les Hypocrites, had in 1655 Scarron zekeren Montufar geteekend, aan wien Molière een zijner kostelijkste tooneelen (het 6de van het derde bedrijf) heeft ontleend. | |
[pagina 543]
| |
Evenals Tartuffe neemt Montufar, op het punt van ontmaskerd te worden, het wapen uit de hand van zijn tegenstanders door zichzelven te beschuldigen. ‘Je suis le méchant, je suis le pécheur,’ heet het. ‘Je suis celui qui n'ai jamais rien fait d'agréable aux yeux de Dieu. Pensez vous, parceque vous me voyez vêtu en homme de bien que je n'aie pas été toute ma vie un larron, le scandale des autres et la perdition de moi même. Vous êtes trompés, mes frères; faites moi le but de vos injures et de vos pierres, et tirez sur moi vos épées’. Volkomen hetzelfde zegt Tartuffe, wanneer hij na zijn eerste onderhoud met Elmire bij Orgon wordt aangeklaagd: Oui mon frère, je suis un méchant, un coupable,
Un malheureux pécheur tout plein d'iniquité,
Le plus grand scélérat qui jamais n'ait été.
Chaque instant de ma vie est chargé de souillures,
Elle n'est qu'un amas de crimes et d'ordures;
. . . . . . . . . . . Armez votre courroux,
Et comme un criminel chassez moi de chez vous.
Een schets van den schijnvrome, die meer dan één trek gemeen heeft met den lateren Tartuffe, geeft Jacques du Lorens, in de volgende Satyre waarvan de eerste uitgaaf in 1633 te Parijs verscheen. Que je suis dégoûté de la plupart des hommes,
Plus je les considère en ce siècle où nous sommes!
Mais surtout je hay ceux dont le semblant est doux,
Qui n'entendent jamais la messe qu'à genoux;
S'ils parlent c'est de Dieu, de sa bonté suprême,
De se mortifier, renoncer à soy-mesme....
Après avoir tenu ce langage des cieux,
Croirois-tu bien, monsieur, qu'ils sont fort vicieux....
Après ses oraisons, est il hors de l'Eglise,
A son proche voisin il trame une surprise....
Il cajole sa femme....
Il porte un coeur de sang sous un dévot maintien;
S'il preste, c'est en juif sous l'habit d'un chrestien.
S'il plaide, pensez vous, il plaide main garnie,
Gardez vous bien de lui les jours qu'il communie!...
Maar ook aan waarschuwingen van ernstiger aard had het niet outbroken. Pater le Jeune, ‘prêtre de l'Oratoire de Jésus,’ | |
[pagina 544]
| |
waarschuwde reeds in 1662 de jonge geestelijken tegen het tête-à-tête met vrouwen, en zelfs met devote vrouwen. ‘Ces fréquents entretiens quoique couverts de beaux prétextes ne sont pour l'ordinaire que purs amusements, engeance d'amour propre et sujets de pensées frivoles....’ Elders raadde diezelfde Pater zijne toehoorderessen op hare hoede te zijn tegen ‘les hommes spirituels ou qui le semblent être’. Was de type dus reeds vóór de verschijning van Tartuffe Molières tijdgenooten niet vreemd, ook de naam is niet nieuw. Een prent, een femelaarster voorstellende, en vergezeld van toepasselijke koddige verzen, vindt men reeds vóór of in 1663, met het opschrift ‘La Tartuffe.’ Tartu foGa naar voetnoot1 is ook de naam van een kwaadaardig personage, voorkomende in Il malmantile van Lippi, welk werk reeds als handschrift in Fankrijk circuleerde vóór Molières Tartuffe. Tartuffe kwam dus op den rechten tijd. Nog hadden de ‘Tartuffes’ het heft niet in handen. Nog stond Lodewijk XIV in de gouden dagen zijner jeugd; de vrouwen- en priesterheerschappij, waaronder zijn ouderdom zou zuchten, was nog verre. Hoe Tartuffe uit de werkelijkheid was gegrepen bleek ten overvloede, toen de openbare meening al spoedig drie, vier personen aanwees, die als model zouden hebben geposeerd. Daar had men in de eerste plaats den abt Gabriel de Roquette. Saint Simon schetste hem na zijn dood aldus: ‘11 mourut alors un vieux évêque qui toute sa vie n'avait rien oublié pour faire fortune et être un personnage. C'etoit Roquette, homme de fort peu, qui avoit attrapé l'évêché d'Autun, et qui, à la fin, ne pouvant mieux, gouvernait les états de Bourgogne à force de souplesse et de manège autour de monsieur le Prince. Il avait été de toutes les couleurs; à Mme de Longueville, à M. le prince de Conti, son frère, au Cardinal Mazarin, surtout abandonné aux Jésuites. Tout sucre et tout miel, lié aux femmes importantes de ces temps là et entrant dans toutes intrigues; toutefois grand béat. C'est sur lui que Molière prit son Tartuffe et personne ne s'y méprit....’ Roquette, de huisvriend van dien de Conti, tegen wien Molière zulke rechtmatige grieven hadGa naar voetnoot2, was, toen Molière zijn comedie schreef, | |
[pagina 545]
| |
een ijverig Jansenist. Later toen de nederlaag onvermijdelijk bleek, en de Conti op zijn eind liep, ging hij tot de Jezuïeten over, en ontving tot loon daarvoor de bisschoppelijke waardigheid. Even stellig als Saint Simon spreekt Chénier in het volgend epigram: De Roquette en son tems, Talleyrand dans le nôtre
Furent tous deux prélats d'Autun;
Tartufe est le portrait de l'un, -
Si Molière eut connu l'autre!
Een woordspeling, ‘Monsieur le Président ne veut pas qu'on le joue’ gaf aanleiding om in Tartuffe het portret te zien van den President van het Parlement, Lamoignon, die, zooals men weet, de opvoering na 5 Augustus 1667 verbood. Gutzkow vond deze reeds lang wederlegde anecdote belangrijk genoeg om er een comedie op te bouwen, Das Urbild des Tartuffe. De dichter van ‘Uriel Acosta’ blijkt intusschen weinig vertrouwd te zijn geweest met de geschiedenis van Molière en van Tartuffe en haspelt dientengevolge alles door een. In de tweede uitgaaf van het stuk maakte hij het niet beter; onder anderen wordt daar de President Lamoignon veranderd in den President Roquette, waardoor de verwarring nog grooter wordtGa naar voetnoot1. Tallemant des Réaux noemt zekeren abt de Ponshet origineel van Tartuffe; anderen weer Pater la Chaise, en misschien is de lijst van modellen met het genoemde viertal nog niet voltallig. Het is ons, ronduit gezegd, onverschillig, en koud laat ons de poging van Pignot, die twee deelen gevuld heeft voornamelijk om te bewijzen dat Molière met Tartuffe onmogelijk het oog op de Roquette kon hebbenGa naar voetnoot2. Model of geen model - men weet wat dat zoeken naar portretten waard is, en hoe Molière zelf daarover dachtGa naar voetnoot3. Waren de Jansenisten uit menigen sprekenden trek in Tartuffe te herkennen, het viel even gemakkelijk in den man, die den hemel prees, omdat ‘on trouve avec lui des accommodements’ en die het geheim kende | |
[pagina 546]
| |
....de rectifier le mal de l'action
Avec la pureté de notre intention,
een leerling der Jezuïeten, Escobar traduit sur le théatreGa naar voetnoot1, -te zien. Men heeft slechts van de zijde der Jansenisten Molières vroegeren schoolmakker de Conti, den schrijver van het Traité de la comédie et des spectacles selon la tradition de l'Eglise, en den pamflettest Roulé, van de zijde der Jezuïeten den beroemden prediker Bourdaloue te noemen, om te weten dat Molière zijne vijanden in beide kampen had. Hoe hij zelf buiten de partijen stond, blijkt wel het best daaruit, dat de Jezuïeten een Jansenist, en de Jansenisten een Jezuïet in Tartuffe meenden te herkennen. De Jezuïeten gingen zelfs verder, en schroomden niet Molière tot hunne vrienden te rekenen. Het duidelijkst werd dit uitgesproken door den Abt Davin in een reeks van artikelen, ‘Les sources de Tartuffe,’ in het katholieke Parijsche dagblad ‘Le Monde’ van Augustus en September 1873. De aanhef van die studie, dien wij bij SchweitzerGa naar voetnoot2 aangehaald vinden, is te merkwaardig om dien hier niet over te nemen: ‘Molière est de nos amisGa naar voetnoot3, écrivait le P. Rapin à Bussy Rabutin le 13 Août 1673, six mois avant la mort du prince des poètes comiques. On comprendra que nous Catholiques nous amis des Jésuites, cherchant à discerner les choses et les hommes au XVIe siècle, nous n'allions pas renier à la légère, ou même nous abstenir de reclamer un ami de cette importance et à qui un Jésuite sachant si bien l'Eglise et le monde de son tems et la théologie comme les belles lettres, a délivré à la fin de sa carrière un si bon certificat.’ Men ziet het, de vraag, welken persoon of welke partij Molière met Tartuffe op het oog had, verliest hoe langer hoe meer van haar belang. Ons zij dit ééne genoeg. De groote ‘Contemplateur,’ wiens blik zich door geen klatergoud liet benevelen, had in zijne omgeving, in de hof kringen en elders, die valsche munters in devotie, zooals hij ze noemt, ontmoet; hij had, gelijk wij zagen, bij tijdgenooten en voorgangers toestanden geteekend of aangeduid gevonden, die wat hij had opgemerkt, bevestigden of in een eigenaardig licht stelde. Al die gegevens, in hoofd en | |
[pagina 547]
| |
hart bewaard, ‘rangschikte’ Molière, maar met de meesterhand van het genie, en goot hij in dien onovertroffen vorm der ‘haute comédie’, die thans nog onze hoogste bewondering wekt. | |
IIILaten wij, na zoo de wording van Tartuffe te hebben geschetst, ten slotte nog eens het volle licht vallen op Molières comedie, hoe treft het ons dan niet telkens, met welk een meesterschap dit karakter-blijspel is opgezet, met welke breede toetsen het is uitgewerkt. Vraag bij Molière naar geen fijn gesponnen intrige, naar geen handig ontwikkelde ontknooping. Wanneer hij het noodig acht, wanneer hij meent daardoor zijn schepping te zekerder den weg tot het tooneel te zullen banen, dan grijpt hij de eerste de beste oplossing aan, zonder zich af te vragen of niet wellicht de regels der kunst een ander slot zouden hebben voorgeschreven. In Tartuffe is hem de ‘exempt’ met zijn ‘Nous vivons sous un prince ennemi de la fraude’ niet te gering om hem te redden uit den impasse, waarin des huichelaars schelmerijen de handeling hebben gevoerd. Alleen één zaak verliest Molière niet uit oog: het karakter van zijn held. Tartuffe blijft zich zelven gelijk tot het eind toe. Niet als een berouwhebbend zondaar, maar die wellicht morgen weêr met nieuwe listen zijn verfoeilijk spel zal hervatten, neen, onbekeerd en ongebroken verlaat hij het tooneel. Molière geeft ‘documents humains’ in den besten zin; karakters, waarvan elk op nieuw ons treft door zijn kracht en zijn waarheid. Wij behoeven ze slechts eens te zien, de verschillende personen zijner comedie, om ze steeds in levende lijve voor den geest te hebben. Wij kennen Madame Fernelle, de oude, scherpe, praatzieke, lichtgeloovige vrouw, zoodra zij is opgetreden en aan elk, die op haar Tartuffe iets heeft af te dingen, zijn deel heeft gegeven. Welk een tooneel, dat eerste van het eerste bedrijf! Wie onzer handige hedendaagsche faiseurs heeft ooit een expositie verzonnen als deze, die ons in vijf minuten den geheelen kring en de verhouding van elk zijner leden tot Tartuffe voor oogen stelt? Daar staan zij voor ons, niet in bevallige groepjes verdeeld of, modern gezellig, om een haardvuur ge- | |
[pagina 548]
| |
schikt, maar nagenoeg op gelijken afstand van elkander, in een halven kring geschaard voor het voetlicht. Stijver kan het niet. En toch, wat haalt er bij dit kleurrijke zeventiendeeeuwsche familietafreeltje, waaraan de toorn van Mme Pernelle een leven, een gloed en een passie geeft, die het onvergetelijk maken. Wij kennen den zwakken, goedhartigen, schier onnoozelen Orgon, die vrouw en kinderen vergeet voor den vromen man, die hem heeft weten te begoochelen. ‘Et Tartuffe?’ ‘Le pauvre homme!’ Maar als hem straks de waarheid wordt geopenbaard, als hij niet meer twijfelen kan en den man vervloekt, die hem heeft bedrogen, geplunderd en, wat misschien niet minder weegt, zijn eigenliefde heeft gekwetst (C'est un homme, entre nous, à mener par le nez, heeft hij Tartuffe hooren zeggen!) - zie dan hoe hij, die nooit heeft willen luisteren, wanneer men hem voor Tartuffe waarschuwde, nu op zijn beurt zijne moeder ongeloovig vindt voor hetgeen hij toch gezien heeft, ‘de ses propres yeux vu; ce qu'on appelle vu.’ Juste retour, Monsieur, des choses d'ici bas:
Vous ne vouliez point croire, et l'on ne vous croit pas.
Wij drukken in gedachte de hand van den braven Cléante, in wien wij Molière zelven meenen te herkennen, den man met het kloek gezond verstand, die met evenveel geest als moed èn Orgon èn Tartuffe te woord staat: Il est de faux dévots ainsi que de faux braves:
Et comme on ne voit pas qu'où l'honneur les conduit
Les vrais braves soient ceux qui font beaucoup de bruit,
Les bons et vrais dévots, qu'on doit suivre à la trace,
Ne sont pas ceux aussi qui font tant de grimace.
En naast hem staat Dorine, la fille suivanteGa naar voetnoot1 uit dit rijke en deftige gezin, en die in deze betrekking haar grandes et petites entrées in den huiselijken kring heeft. Hoe zij er gebruik van maakt om alles scherp op te nemen en, met haar gouden hart op de tong, over allen en alles haar oordeel te zeggen! Onze hoffelijke groet aan Elmire, de vrouw naar de wereld, die zelfs in de hachelijkste oogenblikken haar aangeboren adel, haar fiere en tegelijk teedere vrouwelijkheid niet uit het oog verliest. | |
[pagina 549]
| |
En eindelijk Tartuffe zelf. Twee bedrijven lang heeft hij op zich laten wachten. Zijn rol is betrekkelijk kort. Hij houdt geen alleenspraak om ons zijn ware gedaante te verraden - een kunstmiddeltje, dat onze moderne auteurs zeker niet ongebruikt zouden hebben gelaten. En toch reeds na de eerste tooneelen van het eerste bedrijf kennen wij hem, den man met l'oreille rouge et le teint bien fleuri, om hem nooit weer te vergeten. Welk een spanning dan ook, wanneer in het 3e bedrijf Dorine tot Damis fluistert: ‘Il vient, retirez vous’! Eindelijk, daar is hij: Laurent, serrez ma haire avec ma discipline,
Et priez que toujours le ciel vous illumine.
Si l'on vient pour me voir, je vais aux prisonniers
Des aumônes que j'ai partager les deniers.
Nog keert hij ons den rug toe, terwijl hij zijn knecht, zoo luid mogelijk, deze orders geeft; maar nauwelijks heeft hij zich omgekeerd, of wij zien, onder het vrome masker door, met wien wij te doen hebben. Tartuffe wordt Dorine gewaar en aanstonds Ah, mon Dieu! je vous prie,
Avant que de parler, prenez moi ce mouchoir,
...... Couvrez ce sein que je ne saurais voir.
Het verwondert ons nu niet meer, wanneer de verfijnde huichelaar, wiens geheele leven een samenraapsel is van list en logen, straks als een kind valt in den strik, hem door een vrouw als Elmire gespannen. Tartuffe is door en door zinnelijk, en dit richt hem ten gronde. De ontmoeting met Dorine schijnt ons te moeten voorbereiden op het tooneel met Eimire waarin het masker voor goed zal vallen. ‘Comédie’ noemde Molière zijn Tartuffe. Maar hoe weinig lust tot lachen geeft ons de demonische hoofdfiguur van deze comedie; hoe bang is het ons te moede, zoolang die zwarte gestalte in Orgon's vertrek rondsluipt, en hoe halen wij eerst vrijer adem, wanneer het scherm gevallen, en hij voor goed uit onze oogen is verdwenen.
Voor goed verdwenen? De zwarte figuur, die te midden der schitterende hoffeesten te Versailles als een spooksel oprees, wij vinden haar spoor | |
[pagina 550]
| |
door alle eeuwen heen. Al moge Tartuffe niet enkel, niet bij voorkeur meer, de mom van den godsdienst dragen, ook in onzen tijd heeft hij, de huichelaar, menigen gullen lach doen besterven op de lippen, menige frissche en reine uiting van kunst en wetenschap verstikt, menig rijk menschenleven met zijn Judaskus verwoest. Wij kunnen u nog niet missen, Molière! Kom dan, doe ze met uw machtigen adem verstuiven als kaf voor den wind, de Tartuffes onzer eeuw; laat de vonken van uw geest hun spatten in het aangezicht, dat ze ontzet terugschrikken, en jaag ze uit hun schuilhoeken met den geesel uwer satire. Wij, wij worden niet moede telkens weer tot u terug te keeren, om op te vangen uit uwen mond die woorden, klinkend als metaal, die den hartstocht der waarheid werpen in onze ziel; om te putten uit uw reuzenwerk iets van het geloof in het ideaal, dat noodig is om ons staande te houden in den strijd tegen den Vorst der leugenen: tegen Tartuffe.
J.N. van Hall. |
|