| |
| |
| |
Españolismo of Spanje bovenal.
(Vervolg van Deel 171, blz. 531.)
Geen beter middel om een volk, dat ten spijt van zijn grootsch verleden toch in onbeduidendheid en kleingeestigheid dreigt weg te zinken, weer op te heffen en tot het besef van eigen kracht terug te brengen, dan door het te wijzen op den welgelukten strijd der vaderen tot handhaving of herwinning hunner onafhankelijkheid, zoo beweert Perez Galdos. De vaderlandsliefde en het nationaliteitsgevoel van een volk kunnen nooit te groot en te levendig zijn, volgens hem. Zweep die op, overtuig het volk dat elke aanval op zijn zelfstandigheid vruchteloos en ijdel moet blijven zoolang het één is van wil en doel en bereid alles op te offeren behalve zijn nationaliteit, en ge bewijst aan dat land den grootsten dienst waarmede men het steunen kan, omdat alleen de natie die op zich zelve vertrouwt op den duur onverwinbaar is.
Met onvermoeiden ijver gaat Galdos voort met de vervulling van de vrijwillig opgenomen taak, den tijdgenoot moed in te blazen door hem de wakkerheid zijner vaderen voor oogen te houden. En waarlijk, niet lang behoeft hij daarvoor in de geschiedenis van het nog pas verdwenen geslacht in Spanje te bladeren om overvloedig stof te vinden voor zijne opwekkende volksverhalen. De verdrijving der Franschen uit Spanje in 't begin dezer eeuw is zoo overrijk aan tafereelen welke luide getuigen, dat de oude moed en ridderlijkheid nog geenszins verflauwd zijn of verloren gegaan in dat land. De kracht der Engelsche wapenen moge onmisbaar zijn geweest om den vijand over de grenzen terug te werpen, toch zou zelfs die hulp onvoldoende zijn gebleken, indien niet geheel het Spaansche volk opgestaan ware om tot elken prijs den vaderlandschen bodem van vreemde overheersching te zuiveren. Ieder Spanjaard, man
| |
| |
of vrouw en oud of jong, beschouwde 't als zijn heiligen plicht geen gevaar te schromen tot bereiking van dat ééne enkele oogmerk waarvoor geheel het volk leefde en werkte, vrij te zijn van den gehaten Franschman. Het was een nationale strijd, waarin geheel het volk zoo krachtig deel nam als nog maar zelden is aanschouwd. En reeds de namen der volksromans van onzen schrijver zijn alle herinneringen aan daden die evenzeer van moed getuigen als van liefde voor het vaderland.
Dat een van die namen Saragosa is, begrijpt een ieder. Want zelfs hij die zich nooit inlaat met iets wat geschiedenis heet, weet toch, hoe oppervlakkig en vaag ook, dat die stad zich buitengemeen dapper tegen de Franschen verdedigd heeft. Nooit misschien was de geheele bevolking van eene plaats zoo tot een enkel leger zaamgegroeid, als in Saragosa het geval was toen de Franschen het in December 1808 ten tweedenmale belegerden, na den hopeloozen aanval in de Julimaand van dat jaar te hebben opgegeven. Al dadelijk had de vijand de stad ingesloten en alle hoogten rondom bezet, maar toch wanhoopte de burgerij geen oogenblik aan de overwinning. De stoutmoedige Palafox voerde de bezetting aan, die vijf en twintig duizend man telde en langzamerhand versterkt werd door vijftien duizend gewapende mönniken en smokkelaars en boeren, welke van heinde en verre naar de bedreigde plaats toesnelden. Zoolang nog een enkele heining is blijven staan, geven wij ons niet over, was al dadelijk het plechtig besluit dat door de geheele bevolking genomen werd. Eenstemmig zwoeren allen dien eed. En daarna? vroeg men. Herhaal die vraag op dat tijdstip, was het afdoend antwoord.
In een oogwenk was het zoo sierlijke Saragosa in een geduchte vesting herschapen. Elk klooster was een grimmig fort en van elk woonhuis werden de muren doorgeslagen, opdat de manschappen die uit het eene verdreven werden zich onmiddellijk in het andere konden terugtrekken en den strijd daarin op nieuw beginnen. Ieder huis moest dus afzonderlijk belegerd en ingenomen worden. Meer dan een volle maand hadden de F'ranschen noodig om de eerste verschansing in te nemen, en negen en twintig dagen lang moesten zij tegen ware bezetenen vechten, om binnen de muren der stad te dringen. Ook toen nog waren zij geen meesters van het terrein. Een verwoed straatgevecht van een en twintig dagen volgde, omdat zoowel elke straat als elk huis hun voet voor voet betwist werd door
| |
| |
een bevolking die oogenblikkelijk het mes als wapen bezigde zoodra de geweren langer den dienst weigerden. En toen eindelijk de overmachtige Franschman de stad had ingenomen vond hij niet alleen alle huizen beschadigd door den waren regen van kogels die er op neergedaald was, maar een derde der woningen tot puinhoopen geschoten of verbrand, terwijl telkens invallende muren en rookende steenklompen elken gang door de stad met doodsgevaar gelijk stelden. Niet minder dan twee en vijftig duizend menschen in de stad waren het slachtoffer geworden dezer wanhopige verdediging, want wie verschoond was gebleven door het vijandelijk lood was een prooi geworden van den honger en de ellende en de verpestende ziekten, welke de uitgeputte verdedigers nog teisterden en wegsleepten.
Weigert men na het aanschouwen van zulk een strijd nog geloof aan het hooghartig antwoord dat de overlevering aan de bevolking in den mond geeft, toen de Fransche soldaten den verdedigers, die in hunne aan flarden geschoten kleeren bitter van de koude leden, toeriepen: ‘Capituleer en wij zullen u met onze kapotjassen bedekken’, en dat luidde: ‘Een Spanjaard geeft zich nooit overwonnen en alleen met glorie bedekt hij zijne naaktheid’.
't Was in de dagen toen Saragosa zich voor dat wanhopig verzet toerustte, dat Gabriel d'Araceli die stad met drie krijgskameraden binnentrok. Dicht bij de Fransche grenzen was 't hun gelukt aan de waakzaamheid der manschappen te ontkomen die hen weldra in de eerste vesting hoopten af te leveren. Een hunner, don Roque, was van zijn jeugd af zeer bevriend geweest met den invloedrijken don José de Montoria in Saragosa, en zij besloten dus zich onder diens bescherming te stellen. Met groote hartelijkheid werden zij aldaar ontvangen en blijde begroet als geoefende krijgslui, wier diensten uitnemend te pas kwamen bij een bevolking die meer begeerige dan bekwame strijders tegen den naderenden vijand kon doen overstaan. 't Heette dat Gabriel een jonkman was van aanzienlijken huize, die schitterende vooruitzichten had in Peru, welke hij evenwel oogenblikkelijk liet varen zoodra het vaderland zijn arm noodig had. En dat 't hem niet aan moed ontbrak, had hij bij Trafalgar en bij Iailen en nu laatstelijk weer bij de belegering van Madrid getoond. Spoedig was hij dan ook gekleed en gewapend,
| |
| |
en met den oudsten zoon van Montoria bij een keurbende ingelijfd, terwijl don Roque voor den hospitaaldienst werd aangesteld.
Eigenlijk was Augustin Montoria voor de kerk bestemd. Maar mocht zijn poëtische geest hem al weinig geschikt maken voor een eigenlijk beroep, even ongeschikt maakte zijn levendige en warme verbeelding hem voor het ongehuwde leven van den priester. Dwaselijk had pater Rincon, die in den knaap alleen den aanstaanden geestelijke en niet tevens den mensch van vleesch en bloed zag, hem in kennis gebracht met een inderdaad zeldzame schoonheid, die echter, omdat zij de dochter was van den algemeen verfoeiden woekeraar Jeronimo de Candiola, weinig gezien ja haast onbekend was in Saragosa. En toen het gemeenschappelijk leven op de wallen en het deelgenootschap van dezelfde gevaren, die twee jonge lieden in evenveel dagen tot vrienden hadden gemaakt als waartoe in den gewonen slentergang des levens nauwelijks jaren voldoende zijn, had Gabriel al spoedig het geheim van Augustin vernomen, ook omdat de belofte er aan verbonden werd Mariquilla onmiddellijk te waarschuwen, zoodra de vijand ook den geliefde voor zijn vaderlandsliefde zou doen boeten. Maar dat toch nooit de ouders 't zelfs mochten vermoeden, dat de in hun oog reeds gewijde zoon de menschelijke zwakheid beging eene stervelinge te beminnen, en dan nog wel de dochter van dien uitgestootenen vrek wiens slachtoffers bescherming vonden bij don José. Hoe licht toch zou dan de afvallige zoon der kerk door hen nog meer betreurd worden dan het kind des harten. En allereerst kind van een trouwen vader en van een teedere moeder gevoelde zich Augustin!
Die beduchtheid voor den dood door de handen van den vijand, was volkomen gewettigd. Met verwoedheid vielen de Franschen op de belegerden aan. Een hoop schelmen en schavuiten zagen zij in die monniken en smokkelaars en boeren en burgers waar zij tegenover stonden, en medelijden noch genade achtten zij hen waardig. Hoogheid bracht hen echter hier aanvankelijk evenzeer ten val als een halve eeuw later toen zij de kracht der Duitsche wapenen, tot hun ongeluk, muiskenden en te licht telden. Want die gemengde troep mocht niet gekleed en gewapend en gedrild zijn als de gewone soldaat, toch vochten die ongeoefenden als leeuwen, omdat een dwepende liefde voor hun land hen bezielde en zij in haitne h.irten een heiligen strijd
| |
| |
streden. Indien zij vielen, dan stierven zij voor hun vaderland en de eeuwige heerlijkheid wachtte hen daarboven. De eerste aanval der Franschen baatte dan ook weinig, want het aanvankelijk door hen gewonnen terrein was al spoedig alleen door de lijken hunner kameraden ingenomen en zelfs die bleven aan de barmhartigheid der belegerden ten prooi. De 21ste December mocht lange jaren een treurdag blijven voor hen die den sterfdag hunner meest geliefden levenslang weemoedig herdachten, in de geschiedenis van Spanje zou diezelfde dag voor eeuwig opgeteekend worden als getuige van een ongekend wakkere verdediging van het toch pas nog zoo geteisterde Saragosa. Dien avond was de hoofdkerk dan ook opgevuld met een bevolking die half in geestverrukking verkeerde. Allen stroomden daarheen. Tot zelfs die ontzaggelijke ruimte kon toch onmogelijk allen bevatten. In en buiten het gebouw verhieven zich haast waanzinnige kreten van dankbaarheid, en nu juichend en dan weenend stortten mannen en vrouwen zich op de knieën en kusten den grond, den naam aanroepende van de heilige Maagd, die zoo ongedacht een zege aan de Spaansche wapenen had verleend.
Ook Gabriel en Augustin waren in de kerk. En nauwelijks hadden zij tot dicht bij het altaar weten door te dringen, of Mariquilla begroette den geliefde met oogen vol dankbaarheid over zijn redding uit het gevaar van den dag. Gabriel moest 't toen den vriend toegeven, dat liefelijker en waardiger verschijning tevens, hem nog niet onder de oogen was gekomen. Was 't wel te gelooven, dat die gebogen man, wien de sluwheid en de wreedheid de van nature reeds scherpe lijnen van het gelaat haast tot iets onmenschelijks hadden verwrongen, de vader kon zijn van het meisje dat hij eensklaps haast wegsleurde uit de kerk, zoodra bij de blikken dier jonge menschen op haar gevestigd zag?
Geen dag liet de vijand de belegerden met rust. Weer op nieuw bromde het kanon en knetterend waarschuwde het geweervuur dat elks leven voortdurend in gevaar was. Bij nacht alleen was 't stil, maar dan sloop heimelijk de bezetting langs de alleen aan haar bekende wegen naar de vijandelijke voorposten, en werd menig Fransch soldaat slapende naar gansch andere gewesten gezonden dan waarin hij zich al droomende verlustigde. Keerden de troepen bij het aanbreken van den dag terug en hadden zij een vlag of een stuk geschut of wel proviand op den vijand vermeesterd, dan wuifden de vrouwen hun den wel- | |
| |
komnstgroet toe van de balcons, terwijl de menigte hen al juichende omringde en naar de kerken bracht, om aldaar dankgebeden uit te storten voor den gelukkigen tocht. 's Avonds, als de wachtvuren flikkerden en de manschappen den tijd kortten door verhalen van vroegere overwinningen, voegden de vrouwen zich daar bij hen met levensmiddelen en versnaperingen. En nauwelijks had een jeugdige deern de guitar maar even aangeslagen, of de dansende rijen lieten eer denken aan een volk dat feest vierde, dan dat elk oogenblik tot een worsteling op leven en dood geroepen kon worden tegen een overmachtigen vijand.
't Was aan zulk een avondbivouak, dat Manuela Sancho de lievelinge werd der belegerden. Zij was een vrouw van die zeldzame schoonheid welke het monopolie van Spanje schijnt te zijn. Ernstig en waardig en gestreng zelfs, maar toch zoo betooverend tevens, dat 't moeielijk was om aan haar invloed te ontkomen voor wie eens onder haar bekooring was geraakt. Eerst was zij de vroolijkste, ja de meest opgewondene onder die dansende en juichende groepen, maar nauwelijks werd het dof gebrom van het vijandelijk geschut vernomen of Manuela had een geweer ter hand genomen en, met haast plechtigen ernst, daarmede een eerste schot naar den vijand gedaan. En van dat oogenblik aan hadden Saragosa's bestrijders in haar, ongedacht en onverwacht, eene hunner meest gevaarlijke tegenstanders zien opstaan.
De geheele bevolking van Saragosa is van nu aan op de straten. Lafhartigen vindt ge evenmin in de stad als werkeloozen. De mannen op de muren, de vrouwen in de hospitalen, de kinderen en de priesters ammunitie aandragende. Niemand bekommert zich om de gloeiende mortieren die de daken doorbooren, in de huizen dringen, de deuren openen, de vloeren stukrijten, tot in de kelders ploffen en, met een oorverdoovend geraas los springende, helsche vlammen verspreiden aan den pas nog zoo huiselijken haard en hier den gebrekkigen grijsaard dooden op zijn ziekbed en daar het onschuldig wicht in zijn wiegje. Niemand echter die daarop acht geeft. Op de straten wemelt 't van mannen en vrouwen, die allen ernstig en zwijgend hun eigenaardige bezigheid verrichten, want de nationale eer moet gered worden. Of de stad en de kerk en het huis en het klooster en het hospitaal en het ouderlijk erf al verwoest worden, geen nood, want, dat zijn altemaal niet dan wereldsche zaken. Saragosa bekommert zich evenmin om het wereldsch goed als
| |
| |
om het eigen leven, want het leeft alleen in den geest en in een wereld van idealen.
Was 't ook niet onder de luide toejuichingen der bevolking geweest dat Palafox aan den Franschen parlementair, die van het overgeven der stad sprak, geantwoord had: ‘Eerst na mijn dood ben ik over zulk een daad van lafhartigheid te spreken’. En was 't niet onder den blijden uitroep: ‘heden ontmoeten wij elkander in den hemel’, dat de vaders hunne zonen in de armen sloten?
Toch was de strijd eigenlijk onhoudbaar. De overmacht was verpletterend. Bij het fort Sint Jan was nauwelijks de eene bres dichtgestopt met zakken vol aard en met het puin en de steenen waarin de muren al spoedig veranderd waren, of door een nieuwe bres werd dood en verderf verspreid over allen die het waagden de plek te naderen. Over de kermende en weêklagende gekwetsten heen baanden wij ons telkens weer een weg naar de muren, zoo vertelde Gabriel later, maar vruchteloos. Nauwelijks hadden de vrouwen de gewonden en de stervenden en de lijken weggesleept om aan ons vechtenden weer ruimte te openen, of de pas geleegde plek was op nieuw een bolwerk van lichamen geworden waarover wij ons eindelijk niet meer heen konden worstelen. Het vijandelijk geschut en geweervuur maaide telkens onze pas weer aangevulde rangen weg. En toen wij ten slotte nog maar met weinigen overgebleven waren en de mannen vóór ons begonnen te wijken voor het moordend vuur, toen beving een doodelijke schrik ons allen en ijlings vluchtten wij, de brug over, naar de stad. Daar echter stonden de officieren met versche hulptroepen eensklaps voor ons, en onder het bulderend kommando van ‘terug, lafhartigen’ dreigde ons van de eigene zijde de blanke sabel met den dood, dien wij van den vijandelijken kogel hoopten te outgaan. Toch zouden wij ons door die troepen heengedrongen hebben, zoo grenzenloos was onze wanhoop over de ijdele en moordende verdediging eener hopelooze stelling, toen eensklaps de gelederen zich openden en eene vrouw, waardig en statig, aan het hoofd van eenige gewapende burgers, naar het pas door ons verlaten fort aftrok. 't Was Manuela Sancho. In een oogenhlik was onze angst geweken. Om te keeren, achter zulk een ongewone aanvoering terug te trekken naar de zoo even opgegeven bres, en daar met een haast onzinnige woede aan te vallen op de Franschen die zich reeds meester waanden van het terrein, zoodat
| |
| |
nu door hen de vlucht genomen moest worden, dat alles geschiedde eer iemand onzer zich van het gebeurde rekenschap wist te geven. Alleen dit was ons duidelijk, dat althans niet op den elfden Januari het fort Sint Jan in de handen van den vijand viel.
Weinige dagen later, en de Franschen hadden toch de plaats bezet waarop alleen een puinhoop aanwees dat het fort Sint Jan er gestaan had. Loopgraven vermochten wat in open strijd mislukte. De vijand won veld in de buitenwijken der stad, binnen welke niemand meer een oogenblik zeker was van zijn leven, omdat de kogels en bommen telkens nieuwe gebouwen in den brand of tot puin schoten. De huizen werden verlaten, in de kelders borg men de ouden en de kinderen en de gekwetsten, of wel zocht een schuilplaats voor hen in de kerken, om, met het oog op de heiligen, hun einde af te wachten. Wel kwamen voortdurend tijdingen van Spaansche en Engelsche hulptroepen die in aantocht zouden zijn om de stad te ontzetten, en werkelijk hechtte men daar voor een oogenblik ook geloof aan, niet zoo dadelijk inziende dat immers geenerlei bericht van buiten door den vijand heen de stad bereiken kon, maar behalve een kortstondige opflikkering van moed hadden al die verdichtselen alleen ten gevolge dat de gemoederen al somberder en somberder gestemd werden. Daar kwam bij dat de mondbehoeften schaarsch begonnen te worden. Men begon al te mompelen van het rantsoen, waarop de bevolking zou gesteld worden. En werkelijk liet de bevelhebber alle magazijnen van levensmiddelen opnemen en bepaalde een prijs waartoe ieder zijn voorraad moest afstaan ten algemeenen nutte. Aan José de Montoria werd de uitvoering van dat besluit opgedragen.
Moeielijk was die taak niet. Met beide handen bijna opende ieder die eenigen voorraad had zijne magazijnen. Maar Oom Candiola zou ook nu weer bewijzen dat een woekeraar gelijkstaat met een onmensch. 't Zou op nieuw blijken, dat de gierigaard geen hart heeft, geen geweten noch medegevoel. Tijdig had hij zooveel graan en meel opgekocht, dat hij daarvan bijna de eenige houder in de stad was. En volkomen bereid was hij om daarvan, mits aanvankelijk slechts een gedeelte, aan het bestuur af te staan, maar natuurlijk niet tegen den belachelijk lagen prijs welken men hem wilde uitkeeren. Had hij zijn goed gestolen, welnu, men bewijze het en mocht hem gevangen nemen, maar bleek 't dat hij het eerlijk gekocht en betaald had, dan ook moest men
| |
| |
het hem voldoen met de volle waarde. Of zou hij zoo dwaas zijn wèl de kans te loopen van verlies, maar de winst aan het gemeene volk overlaten? Had hij dan den strijd begonnen tegen de Frauschen? Maar eigenlijk alleen lachverwekkend was Montoria's bod en geen antwoord waard.
Een kreet van verontwaardiging steeg uit de menigte op, die Montoria naar het huis van den gierigaard gevolgd was. En toen die wakkere burger hem van het schandelijke en tevens onhoudbare van zijn weigering wilde overtuigen, steeg beider woede allengs zoo hoog, dat de woekeraar Montoria eindelijk in het aangezicht vloog zoodra deze bevel gaf zooveel graan en meel van de zolders af te nemen, als voor de onmiddellijke behoefte der burgerij noodig was. Met moeite werden die twee van woede haast onzinnige mannen, vijanden van ouden datum daarenboven, van elkander gescheiden. En eer Mariquilla den vader half bewusteloos het huis binnensleepte, wierp zij met minachting en bleek van woede den ouden Montoria de geldstukken in het aangezicht, die deze voor het medegenomene aan haar wilde uitkeeren. Hoe weinig vermoedde zij den vader voor zich te hebben van den geliefde, dien zij zoo herhaaldelijk maar vruchteloos bezworen had toch zijn naam aan haar te noemen, beducht dat ook hij zich inwendig schaamde de verlaten dochter van den uitgestooten gierigaard lief te hebben.
Langzaam won de vijand terrein. De eene bres na de andere werd in de muren geschoten, hopeloos verdedigd en dan opgegeven, totdat de Fransche soldaten eindelijk voor de eerste huizen der stad post hadden gevat. Maar elk huis was een vesting geworden, die afzonderlijk belegerd en beschoten en bestormd en ingenomen moest worden. Gabriel was in de woning welke den eersten aanval te verduren had Uit de vensters der eerste verdieping wilde hij schieten op de troepen die de straten bezet hielden, maar die stelling was reeds bezet. Twee vrouwen stonden aldaar, de eene de geweren even snel ladende als de andere ze met doodelijk gevolg op den vijand loste. Ook die plaats was echter weldra onhoudbaar. En toen Gabriel zijn hand op den schouder der eene vrouw lei en haar waarschuwde nog bij tijds haar leven te redden bleek 't Manuela te zijn, die hein haast wanhopig aanstaarde. Toch gaf zij gevolg aan zijn raad, en weldra was de oude moeder, die kermende in een hoek der kamer op een stroozak uitgestrekt lag, door de beide dochters op de zachtste en teederste wijze in het volgende huis gedragen, opdat haar
| |
| |
althans geen leed zou overkomen. Treffend schouwspel te midden van zooveel leed.
Geen oogenblik later had Gabriel zijn waarschuwing moeten doen, want daar liepen de Franschen de deur open en stormden de trap op naar boven. Wanhopig was de strijd op dat enge portaal van man tegen man en bij het schel geflikker van het brandende huis aan de overzijde. Toch gelukte 't Gabriel te ontkomen, maar nauwelijks had hij den voet op de straat gezet, of de hel daarboven scheen hem nog een hemel tegenover 'tgeen hem daar beneden wachtte. Zingende en schreeuwende en vloekende en weeklagende troepen soldaten en burgers en boeren liepen daar als bezetenen door elkander, zonder bevelhebbers en zonder orde, radeloos in hun onzekerheid of zij den vijand ontvloden dan wel te gemoet renden, en gedurig struikelende over de lijken der gesneuvelden en de lichamen der gewonden, die de vreeselijkste verwenschingen uitstieten tegen ieder die hun lijden, hoe onwillens ook, nog verergerde. Honger en gebrek hadden een pestilente ziekte onder het volk doen losbreken en de half zieltogenden vervulden de lucht met hun jammerkreten. En boven al dat rumoer, 'twelk het bloed in de aderen deed stollen, klonk plechtig het somber gebrom der kerkklokken, welke hier de menigte opriepen om zich voor God te verootmoedigen en die daar de uitvaart luidden van zoo velen, die hun sterfbed vonden op de puinhoopen van de woning waaruit alles verdwenen was wat haar eens tot een hemel op aarde maakte. Van alle zijden vernam men kanon- en geweervuur, en knetterend hoorde men de balken kraken in de vlammen die van rondom opstegen. Haast verbijsterd staarde Gabriel op die schrikkelijke omgeving toen Augustin hem voorbij schoot, en de als waanzinnig langs de straten ijlende Mariquilla in zijne armen opving. Een bom had de ouderlijke woning in brand geschoten en radeloos zat haar vader op de puinhoopen, zich niet willende verwijderen van zijn huis en zijne rijk gevulde magazijnen, en zijn dochter met den dood dreigende indien zij 't waagde hem weg te voeren van de plaats alwaar zijn schat en
dus ook zijn hart was. Wat de zwakke vrouw niet vermocht, zou de krachtige Gabriel beproeven. Maar Candiola vervloekte en verwenschte hem op de meest onzinnige wijze. Waanzin had den man bevangen. Met zijne nagels wilde hij een opening graven in het rookend puin en toegang zoeken naar de kelders, die natuurlijk geheel onder de steenen bedolven
| |
| |
lagen. Zijn dochter had hem verlaten en de regeering der stad wilde hem zijn duur gekocht graan ontstelen, en arm en ellendig zou hij nu op nieuw die schatten moeten verzamelen aan welker opeenhooping hij alle uren zijns levens zoo ijverig had besteed, zoo jammerde en schreeuwde en raaskalde de vrek al voort. Gabriel liet hem dan ook aan zijn lot over, met diepe verachting in 't hart over zulk een ellendeling. Alleen een stuk brood wierp hij hem toe, waarop de uitgehongerde grijsaard als een wild dier aanviel.
Haast onmenschelijk woedde de strijd in de straten en huizen, naarmate de Franschen telkens nieuwe troepen tegenover de dag aan dag in aantal en kracht verminderende belegerden aanvoerden. Palafox liet de eene proclamatie volgen op de andere, nu eens den rang van kapitein toekennende aan hem die honderd gewapende mannen aanbracht, dan weer met galg en strop ieder dreigende die niet oogenblikkelijk zijn arm en zijn goed beschikbaar stelde zoodra die noodig werden geoordeeld. Niet zeldzaam dan ook was 't dat niet de overheid maar het volk zelf de burgers die levensbehoeften of goederen terughielden eenvoudig opknoopte, omdat het een ieder des doods schuldig achtte die achterbleef in 'tgeen het algemeen belang van hem eischte. Maar onderwijl viel de eene kerk en de eene straat na de andere in handen van den vijand, en toch scheen met elk nieuw bewijs van het hopelooze van den strijd, de verwoede tegenstand der burgerij eer toe dan af te nemen. Nauwelijks had Gabriel post gevat in een huis dat door den vijand belegerd werd of deze stak het in den brand, zoodat hij zich niet dan met moeite door het dak kon redden. Maar de Franschen hadden daarop gerekend en ook daar boven wachtte men hem en de zijnen op, en alleen als door een wonder wist hij te ontkomen door zich te laten afdalen in een groot gebouw, 'tgeen tot hospitaal bleek ingericht te zijn. Nieuwe ellende wachtte hem daar. Zieken en gewonden en stervenden lagen er onder elkander, en boven de jammerkreten uit hoorde men het haast waanzinnig gesmeek om een enkelen druppel lafenis. In een hoek zat Candiola neergedoken, met allerlei snuisterijen rondom zich, welke hij uit het puin van zijne woning opgegraven had en die hij in zijn zinsverbijstering angstvallig als zaken van groote waarde verborg. Vruchteloos trachtte Mariquilla hem te verzorgen, hij herkende haar niet en vreesde dat ook zij hem wilde bestelen. Manuela droeg gedurig kannen vol water aan en laafde elk naar zijn beurt, totdat het geschreeuw
| |
| |
der vechtenden in de straat naderbij kwam en zij oogenblikkelijk haar geweer opnam en naar buiten snelde.
Honger en dorst en vermoeienis dreigden eindelijk allen af te maken, die aan het vijandelijk lood ontkomen waren. Gansche hoopen van dooden en gekwetsten lagen op de straten, maar niemand bekommerde zich om hen, zoo gewoon was men geraakt aan het zien van lijden en sterven. Gedurig zag men uitgeteerde gestalten tusschen al die half levende stapels heenkruipen om naar een stuk brood of een veldflesch te zoeken, welke de toch haast stervende of reeds gestorvene misschien nog bij zich had. Of dan het brood al doorweekt was van het bloed der wonde, toch werd het gretig naar binnen geslagen, want door gebrek aan het onontbeerlijke was de mensch haast tot een redeloos dier gedaald. En ten spijt van dien hopeloozen toestand zou toch hij onmiddellijk opgeknoopt zijn, die het woord van overgave had durven uitspreken.
Hartverscheurende tooneelen zag men alom. Hier was een vrouw met zenuwachtige spanning zoekende te midden der dooden en gewonden naar het lichaam van haar zoon of man of vader of bloedverwant, en zij bekreunde er zich niet om of de pas ter zijde geschovene al om hulp en lafenis smeekte, want niet eer zij gevonden had wien zij zocht zou zij op anderen kunnen letten. Daar weder zag men een weduwe met hare kinderen de meest wanhopige pogingen aanwenden om den gelukkig gevondene in 't leven terug te roepen en hoorde haar nu eens zacht fluisteren en dan weer eensklaps hartstochtelijk gebeden of ook verwenschingen uitstooten, zoodra 't bleek dat niets meer baatte. Dagen lang dwaalde een kind, een meisje van acht of negen jaar, de straten der stad rond, aan een ieder vragende waar vader gebleven en waar moeder heengegaan was? Tot den vijand toe boezemde de arme verlatene deernis in, want met een vochtig oog liet menig Franschman de kleine ongemoeid haars weegs gaan of vulde nog haar handjes met een stuk brood en liet haar drinken uit de reeds zoo karig gevulde waterfiesch. Vrouwen en priesters deden alles wat zij konden om de nog levenden van onder de dooden en stervenden weg te halen en naar de hospitalen te voeren, maar al spoedig nam hun aantal zoo toe, dat alle hulp onmogelijk was. Zalig mocht men ook hier de dooden roemen, want hun lijden had een einde genomen.
En toch stamelden al die stervende lippen nog de woorden: ‘niet overgeven!’
| |
| |
‘Hebt ge mijn zoon gezien?’ riep Montoria aan Gabriël toe, die echter te uitgeput was van honger en dorst en vermoeienis en bloedverlies uit een niet gevaarlijke maar diepe en pijnlijke wond, om er veel op te kunnen antwoorden. Daarenboven was diezelfde vraag op ieders lippen bestorven, zoodat men er haast geen acht meer op gaf. Ieder die een ander voorbijsnelde vroeg naar vermiste betrekkingen, maar men had genoeg met eigen lijf en leed te doen om zich ook nog om anderen te bekommeren. En dat leven te midden van lijden van den meest ernstigen aard, maakte de gemoederen haast onverschillig voor het leed van anderen.
Toch kon niemand onverschillig blijven die Montoria en zijne vrouw neergedoken zagen bij het lijk van haar oudsten zoon, terwijl diens weduwe haar vierjarig knaapje door kussen op de ijskoude lipjes weer in 't leven trachtte te brengen. De eigen woning was verbrand en in de van lijken en stervenden en gewonden en zieken opgepropte kelders woedde de pestilentie. Onder den vrijen hemel dus openbaarde zich de vertwijfeling der zwaar beproefde Leocadia, die de voorbijgangers om hulp riep wat zij toch doen moest om haar zoon, die altijd bleef zwijgen, tot spreken te brengen. Want dat haar oudste kind, haar lieveling, de appel van haar oogen, dat hij dood zou zijn, dood, ongevoelig dus tot voor de liefkoozingen eener moeder zelfs, dat was immers onmogelijk! God toch was een vader der menschen en niet een wreede tyran, die aan een moeder ontnemen zou wat haar op aarde 't liefste was, duizendmaal liever dan haar eigen leven. Ontwaak, spreek tot mij, mijn kind, 't is uw moeder die u bidt en smeekt de oogen weer tot haar op te slaan en met haar te spreken, zoo jammerde de ongelukkige. En zij nam het stervend kleinkind uit de armen der haast wanhopige weduwe en lei het op den vader, hem aanroepende toch de stem te laten hooren, want zijn moeder en zijn kind hunkerden naar een enkel woord van zijne lippen. En toen Montoria haar met bevende stem toeriep zich te vermannen, al roemde hij den zoon gelukkig die niet als de vader tot leven gedoemd was na zulk een onlijdelijk verlies, en van het begraven sprak van den voor zijn vaderland gevallene, werd de arme vrouw haast waanzinnig van smart. Zou zij afstand doen van haar kind, dat zij maanden lang onder het harte had gedragen, dat deel had uitgemaakt van haar leven en dat God haar gegeven had als haar kostbaarste schat op aarde? Onmogelijk!
| |
| |
Niet eens een graf kon voor vader en kind gedolven worden. In de straten der stad werden de lijken eenvoudig opgetast. Daar lei een vaderhand het neer, ter eeuwige ruste. Maar mocht het lichaam niet eens een gewijde plaats vinden, de ziel was bij God, bij dien God dien hij op de knieën aanriep zijn Augustin toch te sparen of, zoo hij ook dien mocht opeischen, dan eerst den vader en de moeder bij zich te nemen, opdat niet het onmogelijke van hen gevorderd zou worden.
Maar de levenden hadden in Saragosa geen tijd tot treuren over hunne dooden, want de vijand rukte al nader en nader. Daar waggelde Candiola langs de straten, een mager hoen te koop aanbiedende voor zijn wicht in goud. Uitgeput van honger en ontbering en koude en geheel krankzinnig geworden door het verlies van huis en goed, trachtte hij toch nog winst te doen. Zoodra hij echter Montoria zag herleefde zijn woede tegen dien vijand, en tartend verzocht hij hem dat hij zijn nu nog eenigen zoon, en dan nog wel de voor de kerk bestemde, beletten zou de deugd der onschuldige Mariquilla te belagen. Hoe de diep geschokte vader verschrikte bij het hooren van zulk een tijding. Zijn eenige overgeblevene zoon, dien hij in zijne verbeelding reeds als bisschop zag der Heilige Kerk, zou een minnehandel aangeknoopt hebben en dat met de dochter van dien onverlaat! ‘Ellendeling’, riep hij uit, ‘dood mij, martel mij, drink mijn bloed, maar spaar mij zulk een beschuldiging van mijn innig geliefd en thans éénig kind’.
Nauwelijks echter hadden voorbijtrekkende soldaten een oogenblik naar dat treurig schouwspel gekeken of een hunner vatte eensklaps Candiola aan onder de luide bewering, dat hij dien man tot tweemaal toe naar het Fransche leger had zien sluipen, zoodat er geen twijfel aan was of hij had hier den spion gevangen die de stad aan den vijand had verkocht. En ware Gabriël niet tusschenbeide getreden, dan ware 't gedaan geweest met Candiola en zijne dochter tevens, die haar vader tot in de hemelen toe verhief om zijne deugden, al mocht de schijn soms tegen hem getuigen.
Hoe dapper en volhardend de Franschen ook mochten zijn, toch zouden andere middelen moeten gevonden worden, wilde men Saragosa overmeesteren. Met loopgraven en mijnen zou men nu beproeven wat blijkbaar door het geweer en het zwaard niet te verkrijgen was. De kerk en het klooster San Francisco vooral, wilden de Franschen in hun macht krijgen, als het
| |
| |
overheerschend punt der geheele stad. Maar hoe die te naderen, zonder dat een verrader hun de geheime gangen onder het gebouw aanwees? Vooral daartegen moest gewaakt worden, betoogde voortdurend Montoria, en nooit verwijderde hij zich langer dan hoog noodig uit deze omgeving. Juist was Gabriël bij hem op dat bedreigde punt, toen een steen hem zulk een diepe wonde aan het hoofd toebracht dat de man onmiddellijk nederstortte en al spoedig door bloedverlies geheel bewusteloos werd. Wie zou hem hier helpen! Want werd niet dadelijk het bloed gestelpt, dan was Augustin een wees. Gelukkig naderde Mariquilla, en de pas zoo gevloekte hand indien ze in die van den zoon zou gelegd worden, verzorgde en verbond nu, onwetend, den vader, totdat het onmiddellijk doodsgevaar voor hem geweken was.
Nog was Montoria als door een wonder aan den dood ontkomen, want wat zoolang gevreesd werd gebeurde. San Francisco was ondermijnd, en met een vreeselijke ontploffing waren eensklaps al de gebouwen rondom in de lucht gesprongen. De geheime gang onder het huis dat aan Candiola toebehoorde was door den vijand ontdekt en bezet, en het zoolang begeerde punt in zijn handen.
Wie had hem dien weg gewezen? dat was de eerste vraag die op aller lippen klonk.
En de tweede: Zal Saragosa zich nu overgeven?
Doodt hem die zulk een taal laat hooren, luidde alom het antwoord. Saragosa geeft, zich niet over. Vernietig de stad tot puin, laat geen steen van zijne historische gebouwen op den anderen, verwoest elk zijner kerken, verdonker het daglicht met de kalk welke de muren nog bijeenhoudt en laat de daken neerploffen in de kelders, toch zal er altijd nog een enkele stem oprijzen uit die rookende puinhoopen en al die dooden zullen nog een levende tong in beweging weten te brengen om dien eenen kreet tot in de verste gelederen van den vijand te doen hooren: ‘Saragosa geeft zich niet over’.
Toch was het oogenblik der grootste vertwijfeling daar. Frankrijk vocht niet langer, maar ondermijnde. Spanjes bodem moest doorgegraven worden om hem te vernmeesteren. Een donderende slag. Geen nood, de Universiteit springt in de lucht. Weer een oorverdoovende losbarsting. Verontrust u niet, 't is maar een toren of een kerk of een klooster of een woonhuis of wat, die in de lucht springen. Wij mannen van Saragosa letten daar nauwelijks meer op. Alleen wordt 't lastig
| |
| |
dat men nergens meer veilig staan kan, want de grond is geen vaste bodem meer en ieder plant of struik tiert op een krater. De overgeblevenen bleven zich dan ook even kloek verdedigen als ware 't in het begin van den strijd. Bij gebrek aan forten verschanste men zich in kloosters en toen de kloosters ontbraken in de paleizen, en toen men geen paleizen meer had in nederige woonhuizen. Verdedigingsmiddelen ontbreken den dapperen nooit.
Men at niet meer. Waarom te eten, wanneer men elk oogenblik op den dood hoopte? Honderden en duizenden werden in de lucht geslingerd en de pest werd vraatzuchtig. Wat baatte 't of kogel en bom en mijn u al verschoonden, de ijzige kou, die eenklaps het bloed in uwe aderen deed stollen, had immers toch over uw dood beslist. Bloedverwanten en vrienden had men niet meer. De menschen waren daarenboven onkenbaar door het kruit en de aarde en het bloed waarmede de aangezichten van die rondwarende geraamten bezoedeld en bedekt waren, zoodat men gedurig vragen moest aan den meest bekende wie hij toch was?
Geen klok werd meer geluid, want er waren geen klokkeluiders; de mis werd niet meer gelezen, omdat de priesters ontbraken; het gewone lied bleef den zanger in de keel steken, want alleen het gegorgel der stervenden werd gehoord. Maar ook meer nog dan woede had nu droefheid de gemoederen bevangen, want de stervende stad wikkelde zich in een diep stilzwijgen, opdat geen enkel onnoodig geluid iets van de krachten zou wegnemen welke onmisbaar waren voor de verdediging der geliefde en nu heilig geworden stad. Algemeen erkende men inwendig dat de overgave onvermijdelijk was, maar ieder bewaarde die overtuiging tot in 't diepst van zijn hart, als huiverde men de gestalte van een denkbeeld te geven aan de zonde welke men wist door zulk een daad te begaan aan zijn vaderland. Saragosa zich overgeven? Maar dat was immers onmogelijk en daarentegen was het sterven zoo gemakkelijk, zoo begeerlijk ook en zoo zoet.
Een oploop! Wie bekommert er zich om? Maar als een woedende staat Mariquilla eensklaps voor Augustin en bezweert hem dat hij haren vader zal bevrijden. Te midden van eenige Fransche officieren die gevangen genomen waren, had men ook Candiola gegrepen. De schuld van den verrader was dus bewezen en aan Augustin was het bevel gegeven hem door zijne manschappen te laten fusilleeren. Onmogelijk, dat haar vader
| |
| |
verraad zou begaan hebben. Bij de liefde welke zij Augustin toedroeg smeekte en bezwoer zij hem den ouden man in vrijheid te stellen. Vruchteloos was elke uitwijking van Augustin, vruchteloos elke poging van Montoria om de ongelukkige tot kalmte te brengen, de dochter zag alleen dat haar vader in gevaar was en eer zij dien had gered was zij ontoegankelijk voor elk woord en elke belofte. ‘Red hem, red hem, hij kan geen verraad gepleegd hebben. Onwaar zou ik de beschuldiging heeten ook al beleed hij 't zelf, onwaar, al verkondigde de Heilige Geest 't. Verraders zijn zij, die den vijand niet kunnen verslaan en nu hun woede koelen aan een ongelukkigen grijsaard. Hulp, hulp voor een machtelooze en verlaten vrouw, wier eenige steun in dit leven men lafhartig wil vermoorden’. Uitgeput zonk de ongelukkige neder. Maar nu ook was de strijd in Augustin gestreden. Hij was te veel Spanjaard, om een oogenblik te twijfelen zelfs aan 'tgeen zijn plicht hem gebood. En als kirjgsman was hij gehouden het noodlottig woord over Candiola te laten hooren. Toch zou dat nimmer over zijne lippen komen. Daar lag zijn degen in twee stukken voor de voeten van zijn vader. Gebroken had hij van nu aan met de wapenen die in een onzalig oogenblik door hem opgenomen waren, en met een plechtigen eed zwoer hij nu zich aan den dienst der kerk te wijden, afstand doende van 'tgeen een wereld vol haat en bedrog hem lang als een ideaal voorspiegelde. En toen weinige oogenblikken later Gabriël het doodvonnis ten uitvoer gebracht had bewees Augustin weldra den lijkdienst aan de dochter, wier reeds zoo geschokt gestel dien slag niet had kunnen weerstaan. Montoria kon zich toen moeielijk rekenschap geven welk verlies hem dieper door de ziel gegaan was, dat van den oudsten zoon die hem in de kracht des levens door het vijandelijk lood was ontnomen, of dat van den jongsten, die door een betreurenswaardigen hartstocht, voor hem en de zijnen lichamelijk dood mocht heeten.
Maar lijden en ontbering hadden langzamerhand de geheele bevolking uitgeput. Alleen de vrees voor overgave der stad hield haar nog staande. Gabriël was door zijn langdurig bloedverlies zoo verzwakt, dat hij haast niet meer dan werktuigelijk deelnam aan 'tgeen rondom hem gebeurde. Op de trappen eener kerk liggende vond don Roque hem. Fluisterende, als vreesde hij dat ook anderen de tijding zouden vernemen, lispelde hij hem toe: ‘de stad heeft zich overgegeven’. Slepend luidde de weder- | |
| |
vraag ‘welke stad’? Te lang had de hopelooze strijd geduurd. De ontbering en de vermoeienis waren te aanhoudend geweest. Door honger en dorstverzwakt en ondermijnd door sluipende koortsen, kon het lichaam geen weerstand meer bieden aan de aanvallen van een steeds door versche troepen vernieuwd leger. Daarenboven was de hemel loodkleurig en somber door het smokend puin dat de straten bedekte, terwijl men nauwelijks meer lucht kon inademen, omdat wolken van kalk en stof en zand telkens oprezen zoodra een nieuwe bouwval neerplofte. Twee en vijftig duizend lijken waren opgetast in de straten en in de portalen der kerk. Saragosa zou aan een doodenstad gelijk zijn geweest, indien die lijken niet voortdurend in beweging waren gebracht, omdat hier een weduwe naar haar echtgenoot en daar een moeder naar haar zoon en elders weer een kind naar zijn vader gezocht had onder die dooden. Vruchtelooze poging! Eerst wanneer de smeekende bede, welke van de lippen der overblijvenden kwam, om toch spoedig weggenomen te worden uit dit leven van jammerlijk en haast duldeloos lijden, vervuld werd, zouden die allen hereenigd worden met de geliefden die zij niet eens in de ure der benauwdheid een lafenis hadden mogen toereiken.
Daar trekken zij de stad uit, de enkele overgeblevenen van de bezetting. 't Zijn vaders zonder vrouwen of kinderen, wieduwen die geheel alleen overgebleven zijn, kinderen die de hulp van niemand dan van hun Vader hierboven kunnen inroepen. Zijn dat schimmen, zijn dat spookgestalten, die daar voor ons heentrekken? vroegen de Fransche soldaten, die hunne tranen niet konden bedwingen toen zij in plaats van een weidsche stad een opgevuld lijkenhuis binnentraden. Saragosa mocht ten slotte gevallen zijn voor de overmacht, toch had het zich niet overgegeven eer zijne kerken en kloosters en paleizen en torens en woonhuizen en tuinen en wat niet al dat er eens de begeerlijkheid van den vijand wekte en den trots zijner inwoners uitmaakte, onbruikbaar gemaakt ja vernietigd waren, zoodat niet de groote en rijke hoofdstad van Arragon, maar een reeks van rookende puinhoopen in het bezit kwam van den Franschman. En de twee en vijftig duizend lijken die daar tot ontzetting van den vijand lagen getuigden 't, dat de bevolking het tot den laatsten druppel bloed verdedigd had.
Zeventig jaren zijn sedert dat ontzettend feit voorbijgegaan, en voorbijgegaan is ook sedert dien tijd het trotsche Fransche
| |
| |
keizerrijk, dat toen het manmoedige Spanje wist te overheerschen. Een tweede poging om het rijk der Napoleons weder te vestigen heeft 't niet eens tot een tweede Waterloo kunnen brengen, om althans nog op glorierijke wijze ten onder te gaan. En al moge 't een derden overweldiger van dien naam gelukken zich op nieuw op Frankrijks troon te dringen, ook diens rijk zal niet van langen duur zijn. Want in den ouden stam zit geen levenskracht meer, onder zijn lommer zal geen geslacht in vrede rusten. Nauwelijks kan zijn hout nog een flikkerend vuurtje leveren waaraan enkelen zich voor een oogenblik kunnen warmen. Het bloed voor Saragosa vergoten, heeft het geslacht van den overwinnaar niet vrijgekocht van de minachting van datzelfde volk, hetwelk eens dien naam als een godheid vereerde. Voorbijgegaan is de glorie, tot zoo duren prijs gekocht.
Maar voor Spanje is de strijd in Saragosa een symbool gebleven van nationaliteit, van opstand tegen overheersching en overweldiging. De onafhankelijkheid van Spanje is daardoor gekocht. Toen andere volken onderworpen werden bleef Spanje zijne rechten handhaven, zij 't ook vechtende en tot zijn laatsten man èn bloed ièn leven als martelaars ten offer brengende aan het vaderland. Het gevolg daarvan is dat Spanje, wel onrechtvaardig verguisd op het Weener congres, maar door geheel Europa rechtmatig veroordeeld om zijn voortdurende binnenlandsche oorlogen en zijn slechte regeeringen, zijn opstanden en zijn staatsbankroeten, zijn oneerlijke partiigangers en zijn uitspattingen, zijn stierengevechten en zijn pronunciamientos, toch sedert het jaar 1808 gebleven is onafhankelijk en onverdeeld, al scheen het gedurig het lot van een Polen nabij. Want al moge het Spaansche volk telkens schijnbaar zoo diep gevallen zijn dat het opstaan onmogelijk geacht werd, en het geheele land zoo te vuur en te zwaard verwoest dat de ondergang onvermijdelijk moest heeten, toch herrijst het als de vogel Phenix uit zijn asch. Het moet als een andere salamander worden aangezien, ook te midden der vlammen het leven behoudende. De nationaliteit van Spanje is dan ook voor nu en altijd gewaarborgd, want tot in het levend geslacht huist de oude geest der mannen van Saragosa.
Tijd en ruimte ontbreken mij om Perez Galdos ook te volgen in zijne schetsen van de Spaansche guerilleros, waarvan zijn
| |
| |
Juan el Empecinado zulk een sprekend beeld levert. Saragosa heeft mij te - lang binnen zijne muren gehouden. Ook het Spaansche volk in zijn verval heb ik daardoor niet kunnen teekenen, in de dagen toen de wettige vorst terugkwam te midden van onderdanen die hem vergoodden maar voor wie hij blijkbaar geen hart bezat, zoodat hij alleen hunne slechte hoedanigheden wist te doen uitkomen en juist hen ten val bracht die tot hem als hun verlosser opzagen.
Maar voldingend heb ik aangetoond wat een volk vermag dat zijn nationaliteit lief heeft boven alles, dat zijne geschiedenis en den roem zijner vaderen tot een heiligdom heeft verklaard waaraan geen schendende hand geduld wordt, en dat liever lijf en goed ten offer brengt dan afstand te doen van zijn naam en zijn onafhankelijkheid, welke het voorgeslacht tot zoo duren prijs heeft gekocht.
En ik wil ten slotte vragen, of 't alleen voor Spanje heilzaam mag genoemd worden zich nog eens te verlustigen in dat pal staan der vaderen voor hun nationaliteit, dan wel of zulk een herroepen dier gevallen strijders uit hunne graven, ook voor andere volken nut kan hebben. Ik wil dat vooral vragen in dagen als de onze, nu de sterken het zwaard weer gedurig aangrijpen, en dat nog wel onder het aanroepen van Gods naam, ten einde de zwakken te overmeesteren. Hoe velen daarenboven dier zwakken hebben zich al langzamerhand gemeenzaam gemaakt met het denkbeeld, dat hunne krachten toch ontoereikende zijn om zich tegen een sterkeren vijand te verdedigen. Daarom kozen zij liever tot hun afgod den geldduivel, die dag aan dag al schaamteloozer en overmoediger langs onze straten en grachten rondzwiert, want hij belooft hun weelde en genot wat zij verreweg verkiezen boven een leven van inspanning en arbeid, al moge dat niet alleen den eerbied maar ook het ontzag van den vreemdeling afdwingen.
't Zij aan mijne landgenooten overgelaten op die vraag het antwoord te geven.
P.N. Muller.
|
|