| |
| |
| |
Een geleerde op een zolderkamer.
Lettres inédites de Coray à Chardon de la Rochette (1790-1796). Suivies d'un reeueil de ses lettres frangaises à divers savants, de sa dissertation sur le testament secret des Athéniens, du Mémoire sur l'état de la civilisation dans le Grèce en 1803 et de see theses latines de Médecine, réimprimées pour lapremiècrefois. Paris, Librairie deFirmin Didot et Cie., 1877.
Ik vorder geene instemming met de ondoordachte bewering van Châteaubriand, dat les Français seuls savent bien recevoir les gens, comme seuls aussi ils savent faire un livre; maar het is waar, dat, zoo de Franschen al niet met uitsluiting van anderen de kunst verstaan om een boek te maken, zij toch op dit terrein hunne sporen hebben verdiend en dat men zich moet getroosten hun leerling te worden, als men hen wil evenaren.
Noblesse oblige. Nemen wij een Fransch geschrift ter hand, dan worden onze eischen onwillekeurig hooger gespannen. Wat in Londen of Leipzig het licht zag, zal wellicht genade vinden in de oogen des barmhartigen lezers, al is de stijl wat houterig en al zijn de samenstellendle deelen op onregelmatige wijze bijeengevoegd. Is de lading degelijk en solide, dan kan de ontoereikende verpakking over het hoofd worden gezien; maar voor alwat uit Parijs komt, pleegt men gestrenger te zijn. Een slordig schrijver heeft waarschijnlijk niet veel bijzonders te zeggen. Zoo hij niet onbekwaam is, toont hij toch een zeer misplaatste minachting voor het publiek, dat zijn souverein is. Hij is ons als de gast, die zonder bruiloftskleed op het feestmaal komt.
Naar dezen maatstaf gemeten, kan de uitgever der brieven van Coray zijn vonnis niet ontgaan, want hij pronkt met het overtollige, maar onthoudt ons het wetenswaardige. Omstreeks vier jaar geleden vernam de markies de Queux de Saint-Hilaire, dat in de familie van Chardon de la Rochette een pakket brieven werd bewaard, door Coray van 1790 tot 1796 aan
| |
| |
zijnen vriend geschreven. Adamantius Coray, die in 1748 in Smyrna geboren is, heeft van 1782 tot 1833, dus meer dan vijftig jaar lang in Frankrijk gewoond. De hoofdbijzonderheden van zijn leven zijn overal te vinden. Sedert hij de aandacht had getrokken van den Eersten Consul, was hij bij het Parijsche publiek, althans bij de Parijsche geleerden, geen onbekend persoon. Men wist dat hij van 1782 tot 1788 te Montpellier in de medicijnen had gestudeerd; maar daarna is er in zijne autobiographie eene leemte van 1788 tot omstreeks 1800, de twaalf eerste jaren van zijn verblijf in de hoofdstad. Wat had Coray gedaan en gewerkt gedurende de bange jaren der revolutie? Dat wist men niet. Er bestond aanleiding te hopen, dat deze onuitgegeven brieven de gaping zonden aanvullen.
De markies kocht de verzameling en vertrouwde de uitgave toe aan den Hoogleeraar in de Nieuw-Grieksche taal Brunet de Presle, die Coray persoonlijk gekend had. Corays dankbare leerling Ambroise Firmin Didot drong aan op de eer het werk ter perse te mogen leggen. Het heeft niet zoo mogen zijn. In het vorig jaar zijn de Presle en Didot kort na elkander overleden en zoo is de laatste hand aan dezen arbeid gelegd door E. Egger die door zijn belangrijke studiën over l'Hellé- nisme en France onder al de overige leden van het Instituut hiertoe als van zelf was aangewezen.
Voorop gaat de Fransche vertaling van Corays autobiographie met portret en facsimile. Dan volgen de brieven aan Chardon de la Rochette van 1790 tot 1796, waaraan de verzamelaar enkele brieven heeft toegevoegd, niet juist omdat zij belangrijker zijn dan andere, maar omdat zij oorspronkelijk in het Fransch zijn geschreven, niet in het Nieuw-Grieksch. Het is naar mijne opvatting zeer jammer, dat die talrijke, gedeeltelijk zeer merkwaardige Grieksche brieven, hetzij in het oorspronkelijk, hetzij in de Fransche vertaling, niet worden medegedeeld. Al de moeite, die ik heb aangewend, om ze hier te lande machtig te worden, is vergeefsch geweest. Doch ook aan de bewerking van hetgeen nu voor het eerst wordt openbaar gemaakt, is te weinig zorg besteed. Die met het overschrijven belast was, heeft het handschrift van Coray niet altijd kunnen ontcijferen, hoewel het voor den oplettenden lezer soms gemakkelijk is de ware lezing te herstellen. Wat veel erger is, de geleerde, aan wien wij de aanteekeningen verplicht zijn, hetzij dan Brunet de Presle, hetzij Egger, heeft niet alleen tal van onnauwkeurig- | |
| |
heden van minder beteekenis op zijn geweten, maar is ook dikwijls niet in staat geweest, aan de ongedagteekende brieven hunne ware plaats in de verzameling aan te wijzen. Het is niet der moeite waard, de Gidslezers met de bewijzen dezer slordigheid lastig te vallen.
Een andere grief is mogelijk van meer gewicht. In de brieven aan Rochette vindt men veel onbeduidends en dat onbeduidende wordt in brief bij brief tot verzadigings toe herhaald. Aan de nagedacihtenis van Coray ware veel beter dienst bewezen, als men uit deze woordenrijke correspondentie het wezenlijk belangrijke met zorg had bijeenverzameld. Ik houd mij overtuigd dat de lezer, die geene andere hulpmiddelen bezit om Coray te leeren kenneni als dit nieuwe boek, weinig meer in hem zal zien dan een goedhartigen sukkel. Dat is een groot onrecht.
Het is geene gemakkelijke taak een beeld te schetsen van het bijna vijf-en-tachtigjarig leven van Coray. In de eerste plaats zou men daartoe behoeven eene tamelijk volledige verzameling zijner werken; maar de Nederlandsche bibliotheken bevatten weinig van hetgeen voor mijn tegenwoordig doel juist het belangrijkste is. Wel had ik gewild, dat Egger, in plaats van ons zooveel onbeduidends te leveren, den lezer hadde in staat gesteld te beoordeelen, wat in dat lange leven werkelijk opmerkenswaardig is. In de Rue Richelieu vindt men alles bijeen, wat elders voor geld noch goede woorden is te krijgen. Laten wij intusschen trachten dankbaar te zijn; wie en wat Coray was in de jaren der Fransche revolutie, weten wij nu tot in de allerkleinste bijzonderheden.
Maar welk aandeel heeft Coray gehad aan de wedergeboorte van zijn vaderland? Waarschijnlijk zal de twintigste October dezes jaars onopgemerkt voorbijgaan en zullen, buiten enkele Grieken, zeer weinigen zich herinneren, tdat juist vijftig jaren te voren de Turksch-Egyptische vloot in de baai van Navarino verbrand is. Wie denkt thans nog aan den zeeslag, waardoor de onafhankelijkheid van Griekenland gevestigd is? De opgewondenheid in Frankrijk en Rusland over het schitterend wapenfeit; de kwalijk verholen spijt van het Engelsche ministerie over deze overwinning, welke de troonrede een untoward event achtte; de oprechte vreugde van alle philhellenen, dat wilde toenmaals zeggen van nagenoeg allen, die op geestbeschaving aanspraak maakten: dat alles behoort tot de oude geschiedenis, bijna zoo goed als het verhaal van de Spartanen, welke Cleon
| |
| |
meer dan twintig eeuw vroeger te zelfder plaatse gevangen nam. Aan alle schoone verwachtingen, die waren opgewekt, is een einde gekomen. Voor het tegenwoordig levend geslacht zijn alle Grieken blauw en noodlijdend.
Vijftig, zestig jaar geleden was dit anders. Men juichte van vreugde bij het herleven der Grieksche natie. Coray op zijn zolderkamer en de gevierde minnaar van gravin Guiccioli, de arme Griek en de adellijke Engelschman, hoe ongelijk van levensbeschouwing, dweepten beide met hetzelfde ideaal. Reeds was Byron 19 April 1824 te Mesolonghi ten grave gedaald, maar zijni veel oudere tijdgenoot Coray was nog op het topprint van zijn aanzien, de beroemdste der levende Grieken, die den bijnaam had verdiend en verworven van den modernen Aristides, wien alle philhellenen ten spijt der diplomaten aandachtig het oor leenden en die door zijne landgenooten als een patriarch vereerd werd.
Coray had eene vooral voor dien tijd eerbiedwaardige kennis van de taal zijner voorouders. In de nu voor het eerst uitgegeven brieven vindt men daarvan weder sprekende bewijzen, zoo de zaak nog eenig bewijs noodig had. Sommige zijner tekstverbeteringen op Hippocrates - le citoyen Hippocrate, gelijk hij hem in den republikeinschen tijd met een zweem van ironie noemt - zijn werkelijk zeer merkwaardig. Maar dat gedeelte van zijn arbeid laten wij met opzet geheel ter zijde. Wat mij aantrekt, is het onderzoek, hoe deze man met dat zwakke lichaamsgestel, met dat weinig innemend uiterlijk, in weerwil van den tegenspoed, waarmede hij jaren lang heeft geworsteld, door krachtdadig vasthouden aan het doel, dat hij zich gesteld had, tot dien hoogen rang is opgeklommen, dien hij in zijne latere levensjaren onder Franschen en Grieken onbetwistbaar heeft ingenomen. Het schijnt mij der moeite waard, aan mijne lezers mede te deelen wat ik weet. Om een afgewerkt beeld te leveren, zijn mijne bronnen te onvolledig; vooral vloeien zij te ongelijkmatig: maar enkele sprekende trekken kan ik wel in het licht stellen. Wellicht komt dit schrijven een jong mensch onder oogen, die in den strijd des levens dreigt den moed te verliezen. Het moge hem een hart onder den riem steken.
Om te beginnen met hliet minst belangrijke: Adamantius Coray heette eigenlijk Διαμαντῆς κoϱαῆς. Zijn voornaam heeft hij later zelf naar den aard van het Oud-Grieksche taaleigen in
| |
| |
Aδαμάντιoςveranderd. De spelling CORAY is van zijn vader afkomstig, die op Amsterdam handel dreef en volgens hetgeen hij de Hollandsche uitspraak achtte zijn naam wilde beschouwd hebben als van drie lettergrepen te zijn, hoewel tegenwoordig iedereen in AY een Franschen tweeklank meent te herkennen. Diamantis dan werd geboren 27 April 1748 te Sinyrna, waar zijn vader Johannes Coray, die van het naburig eiland Chios afstamde, gehuwd was met Thomaida, de dochter van Diamantis Rhysia, die één jaar voor de geboorte van zijn kleinzoon was gestorven en in vroeger leeftijd de vaderlandsche letterkunde had onderwezen op Chios en zich daarna te Smyrna had nedergezet.
Aan dezen grootvader van moederszijde, dien hij nooit gekend heeft, had Coray groote verplichtingen. Diamantis Rhysia had bij gebrek aan zoons, aan zijne vier dochters eene zeer zorgvuldige opvoeding gegeven. In de groote stad Smyrna waren deze vier meisjes nagenoeg de eenige die hadden leeren lezen en schrijven en Thomaida, die niet eens de knapste van het zustertal was, had voldoende vorderingen gemaakt, om het idioom der Byzantijnsche schrijvers redelijk wel te begrijpen. Bij de keuze van een schoonzoon had Rhysia, die met ongeduld den tijd verbeidde, waarop hij het onderwijs zijner kleinzonen zou kunnen beginnen, blijkbaar goed gezien, toen hij Thomaida voor Johannes Coray bestemde. Deze was niet rijk, maar hij had zaakkennis en grooten invloed onder zijne medeburgers, die hun vaderland Chios hadden verlaten en zich in het belang van hun handel te Smyrna hadden nedergezet, waar zij eene afzonderlijke corporatie schijnen gevormd te hebben. Hij had goeden natuurlijken aanleg en begreep, dat zijne beide zonen alleen door zorgvuldig onderwijs konden worden voorbereid, om hun weg door het leven te vinden. Het schijnt, dat zijne zaken op den duur niet vooruitgingen en hij ten gevolge zijner bekrompen omstandigheden aan zijne zonen veel moest ontzeggen, maar Diamantis klopte nimmer te vergeefs aan, als hij behoefte had aan geldelijke ondersteuning bij zijne studiën.
Het eerste onderwijs, dat de knaap ontving, was van gering allooi. Leergierigheid was toenmaals in Griekenland even weinig zeldzaam als nu; maar toen muntten de inwoners van Chios boven hunne landgenooten uit door hunne bijzondere belangstelling in het onderwijs. Op de school, welke te Smyrna door Pantaleon Sebastopulus van Chios gesticht was, had men even- | |
| |
wel geene andere leerkrachten beschikbaar dan die van een uit Ithaca weggeloopen monnik, die het Oud Grieksch, waarin het geheele programma van onderwijs bestond, zelf nauwelijks meester was, maar wat aan de grondigheid zijner lessen ontbrak, trachtte te vergoeden door de onbekrompenheid, waarmede hij zijne stokslagen uitdeelde. Mogelijk had Diamantis ten gevolge dezer leermethode de studie laten varen, als zijn grootvader den kleinzoon niet na zijn dood nog ter hulpe gekomen ware. Rhysia had bij testament bepaald, dat zijn boekenschat - veel was het niet; het voornaamste werk was een Strabo van Casaubonus - het eigendom moest worden van den kleinzoon die het eerst de school van den Ithacenser monnik had afgeloopen. Reeds had de broeder van Diamantis den kamp opgegeven; de zonen zijner beide tantes Anastasia en Eudoxia deden hetzelfde en zoo kwam het, dat Diamantis de gelukkige eigenaar werd van den lang gewenschten schat. Voorloopig wist hij evenwel niet, wat hij daarmede zou aanvangen; hij kende zoowat de Oud-Grieksche verbuigingen en vervoegingen, maar de Latijnsche aanteekeningen van Casaubonus waren voor den aankomenden knaap natuurlijk geheel onverstaanbaar.
Het is niet denkelijk, dat de naaste omgeving van den jongeling vermoed heeft, wat onder dat weinig belovend uiterlijk schuilde. Hij was tenger van lichaamsbouw; zijne gelaatstrekken waren alles behalve geniaal: een breede mond en onevenredig groote neus. Van zijn dertiende jaar tot zijn twintigste spuwde hij telkens bloed en deze verontrustende kwaal verliet hem eerst veertig jaar later voor goed. Men moest wel meenen, dat de hartstochtelijkheid, waarvan hij telkens blijken gaf, dat organisme spoedig zou sloopen; en toch is het anders uitgekomen.
Twee passies verdeelden het gemoed van dezen misdeelde: ik weet niet recht, welke van beide de machtigste was: zijn onbegrensde weetlust en de haat, dien hij koesterde tegen de vijanden van zijn volk, de Turken, aan wie hij de schuld gaf niet alleen van het verval van zijn vaderland, maar ook van de bijna onoverkomelijke moeilijkheden, welke hij bij het voortzetten zijner studiën ontmoette. De lectuur van Demosthenes kon onder deze omstandigheden zeker niet dienen, om hem de noodige kalmte van geest te doen herwinnen. Het verwondert mij zeer, dat hij in zijne autobiographie geene melding maakt van het verbranden der Turksche vloot in de baai van Tehesmé
| |
| |
in de maand Juli 1770; toch moet hij een belangstellend en deelnemend ooggetuige zijn geweest.
Het spreekt dat voor een jong mensch als Coray, in dien tijd en in die omgeving, studie weinig anders kon en mocht beteekenen dan taalstudie. Maar het was niet gemakkelijk aan die begeerte naar kennis te voldoen. Italiaansch te leeren viel al bezwaarlijk, maar het was nog veel bezwaarlijker om onderwijs in het Fransch te bekomen. Coray liet zich echter door de onbekwaamheid van zijne leermeesters niet afschrikken; langs den weg van het Italiaansch en het Fransch zag hij de eenige mogelijkheid, om het Latijn van Casaubonus te leeren verstaan. Ter schole te gaan bij bekeeringslustige Katholieke priesters kon den zoon der orthodoxe Grieksche kerk niet in den zin komen. Wat zou grootvader daarvan hebben gezegd, die nog in zijn laatste levensjaar een uitvoerig gedicht in zes-en-dertig hoofdstukken had voltooid over de dwalingen van het pausdom!
Weldra deed zich een korter en veiliger weg op, om aan zijn verlangen te voldoen. De Hollandsche predikant te Smyrna, Bernard Keun (1756-1801: zie de mededeeling van den heer Rost van Tonningen over de Hollandsche Gemeente te Smyrna in dit tijdschrift, 1876, II, blz. 58), wenschte zich te oefenen in het Grieksch, meer bepaald in het Nieuw-Grieksch, welks uitspraak hem nog vreemd was. Men kwam overeen, dat Coray hem deze zou leeren en Keun daarentegen zijn jeugdigen leermeester zou onderrichten in het Latijn. Een nauwe vriendschap is het gevolg geweest van dit wederzijdsch onderricht. Reeds was Coray vele jaren in Parijs gevestigd en altijd bleef hij getrouw in zijne mededeelingen aan Keun, zoo over zich zelven als over den politieken toestand van Frankrijk. In den uitersten nood, in de laatste jaren der eeuw, toen broodsgebrek niet maar uit de verte dreigde, maar den ongelukkigen geleerde van nabij op de hielen zat, weigerde hij standvastig alle hulp zijner Parijsche vrienden, maar voor eene enkele maal riep hij de ondersteuning in van twee zijner voormalige stadgenooten. Keun en een ander vriend, met name Dentand, achtten zich toen gelukkig hem met enkele honderd guldens te kunnen te hulp komen.
Het kon den jongen Coray niet ontgaan, dat om Oud-Grieksch, Latijn of Hebreeuwsch te leeren -- want ook hierop had hij zich toegelegd, eerst onder leiding van een onkundig Israeliet,
| |
| |
daarna onder die van Keun - hij noodwendig Europa moest bezoeken. Hierbij kwam de positie van zijn vader als handelaar in zijde hem uitnemend te stade. Deze wenschte zijne handelsbetrekkingen. in Holland uit te breiden en eindelijk gaf ook moeder Thomaida met grooten weerzin toe, dat haar vier-en-twintigjarige Diamantis naar Amsterdam zou vertrekken, gedeeltelijk om den handel te leeren, maar van de zijde des jongelings met het vaste voornemen, om alle ledige oogenblikken aan de studie te wijden.
Coray heeft zes jaar te Amsterdam gewoond, van 1772 tot 1778. Den geleerde, naar wien wij hem in de eerste plaats zouden verwezen hebben, schijnt hij niet persoonlijk gekend te hebben. Althans in zijne autobiographie komt de naam van Wyttenbach niet voor; gelukkig waarschijnlijk voor beiden, want, als ik eenige juiste voorstelling heb van hun karakter, dan moesten deze personein bij de eerste ontmoeting elkander noodwendig afstooten. Het is mij ook niet gebleken, dat Wyttenbach ergens in zijne geschriften den naam van Coray genoemd heeft, die hem in later leven stellig niet onbekend kan zijn geweest. Maar zijn nicht-je Jeanne Gallien, met wie hij nog op hoogen 1leftijd gehuwd is, eene savante, die in haar tijd bekend was niet als coquette - dat was voor de tijdgenooten een diep geheim, hetwelk hier voor de eerste maal den volke verklapt wordt - maar als schrijfster van ettelijke Socratische dialogen, was later met Coray in briefwisseling, zooals de Bibliotheca Potgieteriana den belangstellenden lezer kan bewijzen.
De Amsterdammer, aan wien Coray de meeste verplichting had, was een vriend van Bernard Keun, de predikant Adriaan Buurt, die zijn huis voor hem openzette en hem inwijdde in de elementen van Euclides en in de logica, waartoe hij het compendium gebruikte, dat zijne vrouw had opgeste!d, freule Josina Carolina van Lynden. lMeer dan vijftig jaar later wordt door Coray aan het waardig echtpaar een hartelijk woord van dankbare herinnering gewijd. Thans zal het wel aan zeer weinigen bekend zijn, dat de adellijke echtgenoote van een Amsterdamsch predikant honderd jaren geleden een leerboek over de redeneerkunde had uitgegeven, hetwelk haar eerwaarde gemaal bij zijne lessen als leiddraad volgde. Ik vind de logica van freule van Lynden noch in den catalogus der Amsterdamsche Stadsbibliotheek, noch in dien van het Trippenhuis. Coray had zijn exemplaar zorgvuldig bewaard, dat derhalve naar Chios verhuisd is,
| |
| |
want hij heeft zijne gansche papieren nalatenschap aan het vaderland zijns vaders vermaakt. Daar zal men dus moeten zoeken naar dit zeker wel zeldzaam geworden Hollandsche boek. Habent sua fata libelli.
Het verblijf in een vrij land had Corays Turkenhaat slechts vergroot, en met afgrijzen dacht hij aan de noodwendigheid om naar Smyrra terug te keeren. Maar zijn vader gebood, en zes jaar na zijn vertrek, in 1778, was hij weder in Klein-Azië terug, met de stille verwachting, dat hij verlof zou erlangen, om in Frankrijk zich te gaan toeleggen op de medicijnen. Zoo hoopte hij weder voor eenige jaren aan de hatelijke Turken te ontsnappen en bovendien wist hij, dat de toestand Ian een Christen onder Turken nog het minst ondragelijk is, als hij dit vak verstaat.
De zaken van vader Coray gingen blijkbaar niet vooruit, en de toestemming om naar Frankrijk te vertrekken liet zich wachten. Er volgden vier jaren. waarin de omgang met Keun de eenige troost van Diamantis was. Zijn afschuw van de Turken dreigde eene idée fiee te worden; hij ontweek de stad om geen Turk onder oogen te krijgen; zijne gezondheid begon zichtbaar af te nemen; eindelijk kwam de langgewerschte vergunning om naar Montpellier te vertrekken, waar hij in 1782 aankwam en zes jaar is gebleven. De spoedig gevolgde dood van zijn vader in 1783, en van zijn moeder in 1784, maakte, dat hij van toen af zich voor goed in Frankrijk vestigde, en het denkbeeld om naar Smyrna terug te keeren, nooit meer ernstig heeft in overweging genomen.
Van dat zesjarig verblijf in Montpellier is weinig bekend, behalve dat Coray aan het einde van dit tijdperk in de medicijnen promoveerde. Hij moest zeer zuinig zijn. Wat hem toekwamn uit de vaderlijke nalatenschap, was ver van voldoende om zijn verblijf aan de Universiteit zoo lang te rekken. De opbrengst der vertaling van Engelsche en Hoogduitsche werken over geneeskunde in zijne tweede, moedertaal, het Fransch, moest almoede dienen om, hoezeer dan ook op karige wijze, in zijn onderhoud te voorzien.
Aan den vooravond der revolutie, 24 Mei 1788, kwam Coray te Parijs, nog zonder vast plan voor de toekomst. De reeds veertigjarige geneesheer zal toen 'wel niet gedroomd hebben, dat hij zijn levensbaan nog niet eens voor de helft had afgelegd, en hij eerst na bijna vijf-en-veertig jaren, 6 April 1833, uit diezelfde stad zou worden ten grave gedragen.
| |
| |
Die eerste jaren van Corays verblijf in Parijs zijn ons thans tot in de kleinste bijzonderheden bekend. Met die kleine bijzonderheden zal ik evenwel den lezer niet lastig vallen; ik wensch alleen mede te deelen, wat mij der kennisneming in wat wijder kring waardig schijnt. Men moet evenwel voorbereid zijn op eene teleurstelling. Dat Coray met hartstochtelijke belangstelling getuige is van de revolutie, spreekt van zelf. Zijn ons bekende tyrannenhaat laat geen twijfel aan welke zijde zijne sympathieën waren. Deze blijken ook uit een paar brieven, die hij in de bangste jaren der omwenteling langs vertrouwden weg aan Ds. Keun deed toekomen. Maar niets dergelijks wordt aan de Fransche post toevertrouwd. Noch Coray, noch een zijner vrienden, waagde zijn oordeel over de dingen van den dag op. deze wijze kenbaar te maken. Terwijl de ontzettendste gebeurtenissen onder hunne oogen voorvallen, nagenoeg op hetzelfde oogenblik dat de grootste gruwelen van het schrikbewind hunne stadgenooten met afgrijzen vervullen, schrijven deze Parijzenaars par la petite poste over de verbetering van bedorven plaatsen in Grieksche schrijvers, zoo kalm alsof dat alles hun niets aanging. Dat die onverschilligheid geveinsd en die onwetendheid voorgewend was, kan ons niet ontgaan, die deze brieven rustig onder elkander vergeliiken; voor de oogen der geheime policie waren Coray en Chardon de la Rochette onschadelijke geleerden, die te veel in hunne studiën verdiept waren, om zich den loop der menschelijke zaken aan te trekken. 't Is waar, zij hadden geene aanleiding om voor zich zelven bevreesd te zijn, maar uitsluitend verdiept in het verleden, en onverschillige toeschouwers van het drama dat onder hunne oogen gespeeld werd, waren zij niet. Het is zeer te betreuren, dat in deze nieuwe uitgave de belangrijke brieven van Coray aan zijne Smyrnasche vrienden niet wederom zijn afgedrukt. Egger kan toch niet afgeschrikt zijn door de geringe moeite om ze in het Fransch te vertalen.
Terstond na zijne aankomst te Parijs schijnt Coray het denkbeeld te bebben opgegeven, om met de uitoefening der geneeskunde zijn brood te verdienen. Men moet erkennen, dat hij door zijne gansche wijze van zijn daartoe ook niet de rechte man was. Hij ging voort te doen, wat hij nog jaren lang heeft volgehouden, om Engelsche of Hoogduitsche geneeskundige werken in het Fransch over te zetten; maar die bron van inkomsten vloeide slechts met tusschenpoozen en leverde op verre na niet genoeg op voor de eenvoudigste levenswijs. Een tweede middel moest dus worden aan- | |
| |
gegrepen, en dat was natuurlijk het les geven in zijne moedertaal. Intusschen le mdtier de courir le cachet deugde voor Coray waarschijnlijk nog minder dan de uitoefening der geneeskunde. Omstreeks 1791 schreef hij nagenoeg aldus: ‘L'espoir d'une indépendance absolue a imprimé dans tout mon système nerveux une irritabilité excessive, qui me dévore et me consume tous les jours. La moindre gêne est pour moi un véritable supplice; le moindre obstacle dans l'exercice de mes facultés physiques et morales est une tyrannie cruelle. C'est en agissant d'après ces principes que j'ai pendant tous le cours de ma vie évité autant que j'ai pu toutes les occasions qui pourraient m'exposer h comparaitre devant un juge, un magistrat, un fonctionnaire public quelconque. Leur supériorité, nécessaire sans doute dans l'ordre social, et l'idée de recevoir de leur part des ordres, peut-être m6me des reproches, in'ont toujours révolté. Ce sont ces prin. cipes qui m'ont fait abandonner le commerce, après l'avoir exercé six ans, parceque le commerce me mettait dans un cercle de rapports et de dépendances multipliées très-gênantes pour mon âme farouche, et qu'il m'exposait á des affaires litigieuses avec des hommes, qui
m'auraient peut-être opprimné.’ Het ontbrak hem ten minste niet aan zelfkennis.
Een der eerste geleerden, met wie Coray te Parijs in aanraking kwam, was de bekende J.G.B. d'Ansse de Villoison, aan wien wij de eerste uitgave verschuldigd zijn van de scholiën op de Ilias, die in den merkwaardigen Venetiaanschen codex gevonden worden. Door zijne veelvuldige betrekkingen tot buitenlandsche geleerden, is deze waarschijnlijk de tusschenpersoon geweest, door wiens bemiddeling Coray uit Engeland de opdracht ontving eenige handschriften der Koninklijke Bibliotheek te collationneeren. Met onverholen weerzin zette hij zich aan dezen arbeid, maar de sobere opbrengst van dit ongeregeld betaald werk stelde hem ten minste in staat, om, gevoegd bij zijne vertalingen, zijne zoo dierbare onafhankelijkheid te bewaren. Villoison was eerst in het jaar 1787 uit Griekenland teruggekeerd en was verheugd over de gelegenheid, om met een beschaafd man naar hartelust NieuwGrieksch te spreken. De ijdele man - Ruhnkenius achtte hem een homo ventosus - pronkte met zijn vriend, wien de prachtigste emendaties van bedorven Grieksche plaatsen geene moeite kostten. Maar Coray was daarmede niet tevreden; bij iemand, dien hij zijn boezemvriend zou noemen, wilde hij voor iets meer gelden dan een merkwaardig natuurwonder, dat op de bijeenkom- | |
| |
sten der Parijsche geleerden naar de orders van zijn kornak zijne kunsten moest vertoonen. Wat nog onverdragelijker was, Villoison was onuitputtelijk in zijne spotternijen over de landgenooten van Coray, die hem gedurende zijn driejarig verblijf in Griekenland weinig sympathie hadden ingeboezemd. Coray had een moeilijken strijd. Hij wilde allerminst ondankbaar schijnen en wist zeer wel, wat hij aan zijn invloedrijken beschermer verplicht was; herhaaldelijk smeekte hij hem dien koelen, spottenden toon te laten varen; hij trachtte eenig medegevoel op te wekken met zijn tot slavernij vervallen vaderland: maai te vergeefs. Sedert het begin van 1793 werden alle betrekkingen afgebroken. ‘11 m'a toujours
aimé’, schreef hij aan Rochette, ‘comme un gourmand aime les bêtes de sa basse-cour, par la seule raison qu'elles lui procurent d'agréables repas. Ami passionné de la littérature grecque, il a cru apercevoir chez moi quelque faible talent pour cette littérature, et voilh, je pense, le seul motif de son attachement. Ses conseils out toujours été ceux qu'on donne h un gueux, a qui l'on peut dire sansl'insulter: Attachez-vous à telle ou telle personne, que vous importe? pourvu que vous ayez de quoi satisfaire la panza. Parce que j'ai le malheur d'être un Gree du (dix-huitième siècle, il a cru qu'il n'existait chez moi aucun sentiment d'honneur. Il se trompe très-fort.’
Er is in deze overgevoeligheid iets ziekelijks. Gelukkig voor Coray, dat twee andere geleerden zich daaraan niet ergerden. Zij kwamen de plaats aanvullen, die ledig gelaten was door den moedwil van Villoison en hunne trouwe vriendschap is eerst door den dood opgelost. De eene, Chardon de la Rochette, is bij de Fraznsche geleerden wel bekend door zijne Mélanges de littérature et de critique, welke in 1812 in drie dedeen het licht zagen. Hij was niet minder zedig en bescheiden dan Coray en even als deze niet bijzonder gezegend met aardsche goederen, al behoerde hij dan ook in zijn otium geen gebrek te lijden. De ander heette Clavier, de vertaler van Aponllodorus en Pausanias, die door zijn vrij aanzienlijk vermogen in staat was gesteld zich eene niet onbelangrijke bibliotheek aan te schaffen, waarvan hij het vrije gebruik aan zijne vrienden gaarne toestond.
Persoonlijk had Coray van het Schrikbewind niets te vreezen. Hij werd als genaturaliseerd Fransch burger beschouwd, had den eed afgelegd en was ingedeeld bij de Nationale Garde, maar was ontslagen van de verplichting om de wacht in persoon te betrekken. Even als Rochette, die meer te verliezen had dan
| |
| |
hij, ware hij zeker te Parijs gebleven, waar hem de handschriften ten dienste stonden, met welker collatie hij zijn onderhoud moest verdienen, maar omstreeks Juli 1793 was zijne gezondheid zoo verminderd, dat hij den arbeid moest staken en gedwongen werd gevolg te geven aan de uitnoodiging van Clavier, om eenigen tijd bij hem te komen doorbrengen op zijn landgoed bij Nemours. Gedurende de zes maanden, Juli tot December 1793, die hij buiten Parijs doorbracht, kunnen wij het leven van Coray om zoo te spreken van dag tot dag nagaan, want ook het onbeduidendste ontbreekt niet in de thans wereldkundig gemaakte brieven aan Rochette. Alleen de uiterste noodzakelijkheid had Coray doen besluiten, om eene dienstaanbieding van Clavier aan te nemen. Dat hij dezen bij zijne studiën behulpzaam is, komt in het geheel niet bij hem in aanmerking. Het denkbeeld is hem kortweg onverdragelijk, onder verplichting te zijn jegens een vreemdeling. Hij snakt om weder naar Parijs terug te komen, waar hij zijn droog brood zelf kan verdienen. Voor een ongemeubeld kamertje had hij tot nog toe betaald 271/2 livres in de drie maanden. Zijn oppasser ontving 6 livres mandelijks, terwijl de belasting op het meubilair, hetwelk bijna alleen uit boeken bestond, over het jaar 1792 toch nog 37 livres had bedragen. Zoo goedkoop ziet Rochette geen kans zijn vriend weder onder dak te brengen. Het gelukt hem een ander, ditmaal gemeubileerd, kamertje te vinden, waarop hij geene belasting zal behoeven te betalen en de diensten van zijn oppasser, le citoyen Thomas, kan missen. Maar 25 francs in de maand! Dat is over twaalf maanden juist 81 francs meer dan vroeger. Ook deze uitgaaf zal Coray zich getroosten: zijne onafhankelijkheid is hem wel eenige opoffering waard. De kosten van het verhuizen zullen niet groot zijn. Behalve de boeken is er nog een ledikant. ‘Le citoyen Thomas aura la bonté de passer un peu de vernis aux fentes du lit, à cause des punaises.
C'est une opération qu'il s'était proposée de faire depuis longtemps, en m'assurant, que je pouvais par ce moyen dormir tranquille.’ Voor de badkuip zal het kamertje te klein zijn, maar er moet plaats zijn voor de boeken en een half dozijn portretjes van Grieksche wijsgeeren, zijne heiligen.
De nood was reeds vrij groot en zou nog vieel hooger stijgen, maar Coray hield onveranderlijk vast aan de woorden van Rousseau: ‘Quand on commence par accepter quelque chose, bientôt on ne refuse plus rien; sitôt qu'on reçoit tout, bientôt
| |
| |
on demande; et quiconque en vient a demander, fait bientôt tout ce qu'il faut pour obtenir. La gradation me paraît inévitable’. Liever wil hij langzaam van gebrek omkomen, dan iets aannemen van zijne Parijsche vrienden, die eindigen met niet meer aan te bieden, wat zij bemerken, dat stelselmatig wordt afgewezen. Tot nog toe heeft hij altijd middel gevonden, om zich betrekkelijk dure boeken aan te schaffen; maar reeds begint het plan te rijpen om zich van enkele klassieke teurs te ontdoen, Plato, Sophocles, Isocrates, s'ils venaient à .. onter à un prix fou: iets waarop, naar ik denk, in Juli 1795 niet veel uitzicht was. Eene tweede uitnoodiging van Clavier wil hij niet afslaan en zoo brengt hij ditmaal dertien maanden, van Juli 1795 tot Augustus 1796, buiten Parijs door. Het was de tijd der assignaten. De oogst was buitengemeen overvloedig geweest en toch leed ieder gebrek. Zelfs de familie Clavier op haar landgoed bakte haar brood, half uit rogge half uit garst. De huisheer, vroeger in goeden doen, oefende de gastvrijheid op ruime schaal uit. Zijn huis werd te klein voor de logeergasten en zijne middelen verminderden met den dag. Eene woning, die hij in Normandië bezat, was hij gewoon te verhuren tegen 10,000 tot 12,000 livres 's jaars; thans betaalde men den huurprijs in assignaten, wier werkelijke waarde nauwelijks twee louis d'or was. Op reis heeft Coray 20 livres voor een middagmaal moeten geven, dat geen 20 sous waard was. De vrouw die zijne kamer doet, la femme Laurent, krijgt 100 livres in de maand, wat voor haar zoo goed als niets is, maar bij de uitdeeling aan de sectie mag zij het vleesch en het brood behouden, mits zij de eveneens verstrekte kaarsen tegen de terugkomst van haar meester voor den winter beware. Wanneer Coray onder deze omstandigheden naar den prijs van enkele boeken vraagt, zal dat wel meer uit gewoonte zijn geweest, want hij had in dien nazomer van 1795 stellig
geen geld om iets van belang te koopen. Ook vrouw Laurent was er erg aantoe, want juist in December werden de uitdeelingen van brood en vleesch gestaakt. ‘Malheureusement je suis trop pauvre pour venir à son secours; car enfin ce que je lui donne par mois vaut à peu près autant que rien. Malgré cela, je vous prie, si vous avez encore de 1'argent à moi, de lui donner indépendamment de ce que je lui dois, un billet de 25 livres, et cela au jour de l'an, c'est-à-dire le premier janvier prochain (vieux style), pour que cela aît l'air d'étrennes d'usage plutôt
| |
| |
que d'aumône’. Deze onschuldige phrase, die nu eindelijk het daglicht ziet, doet Coray, naar mijne opvatting, evenveel eer als de breede reeks uitgaven van Grieksche schrijvers, welke in zijn ouderdom door hem bezorgd zijn.
Reeds den vorigen winter had Coray de uiterste zuinigheid betracht. Nu had hij een boek verkocht, dan een kleedingstuk, dan weder bezuinigd op zijne kaarsen. Hij had zich met het armelijkste voedsel tevreden gesteld, in weerwil van zijne verzwakte gezondheid, welke eene andere levenswijs vereischte: toch had hij 6000 francs uitgegeven, wat ondenkbaar weinig is, als men weet, dat een pond brood 15 francs kostte, een pond kaarsen 55 francs, eene wisse hout van 600 tot 800 francs en een paar schoenen van 250 tot 300 francs. Om zijne uitgaven te bestrijden, blijft er voor het oogenblik weinig anders over dan vertaalwerk, want zijne onafhankelijkheid wil hij tot geen prijs verkoopen. ‘Il m'était possible’, zoo schrijft hij 26 October 1795 aan Ds. Keun, ‘dans l'état actuel des choses d'avoir une chaire de professeur avec 5000 fr. d'honoraires. Mais, indépendamment de plusieurs raisons trop longues pour vous les communiquer dans ce moment, et qui m'ont obligé d'arrêter le zèle de mes amis, j'ai pour principe que, quand on se sent bon à quelque chose, on doit toujours attendre d'être cherché, et s'interdire toute démarche qui pourrait être confondue avec l'intrigue’.
Het was geene weelde die Coray dus deed schrijven. Hij erkende dat de familie Clavier uiterst vriendelijk voor hem was, maar hij ziet toch met ongeduld naar het oogenblik uit, waarop hij te Parijs zijne collaties kan hervatten. Nu had hij weder eene vertaling gereed gemaakt, waarvoor hij op minstens acht louis d'or aanspraak maakte. Rochette ziet geen kans het handschrift te verkoopen voor meer dan zes louis d'or en 25 exemplaren. Reeds is hij bijna een jaar bij Clavier gelogeerd, die hem met de voorkomendste vriendelijkheid bejegent; maar het denkbeeld dat hij dezen soms tot last zou kunnen worden, is onverdragelijk. Is het geen plicht plaats te maken voor iemand anders, die ongelukkig is en mogelijk meer aanspraak heeft op de gastvrijheid van Clavier? Eindelijk, in Juli 1796, besluit hij de hulp in te roepen zijner vrienden te Smyrna; met de meeste hartelijkheid beantwoorden Keun en Dentand zijne bede, en hem gewordt eene ondersteuning van 675 livres. De uitbetaling van den wissel kon evenwel eerst volgen in de maand December, op
| |
| |
een tijdstip dat de gansche geldvoorrand van den ongelukkige tot twaalf francs gedaald was. Die vier laatste maanden van 1796 behooren tot de rampspoedigste zijns levens. Kort voordat hij geheel vrijwillig tot zijn armoedig zolderkamertje terugkeerde, schreef hij nog aan zijn vriend: ‘Je suis dans un denûment absolu; il me fant des chemises, des habits, des souliers, etc. Je manque de tout à l'approche de l'hiver, qui vraisemblablement sera le dernier de ma vie.’
Het jaar 1797 was niet gelukkiger. Nog eenmaal was Coray genoodzaakt de hulp in te roepen van Keun en Dentand, maar met hardnekkigheid weigerde hij iedere ondersteuning van een Franschman: ja zijne eigene landgenooten waren verbaasd over zijne belangeloosheid. Zoo had hij in dien tijd eenige diensten bewezen aan drie of vier Grieksche scheepskapiteins, die granen hadden geleverd aan de Fransche regeering. Tot hunne verbazing weigerde Coray iedere belooning voor de vertaling der rekwesten, die zij bij het gerechtshof hadden ingediend. Om eene enkele maal het Nieuw-Grieksch aan te halen: χαὶ ἀπόϱησαν oἱ ταλαίπωϱoι ὃτι δὲν ἐδέχϑην πληϱωμὴν ὄντες συνηϑισμένoι νὰ ϰϱατῶσι πάντoτε τὸ πoνγγὶ ἀνoιϰτόν.
Nadat Coray voor goed naar Parijs is teruggekeerd, is de correspondentie met Rochette natuurlijk minder levendig, en kunnen wij zijn doen en laten niet in zoovele kleine bijzonderheden nagaan. Maar het ergste was geleden. Weinig tijds na den val van Robespierre had Coray reeds naar Smyrna geschreven: ‘Le gouvernement actuel s'occupe de honne foi des moyens de resusciter les lettres et d'encourager les talens.’ Onder het Consulaat viel het hem nog minder moeilijk zich met de boekhandelaars over de uitgave zijner geschriften te verstaan. Zoo vroeg als het jaar 1799 bezorgde hij, met ondersteuning zijner landgenooten, eene kritische uitgave van de Characteres van Theophrastus, en in het volgende jaar van een der werken van Hippocrates, dat hem al een tiental jaren had bezig gehouden. Maar beide uitgaven, die nog heden hare waarde hebben, waren voor de geleerden bestemd. Zelf hechtte hij meer gewicht aan hetgeen hij voor zijne landgenooten in het algemeen kon tot stand brengen. In 1798 had de Patriarch van Constantinopel eene Vaderlijke Vermaning in het licht gegeven, waarin hij betoogde, wat in zijn mond en in dien tijd niet vreemd was, dat, toen liet Byzantijnsche keizerrijk zich begon te neigen tot heterodoxe leeringen, de Voorzienigheid had gewild dat de Turk- | |
| |
sche heerschappij in de plaats trad, waarin de natie een veilig bolwerk vond tegen de Roomsche ketterij. Térstond was Coray gereed om deze stelling in een Broederlijke Vermaning te bekampen: ik heb dat pamphlet niet gezien, maar denk dat het Coray weinig moeite heeft gekost de meening van Anthimus te wederleggen. Weldra volgde het Σάλπισμα πoλεμιςήϱιoν, de Krijgstrompet, waarin hij aan de Grieken de beteekenis en het gewicht van de juist voltrokken Fransche omwenteling uiteenzette. Maar wat den naam van Coray in zijn
vaderland algemeen bekend maakte, was de Grieksche vertaling van het Italiaansche werk van Beccaria over het strafrecht, welke in 1802 het licht zag. Hij beproefde toenmaals zijne krachten ook aan het vervaardigen van een. volkslied, hetwelk intusschen, naar ik meen, dat van Rhigas niet heeft kunnen verdringen. De Grieksche Marseillaise, het Δεῦτε παῖδεϛ τῶν Ἐλλήνων, is genoeg bekend: maar van het Φίλoι μoυ συμπατϱιῶται zag ik nimmer meer dan dezen eersten regel.
Uit dezen tijd hebben wij drie brieven van Coray aan Franiçois Thurot, die hem bij uitstek vereeren. Chardon de la Rochette was in 1799 in geldelijke moeilijkheden geraakt, waarschijnlijk, als ik een passage in Couriers werken wel begrijp, door het ondoordacht uitbreiden zijner boekverzameling. De lezer kent reeds de schuwheid van Coray: aardig is het te zien, hoe hij geheel van gedaante verwisselt, nu het de belangen van zijn boezemvriend geldt. Het komt niet in hem op, dat hij zelf ruim zooveel aanspraak op ondersteuning had als Rochette, die toch altijd door den verkoop zijner boeken zich de schuldeischers van het lijf kon houden. Aan Thurot, dien hij toenmaals nog weinig kende, schrijft hij met eene warmte en eenen aandrang, die bijna onbescheiden wordt. Mevrouw Lecouteulx, bij wier kinderen Thurot toenmaals gouverneur was, moet en zal hem te hulp komen. ‘Je vous prie, citoyen, de représenter à cette digne dame, de la manière la plus énergique, qu'elle ne saurait voler trop tôt au secours d'ur ami infortuné’, etc. Reeds een maand te voren had Coray bij denzelfden Thurot een stap gedaan, om Rochette benoemd te krijgen tot lid van het Instituut. De brief van 18 Maart 1799 is vereerend voor Rochette, doch wel beschouwd, nog veel meer vereerend voor Coray zelven.
De Eerste Consul, die reeds na den vrede van Campo Formio betrekkingen had aangeknoopt met Ali Pacha van Janina, was veel te scherpzinnig om niet te beproeven, of hij dezen Griek tot
| |
| |
zijn werktuig kon maken. Totdat in 1807 de Ionische eilanden bij Frankrijk werden ingelijfd, beschouwde hij de Grieken eenvoudig als Russische hulptroepen en het kon hem dus niet onverschillig zijn in zijne hoofdstad iemand bij de hand te hebben, die hem omtrent Grieksche toestanden kon inlichten en bij voorkomende gelegenheden de belangen der Fransche politiek in zijn vaderland kon voorstaan. Met dit doel werd Coray in het begin van 1802 uitgenoodigd, om eene Fransche vertaling van Strabon te bewerken in vereeniging met La Porte-du-Theil en Gosselin. Na verloop van een half jaar wendde Coray zich tot den minister Chaptal, zijn voormaligen leermeester in de scheikunde te Montpellier, met de opmerking, dat hij voor zich de noodige middelen niet bezat, om zich gedurende een aantal jaren zonder ondersteuning der Regeering uitsluitend met dit werk bezig te houden. ‘Ainsi, citoyen ministre, j'ose vous protester (et je vous prie de me croire) que je ne demande ni ne sollicite rien. Je prends seulement la liberté de vous annoncer que la traduction de Strabon est un travail extrêmement long et trop pénible pour que je puisse m'en occuper exclusivement à mes autres travaux. Voulez-vous me permettre de reprendre ces derniers, et de ne donner à Strabon que les moments de mon loisir? Voules-vous vous contenter du peu que j'ai déjàfait et me dispenser du reste? Je ferai tout ce que vous jugerez à propos de m'ordonner.’ Na ontvangst van dit karakteristieke rekwest bewerkte Chaptal bij den Consul, dat aan Coray tijdelijk een jaargeld werd toegekend van 3000 francs. Maar het vervolg is weinig minder kenschetsend voor den persoon.
Het eerste deel der vertaling werd in 1805 den keizer aangeboden, en bij de verschijning van het tweede werd aan elk der drie bewerkers, behalve de tijdelijke wedde van 3000 francs, een levenslang jaargeld van fr. 2000 toegekend. Maar Coray wilde geene verplichting hebben aan den keizer, die hem mogelijk later diensten zou vragen, welke hij zou moeten weigeren. Op zijn aandringen gaven de drie vertalers aan den minister te kennen, dat zij het jaargeld gaarne aannamen, maar vrijheid verzochten afstand te doen van hunne wedde van 3000 francs. La réponse du ministre était un éloge de notre desintéressement comme il l'appelait, et la suppression de notre traitement annuel.’ Coray had niet kwaad gezien; ook op een zolderkamer kan men wel menschenkennis opdoen. Onder de hand werd in die dagen aan Clavier en Coray voorgesteld, om de censuur der Latijnsche en Griekseche boeken op zich te nemen; het stellig weigeren was nu
| |
| |
gemakkelijk. Coray had een open oog voor het genie van Napoleon, maar was republikein in zijn hart. Vele jaren later, in 1829, toen hij getuige was van het onwaardig spel, dat door de groote Mogendheden met het pas herboren Griekenland gespeeld werd, aarzelde hij niet dit gevoelen te uiten, dat in den mond van een tijdgenoot van Kapodistrias begrijpelijk en vergeeflijk is: ‘Si j'avais prévu quels maux devait causer à la Grèce l'alliance formée dans le but d'empêcher l'affranchissement des peuples, et nommée avec impiété la Sainte Alliance, j'aurais préféré certainement voir ma patrie gouvernée aujourd'hui par le sceptre d'un Napoléon, qui aurait chassé les Turcs de la Grèce, plutôt que par la verge de fer de plusieurs souverains absolus, dont pas un ne valait Napoléon.’
Omstreeks denzelfden tijd, einde April 1805, stierf Villoison, die sedert korten tijd de betrekking vervulde van hoogleeraar in het Nieuw-Grieksch, waaraan een tractement van 6000 francs was verbonden. Coray was volgeps aller oordeel de eenige Parijzenaar, die in staat was om die betrekking te aanvaarden. Hij aarzelde lang. Gaf hij aan de uitnoodiging gevolg, dan had hij hoop, dat ook later deze leerstoel door een Griek, niet door een Franschman, zou ingenomen worden, hetwelk hij bij uitstek eervol achtte voor zijne ongelukkige landgenooten. Maar dan verloor hij tevens zijne duur gekochte en gelief koosde vrijheid en moest andere plannen opgeven, waarvan hij voor Griekenland nog veel meer heil hoopte. Het einde was dat hij bedankte. In geen geval wilde hij iets te maken hebben met de ongevraagde dienstaanbiedingen van den bemoeizieken Gail, die door de satire van Courier onsterfelijk is geworden: le mieux renté de tous les érudits. Het korte billet is niet minder bijtend dan de spot van Paul Louis. ‘Ce n'est pas sans surprise. Monsieur, que j'apprends que vous avez des places à donner: c'est l'état pour lequel je ne me suis jamais senti la moindre vocation. En vous remerciant de vos bontés, je vous prie de ne point vous occuper de moi. Coray.’ Vijf jaar later heeft de dwaze Gail dat briefje zelf laten drukken.
Coray had intusschen volkomen gelijk gehad. Juist in diezelfde dagen werd hij door de gebroeders Zosima, rijke Grieksche kooplieden, die te Moscou gevestigd waren, in staat gesteld, om eindelijk op 57jarigen leeftijd het werk te beginnen, hetwelk hem als zijn levensdoel steeds min of meer duidelijk voor oogen was geweest. In dat jaar verscheen het eerste deel van de omvangrijke collectie, die onder den naam van Bibliotheca Graeca be- | |
| |
kend is en waaraan hij is blijven voortwerken totdat de pen aan zijne hand ontviel. Zijn doel was zijne landgenooten bekend te maken met het beste der oude vaderlandsche letterkunde. Dat was vooral in de eerste jaren onzer eeuw een bij uitnemendheid nuttig werk. De bestaande uitgaven met Latijnsche aanteekeningen waren in Griekenland onbruikbaar. Coray stelde zich voor een zooveel mogelijk zuiveren en leesbaren tekst te leveren met korte kritische aanteekeningen, welke voor den geleerden lezer bestemd en dus in het Oud-Grieksch waren opgesteld. Die aanteekeningen hebben thans stellig nog niet alle belang verloren, al moet men toegeven, dat de philologische wetenschap in de laatste vijftig jaren niet reuzenschreden is vooruitgegaan en in de handhaving der kritiek meer methode heerscht dan in die dagen. Maar voor ons zijn toch eigenlijk het belangrijkst de in het Nieuw-Grieksch opgestelde inleidingen, waarin hij uitgaat van het beginsel, dat de Grieken door zorgvuldig onderwijs moeten worden rijp gemaakt voor de vrijheid. Hieraan knoopen zich beschouwingen over het taalonderwijs, met welks grondige verbetering onmiddellijk een begin moest gemaakt worden, over de verhouding van het Oud-Grieksch tot de tegenwoordig gebruikelijke taal en over de zuivering van het volksdialect, hetwelk door Italiaansche en Turksche woorden op bijna onherkenbare wijze bedorven was. Hij had voldoening van zijnen nog bijna dertig jaar voortgezetten arbeid. Met de uitgave van ieder deel groeide zijn roem in het alvast uit den slaap
ontwakende Griekenland. Wij komen hierop terug.
In 1810 ontving Coray in zijn aangenomen vaderland eene hooggeschatte onderscheiding. De tienjarige prijs voor het beste werk over geschiedenis of oude letterkunde viel aan Coray ten deel. Voor zijne vertaling eener verhandeling van Hippocrates met de geleerde aanteekeningen, die hij geschreven had op een tijd, dat hij niet wist, hoe hij zich van maand tot maand het noodzakelijkst levensonderhoud zou verschaffen, verwierf hij eindelijk, nu hij voor zijne eenvoudige behoeften genoeg had, den prijs van 5000 francs. Maar met dit eerbewijs was hij ook tevreden. In 1814 weigerde hij ten tweeden male een leerstoel in het Grieksch, die hem bijna werd opgedrongen, en dat hij in 1816 geen lid werd van de Académie des Inscriptions et des Belles Lettres zal hem weinig hebben gedeerd. Ik zou van dat geval in het geheel geene melding maken, als het niet zoo algemeen bekend was door den brief van Courier, die in 1819
| |
| |
bij datzelfde geleerde lichaam even ongelukkig was. Clavier was nog juist voornaam genoeg geweest, om in 1810 te worden aangenomen; maar toen zijn schoonzoon Courier zich aanmeldde om de plaats in te nemen, die hij door den dood had opengelaten, werd hij afgewezen even als Coray, Thurot, Chardon de la Rochette en Hase, welke laatste eerst in 1824 bij eene tweede poging mocht slagen. Ieder herinnert zich Couriers spotternij: ‘La noblesse n'est pas de rigueur pour entrer à l'Académie; l'ignorance bien prouvée suffit.’
Coray had vele vrienden, maar in den gewonen zin des woords had hij geene leerlingen. Wanneer Courier Coray zijn meester noemt, dan is dit niet letterlijk op te vatten. Toen hij in 1800 het leger van Italië had verlaten, werd hij op zijne terugreis naar zijn vaderlijk landgoed te Parijs ernstig ongesteld. Na zijn herstel bracht zijn geneesheer Bosquillon hem in kennis met Clavier, wiens dochter hij in later jaren zou huwen en eerst toen kan hij door dezen met Coray in aanraking zijn gekomen, die zich juist in dat jaar met Longus bezig hield en hein zeker wel opmerkzaam heeft gemaakt op den Florentijnschen Codex, die later zoo algemeen bekend zou worden door de geschiedenis van den inktvlak. Maar zoo iemand aanspraak kon maken op de eer een leerling van Coray te zijn, dan was het Ambroise Firmin-Didot. Zijn vader had in 1808 Coray verzocht de leiding der studiën van zijn achttienjarigen zoon Ambroise op zich te nemen. Het volgend uittreksel uit het antwoord van den bescheiden grijsaard mag hier niet ontbreken: ‘C'est avec le plus grand plaisir que je consens à ce que monsieur votre fils vienne chez moi tous les jours, excepté les mercredis et les dimanches, en hiver depuis huit heures jusqu'à midi, en été depuis sept heures jusqu'à onze, sauf à le garder quelques heures de plus, si j'en ai besoin et si cela lui fait plaisir. - Si vous voulez, Monsieur, que votre offre soit un véritable bonheur pour monsieur votre fils et pour moi, il faut la dépouiller de tout intérêt. Je ne donne ni n'accepte de l'argent. Je payerai le jeune Didot de toute l'instruction dont je suis capable, avec la même affection dont il jouit de la part de ses dignes parens; le jeune Didot payera assez Coray, s'il veut avoir pour lui la même docilité qu'il a pour monsieur son père. Il me servira (mais toujours comme un fils sert son père) de
secrétaire; emploi d'autant plus profitable pour lui qu'il consiste presqu'en entier à faire du grec
| |
| |
ancien et moderne. - Toutes mes occupations, c'est-à-dire tout ce que je barbouille chez moi soit en grec, soit dans d'autres langues, doit être sacré pour lui. Comme je ne me suis jamais mêlé de ce que les autres font, je désire que personne ne sache de quoi je m'occupe. Il n'y aura que le jeune Didot que sera le dépositaire de ce que je fais, comme de ce que je projette de faire.’ Dat doelde natuurlijk op zijne studiën voor de drie jaar te voren ontworpen Bibliotheca Graeca.
Vijf-en-twintig jaar lang is de verhouding tusschen meester en leerling steeds even vriendschappelijk gebleven. Ambroise had tal van kleine billetten bewaard, die nu alle aan de publiciteit zijn overgeleverd. Wij kunnen daarbij niet stilstaan; maar dit mag niet worden voorbijgezien, dat die vrienschap der wetenschap is dienstbaar geweest nog vele jaren, nadat Coray reeds rust had gevonden van den arbeid. Didot had bij Coray Griekenland en de Grieksche taal leeren liefhebben. Die liefde was nog toegenomen, toen hij in 1816 op aanraden zijns leermeesters eene wetenschappelijke reis naar Griekenland en Klein-Azië had ondernomen. In het toenmaals bloeiende gymnasium van Cydonia, dat in 1800 gesticht was, heeft hij zich met ijver toegelegd niet alleen op het Nieuw-Grieksch, hetwelk natuurlijk de gewone spreektaal was, maar ook op het spreken van Oud-Grieksch: voor de jongelieden, die de school bezochten, was dit de nationale oefening bij uitnemendheid. In zijnen ouderdom heeft hij van dat verblijf te Cydonia, hetwelk in 1822 door de Turken tot den grond toe verwoest is, alleraardigste bijzonderheden medegedeeld. Maar die liefde heeft hem zeker in later jaren ook aangezet tot het ondernemen der nieuwe uitgaaf van den Thesaurus van Stephanus en van de lange reeks van Grieksche schrijvers, die thans in aller handen zijn. Coray heeft aan dien eenigen leerling genoegen beleefd.
Wij moeten een paar stappen terug. Hoe kwamen die Moscoviter kooplieden op het denkbeeld, om tot hun landgenoot te Parijs de vraag te richten, welke de beste wijze was om de ontluikende herleving van Griekenland te bevorderen? Ik zeide reeds, dat de daarop gevolgde gedachten wisseling geleid heeft tot het plan der uitgave van de Bibliotheca Graeca, welke jaren lang door dezelfde firma bekostigd is en door de bijgevoegde inleidingen van Coray zooveel heeft toegebracht om de Grieken tot den vrijheidsoorlog voor te bereiden. Kleine
| |
| |
oorzaken hebben soms groote gevolgen. De gebroeders Zosima hadden die vraag aan Coray gedaan na ontvangst van een exemplaar van zijne verhandeling sur l'état actuel de la civilisation dans la Grèce. Hierover iets naders.
Eenmaal in zijn leven heeft Coray zijne natuurlijke beschroomdheid overwonnen en is hij als redenaar opgetreden. Het was den zesden Januari 1803 in de vergadering der Société des observateurs de l'homme. Zijn onderwerp was ontleend aan hetgeen hem het meest ter harte ging. Zie hier den gang zijner denkbeelden meest verkort, doch ook hier en daar aangevuld. De geschiedenis van Griekenland sedert de inneming van Constantinopel tot omstreeks de helft der vorige eeuw is het treurig verhaal van een volk, dat, hoe langer het onderdrukt wordt, hoe minder het de vrijheid waard schijnt, welke men aan een land van zulk een roemrijk verleden zoo gaarne gegund had. Na den vrede van Passarowitz in 1718 was de Venetiaansche vlag tot de lonische eilanden teruggedrongen. Het vaste land van Griekenland en de Peloponnesus, met uitzondering der bergdistricten, zooals de Maina, waren overgeleverd aan de grofste willekeur der Turksche ambtenaren en der door de Porte erkende Grieksche overheidspersonen, welke wij wellicht het best met den voor iets dergelijks bij ons gebruikelijken naam van Regenten Zullen aanduiden. De eilanden waren, met uitzondering van Creta, door de Turken niet bezet. Men betaalde eene jaarlijksche schatting aan den Grooten Heer, doch overigens had men daar van de onderdrukkers weinig of niets te lijden.
De herleving van Griekenland wordt gerekend van den vrede, die in 1774 tusschen Rusland en Turkije te Kutschuk Kainardji gesloten is. Sedert Rusland bij de toenemende verzwakking van het Turksche rijk zich opgeworpen had als beschermer zijner Grieksche geloofsgenooten, gevoelden deze zich als aan de vrijheid teruggegeven. In enkele gevallen begon de Sultan zelf te waken voor de belangen zijner Grieksche onderdanen, opdat deze zich niet in de armen van Rusland zouden werpen. De Grieksche handel breidde zich van jaar tot jaar uit. Grieksche schepen onder Russische vlag hadden weldra den geheelen graanhandel op de kusten der Zwarte Zee aan zich getrokken. Grieksche koloniën in het Noorden, bijv. Odessa, zijn in diezelfde periode ontstaan of tot nieuwen bloei geraakt. Weldra vertoonden zich de Grieksche koopvaarders in de Middellandsche Zee en in den
| |
| |
Atlantischen Oceaan, en uit dezen tijd dagteekent het vermeerderd aantal Grieksche handelshuizen in West-Europa. Te gelijker tijd ontwaakte met de meerdere welvaart meerder dorst naar kennis; kooplieden en landbouwers, hooge en lage geestelijkheid begonnen behoefte te gevoelen aan beschaving. Zelfs de monniken op den berg Athos konden zich aan den stroom der nieuwe denkbeelden niet ontrukken, en begonnen zich toe te leggen op de logica en weldra op een ganschen cyclus van wetenschappen. Betere vooruitzichten deden het overige om allen te overtuigen, dat vermeerdering van kennis de eerste stap moest zijn, die tot vrijmaking der natie kon leiden. Tot nog toe had men zich in de Grieksche handelshuizen van vreemde kantoorbedienden voorzien; binnen twintig jaar hadden jonge Grieken de meeste plaatsen ingenomen. Min of meer grondige kennis van vreemde talen bracht ieder uit den vreemde mede. Menigeen ging het als Coray zelven, die op den kantoorstoel te Amsterdam was begonnen en van daar was overgegaan tot de hoogeschool. Allen zagen naar Rusland uit, als het land, van waar volgens eene oude profetie de vrijheid moest komen. In afwachting daarvan oefenden de Russische consuls alvast het beschermheerschap uit over al hunne geloofsgenooten, die zich tot hen wendden. De Turksche pachas zagen met hunne gewone onverschilligheid toe en dachten aan geen gevaar, terwijl onder hun oogen zich eene machtige handelsvloot vormde en de Grieken zich opvoedden tot eene zeevarende natie. Zelfs op de Turksche oorlogsschepen bestond de geheele bemanning uit Grieken, waarover een Turksch kapitein voor den vorm het bevel voerde. Reeds in 1803 trokken de bewoners van Hydra de aandacht, datzelfde kleine eiland, hetwelk bestemd was om in den bevrijdingsoorlog zoo beroemd te worden. Sedert de Turken den opstand van 1770 in het bloed verstikt hadden, stroomde men uit alle deelen van de Peloponnesus naar de naakte rots, die veiligheid aanbood tegen de Mahomedaansche onderdrukkers.
De goede trouw der Hydrioten werd spreekwoordelijk en hunne koopvaarders werden weldra in alle zeeën, tot in Amerika toe, gezien. De reeders gaven aan de matrozen, ja zelfs aan de scheepjongens, aandeel in de winst en men verklaarde daaruit voor een deel de buitengewoon gunstige resultaten, die binnen weinige jaren verkregen werden. Nog voor de achttiende eeuw ten einde was, had het kleine eiland, dat elf Engelsche mijlen lang en drie mijlen breed is, onderscheidene lagere scholen: men bezat eenen leermeester voor
| |
| |
het Italiaansch en had zelfs eene inrichting geopend ter beoefening van de taal der voorvaderen.
Intusschen was op Hydra onder de samengevloeide en gedeeltelijk Albaneesche bevolking de koophandel hoofdzaak. Reeds waren te Janina, te Athene, op Patmos inrichtingen van onderwijs in het leven geroepen ter beŏefening van het Oud-Grieksch, voor een deel op het initiatief van den ouderen Alexander Mavrocordatos en op kosten der vereenigde te Venetië gevestigde Grieksche kooplieden; maar als middelpunt der geleerde studiën gold toenmaals Chios, waar weinige jaren later eene soort van polytechnische school geopend werd. Men zeide, dat te dier tijde op Chios meer scholieren dan inwoners waren. en te eerder mocht men zich vleien, dat de invloed van het onderwijs niet zou uitblijven, omdat de geestelijkheid, wier invloed bijna onbegrensd is, voortging de beweging te leiden en te bevorderen, gelijk dan ook de monniken van den berg Athos in 1821 onder de eersten hebben behoord, die de wapenen hebben aangegord. In de meeste opzichten was Chios in het begin dezer eeuw een begunstigd oord; van de Turken had men aldaar weinig of niets te lijden, zoodat de Chioten in Maart 1822 met geweld moesten gedwongen worden om zich bij de opstandelingen aan te sluiten. Een half jaar later was het eiland door de Turken uitgemoord. De mastixboomen, de olijven en citroenboomen zijn in vijftig jaar weder opgegroeid, maar in de straten van het stadje zijn de ruïnen nog niet verdwenen. De Turken hadden bloedig wraak genomen.
Vooral na den vrede van Jassy gaf de Fransche revolutie aan de sympathiën der Grieken, zoo der aanzienlijke Fanarioten als der arme Rajahs, eene andere richting. Tot nog toe had men de oogen gevestigd op Rusland of Engeland: nu vuurde men elkander aan met te wijzen op het doorluchtig voorbeeld van Frankrijk, hetwelk bij alle standen door den toevoer van graan uit Zuid-Rusland gedurende het schrikbewind meer bekend was geworden. Coray zelf had door zijne politieke brochures in dien geest trachten te werken, maar ik verbeeld mij, dat de nabijheid der Ionische eilanden meer heeft gestrekt om het volk met het Fransche werelddrama gemeenzaam te maken, dan de drukpers. Zeker was het kleftenopperhoofd Kolokotronis niet versterkt in zijne bewondering voor Napoleon door de lectuur van een pamphlet, want hij kon lezen noch schrijven. Men gewende zich met angstige spanning naar berichten uit Parijs uit te zien. Zocht men daar menigwerf de Grieksche en Romeinsche oudheid
| |
| |
na te bootsen, zoo sprak men omgekeerd in die dagen in de dorpen van de Peloponnesus over het bijeenroepen van grondvergaderingen. Allerwege begon men zich het schoone verleden te herinneren en zocht de beschermheiligen der schepen niet meer uitsluitend in den kalender, maar de namen van Themistocles of Xenophon werden uit de lange vergetelheid opgerakeld. Zelfs in de kloosters riep men om vrijheid en gelijkheid en voegde soms het woord bij de daad. Allen voelden de kracht tot groote daden in zich en sterkten zich aan het voorbeeld der Sulioten in den wanhopigen tegenstand, dien zij den pacha van Janina boden. Hulp zal er noodig zijn in den ongelijken strijd tegen de Turken, maar die hulp moet van Fransche zijde komen. In afwachting dier betere tijden oefent men zich bij voorbaat in het Fransch, en voor hen, die geen Fransch verstaan, wordt het beste der moderne literatuur in het Nieuw-Grieksch overgebracht; werken over geschiedenis, werken over natuurwetenschappen, werken over wijsbegeerte, werken van smaak: alles vindt gereeden aftrek. Met volle recht voorspelt Coray in 1803 het aanbreken van een nieuwen dag. Zijne voordracht, waarvan ik een kort overzicht gaf, werd levendig toegejuicht en zal aan den eersten consul niet onbekend zijn gebleven, ofschoon hij toenmaals zich zeker niet kon vereenigen met de strekking.
Dat was de toestand, gelijk door Coray met veel juistheid werd uiteengezet. Wat viel er in de naaste toekomst te doen? Coray heeft nooit getwijfeld, welk antwoord hij op deze vraag zou geven: het volk moest leeren vertrouwen allermeest op eigen krachten en inmiddels door goed onderricht worden opgeleid tot de vrijheid. De vreemdeling, die thans Griekenland bezoekt, wordt nog altijd getroffen door die onbegrensde weetgierigheid van het volk. Zoowel de nieuwste geschiedschrijver van den bevrijdings. oorlog, Mendelssohn-Bartholdy, als de nauwkeurige Engelschman, die Murrays reisboek heeft vervaardigd, komen bij alle verschil van opvatting van politieke toestanden hierin overeen, en brengen menig voorbeeld bij, dat beschamend moet klinken voor ons, die zoo plegen te pronken met onze liefde voor de school. Op dien karaktertrek der natie had Coray zijne hoop gebouwd en zich reeds in dien geest uitgelaten in zijne Krijgstrompet, lang voordat hij meer algemeen bekend was geworden. Maar zoolang beschaving niet meer algemeen verspreid is, moet er niets ondernomen worden. Hoe ook ingenomen tegen Fanarioten als Maurocordatos, die in zwarten rok en met gouden bril de kleften
| |
| |
ten strijde aanvoerde, toch verwachtte hij nog minder heil van ongeletterde mannen als Kolokotronis of Miaoulis, die nauwelijks hunnen naam konden schrijven. In den grond der zaak is er niet veel verschil van opvatting tusschen Coray en Lord Byron, die aan hetgeen hij op zijne eerste reis in zijn dagboek had nedergeschreven, in den Childe Harold de volgende dichterlijke uitdrukking gaf:
Hereditary bondsmen! know ye not
Who would be free themselves must strike the blow?
By their right arms the conquest must be wrought?
Will Gaul or Muscovite redress ye? no!
True, they may lay your proud despoilers low,
But not for you will Freedom's altars flame.
Shades of the Helots! triumph o'er you foe!
Greece! change thy lords, thy state is still the same;
Thy glorieus day is o'er, but not thine years of shame.
When riseth Lacedaemon's hardihood,
When Thebes Epaminondas rears again,
When Athens' children are with hearts endued,
When Grecian mothers shall give birth to men,
Then may'st thou be restored; but not till then.
Dat had the most celebrated of living Greeks, gelijk hij Coray ergens noemt, kunnen toestemmen. In den grond der zaak schrijft hij woordelijk hetzelfde in 1793: ‘Si je m'intéresse aux succès des Russes, c'est que je sens, que les Grecs, dans l'état où ils sont actuellement, ne peuvent arriver à la liberté que graduellement. Il faut qu'ils soient d'abord soustraits au joug de leur despote par un autre despote, n'importe lequel, pourvu qu'il soit moins féroce et plus éclairé, et qu'il leur fournisse les moyens de s'instruire, tels qu'ils existent dans toute l'Europe. Le reste sera l'ouvrage du temps.’ Zijne illusie, en die van vele andere zijner landgenooten, was dat de vrijmaking van zijn volk zou kunnen geschieden sans insurrection et sans aucune secousse. Zoo oordeelde hij dan ook op het laatst van zijn leven, dat de bevrijdingsoorlog dertig jaar te vroeg was uitgebarsten: ‘1'insurrection contre le tyran, que mes calculs plaçaient vers le milieu de ce siècle, survint trente ans plus tôt.’
Coray zal onaangenaam zijn verrast geweest, toen hij het
| |
| |
bericht ontving, dat op den vierden April 1821 de opstand te Patras was uitgebroken. Het was reeds iets, dat tegelijkertijd de Porte de handen vol had door den afval van Ali Pacha; het was nog meer, dat de geestelijkheid zich aan het hoofd der beweging stelde; maar de zaak was ondoordacht. Zonder een samenloop van omstandigheden, waarop in het geheel geen uitzicht bestond, kon het plan onmogelijk gelukken. Wat den doorslag gegeven heeft en geleid heeft tot den slag van Navarino, is thans geen geheim. Het is de publieke opinie geweest, die zich in Frankrijk en Engeland zoo krachtig ten gunste van de Grieksche vrijheid en onaf hankelijkheid deed hooren. Het is de gelukkige omstandigheid, dat in eene zaak, waar de belangen zijner geloofsgenooten op het spel stonden, zelfs de Czaar diezelfde publieke opinie binnen zijn rijk niet kon in den wind slaan. Maar in weerwil van alle philhellenisme, zou toch nog alles mislukt zijn, als Canning een paar maanden vroeger ware gestorven of admiraal Codrington minder energiek ware te werk gegaan.
Het is bekend genoeg, dat zich spoedig allerwege philhellenische comités vormden, in Duitsechland, waar Beijeren en Wurtemberg den toon gaven, in Engeland, in Frankrijk. Nederland zweeg, zelfs in weerwil van het weldra voor Prins Frederik geopende vooruitzicht: eene treurige vingerwijzing, hoe het ten tijde der vaderen met het publieke leven hier te lande gesteld was. Voor eene enkele maal vereenigden zich Engelsche lords, Duitsche professoren en Fransche legitimisten tot hetzelfde doel. Bij de letterkundigen was de sympathie algemeen. Alleen Goethe hield zich ter zijde,
ἀϰϱoτάτῃ ϰoϱυφῇ πoλυδειϱάδoϛ Oὐλύμπoιo.
Ieder weet, dat Byron als gevolmachtigde van het Londensche comité naar Mesolonghi is vertrokken, waar hij den dood heeft gevonden. Veel minder bekend is de werkzaamheid van het Fransche comité, hetwelk behalve uit Casimir Perier en Villemain bijna uitsluitend uit graven en hertogen bestond: de Broglie, de Choiseul, de Laborde, enz. Die evenwel de zaak in Parijs op touw had gezet, en met veel omzichtigheid had op touw gezet, om bij het gouvernement niet verdacht te worden van revolutionnaire bedoelingen, was Ambroise Firmin Didot, die al zijne medeleden heeft overleefd. Hij zal het zijn geweest,
| |
| |
die Coray had belast met de verdeeling der liefdegaven, eerst aan de te Parijs verblijvende Grieken, om daarna het overschot naar Nauplia te zenden. Ik zou haast gissen, dat de werkzaamheid van het Parijsche comité verslapt is en spoedig een einde heeft genomen, nadat het gouvernement zelf zich de belangen der Grieken krachtdadig had aangetrokken. De particuliere bijdragen uit Duitschland, welke door de handen van den beroemden Geneefschen bankier Eynard gingen, bleven langer vloeien.
Maar diezelfde philhellenische comités, hoe edel en belangeloos hun streven ook geweest zij, hebben een kwaad in de hand gewerkt, waaraan Griekenland jarenlang geleden heeft en eigenlijk nog lijdt: er vormde zich eene Engelsche, eene Fransche en eene Russische partij. De leiders leerden steunen op het buitenland en elkander niet zonder schijn van grond voor landverraders uitmaken. In dezelfde maand, waarin Kapodistrias, de Russische Oud-Minister, tot president van Griekenland werd benoemd, in April 1827, werd Coray negen-en-zeventig jaar: maar zijn lichaamsgestel mocht verzwakken, zijn geest bleef even vurig. Het is begrijpelijk, dat hij reeds dadelijk weinig gunstige verwachtingen zal hebben gehad van een Corfioot, ingewijd in de geheimen van het Petersburger hof, voorzichtig diplomaat, die zich reeds voor jaren had verklaard voor den vooruitgang, mits deze vooral en in de eerste plaats gematigd ware en die zich vreemd moest gevoelen onder zijne eigene landgenooten, wier taal hij niet kon schrijven. Maar de uitkomst viel nog tegen. Om slechts twee dingen te noemen: onder de leiding van Kapodistrias was er alle kans dat Griekenland geheel afhankelijk zou worden en blijven van de veranderlijke inzichten van het Petersburger hof, voor hetwelk dit land een doorn moest zijn in liet vleesch van Turkije: niets minder, maar toch vooral ook niets meer. En wat bijna nog erger was: Kapodistrias wilde wel het onderwijs bevorderen, maar hij verstond daaronder slechts het meest beperkte lager onderwijs: al het meerdere was volgens hein uit den booze. Ik heb de politieke brochure niet gelezen, welke Coray 7 October 1830 tegen het bestuur van Kapodistrias gericht heeft, even weinig als die andere, welke in dezelfde maand van het volgende jaar reeds voltooid was, toen de tijding te Parijs werd aangebracht, dat Kapodistrias door de beide Mauromichalis vermoord was. Maar de inhoud laat zich gissen: de twee-en-tachtig- | |
| |
jarige tastte Kapodistrias op de
voormelde gronden aan, zonder daarom meerder sympathie te gevoelen voor den chef der oppositie, Maurocordatos, wien hij niet vergeven kon, dat hij een Fanarioot was en toenmaals zich bij Engeland had aangesloten. Het dagblad der oppositie maakte van de aanvallen op Kapodistrias gebruik, om zich te dekken met het gezag van den alom gevierden naam van Coray, en tot in de Maina vonden zijne woorden weerklank bij die nakomelingen der oude Spartanen, die onder aanroeping van Lycurgus en Leondias zich gewapenderhand tegen hunnen president verzetten.
Na dezen heeft Coray het terrein der politiek niet meer betreden, maar zijn letterkundigen arbeid bleef hij voortzetten. Het vierde deel zijner Ἄταϰτα verscheen in September 1832, en na zijn dood vond zijn executeur Fournaraki nog genoegzame stof voor een vijfde deel. Hij stierf, 't is reeds gezegd, 5 April 1833. Van zijne laatste levensdagen is mij niets bekend; maar het kan wel zijn, dat hij tevreden is geweest met eene enkele tijding, die hem nog uit zijn vaderland gewerd, al moest het hem een grievend leed zijn, dat Griekenland niet had kunnen geraken tot zijne natuurlijke en voor de opkomst des lands noodzakelijke grenzen. Nog juist kan hij bericht hebben ontvangen, dat het regentschap, hetwelk voor den minderjarigen koning Otto het land bestuurde, in Maart 1833 eene commissie had benoemd om een plan te ontwerpen tot regeling van het onderwijs in den wijdsten omvang. De teleurstelling is hem bespaard, te vernemen, dat het werk dier commissie na negen maanden als onbruikbaar is ter zijde gelegd.
Wat is blijvend in den arbeid van Coray? Ook deze vraag moet kortelijk beantwoord worden. Ik voor mij zal dit blijvende niet zoeken in zijnen philologisch-critischen arbeid, welke, hoe verdienstelijk ook, bestemd is om te worden overbodig gemaakt. Maar met volle recht heeft Coray den naam, aan de Grieken het recht gebruik hunner moedertaal te hebben geleerd: hij is de schepper van het Nieuw-Grieksch, gelijk het door beschaafden geschreven en meer en meer ook gesproken wordt. Het eerst van allen is hij te velde getrokken tegen het doelloos gebruik van Italiaansche en Turksche woorden. Hij heeft door zijn voorbeeld getoond, hoe het Nieuw-Grieksch zuiver en verstaanbaar kon worden geschreven. Eenerzijds waarschuwde hij tegen het gebruik van barbaarsche woorden, maar aan den anderen kant wilde hij vooral niet, dat men de volkstaal door
| |
| |
toevoeging van Oud-Grieksche woordvormen, tot een onverstaanbaar mengelmoes zou herleiden. Alle macaronisme, gelijk hij het noemde, was hem een gruwel. Er zijn, beweerde hij, zooveel spraakkunsten, dat het verdienstelijker is ze te verbranden, dan ze te schrijven. Eerst moet worden uitgemaakt, wat tot eene goede grammatica voor de school behoort, wat niet. Voor Grieksche kinderen is geene beschaving denkbaar zonder kennis van het Oud-Grieksch; maar het Oud-Grieksch moet middel wezen, geen doel. Zoo hebben eerstbeginnenden - dit is natuurlijk alleen voor Griekenland waar - met de quantiteit der lettergrepen en de verdeeling der letters niets te maken. Men moet de verwaandheid der jongelieden tegengaan, die zich al spoedig verbeelden zoowat Oud-Grieksch te kunnen schrijven: hunne moedertaal, het Nieuw-Grieksch, is hun veel nuttiger. Waterdragers en sjouwerlieden schrijven soms beter dan die zoogenaamde geleerden, wier gebroddel den kenner een glimlach afdringt. De waarheid ligt in het midden: wij moeten schrijven noch barbaarsch, noch ouderwetsch. Het volk moet ons verstaan en de geleerden zich niet kunnen ergeren. Hij voegde de daad bij het woord en toonde dat het mogelijk was.
Twee bedenkingen doen zich hier aan ons op. In den tijd van Coray was er ernstige strijd over de vraag hoe het Nieuw-Grieksch te schrijven, dat zich eerst langzamerhand begon te verheffen tot de hoogte eener beschaafde schrijftaal. Eenerzijds stond de geestelijkheid, welke onbekommerd of zij verstaan werd of niet, bij de godsdienstoefening vasthield aan het gebruik van het Oud-Grieksch of wat zij in hare onwetendheid te goeder trouw daarvoor hield. Andererzijds beval men het gebruik aan der taal, zooals zij zich in den mond van het volk had gevormd met al hare barbarismen. Coray hield den middenweg en oordeelde te recht, dat men in de eerste plaats door allen moest worden verstaan, maar dat het volstrekt onnoodig was vreemde woorden te bezigen, terwijl de volkstaal nog zoo oneindig veel van haren vroegeren rijkdom had bewaard. Voeg daarbij, dat de aard zelve der taal het gebruik van vreemde kunsttermen, welke wij niet kunnen missen, volstrekt overbodig maakt. Ons mag het vreemd klinken, als men de constitutie σύνταγμα hoort noemen, het ministerie ὑπoυϱγεῖoν, het budget πϱoϋπoλoγισμόϛ of eene bewaarschool νηπιαγωγεῖoν. Maar een andere weg stond aan de Grieken niet open. Het bezwaar bestaat voor den vreemdeling alleen, wien het Nieuw-Grieksch soms den indruk geeft
| |
| |
van letterlijk vertaald Fransch te zijn. Het was dan ook inderdaad niet noodig geweest een homme de lettres ἄνϑϱωπoϛ τῶν γϱαμμάτων te noemen. Maar op den weg, dien Coray had aangewezen, kon men natuurlijk niet blijven stilstaan. Men is blijven zuiveren en menige spraakwending, die Coray nog duldde, dreigt in onbruik te geraken. De geletterden, en de geletterden niet alleen, maken meer en meer werk van het Oud-Grieksch. Te Athene wordt zelfs op de meisjesschool Thucydides geïnterpreteerd. Het gevolg is, dat de natie zich zijne oude taal begint te herinneren. In het Bulletin de Correspondance Helénique, dat te Athene uitkomt, schreef men voor weinige maanden: ‘L'idiome populaire du quatorzième siècle est à peu de chose près celui qui a été parlé en Grèce par le peuple jusqu'à la révolution. Alors tout-a-coup son language se modifie essentiellement chez les classes inférieures non moins que chez les classes supérieures.’ Aldus wordt thans veel voor Nieuw-Grieksch gehouden en is het inderdaad geworden, wat door Coray als macaronisch zou zijn verworpen. De invloed der taal van het Nieuwe Testament en de Septuagint is daarbij onmiskenbaar. Het ideaal, dat men, hoezeer dan nog altijd op verren afstand, poogt te naderen, is Xenophon. Voor den vreemdeling is dat alles zeer aangenaam, want eene studie van een paar uur is voldoende, om een Grieksch dagblad te leeren lezen: namelijk als men Oud-Grieksch verstaat: dat spreekt. Maar is die teruggang op den afgelegden weg natuurlijk? Kan van dit stroomopwaarts varen eenig blijvend resultaat verwacht worden? Wanneer zal het Nieuw-Grieksch eindelijk een blijvenden vorm erlangen? Er zijn er, die deze vragen met aandrang aan het publiek voorleggen, Egger bijv.
in zijne Histoire de l'Hellénisnme en France. Het is niet moeilijk met hein het Nieuw-Grieksch van dezen tijd te bespotten. Vóór hem had Courier dit reeds gedaan, die het Grieksch van Coray vergelijkt met het Fransch van den student bij Rabelais, die wil transfréter la Sequane pour viser les meretricules. Maar bestond er een andere weg? Wie kon in ernst meenen, dat liet idioom van Kolokotronis navolging kon vinden en het kleftenopperhoofd de eerste klassieke schrijver zou worden van het herboren Griekenland. Bovendien zal men niet veel verder kunnen teruggaan dan men reeds gegaan is. De verwoestingen die in de woordvormen, bepaaldelijk in de vervoegingen der werkwoorden, zijn aangericht, zijn onherstelbaar. Hoever men zal moeten gaan, zal in laatster instantie
| |
| |
worden uitgemaakt niet door de spraakkunstenaars, maar door het volk zelf, hetwelk met zijn onbedorven instinct zal weigeren te volgen, als men hetgeen voor goed dood is, zal willen in het leven terugroepen. Dagbladen en tijdschriften ontbreken thans in Athene niet; zoolang de redacteurs door het volk worden verstaan, kan men niet beweren, dat zij overdrijven. Gaan zij te ver achteruit, dat zullen zij mogelijk bewonderd worden door enkele Europeesche philologen en de heele, halve en kwartgeleerden onder hunne landgenooten. Er is zelfs reden aan te nemen, dat het ongeletterd publiek in de handen zal klappen, want de menigte bewondert soms het meest wat zij niet begrijpt; maar op den duur zal men toch moeten zorg dragen, dat men zijne abonnenten behoude. Men late zich toch niet wijs maken, wat in Murray's handboek beweerd wordt, dat het Nieuw-Grieksch reeds sprekend gelijkt op de taal van het Nieuwe Testament. Zoover is men niet en zoover zal men ook niet komen. De zuivering der taal is voor de Grieken de nationale arbeid bij uitnemendheid. Laat hen rustig aan deze taak voortwerken. Op het door Coray aangewezen spoor zullen zij den waren weg niet missen.
De andere zwarigheid, waarop ik het oog had, is veel grooter. Wij hebben gezien hoe de beschaafde prozataal moet gevormd worden; maar hoe zal het met de dichtertaal moeten gaan? De ongerijmde uitspraak van het Nieuw-Grieksch, waaraan het volk, geleerd en ongeleerd, met hand en tand vasthoudt, maakt dat de Nieuw-Grieksche verzen met die afschuwelijke uitspraak naar het accent, voor den Westerschen geleerde steeds iets kinderachtigs hebben en zonder glimlach over zooveel barbaarschheid niet kunnen gelezen worden. Doch, ik erken het, dit kan de Grieken zelven niet hinderen, Zij missen het orgaan om den rhythmus der Oud-Grieksche verzen te verstaan. De metriek der ouden is voor hun met zeven zegelen gesloten. Bij de verzen der ouden kunnen zij mogelijk de voeten op hunne vingers natellen, maar ziende en tellende hooren zij niet. Dat is jammer, maar het kwaad is onherstelbaar. Veel ernstiger is de vraag, van welk dialect hunne dichters zich zullen blijven bedienen. Voor het proza mag Xenophon mijnentwege hun ideaal zijn, maar er is geen Oud-Grieksch dichter. dien zij zich tot model kunnen nemen. Er is geen middelweg hunne dichters moeten of kinderachtig zijn of zij worden door
| |
| |
de natie volstrekt niet begrepen. Een poëtisch talent zou hoogstens kunnen schrijven voor den geleerden stand onder zijne landgenooten; maar welk waar dichter zal zich met zulk een beperkt publiek vergenoegen? Een kunstwerk zal hij misschien voortbrengen, maar nooit zal hij leven in den mond des volks. Het Nieuw-Grieksch mag geschikt zijn voor kleine volksliederen; mogelijk is het zelfs bij uitnemendheid geschikt voor naïve poëzij, maar zijn gebied ligt binnen deze bescheiden grenzen. Wij moeten afwachten, of het soms aan een buitengewoon genie zal gelukken den band te breken; mijne bekendheid met de moderne Grieksche dichtkunde is zeer beperkt, maar, voor zoover ik weet, heeft zulk een genie zich nog niet aangekondigd.
Gebukt onder eene slavernij, die allen gelijk maakte met uitzondering der Fanarioten, die onder hunne landgenooten gehaat, gevreesd of veracht werden, hadden de Grieken met bewondering en verlangen uitgezien naar hunne stamverwanten, die in den vreemde tot macht of aanzien waren opgeklommen. Drie namen waren op aller lippen: een diplomaat, een militair en een geleerde: Kapodistrias, Alexander Ipsilantis en Coray. Kapodistrias is vermoord door twee wraakzuchtige Mainoten; Ipsilantis is weggekwijnd in een Oostenrijkschen kerker; Coray is gestorven bij zijne stadgenooten geëerd en in zijn vaderland bewonderd. Ambroise Firmin Didot deed hiervan ondervinding op, toen hij in 1816 en 1817 Griekenland en Klein-Azie bezocht. In de opdracht zijner Reisherinneringen aan Coray schrijft hij aldus: ‘Les lettres que vous avez bien voulu me donner m'ont fait accueillir avec un empressement dont je conserverai toujours un profond souvenir; et la vénération que j'ai vu par tout la Grèce porter à votre nom m'a servi bien plus puissamment que les firmans du Grand-Seigneur, les boujourdis des pachas et les encycliques des patriarches.’
Coray heeft veel geleden. Hij wist welke nationale zonden men aan zijne landgenooten verweet, doch hij ware in de jaren der Fransche revolutie liever van gebrek omgekomen, dan dat zijne Parijsche vrienden een oogenblik hadden kurmen twijfelen aan zijne onbegrensde onbaatzuchtigheid. Door eigen gedrag wilde hij toonen, dat Europa geen recht had op alle Grieken zonder onderscheid met verachting neder te zien. Aan den bescheiden man op zijn zolderkamertje gelukte het de opinie te
| |
| |
zijnen gunste te keeren. Onafgebroken werkte hij aan de taak om in Frankrijk belangstelling te wekken voor zijn ongelukkig vaderland. Dat in later jaren het Parijsche Comité voor de zaak der opstandelingen met vrucht kon werkzaam zijn, dat zoowel de oppositie als de regeering, orleanisten en legitimisten, Karel X en.Louis Philippe, zich bereid betoonden Griekenland te hulp te komen, moet voor een deel worden dank geweten aan den vermogenden maar in het verborgen werkenden invloed van denzelfden Coray. Het ware zeker verkieslijk geweest, dat Griekenland zich zelf hadde vrijgevochten en dit ware mogelijk ook gelukt zonder de landing van Ibrahim Pacha in de Peloponnesus; maar de invloed van Frankrijk op de Grieksche zaken is duizendmaal minder verderfelijk geweest, dan de eigenbelangzoekende politiek van Rusland of Engeland. In zijne laatste levensjaren mogt Coray het bewustzijn met zich omdragen, zijne krachten wel besteed te hebben tot het doel, dat hij zich zonder omzien had voorgesteld. Hij heeft den tijd beleefd, dat de onaf hankelijkheid van Griekenland bevestigd was: dat was meer dan hij ooit had durven verwachten. De tijden der philhellenische comités liggen ver achter ons. Wij zijn gewoon de schouders op te halen, als wij van het tegenwoordig Griekenland hooren spreken en vergeten gemeenlijk, wat tot verklaring en verontschuldiging van den ongelukkigen toestand van het schoone land kan dienen. Maar gelijk wij getuigen zijn geweest van de herleving van Italie, zoo mogen wij hopen, dat ook een schooner toekomst is weggelegd, als Griekenland farà da se. Is die tijd eenmaal daar, dan zal het zaak zijn, op het kerkhof Montparnasse een monument te stichten op de plek, waar de asch van Coray aan de aarde is toevertrouwd. De grafsteen is licht te vinden: hij draagt het in twee talen door Coray zelven vervaardigde opschrift: Ἀδαμάντιoϛ
Κoϱαῆϛ Χoῖϛ ὑπὸ ξένην μὲν ἴσα δὲ τῇ φυoάσῃ μ̕̕ Ἑλλάδι πεφιλημένην γῆν τῶν Παϱισίων ϰεῖμαι. Adamantios Coray de Chio sous la terre étrangère de Paris que j'aimai à l'égal de la Grèce ma patrie je repose ici.
Amsterdam, 30 Juli 1877.
S.A. Naber.
|
|