De Gids. Jaargang 41
(1877)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 550]
| |||||||||||
De getuigen in het Oosten.(The Russians, the Turks and the Bulgarians at the theatre of war. By Archibald Forbes.)‘Lord Strangford wished to provide the ambassador at Constantinople with several pairs of highly trained eyes, which he might send to collect information at places distant from the centre of affairs, and about which he could not learn the real truth in Constantinople.’ ‘All I can do is to call notice to the type of man who should be selected, and who is as often the product of the hunting-field as of the study. More than one such man is wanted, and in more than one place; for many different subjects have to be learnt, and checks must be established against possible onesidedness, or enthusiasm.... His judgment must become properly hardened and inured to the work of digesting the information he receives.’ Op den dag, dat dit nummer van de Gids uitkomt, wordt door de journalisten van Engeland te Londen een feestmaal gehouden ter eere van den heer Archibald Forbes, den beroemden oorlogscorrespondent van de Daily News. Enkel journalisten zullen tegenwoordig zijn op het feest in Willis's Rooms. Zij, die het best kunnen oordeelen over hiet weergalooze talent en de bewonderenswaardige opmerkingsgave van Forbes, wenschen hem te huldigen als een meester in hun eervol vak, en de redacteurs en medewerkers van dag- en weekbladen van alle kleur en richting brengen hem de meest benijdenswaardige hulde toe, namelijk de hulde van edelmoedige mededingers. Het strekt het schoone beroep der journalisten tot eer, dat zij, die aan het hoofd van dat vak van werkzaamheid staan, dus toonen dat ze kunnen waardeeren en bewonderen. En meer dan iemand hebben journalisten het noodig die heerlijke gave te bezitten. Zij zijn de ridders van het vrije woord, zij moeten zonder menschenvrees optreden om misbruiken te bestrijden, om openlijk partij te trekken voor hen, die verdrukt en vervolgd worden, | |||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||
voor de slachtoffers van sleur en onverdraagzaamheid en officieele willekeur. Ze maken zich daardoor niet weinig vijanden, wier haat en weerzin ze zich best getroosten kunnen, zoolang ze slechts zelf weten dat ze alleen uit plichtbesef handelen. Ze zijn de tolk van het publiek en moeten dus vaak berispen en aanmerkingen maken, doch daarom te meer moeten ze de kunst en de deugd van bewonderen en waardeeren rusteloos blijven beoefenen, op straffe van anders bedillers en onaangename menschen in den Haarlemmer Hout te worden. Recht vroolijk stemt het dus een journalist, die fier is op zijn beroep, om van de meesters in zijn vak te kunnen mededeelen dat zij openlijk en hartelijk een mededinger weten te eeren. De man, wien deze hulde gebracht wordt, is haar trouwens overwaardig. In vele opzichten is Archibald Forbes het ideaal van een journalist. Vermakelijker dan een roman is zijn levensloop, van welken het weekblad the World onlangs een belangwekkende schets gaf, waaraan ik een en ander ontleenen wil. Wellicht heeft niemand zooveel gezien in enkele jaren, als de oorlogscorrespondent van de Daily News. Een kijkje in zijn paspoorten en in de officieele documenten, welke hem als dagbladoorrespondent wettigen, zou iedereen verbazen. Onder deze o merkelijke papieren is er een gedateerd Coblentz, 23 Juli 1870, en geteekend von Goeben; een ander is van de koninklijke - nog niet keizerlijke - ‘Generalstab’ en geteekend door generaal Podbielski. Er is een pas ‘von St. Denis nach Paris’, geteekend door generaal Schlotheim, en hij heeft een geheelen bundel legitimatie-papieren en passen van de verschillende regeeringen, waarmede Spanje in de laatste jaren gezegend is geworden. Men treft er b.v. een aan hem verleend door generaal Contreras, den held der Intransigenten te Cartagena. Het Carlistische opperhoofd Dorreguray schonk er hem een; en een derde is geteekend door den chef der staf van koning Alfonso. De tweede dezer passen verwierf Forbes ten gevolge van zijn ongeduld over de werkeloosheid van generaal Contreras. Hij was het moede langer toeschouwer te zijn van niets doen, en besloot de blokkade van Vichl in Catalonië te breken. De poging mislukte en hij werd gevangen genomen door generaal Dorreguray, die hem weldra weer de vrijheid en een vrijgeleide schonk. Een andere pas, die historische waarde heeft, is het laatste document dat Kolonel Henri van de Commune teekende, een paar uren voor dat de troepen van Versailles Parijs binnenrukten | |||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||
Van jonger datum zijn de vergunningen, hein verleend in Servië, en het Russische paspoort. I)it bestond uit het photographisch portret van deni special correspondent, van het keizerlijk zegel voorzien en geëndosseerd door de verschillende autoriteiten. Behalve al deze documenten, heeft de heer Forbes een aantal paspoorten gereed liggen, geviseerd voor de verschillende landen waar ze nog gevraagd worden. Hij bewaart ze in een kamertje dat hij zijn equipment-room noemt. Aldaar staan steeds gereed twee port-manteaux en een bullock-trunk. De eerste bevat zomer-, de tweede winterkleederen en de koffer een volkomen uitrusting naar Indië. Boven deze koffers hangen de rijlaarzen, de veldflesch en een revolver, terwijl een zak met sovereigns en napoleons op een veilige plaats in dezelfde kamer gereed ligt. Forbes is dus gereed om onmiddelljk te vertrekken, wanneer de order om te marcheeren komt, en dat zijn voorzorgsmaatregelen niet overbodig zijn, kan o.a. hieruit blijken, dat hij, vier uur nadat hij zijn aanstelling kreeg als correspondent, naar Indië vertrok met den prins van Wales, en eens een half uur na het ontvangen van de order, naar Dover stoomde op weg naar Spanje. Vijf jaren lang diende Forbes in het regiment der Royal Dragoons als vrijwilliger. In zijn vrijen tijd schreef hij vaak in Cornhill Magazine en St. Pauls over militaire onderwerpen, en toen een toenemend aantal kasbriefjes, die hij in de kazerne ontving, hem bewezen dat hij talent om te schrijven scheen te bezitten, verwisselde hij het zwaard tegen het machtiger wapen - de pen - en werd journalist. Hij schreef aanvankelijk voor den London Scotsman, en nam in het begin van den Fransch-Duitschen oorlog de benoeming aan van oorlogsoorrespondent van den Morning Advertiser. Zijne brieven trokken de aandacht van den heer J.R. Robinson, den directeur van de Daily News, die met den juisten blik van een voortreffelijk journalist, onmiddellijk een frisch en krachtig talent erkend had. Toen Forbes terugkeerde, na zijn kortstondig verblijf in Frankrijk, bracht het toeval hem in kennis met den heer Robinson. Eer hij voor den London Scotsman het werk hervatte, wenschte hij in een der groote dagbladen een brief te plaatsen, waarin hij de juiste positie der Duitsche en Fransche legers duidelijk uiteenzette. Hij stond in Fleetstreet met zijn kopij, aarzelende aan welk van de drie redactiebureelen in de onmiddellijke nabijheid hij zijn brief zou toevertrouwen. Hij liet het lot beslissen, en toen hij liet papiertje waarop Daily | |||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||
News stond, trok, wierp hij zijn brief in de bus van het beste dagblad dat er, dunkt mij, bestaat. Den volgenden dag was zijn brief reeds geplaatst; hierdoor aangemoedigd, bracht hij onmiddellijk den directeur een bezoek, om zich voor de levering van nog eenige artikelen aan te bevelen. Tot zijn niet geringe verwondering werd hij door den heer Robinson ontvangen, als werd hij door hem verwacht. De directeur reikte hem, zoodra hij binnenkwam, zijn aanstelling over als oorlogscorrespondent van de Daily News, en vestigde er zijn aandacht op, dat dienzelfden avond een mail-trein vertrok, die hem in staat zou stellen binnen twee dagen te Metz te zijn. Hij aarzelde eerst, want hij was pas teruggekeerd en vele redenen noopten hem om in Engeland te blijven, doch hij gevoelde dat hij zijn carrière gevonden had en vertrok een uur later. De instructies, welke de heer Robinson hem gaf, verdienen aandacht, want zij openden een nieuw tijdperk in de geschiedenis der journalistiek. Forbes zou geen gewone telegrammen zenden, met het korte bericht van het belangrijkste dat plaats had, maar hij zou zijn brieven in hun geheel overseinen. Hoe Forbes zijn lastgever begreep, en hoe hij zijn plicht vervulde, weet thans de geheele wereld. Het merkwaardig talent van organisatie, dat hij toonde, duidt aan dat hij als generaal op zijn plaats zou geweest zijn. Hij had de nauwkeurigste kennis van alle wegen en middelen van gemeenschap, waardoor hij van het slagveld de opmerkingen, aldaar neergeschreven, zoo spoedig mogelijk naar het naastbijgelegen telegraafkantoor brengen kon. Hij wist steeds het punt te kiezen, waar hij in staat was het nauwkeurigst zich een denkbeeld te vormen van hetgeen plaats had; hij wist te zien en op te merken, en had de verwonderlijke vaardigheid om onmiddellijk, nu rustende op een gebroken kanon, dan voortsjokkend op een ammunitiewagen, een aanschouwelijke, juiste beschrijving in gespierd Engelsch te geven van den veldslag, die onder zijn oogen plaats had. Meestal was hij bij elken veldslag een poos bij de voorhoede; hij ontzag gevaar noch vermoeienis; hij werd een paar keer gewond, doch, zegt hij steeds, ‘I always found the front the safest place;’ hij was, als de slag beslist en de beschrijving geschreven was, zijn eigen koerier en bracht zijn brief uren en uren ver, zonder te rusten en te slapen of te eten, om er maar voor te zorgen dat zijn blad het eerste en het beste was ingelicht. Het geluk diende hem vaak, gelijk het trouwens meestal moedige mannen, die hun plicht doen, helpt - en door geluk en handigheid | |||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||
slaagde Forbes er onder anderen in op de plaats tegenwoordig te zijn, toen Napoleon III zijn zwaard overgaf aan keizer Wilhelm. Zijn beschrijvingen van de veldslagen bij Metz maakten hem dra beroemd, en zoo juist merkte hij op, dat ofschoon hij zijn oordeel in de onmiddellijk verzonden brieven nooit controleeren kon door de opmerkingen van anderen, vele Duitsche officieren zijn beschrijvingen der veldslagen telkens hebben aangehaald als de nauwkeurigste en onpartijdigste. Toen Parijs zich moest overgeven aan de Duitschers, slaagde Forbes er in het eerst van alle journalisten in de stad te zijn. Hij had al zijn maatregelen daartoe genomen. Op een krachtig paard gezeten reed hij Parijs van de Noordzijde binnen; hij zag alles wat er te zien was, en na met goed humeur, tact en moed honderden zwarigheden overwonnen te hebben, gelukte het hem eenige uren later de stad weer uit te komen. In galop ging het nu naar Lagny, waar hij juist bij tijds aankwam om in een sneltrein te stappen, die hem naar Carlsruhe bracht. In den trein schreef hij een brief, welke drie kolommen van de Daily News vulde, en dien hij van Carlsruhe aan zijn blad seinde. Onmiddellijk keerde hij naar Parijs terug, waar hij een paar dagblad-correspondenten ontmoette, die juist hun beschrijvingen per post verzonden hadden - want er was geen gelegenheid tot seinen. Zij beklaagden hem dat hij eerst een dag later dan zij Parijs had weten binnen te komen, en ze verhieven er zich niet weinig op dat zij hem toch eens de baas geweest waren. Hij antwoordde niets, zoodat ze dachten dat hij zich zijn ongeluk bitter aantrok. Men kan zich hun verwondering voorstellen toen ze later ontdekten dat de Daily News alle Europeesche dagbladen drie dagen was voorgeweest met een uitvoerige dramatische beschrijving van de overgave van het uitgehongerde Parijs aan keizer Wilhelm. Niet minder goed overlegde hij het bij de tweede inneming van Parijs. Tijdens de Commune wist hij natuurlijk weer juist op het kritieke oogenblik in Parijs te zijn. In den namiddag van den bekenden Zondag at hij salade met generaal Dombrowski en verkreeg van hem al de inlichtingen, die hij noodig had. Een poos later, het vechten aanschouwende, werd hij beet gepakt door een troep communisten, die een barricade oprichtten voor het Palais Royal. Hij wist zich echter vrij te koopen door hun een goeden raad te geven. De communisten, wier moed en de kracht van wier overtuiging grooter waren dan hun krijgs- | |||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||
kunde, hadden een barricade gemaakt en daarachter twee stukken veldgeschut geplaatst. Ze hadden echter vergeten schietgaten te maken. Hun gevangene maakte hun hierop opmerkzaam en werd onmiddellijk in vrijheid gesteld als waardeering van zijn militaire bekwaamheid. Toen de strijd het felst was, werd hij echter door andere communisten opnieuw aangegrepen, en hij had te kiezen tusschen onmiddellijken dood en het deelnemen aan de verdediging van een barricade, welke van drie zijden door de troepen uit Versailles werd aangevallen. Toen men hem voor een oogenblik geen aandacht schonk, wist hij in een huis te vluchten en te ontsnappen. Parijs stond nu in brand, en bij het zien der vlammen, die uit het Hotel de Ville en de Tuilerieën sloegen, besloot Forbes een wanhopende poging te doen om de ontzettende tijding aan zijn blad te melden. Hij maakt onmiddellijk zijn plan. Gewapend met een officieele enveloppe met groote letters, geadresseerd aan koningin Victoria, weet hij de brandende stad uit te komen. Met honderden wachtend op een pont om de Seine over te steken, wist hij zich door de Duitschers het eerst te laten overzetten door het vertoonen van een anderen quasi-officieelen brief van den Britschen gezant aan lord Granville, minister van buitenl. zaken, gericht. Hij maakte zich meester van een paard en reed naar St. Denis. Hij schreef zijn prachtige aanschouwelijke beschrijving van het brandende Parijs in de mailboot tusschen Calais en Dover, waarop hij de eenige passagier was. Van Calais had hij aan de Daily News geseind vier kolommen plaats open te houden; om zes uur 's morgens kwam hij te Londen aan het bureel, en om acht uur verschenen honderdduizend exemplaren van de Daily News met het bewonderingswaardig verhaal van een ooggetuige. Toen de heer Robinson om half tien de redactiekamer binnentrad, vond hij Forbes in diepen slaap, met een Londensch adresboek tot hoofdkussen. Daar de brief van Forbes het eerste bericht gaf van den toestand in Parijs, was de opwinding in Londen buitengewoon groot. Dien zelfden middag werd den eersten minister in het parlement gevraagd of hij ook kon mededeelen of het ontzettend verhaal van de Daily News waarheid bevatte. De heer Gladstone antwoordde dat H.M. regeering verstoken was van alle berichten uit Parijs, doch dat hij ernstig hoopte dat het verhaal van de Daily News onjuist, ten minste overdreven was. Twee dagen later bleek, dat Forbes de waarheid en niets dan de waarheid medegedeeld had. | |||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||
Het is dezen kloeken man en voortreffelijken opmerker en schrijver, dien de journalisten van Engeland wenschen te eeren. Ze brengen hem deze hulde juist nu, omdat hij op het punt staat terug te keeren naar het oorlogstooneel in het Oosten, dat hij korten tijd geleden, door een ernstige ziekte aangetast, verlaten had. Meer dan ooit heeft hij zich in den tegenwoordigen ontzettenden oorlog onderscheiden. Hij woonde verleden jaar den Servischen oorlog bij, en stelde alle lezers van de Daily News in staat om een juist inzicht van den toestand te krijgen. Van den aanvang toonde hij aan hoe Servië niet bestand was tegen de Muzelmannen. Na den slag bij Djunis, die den oorlog besliste, was hij op een afstand van 137 Engelsche mijlen van de ‘basis zijner operaties’, gelijk hij de telegraafkantoren pleegt te noemen. Even voor zonsondergang vertrekkende, reed hij in 14 uur van Deligrad naar Semendria - een afstand van 100 Engelsche mijlen. Hij had zijn eigen zadel en reed op een gewoon postpaard, dat hij op elk station tegen een nieuw verwisselde. Te Semendria aangekomen, wist hij een tilbury te krijgen en reed naar Belgrado, vanwaar hij overstak naar Semlin. Dus gelukte het hem zijn allerbelangrijkste beschrijving den morgen na den veldslag te verzenden. Gedurende den tegenwoordigen oorlog heeft hij letterlijk in den zadel geleefd, overdag overal rondrijdende en 's nachts zijn berichten wegbrengend. Vernemende dat de eerste aanval op Plevna plaats zou hebben, reed hij tachtig mijlen ver naar het slagveld; den geheelen strijd - die een dag duurde - woonde hij bij; hij werd een paar keer door Bashi-Bazouks achternagezet, doch hij zag alles. Ten laatste konden paard en ruiter niet meer, en zoo moede was het dier, dat het zich aan de zijde van zijn meester uitstrekte, de kop op zijn knie leggend. Ze sliepen tot een nieuw alarm hen wekte. Zoodra het licht aanbrak, aanvaardde Forbes den tocht naar Sistova (een afstand van zestig mijlen). Toen zijn paard neerviel van vermoeienis, nam hij den zadel op zijn hoofd en liep naar Sistova, vanwaar hij zich naar Bucharest spoedde. Van Ploesti naar Cronstadt in Transylvanië reed hij weder op postpaarden, totdat hij van het telegraafbureel in deze laatste stad de bewonderenswaardige beschrijving en beoordeeling van den geduchten slag van Plevna afzond, welke drie dagen na den slag in Engeland zoo groote aandacht trok. Na den slag van 24 Augustus in den Shipka-pas, reed Forbes | |||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||
zonder ophouden, telkens versche paarden nemend, naar het Russische hoofdkwartier. Hij was er lang voor een der talrijke boodschappers en aides-de-camp aankwamen. Daar hij de eerste getuige van den slag was, werd hij opgehouden, om aan den Keizer en den Grootvorst verslag te geven van wat hij gezien had, en zette toen de reis voort naar Bucharest, vanwaar hij alle lezers van de Daly News weder in staat stelde om te zien wat hij gezien had. Ten laatste bezweek hij onder zijn taak; een kwaadaardige koorts greep hem aan, en hij was gedwongen naar Engeland te gaan om zijn geknakte gezondheid te herstellen. Hij besteedde zijn tijd aldaar om bondig en duidelijk het resultaat van zijn opmerkingen en ervaringen samen te vatten. Zijn opstel in The Nineteenth Century trok de aandacht van geheel Engeland. Met de meeste onpartijdigheid en kalmte vertelt hij, zoo objectief mogelijk, welken indruk Russen, Turken en Bulgaren op hem gemaakt hebben. Door kortelijk mede te deelen wat deze geloofwaardige getuige uit het oosten verklaart, meen ik een dienst te bewijzen aan allen, die zich een heldere voorstelling wenschen te maken van de ontzaglijke worsteling der erfvijanden. Ik zal de opmerkingen van Forbes aanvullen met die van twee andere getuigen: een Engelsch hoofdofficier, die oorlogscorrespondent van den conservatieven anti-Russischen Standard is, en den ‘Special Commissioner in Bulgaria’ van de Daily News, den heer J.A. Mac Gahan, den kameraad van luitenant Koolemans Beynen op de ‘Pandora’. Ze schrijven alle drie zonder hartstocht en onpartijdig als eerlijke zeer bekwame mannen, die veel van de wereld gezien hebben, en niet politisceeren, maar eenvoudig opmerken en verslag geven. Ik reken hun brieven onwaardeerbaar voor den geschiedschrijver der toekomst, doch ik geloof dat ze ook zeer de aandacht verdienen van hen, die niet den tijd hebben op die geschiedschrijvers te wachten en gaarne eenig begrip wenschen te krijgen van hetgeen in hun eigen tijd voorvalt. Aan Forbes geef ik 't eerst het woord, na nog even ter loops te hebben medegedeeld dat de Pall Mall Gazette, het meest hartstochtelijke en tevens best geredigeerde orgaan der anti-Russische pers in Engeland, het artikel van dezen correspondent van de anti-Turksche Daily News overnam met de volgende vereerende getuigenis: ‘Mr. Alexander Forbes is known as the most hardworking, | |||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||
most observant, and most fair-minded of all the newspaper-correspondents employed to watch the progress of the war. Writing for the Daily News, he had exceptional opportunities of seeing what was to be seen - opportunities of which his extraordinary energy enabled him to take full advantage. “We say without hesitation that his account of the Russians, the Turks and the Bulgarians, and of their doings since the war commenced, is far and away the most instructive as well as the most entertaining piece of writing, that has appeared on the subject since the war began.” Gedurende de vijf laatste maanden’, schrijft Forbes, ‘ben ik met de Russische soldaten opgetrokken tegen de Turken en in hun midden geweest op het slagveld; gedurende de drie laatste maanden heb ik hen in Bulgarije ten noorden van den Balkan vergezeld. Ik ben ooggetuige geweest van veel hardnekkige gevechten; herhaaldelijk was ik met kozakken of andere ruiterij in de verste voorhoede; ik heb Bulgaarsche gewesten doortrokken en ben in Bulgaarsche dorpen geweest, voordat Russische troepen zoo ver waren gekomen. Ik heb geleefd, gesproken en zaken gedaan met de Bulgaarsche bevolking, en heb met groote en voortdurende inspanning alles aangewend om hun waren toestand en werkelijken aard te ontdekken. Ik kan niet voorgeven van nabij bekend te zijn met de Turken, ofschoon ik elke gelegenheid gebruikt heb om te spreken met de Turksche gevangenen en met hen, die achtergebleven waren in of teruggekeerd waren naar hun dorpen. Tk heb opgemerkt wat zij gedaan hebben en wat zij nagelaten hebben te doen. Ik heb hun gedrag op het slagveld gezien, zoowel gedurende als na den strijd. Zeer buitengewone en eenige gelegenheden heb ik gehad om hen waar te nemen en ik mag zonder grootspraak verklaren, dat ik hard gewerkt heb om van de gelegenheid zoo goed mogelijk gebruik te maken. Toen ik mijn werk begon, geloof ik zoo volkomen vrij te zijn geweest zoowel van vooroordeelen als van bekendheid met het onderwerp, als het slechts mogelijk is zich voor te stellen. Mijn werk heb ik steeds in het bedrijvig leven gevonden; van binnen- en buitenlandsche staatkunde weet ik schandelijk weinig en ik moet trouwens erkennen dat ik er nooit belang in gesteld heb. Ik sprak dus enkel als ooggetuige, en ik vraag gehoor als een nauwkeurig waarnemer, die in zijn verslag zich beperkt tot hetgeen hij zelf gezien heeft. | |||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||
I. De Russen.De Rus bezit zoo veel aantrekkelijke hoedanigheden, dat het onvriendelijk moet schijnen om te zinspelen op een andere soort van eigenschappen. Hij is een alleraangenasmste kamaraad; onuitputtelijk is zijn goed humeur; vroolijk en blijmoedig verdraagt hij tegenspoed en ontbering; hij is zachtaardig, heeft een zekere oprechte, doch bescheiden grootmoedigheid en beschimpt zijn vijand nooit. Gedurende al mijn wederwaardigheden in Bulgarije, heb ik slechts twee lompe, onhoffelijke Russische officieren ontmoet. Men kan geen grooter vergissing begaan dan door te onderstellen dat de Russen een wantrouwend ras zijn. De ongekunstelde openhartigheid van het leger was zelfs zoo groot, dat zij een ernstige militaire fout genoemd moet worden. Spionnen konden ongemoeid in de legerkampen doen wat zij wilden, en ik twijfel dan ook niet of er moeten er steeds velen geweest zijn. Aan dagbladcorrespondenten werd, wanneer ze eens ontvangen en erkend waren, de grootst mogelijke vrijheid van beweging toegestaan; men liet hen niet alleen ongehinderd de stoutste opmerkingen maken, maar ze werden daartoe zelfs zoo ronduit aangemoedigd, dat deze behandeling ongeëvenaard genoemd moet worden in de jaarboeken van den oorlog. Er was iets grootsch, hoe onverstandig ze ook was, in de oprechtheid waarmede aan correspondenten, dikwijls een week te voren, de raad gegeven werd om zich naar het eene of andere punt te begeven, waar waarschijnlijk belangrijke gebeurtenissen plaats zouden grijpen. Generaals en stafofficieren aarzelden zelden om den nieuwsgierigen correspondent de bijzonderheden van hun beschikkingen mede te deelen of om hen te veroorloven de voorposten te bezoeken. Het zegt veel ter eere van de correspondenten bij de Russen, van wie velen noodzakelijk toch onervaren waren en het inzicht misten om te weten wat verteld mocht worden en wat het plicht was te zwijgen, dat zij hun verantwoordelijkheid gevoelden en den plicht van zelfbedwang vervulden. De Russische officier heeft al den schitterenden moed van zijn volk en ras; hij is geen snoever, doch vervult zijn plicht als iets wat vanzelf spreekt, beschouwt vechten als een deel van zijn dagtaak en doet het wanneer hem dit gelast wordt. Wat den Russischen soldaat betreft, hij is in mijn oogen de beste grondstof voor een soldaat, welke, zoo ver ik weet, de geheele | |||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||
wereld kan voortbrengen. Hij is onvermoeid in het marcheeren en draagt daarbij een zwaren last; de eene mijl na de andere legt hij blijmoedig af, zonder er op te rekenen dat hij altijd op zijn tijd voedsel zal krijgen, en hij begint bereidwillig een hardnekkig gevecht aan het einde van den laigsten marsch, gedurende welken hij geen voedsel over de lippen gekregen heeft. Hij mort nooit: letterlijk onverdragelijk moet hij geplaagd zijn eer hij over zijn officieren critiek zal uitoefenen. Van zijn kindsheid af aan ontbering gewend, kan hij tegen gebrek aan voedsel, en hij leeft van rantsoenen of gedeelten van rantsoenen - die bovendien slechts nu en dan verstrekt worden - waarvan de straathonden in Engelsche kazernes zich zouden afwenden. Zijn oprechte vroomheid, zijn volstrekste toewijding aan den Czaar en zijn aangeboren moed maken dat hij de gevaren van het slagveld met gewilligen, vaardigen en volhardenden moed onder de oogen ziet. Het is echter onontbeerlijk dat hij goed aangevoerd worde; niet zoozeer ter wille van den zedelijken moed, die gewekt wordt door een flink opperhoofd, maar omdat hij niet weet wat hij doen moet als iets ongewoons of onverwachts plaats grijpt. Hij is hiertoe niet in staat, doordien zijn redeneervermogen, door gebrek aan oefening, als het ware braak ligt. Wanneer hij aan zichzelf is overgelaten, merkt hij niet op en toont hij geen inzicht. Iemand moet voor hem denken en hem de vrucht van dat denken in den vorm van een bevel mededeelen, wanneer men er op rekenen kan, dat hij, zoolang zijn lichaamskracht het slechts even gedoogt, op de krachtigste wijze pogen zal het bevel te volbrengen. Doch indien niemand hem leidt, en geen officier in de nabijheid is, die het verstandelijk deel van zijn werk voor hem doet, dan geraakt de Russische soldaat in de war. Zelfs in zijn verwarring is hij echter nooit onderhevig aan paniek, en met een bloedend hart zagen we hem den 31sten Juli, met even bedroevende als edele stijfhoofdigheid, oprukken tegen Plevua om door de Turken gedood te worden, liever dan dat hij terugtrok, zonder het bevel dat geen officier meer in leven was om te geven. De Turksche soldaat is zijn meerdere door een natuurlijk begrip van de vereischten van den strijd. De Turk is een geboren soldaat; de Rus is een dappere boer, die tot soldaat gedrild is. Indien de Turk, voorwaarts trekkend, ziet dat hij blootstaat | |||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||
aan een aanval in de flank, dan heeft hij geen officier noodig om hem een frontverandering te gelasten; hij begrijpt den toestand onmiddellijk zelf; en juist dit is wat de Russische soldaat noch het aangeboren militaire inzicht, noch het verworven talent heeft om te doen.’ Belangrijk schijnt het mij deze beschrijving van den Russischen soldaat aan te vullen met die, welke een andere correspondent van hem geeft. De vertegenwoordiger van den Standard, die ook gedurende vele maanden het lief en leed van een veldtocht met de Russische soldaten gedeeld heeft, geeft de volgende beschrijving van hen. ‘De Russische soldaat is noch schoon, noch schitterend, noch ridderlijk. Hij geeft niets om roem, en blijft na vele jaren dienst niet veel beter dan een slechtgekleede, slechtgevormde boer, doch niettemin is hij de beste soldaat van Europa, want zijn mededinger, zoo niet zijn meerdere als soldaat, de Turk, wil men nu eenmaal enkel als Aziaat beschouwen. Man voor man zijn de vijanden, die nu tegenover elkander staan, elkanders wederga. In de geschiedenis van dezen oorlog is er geen episode geweest zoo verschrikkelijk en geweldig als de langdurige aanval der Turken op den Shipka-pas, die den 21sten Augustus begonnen is en op het einde van November nog niet is geëindigd. Die aanval is niet wetenschappelijk, zelfs niet yerstandig, maar hij is prachtig. De Russen zelve zouden wellicht niet den moed behouden hebben om dag na dag het hoofd te pletter te loopen tegen de borstweringen van rotsen in den Shipka-pas, en geen soldaten behalve de Russen zouden bij de verdediging volhard hebben gelijk Radetsky's krijgsmacht deed, totdat de handvol Russen versterking ontving. In een rijk, zoo uitgebreid als Rusland en door zoovele rassen bevolkt, zou men meenen dat het verschil van type tusschen de verschillende soldaten bijzonder groot moest zijn. Een soldaat uit de nabuurschap van den Arctischen cirkel, vermoedt men, zal er geheel anders uitzien dan een Duitscher uit de Oostzee-gewesten of een bewoner van Odessa. Nu bestaat er zeker in vele opzichten een ontzaglijk verschil onder hen; doch in gelaat, lichaamsbouw en krijgshaftige hoedanigheden lijken alle infanteristen wel broeders te zijn. In een Engelsch regiment vindt men tientallen, in een Duitsch honderdtallen van gezichten, die volkomen het Russische type wedergeven. Hij is niet groot maar. breedgeschouderd en sterk, en de uitdrukking | |||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||
van zijn gelaat toont boven alles goedhartigheid en een gemakkelijk humeur. Hij is onwetend en lichtgeloovig, en zij, die hem leiden, kunnen hem laten gelooven wat zij willen, maar zij kunnen hem niet wreed of ruw maken. Men zou te vergeefs de geheele wereld kunnen doorzoeken om mannen te vinden zoo moedig en tevens zoo vredelievend, vastbesloten en lijdzaam. In de zes maanden, dat ik in hun midden den veldtocht medemaakte, heb ik zoo goed als nooit een twist gezien. Ze verdragen zonder klacht allerlei soort van ontbering; ze zijn edelmoedig jegens elkander en goedgehumeurd en vriendelijk jegens den vreemdeling. Terwijl men dus den Russischen soldaat alle eer toekent voor zijn zachtmoedigheid en goed humeur, kan men echter soms twijfelen of onverschilligheid en gebrek aan zedelijke bedrijvigheid niet de voornaamste redenen van zijn voortreffelijk gedrag zijn. De Rus is bovendien slechts edelmoedig onder zekere omstandigheden. Hij geeft alles weg wat hij niet noodig heeft, maar zonder genade toont hij zijn zelfzucht, als hij dringend aan iets gebrek heeft. Het communistische stelsel, waarin de Russische boer is grootgebracht, versterkt deze beide gevoelens - vrijgevigheid met het overbodige en inhaligheid betreffende het onontbeerlijke. Ik wil hiermede niet zeggen, dat de Russische soldaat zelfzuchtiger is dan andere soldaten, maar enkel dat men zijn edelmoedigheid en goedhartigheid niet te veel vertrouwen moet. Wat hem verder bijzonder kenschetst is, dat in den Russischen krijgsdienst kapen en krabbedieven geen misdaad, geen zedelijk kwaad is. Iedere soldaat eigent zich toe wat hem onder de handen komt. Eerlijkheid schijnt een onbekende deugd te zijn bij de Moscovieten. Van den Kozak zegt men dat hij de officieren van zijn eigen sotnia niet besteelt, maar er geen gewetensbezwaar van maakt liet eigendom der andere officieren van het regiment in te palmen. Doch de liniesoldaat maakt geen onderscheid en legt de hand op al wat hij vindt. De Russische soldaat is noch vroolijk, noch wijs. Zijn liederen zijn eentonig, somber en zonder bezieling en verschillen daarin zeer van die der kozakken. Hij is dan ook een droefgeestig, weinig opgewekt mensch, al is hij ook zeer bereid om zich door anderen te laten vermaken. Zijn meest eigenaardige hoedanigheid is zeker lustelooze onverschilligheid. Tusschen de manschappen en officieren is de wederzijdsche verhouding vriendschappelijker en aangenamer dan in eenig | |||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||
ander leger. De officieren zijn buitengewoon vriendelijk, ze trekken zich het leed van den soldaat aan en doen zooveel mogelijk moeite om hun compagnie te beschermen tegen de tallooze roofvogels, waarmede ze steeds omringd is. Een aide-de-camp van den keizer van Oostenrijk hoorde ik luid zijne verwondering uitdrukken, dat geen soldaten ter wereld zoo toegegeven en “bedorven” worden. Het is dan ook waar dat de Russische officieren voor het comfort hunner manschappen zorgen, en hen zoowel op marsch als in het kamp op een goedhartige wijze bejegenen, welke het zeer aangenaam is te zien. Doch de officier der linietroepen heeft hetzelfde bloed en dezelfde denkbeelden als zijn onderhoorigen, en gelijk men de beminnelijkheid dezer laatsten niet te veel moet vertrouwen, heeft de zachtaardigheid der officieren ook hare grenzen. Wanneer de officier ten laatste driftig wordt, kan hij zeer ruw geweld tegen zijn soldaten bezigen. De officier is een niet al te nette, onwetende, beminnelijke man, die volgens geweten in alles zijn plicht poogt te doen, doch geen zeer verheven denkbeeld van zijn beroep heeft. De kolonel of generaal, de cavalerieofficieren en zelfs de lagere officieren in de garde zijn geheel andere menschen als hun wapenbroeders in de linieregimenten. Hij is tehuis in Parijs, bekend in Londen, en overal waar hij gaat wint hij vrienden. Reeds in zijn jeugd leert hij drie, vier talen; hij onderscheidt zich door in eenige zaken uit te munten, en kenschetst zich verder door een mannelijke, een weinig onbezonnen, maar sympatie wekkende bonhonmmie. Geen kameraad is zoo aangenaam als hij. Hij vertegenwoordigt in de 19e eeuw l'homme de qualité, wiens voortreffelijke manieren onze voorouders in de helft der 18e eeuw zoozeer bekoorden. Hij weet wellicht niet veel, maar op welke innemende wijze luistert en leert hij, hoe prettig en met welk een goeden smaak gebruikt hij onmiddellijk de inlichting, welke hem op ietwat onhandige wijze verstrekt is! Zijn knap uiterlijk doet hem op een Engelschman gelijken; zijn openhartige, vriendelijke beleefdheid, zoowel als zijn moed en gehardheid, zijn juist wat wij bewonderen. Zij hebben in den laatsten tijd veel geleerd. Geen prins of bayard verspilt zijn geld meer gelijk weleer geschiedde. De edelen zijn zeker armer dan ze in 1854 waren, doch ze hebben daarentegen gezond verstand en goeden smaak gewonnen. De zedelijke hoedanigheden van lieden, die zoo wellevend en vriendelijk | |||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||
voor vreemdelingen zijn, die zooveel van lachen houden en op zoo lichtzinnige, vluchtige wijze met hun kennissen omgaan, kan men niet gemakkelijk leeren kennen. Wat mij aangaat, ik geloof niet dat de Russen onoprecht zijn en ik ben er zeker van dat ze goedhartig zijn. Doch hun aangeboren lichtzinnigheid stelt lien soms bloot aan vrij begrijpelijk wantrouwen. Michelet schrijft ontzettenden onzin in zijn “Légende du Nord”, doch hij maakte hier als overal schrandere opmerkingen en zag als terloops op duidelijke wijze den waren toestand. Het Russisch karakter beschrijvend, dat zoo weinig in overeenkomst is met de Russische staatkunde, zeide hij dat het volk kwikzilver is, dat bijeengehouden en tot een zwaar gewicht samengekneld en bewaard wordt door de ijzeren hand van den winter. In Moscovië is het Duitsche element de vorst, die het kwikzilver bijeenhoudt. Niettegenstaande haar overdrijving blijft deze vergelijking den lezer steeds bij en vergeet hij haar nooit. Overal in Rusland heerscht de Duitscher, en overal is het zijn taak het kwikzilver bijeen te houden. Hierdoor alleen verkrijgen de Russen gewicht en kracht. Het kwikzilver bibbert en trilt en poogt te ontwijken; - de Duitscher is gehaat en denzelfden blinden maar niet onbegrijpelijken afkeer toonen de inboorlingen van Russen van hem als de Rumeniërs van de joden. Hij is hun schoolmeester, hun meerdere, hun drijver. Het Duitsche element alleen verhindert dat nihilisme niet reeds sinds lang in het rijk heersclit - indien men ten minste onder nihilisme chaos, een algemeene verwarring verstaat. Al hetgeen wij van de Russische officieren gezegd hebben is dan ook niet van toepassing op den officier, die Duitscher van geboorte of onmiddellijke afstamming is. Van deze zijn zeer vele in 't leger, en de meerderheid van haar rijst in rang boven haar kameraden. De keizerlijke familie moge hen haten, de troonopvolger moge op ruwe wijze weigeren een enkelen hunner in zijn tegenwoordigheid te zien, en moge zelfs iedere gelegenheid te baat nemen om hen te beleedigen, toch moet het Duitsche element telkens te hulp worden geroepen als het kwikzilver gebonden en vereenigd moet worden. De wetenschappelijke wapens in het leger vallen hem. als sprak liet vanzelf, ten deel. Met al zijn intelligentie en vlugheid van begrip kan de Russische edelman hierin niet met hem mededingen, en hij doet er trouwens niet veel moeite voor. Men mag als zeker aannemen, dat indien het Duitsche element uitgeput geraakte en het zuiver slavonisch ras in de worsteling | |||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||
voor het bestaan overwon, geen mogendheid in Europa vrees zou behoeven te koesteren voor Russische wapenen of Russische eerzucht. Doch dit kan moeielijk ooit het geval zijn. Duitsch bloed vloeit min of meer in de aderen van alle edelen. Men merkt het onmiddellijk op door het schoone type van gelaat en de bevallige figuur der officieren van hoogen rang.’ Wij hebben nu van onpartijdige getuigen, die geruimen tijd in hun midden verkeerden, en dat wel gedurende gevaren en strijd, wanneer het ware karakter der menschen onbewimpeld pleegt uit te komen, gehoord welke de kenschetsende eigenaardigheden zijn der Russen van lagen en hoogen rang. Wij staan niet stil bij het uitvoerig betoog zoo van den heer Forbes als van den hoofdofficier, waarin ze de meest overtuigende bewijzen en verzekeringen geven, dat de Russen op beschaafde en goedhartige wijze gewonden en gevangenen behandelen. Slechts terloops haal ik daarom den volzin aan, waarin de heer Forbes zijn ervaring in deze samentrekt: ‘The Russian of my experience is instinctively a humane man, with a strong innate sense of the manliness of fair play. The Turkish prisoners have ever seen well and even considerately treated’. Wij kunnen hierbij niet verwijlen, omdat een nog belangrijker onderwerp onze aandacht moet trekken indien wij ons een helder denkbeeld willen vormen van de Russen. De heer Forbes somt namelijk de redenen op van het betrekkelijk onvermogen der Russische legers om in den strijd zoo beslissend te slagen als de onbetwijfelbare voortreffelijkheid van hun ‘fighting material’, van hun moedige, geharde, geduldige soldaten zou moeten ten gevolge hebben. ‘Die redenen zijn drie in getal’, zegt de scherpzinnige opmerker, die zonder aarzeling den vinger durft leggen op de wond, die Rusland kwijnen doet en uitput. ‘Zij heeten 1o. veilheid en omkoopbaarheid 2°. een stelsel van begunstiging, met de kuiperij, die er een noodzakelijk gevolg van is; en 3o. een algemeen gebrek aan gevoel van verantwoordelijkheid bij de officieren van elken rang. Laat ons elk dier noodlotlige oorzaken afzonderlijk beschouwen. Ik beef hij de gedachte hoe hoog de omkoopbaarheid bij de rangen van het Russische leger is doorgedrongen, ik huiver als ik nadenk hoe laag ze nederdaalt. Ze doordringt en bederft het geheele militaire stelsel. Niet alleen beschouwt men het | |||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||
niet als een misdaad omkoopbaar te zijn, maar men acht het zelfs niet iets om beschaamd over te zijn. Schel en met een schril licht flikkeren diefstal en brutale ontvreemding van het geld van den staat den opmerker overal in de oogen. Een doorluchtig persoon, van hoogen rang in 't leger, die dicht bij den troon staat, heeft ijzermijnen. Hij wenscht dat ijzer te verkoopen voor het leger, dat er behoefte aan heeft, doch om zijn doel - een volkomen eerlijk en wettig doel - te bereiken, moet ook hij buigen voor het algemeen gebruik en ambtenaren omkoopen eer hij een contract kan sluiten. Een aannemer uit Weenen komt in het hoofdkwartier van den intendant, om laarzen te verkoopen aan het leger. Hij verneemt dat het tot niets dient om zijn aanbod ruiterlijk als een handelaar, die zaken wil doen, onmiddellijk bij de hoofden van het departement in te dienen; hij moet eerst “voorgesteld” worden. Hij vindt den waren persoon, die leveranciers en aannemers voorstelt, en komt met hem overeen op welke voorwaarden hij zal “voorgesteld” worden. De voorstelling heeft plaats en de aannemer toont zijn monsters, verklarende dat hij bereid is laarzen volgens het model voor zes roebels het paar te leveren. Hij krijgt tot antwoord, dat zijn bod wordt aangenomen, doch dat hij zijn factuur zoodanig moet opmaken dat de laarzen zeven roebels het paar kosten., ofschoon de betaling zal geschieden volgens zijn bod. De Russische regeering had een contract aangegaan met de directie van den Rumeenschen spoorweg. De directie legt haar rekening over, volgens welke zij tien millioen roebels moet ontvangen. Om betaling wordt gemaand, doch eer deze geschieden kon, was een scherpe controle der rekening en verantwoording van de spoorwegmaatschappij natuurlijk onontbeerlijk. De Russische ambtenaar, die dit doen moet, komt nu bij den directeur van den spoorweg en doet hem een voorstel. Het nazien der rekening zal een vorm zijn en blijven, op voorwaarde dat hij, de beambte, een fooi krijgt van een halve roebel voor elke duizend roebels, wier betaling hij gemakkelijk en geleidelijk laat plaats hebben, in plaats van door een scherp, ja vijandig nazien der rekening, last, uitstel en ergernis te veroorzaken. Nu schijnt een commissieloon van vijftig kopekken voor elke duizend roebels slechts een kleinigheid, doch over een som van tien millioen, bedraagt deze dus touri (gelijk men die fooi noemt) de aardige som van ƒ 1200. - Een ander voorbeeld. Schier nergens is de opgestapelde voorraad | |||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||
van levens- en krijgsbehoeften voor het Russisch leger door een afdak beschut tegen regen en wind. Dit is het geval in geen der voornaamste stapelplaatsen, noch in Bucharest, noch in Fatesti, noch in Simnitza, noch te Sistova of Braila. Waarom zou men dit ook doen, wanneer het in het belang is van alle betrokkene partijen - met uitzondering van den staat en van het leger - dat het onvermijdelijk gevolg van die nalatigheid zal plaats hebben, namelijk het bederven en verrotten van een groot deel van den opgestapelden voorraad? De aannemers worden betaald volgens de hoeveelheid, welke zij op bepaalde plaatsen leveren; hun winst is verdiend wanneer het werk is verricht; hun winst vermeerdert naarmate nieuwe leveringen noodig blijken. Iedere opzichter, ieder die toeziet en controleert, heeft een kleiner of grooter deel in des aannemers winst, en het is dus in aller belang, dat het weder ongelukkig veel nadeel toebrengt aan den voorraad. Ieder, die bewijzen wil zien van dit algemeene plunderstelsel, heeft Rumenië slechts te bezoeken en zijn oogen open te houden. Een Fransch correspondent, die weinig trek had om naar het front van het leger te gaan, en toch zijn vrijen tijd gebruiken wilde, heeft zich beziggehouden met het opteekenen van alle gevallen van omkooping en bedrog in het Russische leger, waarvan hij de overtuigende bewijzen kon verkrijgen en overleggen, Hij zal zijn boek uitgeven wanneer de oorlog over is en hij dat veilig doen kan. Zijn opgave zal de geheele wereld - in zooverre ze Rusland niet kent - verbazen. Ik loop echter vast in zooverre op zijn onthulling vooruit, dat ik durf verzekeren, dat elk artikel in gebruik bij het Russische leger of dat tot zijn voeding strekt, eer het in handen der soldaten komt, meer dan het dubbele kost van hetgeen het bij een redelijk eerlijke administratie kosten zou. Van een ander en nog verachtelijker omkoopbaarheid - de veilheid van mannen van wie men betere zaken verwachten kon, en die toch voor geld verraders willen worden en geheimen en geheime documenten te koop aanbieden - durf ik niet spreken. Het onderwerp is al te treurig.’ Nu de heer Forbes er van spreekt dat hij van deze laagheid niet te veel durft zeggen, mag ik wel even de aandacht vestigen op den ridderlijken moed, dien hij toont om de andere schandalen zoo openlijk te brandmerken. Niet gering is die moed. Straks gaat hij weer naar het Russische leger en is hij te midden dier mannen, wier zonden en gebreken hij zoo openlijk heeft durven | |||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||
aan de kaak stellen. Dit dient opgemerkt te worden, indien men wil beseffen hoe vertrouwenswaardig en eervol de getuige is, die ons den toestand in het Oosten beschrijft. ‘De tweede reden van de betrekkelijke zwakheid van het Russische leger is het stelsel van begunstiging,’ zoo gaat de heer Forbes voort. ‘De Russische officier heeft geen verdiensten noodig, indien hij slechts een “kruiwagen” weet te vinden om zijn doel te bereiken. Met behulp van een “kruiwagen” wordt een jong officier kolonel en voert hij bevel over den grijzen veteraan van menigen moeielijken veldtocht, die vele eereteekens draagt, doch nog steeds eerste luitenant is. Zoo schijnt het bij het begin van dezen oorlog wel het streven geweest te zijn, om iederen bevelhebber, die zich vroeger onderscheiden had, te weren uit den actieven dienst. Slechts ten laatste heeft men zijn toevlucht genomen tot een man als Todleben. Generaal Kauffmann, de veroveraar van Khiva, liet men achter, om zijn heldenfeiten op zijn gemak te kunnen overdenken. Bariatinsky werd niet aan de vergetelheid ontrukt, waarin men hem lang gelaten had. Van Kotzebue's ervaring maakte men geen gebruik, en Tchernaieff, die met een hoop ongeoefende Servische landweer de Turken vier maanden lang staande had gehouden, werd eerst beleedigd door het aanbod van het bevel over een brigade in Azië, en werd ten slotte gedwongen zich te verwijderen uit het leger, op aandringen van den grootvorst Michaël, die niet dulden kon dat deze voortreffelijke generaal en schitterende soldaat met zulk een geestdrift ontvangen was in zijn hoofdkwartier. Daarentegen werd een man als Nepokoitchizky hoofd van den staf. Zijn eenige aanspraak daarop berustte op de kennis, welke hij in 1853 van den Rumeenschen oever van den Donau verkregen had. Hij maakte op mij steeds den indruk van een superieur soort van sergeant van den staf; altijd had hij tabellen en registers in zijn hand. Hij is een man, die zwijgt, omdat hij niets te zeggen weet. Levitsky, de sous-chef van den staf, is een jonge professor, zonder eenige ondervinding; dogmatisch, aanmatigend, doch met een ijzeren wil, die, geholpen door zijn onbekwaamiheid, een der voornaamste redenen was van de misgrepen in den aanvang begaan. Doch hij is binnen de veilige omheining der “protectie” en houdt zich staande, niettegenstaande de ontevredenheid en de protesten van het leger. Wanneer men eens binnen die omheining is, ontgaat men zoo al geen | |||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||
afkeuring en hoon, dan toch openlijke ongenade. Indien er iets in de geschiedenis van dezen oorlog zeker is, dan zal het wel zijn dat prins Schakoffskoy had moeten terechtstaan en gecasseerd had moeten worden wegens insubordinatie en openlijke ongehoorzaamheid aan bevelen in den veldslag bij Plevna van 30 Juli. Doch hij staat nog aan het hoofd van een afdeeling en heeft, zoover als ik weet, zelfs geen rechtstreeksche berisping gekregen. In vroegere dagen zou generaal Krüdener naar Siberië zijn gezonden wegens de tegen alle militaire begrippen indruischende weerspannige daad van een aantal dagbladcorrespondenten bijeen te roepen en te pogen zijn nederlaag door hun tusschenkomst voor de geheele wereld te verontschuldigen, door het openbaar maken van bij uitstek geheime bevelen, welke hij gedwongen was geweest te gehoorzamen.’ Nog enkele voorbeelden van denzelfden aard geeft de heer Forbes, en dat wel met evenveel vrijmoedigheid, als bleef hij voortaan altijd ver van de door hem gehekelde hoofdofficieren. ‘Elke Russische kring’, zoo gaat hij voort, ‘is een brandpunt van onwaardige kuiperij, zoowel aan het hof als in het kamp, in het hoofdkwartier, het regiment en het bataljon. Men leeft in oppervlakkige vriendschap met elkander, doch de een poogt den ander een beentje te lichten en in zijn plaats “in de gunst” te komen. Het groote nadeel van dezen alles doordringenden geest van intrigue is dat hij gedeeltelijk de aandacht aftrekt van de vervulling van een wezenlijken en ernstigen plicht. Een officier kan niet al zijn geestkracht wijden aan de beoorloging der vijanden van zijn souverein, wanneer hij een gedeelte van zijn tijd en zijn kracht verspillen moet om den man in de tent links te onderkruipen, of om te verhinderen door zijn buurman rechts op zijde geduwd te worden. Ongelukkig genoeg bezit dan ook de man, die het vaardigst intrigeert en 't dus het verste brengt, slechts zelden de hoedanigheden, welke toch noodig zijn voor den hoogen rang, dien hij door kuiperij veroverd heeft. Het gebrekkig gevoel van verantwoordelijkheid, waarvan ik reeds gewaagde, is grootendeels een gevolg van het kwaad zooeven besproken. Doch bovendien schijnt het mij toe, dat het gebrek aan die degelijkheid, welke juist een gevolg is van een levendig gevoel van verantwoordelijkheid, den Russen geheel eigen, ja aangeboren is. Ze zijn niet degelijk grondig in het voorbereiden en organiseeren. Het Oostersche in de afkomst | |||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||
der Russen leidt tot laissez-faire - belet den geduldigen, volhardenden, blokkenden ijver van den Noordduitschen soldaat. Niemand acht zich rechtstreeks verantwoordelijk voor het ontbeerlijk herstellen van een brug, en de brug blijft ongemaakt. Een divisiegeneraal ontvangt het bevel twee van zijn regimenten in het vuur te zenden. Onder een boom staat juist zijn maaltijd gereed. Een Duitsch of Engelsch generaal zou zijn voedsel onaangeraakt laten en al zijn aandacht wijden aan zijn werk; zijn stafofficieren zouden wedijveren in ordelijke pogingen om het bevel juist en snel uit te voeren, en zouden hun best doen om vergunning te krijgen zelf mede op te trekken. Volgens alle waarschijnlijkheid wordt zulk een bevel door een Russisch generaal daarentegen op de volgende wijze ontvangen - en ik ben ooggetuige geweest van zulk een tooneel. De generaal endosseert de order en zendt die met denzelfden adjudant, die haar hem bracht, aan den brigadier, terwijl hij en zijn fainéant-officieren van den staf - die reeds lang in den zadel hadden moeten zitten - in de schaduw van den boom op hun gemak hun luncheon blijven gebruiken. Toen ik van den Shipkapas terugkwam, terwijl de uitslag van het gevecht aldaar zeer hachelijk stond, liet de opperbevelhebber mij ontbieden, om uit mijn mond te vernemen hoe de toestand was. Een diepen indruk maakte het op mij, dat met uitzondering van monseigneur zelf, niemand scheen te gevoelen dat de generale staf, en ieder lid er van, een innig overweldigend, alles beheerschend belang had bij den uitslag van dien verschrikkelijken strijd. Men besprak het onderwerp met levendige belangstelling, met veel nieuwsgierigheid, doch voornamelijk op den toon en in den geest als het gevecht besproken zou worden in een officierensociëteit in een der neutrale landen. Met uitzondering van den grootvorst, scheen niemand te beseffen dat ook hij een groote verantwoordelijkheid in deze droeg. Ik verliet het kamp met het vreemde gevoe! dat ik, de vreemdeling en buitenlander met uitzondering van den prins alleen, de man was die de diepste bezorgdheid, de innigste deelneming gevoelde, denkende aan den strijd en zijn mogelijke gevolgen. Behalve in het vechten zelf, dat hij van ganscher harte doet, is er ontzaglijk veel dilettantenwerk in het krijgsmansleven van den Russischen officier. Algemeen veronachtzaamd wordt het groote militaire voorschrift dat, indien men slagen wil, iedereen zonder uitzondering, in zijn rang en plaats, de hand aan | |||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||
het werk moet slaan, als hing van hem persoonlijk alles af, en als waren zijn leven en eer bij het al of niet slagen betrokken. Een woord nog betreffende den Czaar, eer ik van de Russen afstap. Ik wensch het welbegrepen te hebben, dat geen woord van hetgeen ik gezegd heb, op hem van toepassing is. Zijn positie moet den oprechtsten eerbied en diepste sympathie wekken, en dat wel oprechter en dieper naarmate men zijn karakter meer leert kennen en waardeeren. Hij is een waar vaderlander, die ernstig arbeidt aan het welzijn van zijn land. Doch hij werkt en streeft te midden van hinderpalen; hij worstelt in de kern van opgezamelde, ingeroeste belemmeringen en struikelblokken, waarvan het besef en inzicht een voor het oogenblik machteloozen toorn moet wekken en een bezorgdheid, die op ontzettende wijze hem schokken, ja soms een wanhoop wekken moet, die hem in 't harte treft. Hij is niet verantwoordelijk voor de groei en opkomst van dat ellendige stelsel, dat de levenskracht van het Russische leger ondermijnt, al moet hij ook inzien welk een noodlottige vloek het voor dat leger is. Hij is de Hercules niet, die zulk een Augiasstal kan reinigen, doch in 't uur van schrikkelijke beproeving moet hij walgen van de afschuwelijkheid die hij ziet, met een weerzin, te ondragelijker omdat hij voor het oogenblik machteloos is. Uit volle overtuiging geloof ik, dat de Czaar de Rus is, die in alle onzelfzuchtigheid het jammerlijkst lijdt, als een onheil het leger treft.’ Wanneer wij de verklaringen der verschillende getuigen die wij geraadpleegd hebben - al belet plaatsgebrek ons ook hen allen aan te halen - straks resumeeren, dan zullen wij de aandacht er op vestigen, dat zij allen met dezelfde waardeering en eerbied van het achtingswaardig hoofd van den Russischen staat spreken. | |||||||||||
II. De Turken.‘De Turken,’ zegt Forbes, ‘hebben vele ernstige fouten begaan in hun oorlogvoeren; doch twee hunner vergissingen zijn zoo ontzaglijk groot, dat ze al de andere in de schaduw stellen. De Turken zijn barbaren, onmiskenhare barbaren; ze hebben part noch deel aan onze beschaving; hun godsdienst en zijn voorschriften, hun oorsprong, hun vasthouden aan hun traditie, maken hen onwaardig in den Europeeschen familiekring te worden opgenomen. Nu heeft men beweerd dat, dit zoo zijnde, in Europa | |||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||
geen plaats voor hen is, doch met dit onderwerp heb ik niets te maken. Ik moet alleen opmerken dat, indien voldingend bewezen is dat zij in ons werelddeel niet tehuis behooren, de taak nog te vervullen blijft dit vonnis uit te voeren, en deze taak zal voor hem, die haar aanvaardt, geen vacantiewerk zijn. Ondertusschen zijn zij barbaren en bewonen zij Europa. Het zou volkomen bestaanbaar zijn geweest met hun positie als barbaren, die aangevallen worden, om de volgende woorden tot alle belanghebbenden te richten: “Wij wenschen den oorlog niet, doch indien iemand het geschikt acht ons aan te randen, waarschuwen wij hem dat wij barbaren zijn en ons als barbaren zullen verdedigen. Onze godsdienst gebiedt ons de onbarmhartige slachting der ongeloovigen. Zoo men ons aanvalt, zullen wij kwartier vragen noch geven; wij zullen volgens onze gewoonte onze gewonde vijanden martelen, verminken en vernielen, want wij willen onze bewegingen niet belemmeren door gevangenen mede te sleepen. Onze krijgskreet zal zijn: dood aan de christenen. Gij hebt er recht op dit te hooren, want de kennis van ons voornemen kan invloed hebben op uw besluit.” Deze waarschuwing hebben de Turken niet gegeven, doch ze hebben geregeld gehandeld volgens haar letterlijken inhoud. Ik zelf heb groote stapels wreed verminkte Russen op de slagvelden gezien. Ik heb, zonder een veldkijker noodig te hebben, de Bashi-Bazouks na een mislukten aanval der Russen zich zien storten op de gewonden, om onder de oogen der geregelde Turksche troepen met woeste bloeddorst de Russen af te maken. Deze wijze van vechten heeft haar onvermijdelijke uitwerking op den Russischen soldaat, die aarzelt dit nieuwe afzichtelijke gevaar van het slagveld te gemoet te gaan. In plaats echter van ronduit te waarschuwen, dat dit hun wijze van oorlogvoeren was, hebben de Turken warm en koud willen blazen; ze hebben willen voordeel trekken van hun barbaarschheid en tevens met den os der beschaving willen ploegen. Terwijl ze moorden en verminken en nooit genade schenken, hebben ze telkens jankend en leugenachtig een kermend beroep gedaan op Europa's medelijden, en de bepalingen ingeroepen dierzelfde conventie van Genève welke zij verloochenden. Terwijl ze den bijl en het hakmes zwaaiden van onbarmhartjge wilden, hebben ze gehandeld als een hoop kijvende leugenachtige oude vrouwen, en gekakeld en geschetterd over | |||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||
de door hen verdichte, uit de lucht gegrepen schendingen van het volkenrecht, welke hun vijanden zouden gepleegd hebben. Ze hebben dus den hardvochtigen doch begrijpelijken stelregel opgeofferd van onbuigzame getrouwheid aan een barbaarsche wijze van oorlogvoeren en hebben de rechtspraak erkend van een hof, waarmede ze verstandig hadden gedaan zich niet in te laten. Dit is een groote fout geweest en dat wel een fout, welke hun wellicht oneindig meer kosten zal dan uitdagend verzet tegen de westersche begrippen zou gedaan hebben. De tweede ernstige fout door hen begaan, is daarentegen een gevolg van een te beschaafde wijze van oorlog voeren. Toen ze verkozen hadden zich niet op krachtige wijze te verzetten tegen het oversteken van den Donau door de Russen en zij terugtrokken voor den vijand, was het van de Turken een ernstige militaire fout, dat ze niet het geheele grondgebied verwoestten, dat ze ter beschikking van den vijand lieten. Zelfs indien het gewest uitsluitend bewoond ware geweest door hun eigen volk, zou het toch hun krijgsplicht geweest zijn den oogst te vernielen en de dorpen tot het laatste huis te verbranden om zich door een woestenij te dekken. Dweepzieke philanthropen zouden gejammerd hebben over het onmenschelijke van deze handelwijze, doch verstandige lieden zouden met leedwezen erkend hebben dat het een der noodzakelijkheden van den altijd wreeden oorlog was. De Russen zouden geen verwijt hebben doen hooren, denkende aan het voorbeeld van zulk terugtrekken, door hen zelven weleer gegeven. En indien de aanhaling van andere gevallen van denzelfden aard uit later tijd ter verontschuldiging noodig ware, dan had men kunnen wijzen op den Amerikaanschen burgeroorlog - een oorlog tusschen broederen - toen tallooze keeren van dezen militairen voorzorgsmaatregel gebruik werd gemaakt. De geheele Turksche bevolking had last gekregen uit Konstantinopel om zich terug te trekken: enkel Bulgaren, de geloofsgenooten van den vijand, bleven achter, lieden die met zijn streven zich vereenigden, en afkeerig waren van de Turksche overheersching. De Turken konden weten dat zij als gidsen, spionnen, waterdragers, houthakkers, handelaars, hun “bevrijders” zouden dienen, en toch liet men hen in het bezit van huis en eigendom. In plaats van een woestenij, lieten de Turken een land, overvloeiend van melk en honig, achter zich, bewoond door de vrienden van Rusland,- en dit was uit een militair oogpunt een weergaloos | |||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||
waanzinnige daad. Wanneer men de groote gebreken van het Russische stelsel van toevoer der levensmiddelen in gedachten houdt, is het noodeloos verder stil te staan bij de gevolgen, welke een tactiek gehad zou hebben, die in 't verlaten gewest geen korenschoof of huis had overgelaten. Het is mijn taak niet om na te gaan waarom de Turken dit niet deden. Men kan zeggen dat zij het nalieten uit gebrek aan inzicht, in hun haast of uit zorgeloosheid, en dan zijn geen andere redenen noodig. Doch het gevolg is in elk geval geweest dat den Bulgaren nameloos leed bespaard is geworden. Indien de Turken beweren dat ze hun eigenbelang dus opgeofferd hebben uit menschlievendheid, is het moeielijk goede gronden vinden om dit tegen te spreken. Ik heb gezegd, dat de Turken barbaren zijn, en zich als onbarmhartige wilden gedragen wanneer hun krijgsmansbloed aan 't gisten is; doch met deze wreedheid is niet onbestaanbaar een soort van goedmoedige toegevendheid of verdraagzame onverschilligheid, wanneer niets geschied is om den woesten aard op te wekken. Ik geloof dan ook, vertrouwende op mijn eigen oogen en ooren, dat de Turken - het heerschende ras krachtens eigenschappen, die, tot het duizendjarig rijk komt, de heerschappij aan een ras verzekeren - toestonden dat de Bulgaren - het onderworpen ras krachtens eigenschappen, welke, zoolang ze onveranderd blijven, een ras steeds ondergeschikt maken aan den een of ander - er volstrekt niet slecht aan toe waren.’ De heer Forbes haalt ten bewijze eenige voorbeelden aan van de welvaart der Bulgaren en van de manier, waarop de Turken, toen zij terugtrokken, hen gespaard hebben. Toen de Turken later weder een gedeelte van het door hen ontruimde gewest bezetten en ontdekten dat de Bulgaren de door hen achtergelaten eigendommen geplunderd en vernield hadden, namen ze ontzettend wraak op de Bulgaren die in de dorpen waren overgebleven en niet langer Russen hadden om hen te beschermen. Slechts wanneer ze getart of opgewonden zijn, meent de heer Forbes, dat de geregelde Turksche soldaten toegeven aan hun barbaarschen aard. Wij gewaagden reeds van den lof, welken hij den Turkschen soldaten toekent wegens hun voortreffelijke geschiktheid voor vechten. Alle getuigen zijn het dienaangaande eens. De militaire correspondent van de Times verklaart: de Turksche soldaat is gehard en bij uitnemendheid moedig. Indien hij door En- | |||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||
gelsche officieren wierd geoefend en aangevoerd, zou hij letterlijk alles vermogen. Hij heeft altijd met de grootste vastbeslotenheid achter aardwerken gevochten en heeft steeds met wanhopenden moed den aanval gedaan, wanneer die noodig was. In vroeger dagen verdedigde hij vestingen tot het uiterste, en bestormde steden met buitensporige woede. Zijn fout is steeds een gebrek aan organisatie geweest, waardoor de legers niet zeer mobiel zijn, terwijl het geheele bestuur der troepen in het honderd loopt na een nederlaag. Hij is nog steeds bereid om te vechten zonder soldij en slecht gevoed. Hij verdedigt zich nog koppig en valt met woede aan. Maar zijn oude fouten zijn nog even zichtbaar als zijn oude deugden. Door gebrek aan voldoende mobiliteit en overleg liet hij b.v. de Russen den Donau oversteken schier zonder tegenstand te ondervinden. Zoowel de artillerie als de infanterie is beter gewapend dan de Russische; de Turken hebben geheel en al de overmacht op zee, en toch hebben ze weinig partij weten te trekken van al deze voordeelen.’ De wijze waarop de Turken in Bulgarije, Bosnië enz. regeeren wordt door geen der getuigen in bescherming genomen. Turkije wordt door het ergste despotisme, dat denkbaar is, bestuurd, want het is een oligarchie van satrapen, die pachas heeten, en die over een bevolking heerschen, waarvan de meerderheid, die werkzaam en rijk is, een ander geloof dan dat hunner meesters is toegedaan. Het Ottomanisch gouvernement regeert afschuwelijk of, beter gezegd, het regeert in het geheel niet Alle getuigen komen hierin overeen, dat zoowel de Christenen als de Turken verschrikkelijk onderdrukt worden, ofschoon over het algemeen - doch volstrekt niet overal - de Christenen het meest te lijden hebben. De Turken zelve zijn niet de weergalooze schelmen, waarvoor vele ijveraars in Engeland en Oostenrijk hen houden, en zijn evenmin de ridderlijke Saladins, voor welke andere dwepers in Engeland en Hongarije hen pogen te verslijten. Ongetwijfeld beging de heer Gladstone een ongelukkige fout, toen hij hen ‘het eenige ras, dat voor geen verbetering vatbaar is’ noemde, al is het ook zeker dat ze zoo onveranderlijk stationair blijven als de vadsigste conservatief zou kunnen wenschen. Hun goede manieren en wellevendheid, hun heldenmoed en doodsverachting maken dat de vreemdelingen, die hen leeren kennen, over het algemeen met veel waardeering van hen spre- | |||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||
ken. Doch ze zijn lui en laten de hun onderworpen rassen voor hen werken. Ze roeien hen niet uit en veroorloven hun door rustelooze werkzaamheid geld te verdienen; doch ze ontzeggen hun de meest gewone rechten en behandelen hen altijd met minachting en nu en dan met wreed geweld. | |||||||||||
III. De Bulgaren.De Bulgaren hebben de aandacht der geheele wereld getrokken, toen verleden jaar, na een poging tot opstand, de Turksche regeering benden Circassiërs en geregelde troepen naar Bulgarije zond, om door geduchte wraakneming de uitbreiding van den opstand te beletten. Meer dan 15,000 personen, voornamelijk vrouwen en kinderen, zijn toen vermoord, na het meest nameloos lijden te hebben doorgestaan. Officieel onderzoek, door de Engelsche regeering ingesteld, zoowel als de getuigenis der heeren Schuyler en Mac Gahan, heeft dit ontzettend feit wereldbekend gemaakt. De heer Forbes zegt van de dus verijdelde poging tot opstand het volgende: ‘Aanhoudende pogingen zijn gedaan om het belang en den omvang te verminderen van de organisatie, welke den opstand voorbereidde, die op zoo kinderachtige wijze mislukte en waarvoor de straf zoo tragisch was. Doch deze pogingen vermogen niets tegen de feiten. Toen Tchernaieff verleden winter in Engeland was, vertelde hij mij al de bijzonderheden van de uitgebreide vertakkingen, welke de organisatie, die den opstand voorbereidde, in Bulgarije had. De bewijzen hiervan had hij van de verschillende buitenlandsche comités gekregen, toen hij door het zuiden van Rusland en Rumenië naar Servië ging. Wij weten hoe zwak en verspreid de pogingen tot opstand feitelijk geweest zijn; doch dit was enkel het gevolg van het onpractische gedrag der samenzweerders en van de flauwhartigheid der Bulgaren. Ten noorden van den Balkan brak de opstand in het geheel niet uit, doch men moet niet denken dat er daarom geen voorbereiding toe gemaakt was. Toen hier en daar in Bulgarije pogingen tot opstand geschiedden, hadden de Turken juist de handen vol. Montenegro en de Herzegowina gaven hun veel last, en Servië maakte zich gereed tot den oorlog. Andere opstanden dreigden in verschillende gedeelten van het groote, onsamenhangende rijk. De opstand in Bulgarije was er ten minste een, welke ze in staat | |||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||
waren uit te stampen en te vernietigen. De barbaar was getart, en zijn wild bloed deed zich gelden. Wij weten allen wat geschiedde in de ongelukkige streken, waar hij wraak nam. Het kan zeker de taak niet zijn van eenig man van eer, om als verdediger op te treden der Turksche wilde beesten, die in die verschrikkelijke dagen moordden, vernielden en onteerden. Doch daarentegen is verontwaardiging ook misplaatst tegen wilde dieren, die hun instinct volgen, als ze uitgedaagd zijn. Het is dwaasheid toornig te zijn op den olifant, die, door waanzin aangegrepen, zijn drijver onder de pooten vermorzelt.’ De heer Forbes heeft, gedurende zijn verblijf onder de Bulgaren ten noorden van den Balkan, een grooten weerzin tegen hen opgevat. ‘Volgens mijn ervaring,’ zegt hij, ‘hebben de Bulgaren minder eigenschappen geschikt om vriendschappelijke achting en belangstelling te wekken dan eenig ander ras, welks karakter ik gelegenheid had te bestudeeren. Doch ze hebben niettemin eenige goede hoedanigheden. Zij hebben voorspoed genoten door noeste arbeidzaamheid, en dat wel in zekere mate onder moeielijke omstandigheden, en dit is ontegensprekelijk een verdienste. Het strekt eveneens zonder twijfel ten gunste van den Bulgaar, dat hij den naam van Christen draagt, ofschoon de bewijzen van zijn christendom, die ik heb leeren kennen, voornamelijk hierin bestaan, dat hij een kruis slaat, eer hij de paarden aanzet voor het rijtuig, dat hij verhuurd heeft voor het dubbele van hetgeen het waard is, na tallooze keeren den naam van Christus te hebben aangeroepen, ten bewijze dat hij gelijk had in zijn verzekeringen, dat hij geruïneerd zal worden door zoo weinig te vragen. Men kan hem een zekere openhartigheid niet ontzeggen, gelijk wanneer hij b.v. bedaard den Rus, die zich beklaagt over de wijze waarop hij zijn bevrijders afzet en bedriegt, ten antwoord geeft dat de Turken goed genoeg voor hem waren en hij niet gevraagd heeft bevrijd te worden. Niettemin begreep hij ontzaglijk spoedig wat zijn bevrijding beteekende en toonde dit door onverdragelijke aanmatiging; hij gaat met zijn ossenkar niet uit den weg voor een rijtuig, dat, uitwijkend, de veeren breekt, en in de steden speelt hij den baas. De Bulgaren werden zwaar en willekeurig door de Turken belast en hadden soms veel te verdragen van den zaptieh of polietieagent. Wanneer zij een Turk op den weg ontmoetten, moesten zij van hun paard stijgen en zich buigen. De pas in het land gebrachte Circassiërs zijn hun een doorn | |||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||
in het vleesch, doch deze plaag kan zeer verminderd worden door oordeelkundige geschenken van gevogelte en graan aan den moullak van het district. Ik zeg dus niet dat het leven aangenaam was voor de Bulgaren, maar het was, zoo ver ik vernomen heb, verdragelijk genoeg. Het was een lot waartegen de Britsche philanthroop gaarne zou zien dat vele der ongelukkige daglooners in Engeland en der armen in de achterwijken van Londen het hunne verruilden. Ik weet dat de Russische boer, die den Donau is overgetrokken om den Bulgaar te bevrijden, als hij zijn rijke akkers, zijn vee en paarden ziet, verwondering en afgunst gevoelt en wenscht dat hij half zoo onderdrukt wierd.’ Mac Gahan, Schuyler en de Engelsche consuls in hun verslagen hangen een geheel ander tafereel op van het leven en lijden der Bulgaren en der andere onderworpen rassen. Zij ontkennen niet, dat de Bulgaren graan telen en ossen bezitten, doch ze verzekeren dat, als de boer zijn oogst binnenhaalde, de Turken zich meer dan de helft er van toeëigenden en hem aanhoudend tot heerendiensten verplichtten. De regeering verkoopt het garen der belastingen aan hem, die het hoogste bod doet. De aannemers gaan rond met een groot gewapend gevolg en maken zich meester van alles waar zij zin in hebben, en onder deze zaken behooren vaak de vrouw, de dochter of de zuster der boeren, die gedwongen zijn hen zoo lang als zij verlangen te herbergen. De Bulgaren mogen geen wapenen bezitten en weerstand is meestal onmogelijk. Goud alleen stelt den echtgenoot of vader soms in staat zijn geliefden los te koopen van namelooze schande. Wat de Bulgaren steeds te verdragen hadden, kan o.a. blijken uit het volgende. Toen de Engelsche secretarissen van legatie, Baring en Calvert, juist een jaar geleden, in naam der regeering onderzoek deden in Bulgarije en de Muzelmannen zich daar zorgvuldig in acht namen, redde hun tusschenkomst alleen enkele keeren Christenmeisjes, die door de Turken van haar vaders werden opgeëischt voor hun harem. Toen in een dezer gevallen de vader weigerde, sloeg de Turk hem met zijn sabel tegen den grond. De Engelsche consul-generaal, wijlen kolonel Longworth, een philo-Turk, naar het hart der Britsche Tories, moest in zijn verslag zelf erkennen: ‘the forcible abduction of Christian girls is an abuse which calls urgently for correction.’ Het verslag van consul Abbott kan bovendien licht geven over | |||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||
de medeplichtigheid der Turksche regeering aan deze misdaden. ‘A custom prevails here,’ zegt hij, ‘to exempt from military conscription a Mussulman young man who elopes with a christian girl, and whom he converts to his faith, This being a meritorious act for his religion, it entitles him, as a reward, to be freed from military service.’ Opmerking verdient vooral Mac Gahan's getuigenis aangaande de Bulgaren. Hij heeft veel langer in hun midden verkeerd dan Forbes, en was ten zuiden van den Balkan, waar Forbes nooit den voet zette, getuige van de gebeurtenissen der beide laatste jaren. ‘De Bulgaren verdienen volstrekt niet de beschuldiging, dat ze even slecht zijn als de Turken,’ zegt hij. ‘Ze zijn noch engelen, noch duivels; doch toen het juk, waaronder ze eeuwen lang gekromd zijn gegaan, hun plotseling van de schouders genomen werd, hebben ze minder wraak genomen en zich aan een geringer aantal misdaden schuldig gemaakt jegens hun onderdrukkers en vijanden, dan wellicht eenig ander volk onder de zon plegen zou in dezelfde omstandigheden. Ze zijn inhalig; ze bedriegen en misleiden; doch deze fouten zijn het natuurlijk gevolg van een eeuwenlange dwinglandij en een verschrikkelijke worsteling voor het bestaan, gevoerd onder omstandigheden, die hun allen ongunstig waren. Doch niettegenstaande al hun vrekkige gierigheid en gouddorst, is er een zaak, welke zij altijd hooger geschat en geëerd hebben dan alle wereldsch goed. Dat is hun godsdienst, dien zij de eeuwen door zijn trouw gebleven, niettegenstaande wreede vervolginig, en ofschoon de onafhankelijkheid en het gemakkelijk leven van het heerschend ras en den heerschenden godsdienst ieder wachtten. en ook velen ten deel vielen, die hun godsdienst verzaakten ter wille van den God van Islam. Zij zijn een rustig, vredelievend, hardwerkend, zuinig volk, dat meer geschikt is voor beschaving en het beschaafde samenleven, dan wellicht een enkel der slavonische rassen.’ Wanneer wij resumeeren wat de verschillende getuigen in het oosten van de Russen, Turken en Bulgaren zeggen, moeten: we beginnen met de erkentenis dat het moeielijk is zich reeds nu een juiste voorstelling van de Bulgaren te maken. Wanneer zij eenmaal door vrijheid en gedeeltelijke zelfregeering tot zelfbewustzijn gekomen zullen zijn en toonen wat ze vermogen, zal het, dunkt mij, eerst mogelijk wezen een denkbeeld te vormen van hun waarschijnlijke toekomst en ontwikkeling. Tot dien | |||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||
tijd is het, gelijk Grant Duff opmerkt, verstandig zich niet te veel op te winden ten hunnen gunste. Men zou aangaande hen dezelfde vergissing kunnen maken, welke men in Lord Byron's tijd betreffende Griekenland maakte. Het is wel is waar zeker dat de Bulgaren niet dezelfde fouten hebben als de Grieken, doch ze kunnen er andere hebben, nog noodlottiger voor zelfregeering en ontwikkeling. Niet straffeloos blijft een volk eeuwen lang gebukt onder het juk der Turken. Eer men echter de getuigenis van Forbes betreffende de Bulgaren te onvoorwaardelijk aanneemt, herinnere men zich wel de schets van zijn leven en karakter welke ik in 't begin van dit opstel gegeven heb. In de oogen van een moedigen, oprechten, doortastenden, ietwat ruw-mannelijken Engelschman moeten de fouten en zwakheden van de Bulgaren onduldbaar zijn. Voor de laagheden en lafhartigheden, door een dwinglandij van eeuwen gekweekt, zal zulk een natuur waarschijnlijk dieper weerzin, ja walging gevoelen dan voor de onbarmhartigste, hardste onderdrukking door moedige barbaren uitgeoefend. Zij die zoo juist mogelijk over de Bulgaren willen oordeelen, zullen wel doen de geschriften van Lord Strangford te bestudeeren en moeten vooral niet nalaten te lezen wat de heer Longworth in zijn verslag, in 1867 aan het Parlement voorgelegd, opmerkt. Zeer suggestief en leerzaam is ook het verslag in datzelfde jaar door consul Blunt uitgebracht over den toestand der Bulgaren ten zuiden van den Balkan. Het boek, waaruit men de levendigste indrukken krijgt van de Slavonische gewesten van Europeesch Turkije - en dat zich bijzonder goed laat lezen - is het reisverhaal der dames Mackenzie en Irby, dat in 1867 werd uitgegeven en waarvan onlangs een nieuwe druk verscheenGa naar voetnoot1. Zonder hartstocht en vooroordeel vindt men in dat boek het normale leven der onderworpen rassen beschreven, en leert men de verhouding kennen tusschen hen en de regeering zoowel als tusschen hen en die Muzelmannen, welke, van renegaten afgestamd, te gelijk hun buren en meesters zijn. Het beroemde boek van den heer Palgrave ‘Essays on Eastern Christians’, dat in 1872 verscheen, geeft alleropmerkelijkste kijkjes hier en daar, en verdient te meer aandacht omdat de juist- | |||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||
heid der opmerkingsgave van den schrijver bevestigd werd door het uitkomen van de meeste zijner profetieën. Nu vijf jaar geleden reeds maakte hij opmerkzaam op wat hij de ‘Mahometan revival’ in het rijk van den Sultan noemde. Eer men het bewezen acht, dat het juk der Muzelmannen in de laatste jaren niet nauwer dan voorheen gekneld heeft om de gebogen nekken der Bulgaren, mag men wel overwegen wat hij van de herleving der Muzelmansche dweepzucht zegt. De vijf bewijzen, die hij van die herleving aanvoert, zijn te kenschetsend om ze niet aan te halen.
De waarheid van een andere zijner toen gemaakte opmerkingen moet Rusland thans wel het eerst van allen erkennen. Hij zeide: ‘Islam is even now an enormous power, full of self-sustaining vitality, with a surplus for agression; and a struggle with its combined energies would be deadly indeed.’ Een getuige, die zoo juist opmerkte, verdient dus zeker aandacht. Wanneer wij vergelijken wat de Engelsche consuls en de heeren Schuyler, Forbes en Mac Gahan van het ontstaan van den opstand zeggen, die de aanleiding tot den oorlog was, dan komen wij, geloof ik, tot de slotsom, dat hij in de eerste plaats het gevolg was van een onverdragelijk belastingstelsel en volkomen oneerlijke gerechtshoven, aanleidingen die in Holland's opstand tegen Spanje eveneens van zooveel invloed waren. Slechts in de tweede plaats hebben godsdiensthaat en opstoking van Russischen kant tot den opstand medegewerkt, ofschoon de herle- | |||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||
ving van Muzelmansche dweepzucht het slavenjuk - juist toen et verlicht had moeten worden - op ondragelijke wijze verzwaarde. Het ergste, wat men kan zeggen van de ontzettende gruwelen in Bulgarije door de Turken gepleegd bij het onderdrukken van den opstand, is dat zij niets buitengewoons waren; ze waren slechts op eenigszins grooter schaal aangericht dan tot nu toe placht te geschieden. De Turk deed wat hij altijd doet als hij er kans toe ziet. Hij herhaalt slechts wat hij in Griekenland, Chios, Cyprus en later in Damascus gedaan heeft. Niettemin is de invoer van wilde Circassiërs in Bulgarije, om door wreede vervolging en ontzettende barbaarschheid het volk af te schrikken van elke poging tot opstand, voldoende om den Turk te brandmerken als de vijand der rassen, waarover hij heerscht. De voorname reden, dat Turken en Bulgaren elkander haten, is dunkt mij deze: het Christelijk en het Muzelmansche deel der bevolking hebben een verschillenden groei en wasdom. Terwijl de Christenen zich betrekkelijk snel ontwikkelen, brachten honderd jaren weinig verandering in den toestand van het heerschende ras. De korte geschiedenis van de vestiging der Turken in Europa, zegt een scherpzinnig schrijver, is deze, dat zij, zelfs na aftrek van de meerdere kracht, welke dweepzucht en barbaarschheid hun gaven, individueel en gezamenlijk de meerderen waren van hen, die ze overwonnen. Deze meerderheid is echter minder geworden, al is ze nog volstrekt niet geheel verdwenen; doch de omstandigheden en het eigenaardige karakter van den godsdienst en de inborst der Turken schijnen onwederstaanbaar de strekking te hebben, om te maken dat in Europa's tuin den Christenen de toekomst behoort, terwijl de kracht der Muzelmannen aldaar tanen moet. De oostelijke Christenen mogen, behalve de fouten en zonden van andere Christenen, ook nog hun eigen tekortkomingen hebben en bijgeloovig en twistziek zijn, toch beteekent zelfs deze oostersche vorm van het Christendom in het oosten vooruitgang en ontwikkeling, en is Mohammedanisme in Turkije synoniem met stilstand en achteruitgang. Enkel ten gevolge van den onderlingen naijver der groote mogendheden hebben de Turken zich zoo lang op het door hen in Europa veroverd grondgebied kunnen handhaven, en in de laatste dertig jaren hebben ze geen anderen post vervuld dan dien van zaakwaarnemer en zetbaas van Engeland in het Oosten. | |||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||
Dat de Turk op schandelijke wijze regeerde, wordt door zijn beste vrienden zelfs niet ontkend, al verklaren ze ook dat die mishandeling en onderdrukking van geheele rassen geduld moeten worden ter wille van het Europeesche evenwicht en van de veiligheid van een overlandweg naar Indië, dien Engeland in later jaren wellicht eens besluiten zal aan te leggen. De gebeurtenissen volgen elkander zoo snel op, dat menigeen wellicht reeds vergeten is, hoe de conferentie der mogendheden te Konstantinopel verklaarde, dat het Turksche wanbestuur zoo ondragelijk was geworden, dat tusschenkomst ten behoeve der verdrukte Christenen thans noodzakelijk was. Ten gevolge van Engeland's weigering hebben de mogendheden niet gezamenlijk het van hen afhankelijke Turkije tot de orde geroepen, maar is de plicht om het vonnis der conferentie uit te voeren aan de rasgenooten der verdrukten overgelaten. Men moet derhalve vooral niet vergeten dat de christelijke onderdanen, die tegen de Porte opstonden, daarvoor redenen hadden, welke opstand tot een eersten plicht maken. De Andrassynota verklaarde, met instemming van al de mogendheden, ‘dat de rayahs van Bosnië en de Herzegovina gebukt gaan onder een ondragelijk slavenjuk; dat de Porte, daar zij steeds haar plechtigste beloften gebroken heeft, niet langer vertrouwd kan worden en dat het dus volstrekt noodig is dat de mogendheden in staat worden gesteld zich op daden in plaats van op programma's te beroepen.’ Wanneer we een overzicht nemen van hetgeen de verschillende getuigen in het Oosten hebben medegedeeld aangaande den Russischen veldtocht, dan springt in het oog, dat de Porte in dezen oorlog alle voordeelen geniet, van welke haar vrijmoedige, brutale oneerlijkheid niet de minste is. Zij heeft zich sinds tal van jaren tot de tanden toe gewapend en heeft met veel geestkracht steeds geweigerd de beurs der Europeesche renteniers te ontzien om de beste achterladers en sterkste gepantserde schepen der wereld te krijgen. Ze heeft met het geld van anderen op de edelmoedigste wijze rondgesprongen en zich voor rekening van haar crediteuren voorbereid op den vroeg of laat onvermijdelijken oorlog met Rusland. Zij kan op de meest roekelooze wijze geld en menschenlevens opofferen, want hare minachting voor de beschaving, gepaard met haar fatalisme, maakt dat ze niet voor de toekomst zorgt, terwijl de gebeurtenissen van den oorlog haar krediet op de geldmarkt geen | |||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||
schade kan doen, wegens de niet onbeslissende reden dat ze geen krediet meer heeft. Doordien ze in al de eeuwen, dat ze als meesteresse heerscht over Europa's tuin, zich ongeschikt getoond heeft voor de taak van een beschaafd gouvernement, is zij bijzonder geschikt voor oorlogvoeren. Barbaarschheid heeft hare voorrechten. Een slagersknecht is beter uitgerust voor een straatgevecht dan een net gekleed heer. De oorlog kan aan Turkije niet het honderdste deel van het nadeel toebrengen, dat hij in een beschaafd land veroorzaakt. Het heeft weinig handel en minder fabrieken; het bezit geen groot netwerk van spoorwegen en mist de honderden zaken en belangen, die in Rusland door den oorlog lijden. Geen prachtige rijke steden bevat het, voor welker vernietiging of belegering het zou kunnen vreezen. Turkije is blijven bestaan en de maatschappij is er bijeengehouden door landbouw - en geen vijand kan de vruchtbaarheid van den grond rooven - en door het leger - terwijl evenmin een vijand de krijgshaftige, geërfde hoedanigheden van een ras kan rooven, dat steeds ten koste van anderen geleefd heeft. Indien Oostenrijk b.v. even weinig bezorgd had kunnen zijn voor zijn voorspoed, zijn middelen van bestaan, zijn krediet als Turkije is, dan had het na Sadowa waarschijnlijk nog wel jaren lang den strijd kunnen voortzetten, doch de regeering moest denken aan haar krediet, had hare ambtenaren en soldaten te betalen en kon niet het geheele land laten verwoesten. Barbaarschheid heeft dus merkwaardige voorrechten. Een ander voorrecht ontleent Turkije aan zijn positie. De Russen moesten aanvallen, rivieren en bergen overtrekken en ver van hun basis een militaire kaste beoorlogen, die zich verdedigde achter forten en verschansingen en bergen die natuurlijke vestingen zijn. Welke ontzaglijke voordeelen de achterladers geven aan verdedigers, die door aarden wallen beschut zijn, is algemeen bekend en kan tot opbeuring strekken van kleine volken, die zich willen verdedigen en bijtijds maatregelen nemen. Door al die voorrechten en den moed van geregelde troepen en Bashi-Bazoeks hebben de Turken zoo lang weerstand kunnen bieden aan de Russen, doch vele kenteekenen beginnen te bewijzen dat Turkije uitgeput geraakt, en dat zijn Aziatische gewesten niet langer een voldoend aantal troepen ter slachting kunnen zenden. Een vrij overtuigend bewijs hiervan is, dunkt | |||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||
mij, de omstandigheid dat den Montenegrijnen toegestaan wordt de met zooveel moeite en verlies verkregen overwinningen van Mehemet Ali en Suliman Pacha nutteloos te maken. Indien er nog soldaten beschikbaar waren, zou de Porte zich de vernedering besparen van de aanhoudende nederlagen, die haar troepen lijden van de manhafte bergbewoners. Indien Engeland niet tusschenbeide komt, zal, geloof ik, de tegenwoordige oorlog de geschiedenis van den Amerikaanschen burgeroorlog herhalen, en zal het Noorden winnen doordien het Zuiden wegens uitputting ten slotte niet meer kan. Voor Rusland is deze oorlog de grootste crisis in zijn geschiedenis. Men kan, dunkt mij, Wallace's boek over het rijk van den Czaar niet lezen en aandacht schenken aan hetgeen Forbes en de andere correspondenten over de Russen in dezen veldtocht mededeelen, zonder tot de overtuiging te komen, dat een krachtige hervorming van het binnenlandsch bestuur van Rusland onontbeerlijk is geworden. Zoo Rusland ook al arm is in vergelijking met de groote Europeesche mogendheden, zoo beschikt het toch over grenzelooze schatten en krediet in vergelijking met Turkije. Het heeft de kracht van een betere beschaving, doch denkend aan de groote toekomst, welke het rijk wacht, kan de Russische regeering, juist door haar meerdere beschaving, niet uit het oog verliezen dat die toekomst in de waagschaal zou worden gesteld door een te roekeloos verspillen van menschenlevens en schatten. Rusland toch zal, hoe de oorlog ook eindigen moge, uitgeput uit den strijd komen. Het zal een militaire en financieele reorganisatie behoeven, die niet binnen een twintigtal jaren zal kunnen worden ingevoerd. De oorlog heeft bewezen dat de Czaar over millioenen onderdanen beschikt, wier karakter en hoedanigheden veel beloven voor de toekomst, mits men groot geduld met hen hebbe en geen te snelle ontwikkeling eische. Rusland's wedergeboorte laat nog ontzaglijk veel te wenschen over. Men denkt onwillekeurig aan Czaar Nikolaas, die van spijt er ergernis stierf over de desorganisatie van zijn strijdkrachten, welke in den Krimoorlog bleek, wanneer men verneemt dat ook den tegenwoordigen Czaar bijna het harte breekt, nu hij diezelfde desorganisatie in Bulgarije moet aanschouwen. Het is voor hervormers als den Czaar steeds een bittere ondervinding, dat hervormingen niet in korten tijd kunnen slagen. Gedurende de 22 jaren, dat hij voor Rusland's wedergeboorte | |||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||
geijverd heeft, is de moed der soldaten niet verminderd, doch de opvoeding en vorming der officieren zijn evenmin verbeterd, als de organisatie van het commissariaat en de eerlijkheid van de administratie. Ontzettend is de onbarmhartige wijze, waarop de ambtenaren en aannemers den staat bestelen en het publiek knevelen. Hetgeen de heer Forbes dienaangaande met zulke moedige openhartigheid zegt en dat bevestigd wordt door de rapporten van den heer Schuyler, zal er echter ongetwijfeld veel toe bijdragen om de aandacht van het Russische volk op dit schandaal te vestigen. In een land, dat door een alleenheerscher bestuurd wordt, heeft men de machtige controle niet, welke door een parlement en publiciteit worden uitgeoefend, en het is verre van onmogelijk, dat dit in Rusland weldra algemeen gevoeld zal worden. Van het gebruik, dat de Russen maken zullen van de ervaring in dezen oorlog opgedaan, zal de toekomst van hun land grootendeels afhangen. Wanneer men leest wat al de getuigen op het oorlogstooneel van de tot soldaten gedrilde moedige, goedhartige, welwillende Russische boeren zeggen, krijgt men sympathie voor die mannelijke eenvoudige soldaten, die, zoo we ons niet vergissen, eens geteld zullen worden onder de martelaren die, ten nutte der menschheid, voor een groot doel gevallen zijn. Indien men hulde brengt aan den lichamelijken moed en de krijgshaftige hoedanigheden van de Turken, wier doodsverachting door hun godsdienst wordt gekweekt, dan zijn de dappere Russische boeren nog grooter hulde waardig, omdat zij ter wille der menschheid die ontzaglijke tijgers bestrijden, wier woeste wijze van vechten hen het meest geducht maakt voor gevangenen en gewonden. Rusland doet, voor 't eerst sinds zijn bestaan, iets voor de algemeene belangen der menschheid, en aan de dappere soldaten, die de oligarchie der Turksche satrapen bestrijden, schenk ik, met Goldwin Smith, reeds in gedachte een plaats naast de vrijwilligers van den Amerikaanschen burgeroorlog, die ook aan een afschuwelijke slavernij een einde maakten. Zelden is een oorlog gevoerd, welks gruwelen het hart zoo ondragelijk pijnigen. Doch te midden van al die ellende en smart en verschrikking, te midden van het nameloos lijden der duizenden, is er een troost die hoop geeft en de hoofden omhoog richt. Der volken | |||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||
vrijheid is niet ongelijk aan 't kind, dat wordt gebaard in doodsangst en in smarten, doch dat juist door die bittere weeën dubbel dierbaar wordt aan haar, die 't onder 't hart gedragen heeft. Vrijheid is een spruit van adellijken huize en wordt, niet ongelijk aan de ridders van 't verleden, grootgebracht te midden van gevaren en in wilden strijd. Vrijheid werd, gelijk Kingsley zeide, onder de kinderen Israëls geboren in den eersten Paaschnacht, te midden van doodsangst en verschrikking, terwijl er een kreet door Egypte ging, en de eerstgeborenen dood lagen in elk huis en de woeste stormwind de wateren van de Roode zee scheidde. Ik geloof dat de vrijheid en ontwikkeling, zoo der rassen, die Europa's tuin bevolken, als die der Russen, op dezelfde wijze in onze dagen ook geboren worden onder gruwelijk lijden, en eindelooze verschrikking. Zonder eenige vooringenomenheid voor Rusland geloof ik dit. De groote zaak van den vooruitgang en de ontwikkeling der menschheid heeft soms vreemde voorvechters, tot wie het: geneesheer, genees u zelven, met recht kan gezegd worden, en in dit geval wordt de edele zaak der vrijheid door een autocraat geholpen. En voor dien autocraat persoonlijk is het gemakkelijker sympathie te gevoelen dan voor het stelsel, dat hij vertegenwoordigt, al is dit ook waarschijnlijk het eenige stelsel, dat, tot nu toe, met de ontwikkeling der Russen in overeenstemming was. Met de hulde, door Forbes den Czaar gebracht, kan ik mij best vereenigen. De bevrijder der Russische lijfeigenen is een man, wien alle liberalen eeren kunnen. Met groote voldoening kan men zijn levensloop gadeslaan; hij heeft alles gedurfd en ondernomen dat zelfzuchtige, zinnelijke despoten vermeden zouden hebben, en hij wordt gedreven door een onmiskenbaren wensch om zijn land te hervormen en te verbeteren. De oorlog werd geëischt door een groot en invloedrijk deel van zijn volk, en hoe aarzelend de Czaar aan dien eisch toegaf is algemeen bekend. Ik geloof, dat Rusland door de meest gemengde en verschillende beweegredenen tot dien oorlog gebracht is. Het is even kinderachtig als beleedigend om te onderstellen, dat het volk geen krachtige sympathie gevoelde voor hun ras- en geloofsgenooten, de Slavonische Christenen, die zuchtten onder het Turksche juk. De Russen zijn noch onverschillig noch onmenschelijk en het spreekt dus vanzelf, dat ze hartelijk medelijden gevoelden voor | |||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||
de rayahs, die aan de genade der Turken waren overgeleverd. Doch ten allen tijde heeft Rusland's regeering getoond, dat de sympathieën van het volk ondergeschikt zijn aan haar belangen en eerzucht, en het heeft zeker niet weinig tot den oorlog geleid, dat Rusland tot de tanden gewapend aan de conferentie deel nam. De woorden van vrede, gesproken door een man, die dreigend het zwaard heft, falen wel eens veel indruk te maken. Toen Turkije weigerde aan Europa's eischen toe te geven, maakte de Russische regeering - die den tijd gekomen achtte om de kluisters af te werpen, door het onstaatkundige tractaat van Parijs gesmeed, gebruik van de volksgeestdrift, om te gelijk voor de Bulgaren en zichzelf in het strijdperk te treden. Niettegenstaande de zeer gemengde beweegredenen, welke tot de oorlogsverklaring geleid hebben, treedt Rusland thans op, vrijwillig of niet, om een einde te maken aan een onrechtvaardig en demoraliseerend bestuur, welks verkeerdheden door zoovele nota's, memorandums en conferentiën erkend zijn. Men kan sympathie gevoelen voor dit doel of gevolg der oorlogsverklaring, zonder daarom geestdrift voor Russische instellingen te gevoelen. Er zijn er wel, die beweren dat men, door voor Rusland de overwinning te hopen, zich verklaart ten gunste van dwinglandij, de onderdrukking van Polen, verbanning naar Siberië, Joden-vervolging en een kruistocht tegen de Mohammedanen, doch deze redeneering is overmoedig en baldadig. De liberalen, wier juist instinct hun dreef om in den Amerikaanschen burgeroorlog partij te trekken voor het Noorden, werden niet gedreven door liefde voor de negers, maar door een duidelijk inzicht van de ware oorzaak van den strijd, door hartstocht voor vrijheid en afkeer van slavernij. Onpartijdig is mijn sympathie voor de verdrukte rassen, die onder het Turksche juk zuchten, en voor de moedige geduldige Russische boeren, die hen bevrijden, waarschijnlijk niet. Ik gevoel te diep de schande van het lot, dat ze hebben moeten dragen, en de mogelijkheid eener gezegende ontwikkeling en vooruitgang, zoo hun meesters verslagen worden, om niet partijdig te zijn te hunnen gunste. Doch ik schaam mij deze partijdigheid niet. Niet volkomen onbegrijpelijk toch acht ik de voorkeur, welke velen met mij geven aan een christelijke monomie, een op arbeid gegrondveste maatschappij, boven een van buit en het werk van anderen levend stelsel als dat | |||||||||||
[pagina 589]
| |||||||||||
der overheerschende Turken, wier veelwijverij en vadsige roerloosheid ons niet met bewondering vervullen. Sentimenteel moge de sympathie zijn, welke ik voor de slachtoffers der Circassiërs en Bashi-Bazouks gevoel, o.a. omdat ze Christenen zijn, die de kiemen van de oogsten der toekomst in hun geloof bezitten, doch die sentimentaliteit is wellicht toch nog achtingswaardiger dan die ziekelijke, verwijfde onpartijdigheid, welke zoo schuchter en angstig er naar streeft om toch voor alles en boven alles godsdienstige verdraagzaamheid te toonen, dat zij haar zenuwachtige belijders tot de belachelijkste soort van partijdigheid dwingt. Want in hun gejaagdheid om toch vooral geen vooroordeel te toonen, en ten bewijze hoe ideaal vrijzinnig ze zijn, vermijden ze al wat onbillijk is tegen Muzelnannen en Aziaten door de nijdigste, bitterste onrechtvaardigheid te betoonen jegens Christenen en Europeanen. Ik verkies mijn partijdigheid boven hun onpartijdigheid; ik schaam mij niet in de naamlooze verontwaardiging gedeeld te hebben over de gruwelen, door de Turken in Bulgarije gepleegd, en ik verkies die vulgaire, burgerlijke, ouderwetsche onverdraagzaamheid tegen onrecht en barbaarsche wreedheid boven de nieuwmodische, kieskeurige, nauwgezette, minachtende verdraagzaamheid, welke zich haar afkomst schaamt en zich niet flinkweg onverschilligheid durft noemen. Ik hoop dat dit opstel, onverschillig of men het eens zij met mijne gevolgtrekkingen of niet, velen leiden zal tot aandachtige, waardeerende studie van hetgeen de getuigen in het Oosten mededeelen. Aan mijn opstel durf ik zelf deze verdienste toeschrijven dat er geen enkelen keer de afschuwelijke misleidende phrase in gebezigd is van ‘de Oostersche quaestie.’ Want zoo de moedige, bekwame journalisten, die in het Oosten opmerken en getuigenis geven, mij iets overtuigend bewezen hebben, dan is het wel dat er niet één, maar, gelijk Grant Duff zegt, wel twintig oostersche quaesties zijn, aangaande de meeste van welke Europa's staatslieden tot nu toe weinig wisten, doordien steeds de getuigen ontbraken, die thans in het Oosten de ooren en oogen zijn van het belangstellend Westen.
Nov. 1877. Charles Boissevain. |
|