De Gids. Jaargang 41
(1877)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 565]
| |
In den ‘skating-rink’.Met een frisschen blos op het gelaat, de heldere, onbevreesde en toch zachte oogen tintelende van levenslust en vreugde, reed een jong meisje in den ‘skating-rink’. De uitdrukking van het gelaat was tegelijk naief en geestig; de lieve mond gaf er iets teeders en edelmoedigs aan, terwijl de donkere, zonnige oogen, vol diepte en leven, het gelaat poëzie en adel schonken. Ze deed me denken aan een Grieksche Oreade, aan Meibloesems en zonlicht; zoo jong, schoon en vriendelijk zag zij er uit. Bevallig boog ze links en rechts over, als ze met gelijke slagen voorwaarts zwierde, en niet te snel maar met bekoorlijke vlugheid heen en weder gleed over de baan. Iedere houding, elke beweging gaf blijken van volmaakte gezondheid, van kracht en onbewuste heerschappij over zich zelve. Ze toonde niets van dat houterige en linksche, of wel van dat weeke, aarzelende en onbestemde in de bewegingen, dat twee soorten van meisjes kenschetst. Hare bewegingen waren beslist en tevens licht als van een vogel, die zich op een takje neêrlaat, en als men haar voorbij zag zweven, begreep men, welk verrukkelijk gevoel van lichamelijke lichtheid en bewegelijkheid ze genieten moest, als ze dus vlug de lucht doorkliefde en met gevleugelde voeten over inertia en afstand zegepraalde. Vroolijk en lustig ging het toe in den ‘skating-rink’, waar zij reed. Tal van paren zwaaiden hand in hand, met de armen kruiselings gehouden, over de baan; kleine jongens zwierden in groote cirkels rond, zich op één been in evenwicht houdende, terwijl ze op de hurken neêrbogen en het andere been voorwaarts staken als de tuit van een trekpot op rolletjes; een ervaren rijder trok sierlijke krullen en achten; beentje-over ging een tweede, terwijl een derde statig en kalm voorwaarts zeilde als een laveerend schip. | |
[pagina 566]
| |
Aan een der uiteinden van de baan zag men een beginner zich oefenen, die steelswijze voorwaarts sloop en langzaam en voorzichtig den eenen voet voor den anderen zette als een verrader in een melodrama. Soms hoorde men een smak, wanneer iemand de ondervinding opdeed dat asphalt hard is en minder meêgeeft dan ijs; doch tot zijn troost vernam men tevens, dat slechts zelden iemand zich ernstig bezeert en dat, alles samengenomen, doctor en apotheker meer door het ringrijden verliezen, dan de chirurgijn er door wint. Het was een zeer vermakelijk, opwekkend tooneel, en indien de baan slechts onoverdekt ware, zoodat de frissche lucht kon toestroomen, zou men zich bijna geen gezonder, vermakelijker spel dan het rijden op de rolschaatsen kunnen voorstellen. De kleine rollen kletterden over het asphalt, en het snorrend, rammelend geraas zou bijna doen denken dat men de machinerie van een katoenspinnerij hoorde gonzen en ratelen. Doch vroolijk kindergelach en gezichten, die stralen van genoegen en gloeien van de gezonde beweging, helpen weldra uit den droom, en toonen dat men hier niet weeft of spint, maar zich vermaakt op Plimpton-schaatsen. De Plimpton-schaats rust op vier wieltjes, die vol op den grond blijven staan, hoe ook de rijder zich links of rechts overbuige. Door te drukken op de zijde van de schaats, verandert hij den stand dezer wielen, zoodat men naar willekeur rechtuit kan gaan, of ter linker- of rechterzijde kan omzwenken. Hoe scherp men den draai ook neme, en hoe ver de rijder ook uit den loodrechten stand kome, de vier rollen blijven op den grond; en na eenige ondervinding leeren de schaatsrijders, die aanvankelijk met minachting op de rolletjes neêrzagen, welk een voortreffelijk plaatsvervanger het asphalt, dat altijd bij ons blijft, is van het ijs, dat steeds op zich laat wachten. Het spreekt van zelf, dat het ringrijden op rollen, al zij het ook op een veel grootere baan dan die te Amsterdam, nooit het genot kan evenaren van op Friesche schaatsen over onze bevrozen vaarten en stroomen te zweven, doch men vergete niet dat de Plimpton-schaats hare eigenaardige voordeelen heeft. Het geheele jaar door heeft men de asphaltbaan onder zijn bereik, overdekt in den winter en open in voorjaar, zomer en najaar; men heeft geen last van sneeuwijs en windgaten; men mist het gevaar om te verdrinken, en rijdt niet tegen een scherpen Noordoostenwind in, dat nog wel zoo gevaarlijk is | |
[pagina 567]
| |
als om in den ‘skating-rink’ omver te buitelen. De rolschaatsen hebben de onwaardeerbare verdienste, dat zij stedelingen, die uit den aard der zaak een zittend leven moeten leiden, in staat stellen om op prettige, goedkoope wijze, zonder veel moeite en tijdverlies, in gecondenseerden vorm lichaamsbewegingen te nemen. Door een uurtje te gaan ringrijden, neemt men evenveel beweging als door een lange wandeling; men is onafhankelijk van slecht weder en onbegaanbare straten, en smaakt meer vreugde en ontspanning dan men op een November-wandeling langs de buitensingels pleegt te genieten. Voor mij zijn echter vooral de vroolijke, prettige gezichten der jongens en meisjes, die ringrijden, de grootste aanbeveling van de asphaltbaan. Ik ben er toch zoo innig van overtuigd, dat de Lebens-glückseligkeit der jonge jaren moet genoten worden, zoo men tot een frisch, gezond, krachtig leven wil voorbereiden. Laat toch de overtollige levenskracht een uiting vinden in spelen in de open lucht, in lichaamsbeweging die de spieren sterkt, de ledematen leert gebruiken en kinderachtige vrees verbant, zou ik zoo vaak willen roepen tot ouders van bleeke jongens en meisjes, die tot 's avonds laat over de boeken gebogen zitten, en wier lichaam verwaarloosd wordt op de bedroevendste wijze. Het is gelukkig, dat ten laatste een spel in Holland wordt ingevoerd, waardoor prettige lichaamsoefening een kans krijgt om tegen de noodlottige gevolgen van overdreven studie en een stilzittend leven te strijden. Een genotvolle ontspanning, die het bloed sneller door de aderen jaagt, het lichaam vermoeit en ontwikkelt, schoonheid, jeugd, kracht en bevalligheid triomfen schenkt, is zoo hoog noodig in onze degelijke, geleerde, maar wel wat vervelende en onfrissche maatschappij. Veel te weinig aandacht wordt nog altijd geschonken aan de opvoeding van het lichaam, aan de harmonische ontwikkeling van alle ledematen. Over het algemeen ontvangt het lichaam der vrouw zelfs geen lager onderwijs. Kamergymnastie doet zeker veel nut, doch de oefeningen hebben te veel van een taak en een les. Geen meisje denkt er aan om in haar vrije oogenblikken tot ontspanning de armen heen en weder te gaan bewegen, als maaide ze, en het hoofd snel links en rechts te wenden, als oefende ze zich om neen te zeggen. Het is zeker bijzonder nuttig dit reeds vroeg te leeren, doch vermakelijk is | |
[pagina 568]
| |
het niet, en toch is een prettige, vroolijke lichaamsbeweging, waarnaar men verlangt, onontbeerlijk, zoo men de jongens en meisjes in staat wil stellen een frisch, gezond leven te leiden. De vormelijke wandeling, de eentonige beweging, het lange blokken op de vaak gehate piano, zijn volkomen onvoldoende ontspanningen en lichaamsoefeningen voor kinderen. Spelen in de open lucht, cricket en foot ball, zijn de ware uitspanning van jongens, en het balspel en nu het rijden op rollers voor meisjes. Langzamerhand zullen de mannelijke jongensspelen, hopen wij, wel meer in zwang komen. Men heeft ten minste reeds grootendeels gebroken met die stijve wandelingen van schooljongens, twee aan twee, in nabootsing van de dieren, die de ark binnentrokken. Die militaire optochten zijn bij uitnemendheid geschikt om jongens stijf en saai en onbevallig en deftig en pedant te maken. Niemand mag uit de rij; rondhollen is verboden als niet fatsoenlijk, en babbelen en kletsen, terwijl men voortdrentelt, moet tot eenige ontspanning dienen; de spieren worden niet geoefend, de longen niet gevuld, en het gezonde gloeien van het gelaat wordt strikt verhinderd. Niet de geringste zegen van het Vondelspark in Amsterdam is dat verscheidene hoofdonderwijzers hun jongens tegenwoordig reeds dag aan dag daarheen zenden om te spelen. Het is een genoegen het lachen en juichen der stoeiende jongens te hooren, en het beeld van den onafhankelijken, vrijheidlievenden Vondel, dat vaak tot middelpunt der spelen dient, wordt door het juichen dier lachende Hollandsche jongens, die spelen en het jonge leven genieten, wellicht nog meer geëerd dan door de mystieke aanbidding van hen, die de opwekkende gedachte ingang willen doen vinden dat Oldenbarneveld's vriend, die gewetensdwang haatte, eigenlijk een verkapte ultramontaan was. De ‘skating-rink’ kan veel nut doen, door honderden er van te overtuigen, hoe zeer openbare spelen ons tot nu toe ontbraken. In Engeland zijn cricket en foot ball een verplicht deel van de opvoeding van een jongen uit den beschaafden stand. Ieder, die Engeland kent en met Engelsche jongens heeft omgegaan, weet dat die mannelijke spelen geen afbreuk doen aan het werk; dat zij hen frisch en gezond houden en mannen van hen maken. Foot ball is een vrij ruw spel en is een zeer getrouwe nabootsing van een melée op het slagveld, doch met goed humeur, volharding en moed dient het spel | |
[pagina 569]
| |
gespeeld te worden, en het leidt daardoor niet alleen tot lichamelijke, maar ook tot zedelijke gezondheid. ‘Op het speel-veld’ (wij hebben helaas! zulke velden nog niet!) ‘verwerft de Engelsche jongen’, zegt Charles Kingsley, ‘deugden, welke geen boeken of leermeesters hem kunnen geven; niet alleen onversaagdheid en volharding, maar, wat nog beter is, goed humeur, zelfbedwang, gevoel van billijkheid en van eer, onzelfzuchtige goedkeuring van eens makkers overwinningen, en al dat geven en nemen van het leven, dat een man zoo noodig heeft, wanneer hij de wereld intreedt.’ Door uitsluitend de hersens te oefenen, de jongens te overvoeren met kennis, en hun den tijd niet te laten, jong, dwaas, ondeugend en vroolijk te zijn, en krachten en humeur te oefenen, fokt men een jong geslacht op, waarmede een koloniseerende, zeevarende mogendheid, die gebrek aan mannen heeft, zoo goed als niets doen kan. De verwijfde barbaarschheden van een weinig avontuurlijk ras, dat voornamelijk winkeliers en kantoorbedienden voortbrengt, die pen en inkt voor edeler, intellectueeler werktuigen houden dan spade en ploeg, dan smidshamer en houweel, zijn werkelijk niet veel beter dan de mannelijke barbaarschheden van een ruw doch krachtig volk. Wij willen van geen Byzantijnsche beschaving weten; we gruwen van zwakke, zinnelijke mannen, met hooge, steile voorhoofden, gevuld met een groote hoeveelheid volkomen overbodige, onverteerde kennis, die zenuwachtig, prikkelbaar, laf, spoedig boos, weinig oorspronkelijk en ontzaglijk vervelend zijn. We hebben mannen, frissche, krachtige mannen noodig, gelijk het Hollandsche ras kan voortbrengen, en die wij nu nog, Goddank! bij honderden tellen onder onze zeelieden, die toonen dat het ras nog puik is, en dat een mannelijke opvoeding en een gezonde lucht nog steeds jongens van Jan de Wit kweekt. ‘Zij, die in hunnen ijver om den geest hunner leerlingen te ontwikkelen, het lichaam verwaarloozen,’ zegt Herbert Spencer, ‘bedenken niet, dat de fortuin meer van energie dan van kennis afhangt, en dat eene opvoeding, die door het hoofd te overladen, de lichaamskracht ondermijnt, zich zelve de glazen inwerpt.’ Voor de meisjes zijn de uitwerkselen van het dwangstelsel, dat de hersenen overwerkt en het lichaam verwaarloost, nog nadeeliger dan voor de jongens. Jongens toch hebben een | |
[pagina 570]
| |
gelukkigen aanleg om onoplettend te worden, als men hen te lang inspant; ze verzetten zich tegen te grooten druk van taak en lesuren, door een feitelijke werkstaking der hersenen, en spelen en wandelingen trekken hunne aandacht af en geven hunner verbeelding voedsel. Doch ernstige waarborgen zijn noodig, om meisjes te beschermen tegen overprikkeling der hersenen en overspanning van het zenuwstelsel. Haar ontbreekt die gezegende inertia en die koppige geest van verzet tegen te groote lasten, welke gezonde jongens vaak onderscheidt. Meisjes zijn fijner bewerktuigd en eerzuchtiger. Het is, alsof ze van edeler ras zijn; geen prikkels hebben ze noodig, en een bedreiging met straf is voor haar schier een beleediging; ze werken zich liever dood, dan dat ze voor een ander onderdoen; ze beantwoorden met geestdrift elk beroep op haar ijver en begrip; en het zedelijk en geestelijk initiatief van hen, die hare studies leiden, vindt steeds gehoor. Wij mogen oogen en ooren niet sluiten voor de vele bewijzen, welke dag aan dag gegeven worden, dat de gezondheid van vele meisjes schromelijk lijdt door de eenzijdige ontwikkeling van enkele geestvermogens en de verwaarloozing van het lichaam. Gebroken harten stemmen tot medelijden, doch zeker niet meer dan gebroken hersens, gebroken gezondheid. Wanneer men over de beste opvoeding van jongens van gedachten wisselt, heeft men vaak het bezwaar te overwinnen, dat ieder een andere omschrijving geeft van hetgeen opvoeding is, waaruit zij bestaan moet, wat haar doel is. Gelukkig behoeft men dit bezwaar niet te hebben, wanneer men over de meest gewenschte opvoeding van meisjes spreekt. Bij alle discussies over de beste wijze om verbetering te brengen in den toestand der vrouw, om haar onderwijs veelzijdiger en degelijker te maken, om hare rechten te vermeerderen, kan men nooit ver van den rechten weg afdwalen, zoo men slechts dit groote hoofdbeginsel in het oog houdt, dat de moederlijke plicht de hoogste en heiligste plicht der vrouw is. Eerst nadat men door wetten en gebruiken al het mogelijke gedaan heeft, om goede moeders te kweeken, mag men overgaan om maatregelen te nemen voor het geluk en de bedrijvigheid der vrouwen, die door neiging, gezondheid, fortuin of andere redenen verhinderd worden te huwen. Indien men dit beginsel slechts met ridderlijke trouw wilde volgen, zou van zelf de te groote overspanning van het zenuwstelsel zorgvuldig vermeden worden. | |
[pagina 571]
| |
Want dan zou men bij de opvoeding der vrouw niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, aan het onderwijs in talen en muziek de aandacht schenken, maar men zou steeds hare opkweeking tot een goede moeder in het oog houden, wier lichamelijke, zedelijke en verstandelijke kracht door hare kinderen geërfd wordt, wier goed humeur en vroolijkheid - die bloesems en vruchten van volmaakte gezondheid - het zonnetje van hun jong leven zijn, wier flink en werkzaam voorbeeld tot navolging wekt. Dit is de moeder, die we moeten behouden, zoo we willen verhinderen dat het ras verbastert en ontaardt. Er is zooveel gekunstelds en ongezonds in onze beschaving, dat men tot bescherming van volgende geslachten wel boven alles zorgen mag dat de moeders der menschheid frissche, krachtige vrouwen blijven. Alles wat de vrouw ongezond maken kan, moet daarom worden geweerd en bestreden. Een van de treurigste voortbrengselen der negentiende-eeuwsche beschaving die men zien kan, is een smal, bleek, mager meisje, dat volwassen behoorde te zijn, maar het niet is, en dat, door hooge hakken naar voren geduwd, met kleine, schutterige stapjes op haar teenen voorwaarts gaat, terwijl het hoofd door een berg valsch haar belachelijk groot en zwaar en buiten alle evenredigheid met het lichaam gemaakt is. Charles Kingsley kon wanhopend worden, als hij zulke meisjes zag, wier onvoldoende lichamelijke ontwikkeling haar ongeschikt maakt om ooit de gezonde moeders van mooie, frissche, gezonde kinderen te worden. Wat is schooner en edeler, vroeg hij, zulk een gemaakt, gemaniereerd, bleek meisje, dat niet eens goed loopen kan, or yonder gipsy woman who passes by, with bold, bright face, and swinging hip, and footstep stately and elastic? Zenuwachtigheid en bloedarmoede krijgen de schuld, dat vele meisjes zoo leelijk, zoo onbevallig, zoo vaal, zoo ongezond zijn, terwijl de ongelukkige opvoeding der meisjes van haar eerste jeugd af de voornaamste oorzaak is van al die ellende. Wanneer een arme Coloradokever de aardappelen aantast, treft hem de vloek van allen, terwijl, dunkt ons, de aardappelplant de ware schuldige is. Waarom is de kever van voedsel veranderd? vraagt men zich af, en het onpartijdig antwoord moest luiden: omdat waarschijnlijk de aardappelplant het eerst veranderd is. Een kever is niet zoo wispelturig van smaak als een lekkerbek pleegt te zijn. Zoolang de aardappelen gezond waren, en niet | |
[pagina 572]
| |
voortdurend op een zelfde stuk grond geteeld werden, en van zaad werden gewonnen, in plaats van gepoot te worden, waren de planten te frisch en te krachtig om de aandacht te trekken van den kever, die even weinig van frisch voedsel houdt als enkele geleerden van frissche lucht en zuiver water. Doch naarmate de aardappelplant door onverstandige cultuur verslapte, begon de kever meer trek te krijgen in dat aangelengde voedsel. We zijn eveneens overtuigd dat de ziekte der wijngaarden niet de schuld is van den philoxera, maar van de verzwakking van den wingert, van welken men te veel geëischt heeft. Dit kan nog niet wetenschappelijk bewezen worden, al is het ook waarschijnlijk. Welnu, in de maatschappij sluipen niet weinige coloradokevers en philoxera's rond, waartegen zij, die sanitas sanitatis, omnia sanitas in hun banier schrijven, haar willen beschermen. Dronkenschap is minder de schuld van den jenever, dan wel van de honderde omstandigheden die de weinig doorvoede, benauwd wonende, slechte lucht inademende, onvoldoend gekleede, vreugdeloos leven lijdende menschen naar den alcohol-prikkel doen verlangen. De jenever is de colorado-kever, doch de onmatige is de verzwakte plant. Voor u wordt deze fabel verhaald, o ouders, die zwakke planten kweekt door onverstandige cultuur, en dan middelen vraagt om zenuwachtigheid en lusteloosheid te verdrijven; die eerst door overmatigen arbeid den geest verzwakt en door overmatige rust aan het lichaam zijn veerkracht ontrooft, om dan naar een afleiding te zoeken, die verloren frischheid wedergeeft en de zwaarmoedige gedruktheid wegneemt! De Amerikaansche dichter Walt Whitman beschreef eens in machtige verzen een vreemd visioen, dat hem verschrikt had. Eerst zag hij de legioenen voorbijtrekken van Grant en Mac Clellan; de oogen der dapperen schitterden van geestdrift, want voor het vaderland gingen zij strijden, en 't heerlijk doel van hun tocht zoowel als de hoop op de overwinning schonk hun kracht. Opgewekt marcheerden ze voorbij onder de toejuichingen van het dankbare volk. Achter hen ging zwijgend en ontelbaar het leger der dooden. Dus trekken voor ieder, die oogen heeft om te zien, dagelijks twee legers voorbij. Eerst komt het leger der meisjes en vrouwen, die moedig strijden om voor de vrouw de hoogere | |
[pagina 573]
| |
opvoeding en het degelijker onderwijs te winnen, welke haar te lang onthouden zijn. Zij willen haar leeren onafhankelijk te denken en hare sluimerende gaven en talenten te ontwikkelen. Doch achter die edele schaar van vrouwelijke strijders, voor wie ik diepen eerbied gevoel, komt het leger der dooden. Daar strompelen ze achter elkander, de slachtoffers van den in 't begin te roekeloos gevoerden strijd; de ziekelijke, bleeke, overspannen meisjes; de uitgeputte, lustelooze vrouwen, die nooit jong zijn geweest; de verzwakte, magere, smalgebouwde moeders, voor wie het moederschap te veel is, die noodeloos veel lijden en wier zwakke lichamen haar een kwelling zijn in plaats van een vreugde. Niets is zoo grievend als die geheel overbodige smart en teleurstelling, die men het meisje zich voor de toekomst laat bereiden, doordien men haar niet harmonisch ontwikkelt, en niet voor een gezonden geest en een welontwikkeld verstand in een frisch, gezond lichaam zorgt. De menschen zijn vrij, of ze 't weten of niet, om grootendeels over hun eigen levensgeluk, en vooral over dat hunner kinderen te beschikken, en die vrijheid is misbruikt, wanneer het ras ontaardt, en de aanstaande moeders verwelken in haar jeugd. Ik wenschte dat in elke huiskamer, waar een groot gezin wordt opgevoed, de volgende regels van Jean Paul Richter op den wand waren geschreven: ‘Lass deine Tochter zwar recht einwürzeln und eingreifen in das wirthschaftliche Treiben, nur halte durch Religion und Dichtkunst das Herz für den Himmel offen; drück Erde fest an die nährende Würzel der Pflanze, aber in ihren Kelch lass keine fallen.’ Ontneem de meisjes niets van haar schoonheid, haar bevalligheid, haar frischheid; laat in den bloemkelk geen aarde vallen, maar druk die vast rond de wortelen; kweek de plant op, voed haar, versterk haar, en geef haar dus saprijke kracht. Laat ons een voorbeeld nemen aan ‘the ideal of noble maidenhood’, gelijk Charles Kingsley Nausicaä noemde, die koningsdochter aan de Middellandsche zee, die geliefd werd door de zonen der goden in de jeugd van de wereld. Zij speelde met haar vriendinnen aan het strand van de ruischende zee, en vermaakte zich met het balspel, dat iedere Nausicaä van onzen tijd dag aan dag in de open lucht behoorde te spelen, want het geeft lichaamskracht, bevalligheid en gezondheid. Terwijl de meisjes | |
[pagina 574]
| |
speelden, zongen ze liederen, op wier rhytmische cadans ze den bal elkander beurtelings toewierpen, zoodat de longen regelmatig gevuld werden, en elke geweldige beweging en onbehoorlijke houding verhinderd werd. Toen de door schipbreuk op het strand geworpen Ulysses plotseling voor de meisjes verscheen, toonde Nausicaä het zelfbedwang, de fijne beschaving en de liefelijke manieren, die der ware vrouw eigen zijn. Ze was onbevreesd, verstandig en vol medelijden; met vlug begrip zag ze in dat ze met een gelijke, zoo niet met een meerdere sprak; ze nam onmiddellijk de beste maatregelen om hem van dienst te zijn; zedig en liefelijk zond ze hem al wat hij noodig had, en als Ulysses, na gebaad te hebben en gekleed te zijn, weder voor haar verschijnt, schaamt ze zich niet, om haar vriendinnen toe te fluisteren dat ze wenscht dat de goden haar zulk een echtgenoot mochten zenden. ‘Het is bijna zeker, dat Nausicaä niet lezen of schrijven kon,’ zeide Charles Kingsley ten slotte, waarschijnlijk niet met het doel om de meisjes af te raden voortaan te leeren lezen, maar om de aandacht er op te vestigen, dat de heerlijkste, verhevenste, beminnelijkste eigenschappen der vrouw niet geleerd worden uit boeken, en dat eenzijdige ontwikkeling van de hersens nadeelen heeft, welke men alleen kan vermijden door natuurlijk te leven, en het lichaam te geven wat het lichaam toekomt. Indien men de schooluren der meisjes - met inbegrip van die voor de pianolessen - tot zes per dag beperkteGa naar voetnoot1; indien men haar niet te lang gebogen liet zitten; haar vóór het achttiende jaar niet toestond om na het eten den geest in te spannen door studie; indien men van de kunstmatige opwinding door onderlinge mededinging zoo weinig mogelijk gebruik maakte, en het hooger onderwijs der vrouw eerst na haar achttiende jaar beginnen liet, dan zou men veel goed doen. Indien men den dus gewonnen tijd gebruikte voor dagelijksche wandelingen in weêr en wind, voor koude baden, voor oefening in het zwemmen, voor spelen in de open lucht, die de longen verruimen en de spieren stalen, dan zou men nog meer winnen. | |
[pagina 575]
| |
Wordsworth, die de natuur liefhad, gelijk wellicht nooit een dichter te voren haar beminde, wilde steeds een deel der opvoeding van meisjes toevertrouwen aan Gods heerlijke schepping. Leer de meisjes opmerken en vertrouwd geraken met de natuur, zeide hij. De dichter wilde het meisje medenemen op zijn wandelingen over de bergen: She shall be sportive as the fawn,
That wild with glee across the lawn
Or up the mountain springs;
And hers shall be the breathing balm,
And hers the silence and the calm
Of mute insensate things.
The floating clouds their state shall lend
To her; for her the willow bend;
Nor shall she fail to see
E'en in the motions of the storm
Grace, that shall mould the maiden's form
By silent sympathy.
The stars of midnight shall be dear
To her; and she shall lean her ear
In many a secret place
Where rivulets dance their wayward round,
And beauty born of murmuring sound
Shall pass into her face.
And vital feelings of delight
Shall rear her form to stately height,
Her virgin bosom swell;
Such thoughts to Lucy I will give
While she and I together live
Here in this happy dell.
Wordsworth vraagt voor zijn Lucy niet alles aan boeken, maar ontwikkeling van het denkvermogen, vorming van den geest verwacht hij van de aangeboren gave der vrouwen om op te merken en te vergelijken, een gave, die vaak verstompt wordt, doordien men alle denkbeelden en opmerkingen ready made in de boeken vindt. Hij vertrouwt niet alleen op boeken, maar ook een weinig op de natuur, en deze voedt het meisje op tot | |
[pagina 576]
| |
een wezen naar haar hart, gevoelig voor schoonheid van vorm en kleur, van geluid en gedachte. Een fijn, een teeder gevoel, dat haar vatbaar maakt voor schaduwachtige en voorbijgaande indrukken, doet haar poëzie en muziek begrijpen, en de beweging in de vrije natuur, zoowel als haar sympathie met alles wat bevallig en edel van vorm is, geeft haar schoonheid en ontwikkelt haar tot een bekoorlijke vrouw. Nu verdient alles, wat de schoonheid der vrouwen bevorderen kan, ernstig de aandacht. Het is een schande voor onze beschaving, dat er zoo vele onbevallige, weinig aantrekkelijke vrouwen zijn. Indien men bij de opvoeding der meisjes nooit uit het oog had verloren, dat zij de aanstaande moeders der menschheid zijn, zouden we meer bekoorlijke vrouwen, meer gezonde, frissche Nausicaä's aanschouwen, tot vreugde en stichting onzer oogen. Ieder gevoelt dat de gave om te bekoren een zeer benijdenswaardige gave voor een vrouw is. Ieder gevoelt de groote waarde en kracht van schoonheid; maar men acht het nauwelijks degelijk om voor die gezonde liefde voor schoonheid uit te komen, en men schaamt zich de middelen te beramen om hartstocht voor schoonheid in te boezemen en de menschen te bezielen met diepen eerbied voor hun lichaam. Er is bij ons in Nederland uit de Calvinistische dagen nog overgebleven een soort van vrees voor lichamelijke schoonheid, als een ijdelheid der ijdelheden. De eigenaardige berispingen, die vooral familiebetrekkingen soms over hebben voor het meisje of de vrouw, die ze verdenken van ijdelheid, omdat ze er lief uitziet, zijn bijna alle berispingen uit de oude doos. ‘Wees maar niet zoo trotsch op uw schoonheid; gij hebt u zelf niet gemaakt,’ wordt wel eens gezegd. Maar dit is juist een kinderachtige dwaling, een volkomen onjuiste meening. Een bekoorlijke vrouw maakt zich zelve wel, en de liefelijkste vrouwen, welke men in het leven soms ontmoet, wier schoonheid en bevalligheid een vreugde der oogen zijn, die het een geluk is te zien, en een geluk is zich voor te stellen, hebben een groot deel van haar bevalligheid en frischheid aan zich zelve te danken. Dat een vrouw niet helpen kan dat ze kort of lang is, erken ik gaarne; aarzelend geef ik toe, dat zij het niet in haar macht heeft den vorm harer gelaatstrekken te bepalen; doch voor het overige beweer ik dat het grootendeels in de macht is der vrouw om zich aantrekkelijk te maken, terwijl zij, die haar opvoeden, | |
[pagina 577]
| |
hiertoe buitengewoon veel kunnen medewerken. Oneindig veel hangt af van uitdrukking, gezondheid, goed humeur, levendig verstand, goeden smaak en zorg voor zich zelve. ‘Et la grace plus belle encor' que la beauté!’
zong een Fransch dichter. Welnu, die bevalligheid is de bloesem van een welontwikkeld lichaam, van een aangekweekt begrip van betamelijkheid, en van liefde voor schoonheid. Terwijl de meest regelmatige gelaatstrekken soms vervelen, zijn er andere, welke men het niet in de gedachten krijgt met een passer te gaan meten. De uitdrukking is zoo liefelijk, het oog zoo rein en trouw, de mond zoo schalksch en edelmoedig, dat men niet opmerkt of het gelaat volgens de regelen der kunst mooi is of niet, doch men vindt het frisch en zonnig, en daarmede is men tevreden. Wanneer schoonheid gewaardeerd wordt, gelijk ze verdient, als het symbool van gezondheid en reinheid, dan kunnen ouders, opvoeders en de meisjes zelve ontzaglijk veel doen om alles wat leelijk, onbevallig, ruw en hinderlijk is te verbannen. Doch het geslacht blijft leelijk, zoolang men onverschillig is of schijnt te zijn voor schoonheid. Geleerde vrouwen doen vaak veel moeite om die onverschilligheid voor schoonheid te kweeken. Charlotte Brontë maakte stelselmatig de heldinnen harer romans het tegenovergestelde van mooi, dus minstens even ontrouw zijnde aan de waarheid, als de schrijver of dichter die enkel schoone vrouwen zou voorstellen. Vermakelijk is de wijze, waarop de dichter Robert Buchanan deze gekunsteldheid van de schrijfster van Jane Eyre heeft bestreden: ‘Her theory’, zeide hij, ‘lies against the natural truth that mere beauty is finer than mere ugliness, that nobility of nature with beauty of form and feature is finer than nobility of nature without such beauty.’ Laten wij daarom alles bestrijden wat de moeders der menschheid ongezond en leelijk kan maken, en laten wij, met geestdrift voor wat rein en schoon is, al het mogelijke doen om den eerbied voor het menschelijk lichaam, welke de oude Grieken onderscheidde, weder te doen herleven onder ons. De jonge meisjes, die ik voor oogen heb, als ik ijver voor al wat haar gelukkiger en beminnelijker kan maken, zijn het zoo bijzonder waard dat men aan haar denkt en tot waardeering opwekt van haar lieftalligheid en frissche schoonheid. | |
[pagina 578]
| |
Daar staat het jonge meisje, de schets van een vrouw; verw alleen ontbreekt nog, maar ze is suggestief gelijk de ets eens meesters pleegt te zijn. Het karakter heeft nog zijn blijvenden vorm niet aangenomen; onbestemd en onzeker zijn nog vele van hare aspiratiën, doch ze begint haar vleugelen te beproeven en zich een eigen leven te denken, afgescheiden van haar leven als dochter van het gezin. Ze is niet langer enkel dochter, zuster of vriendin, maar ze is ook een afzonderlijk iemand geworden, die zich van veel rekenschap begint te geven, en haar ‘ikheid’ gevoelt. Op beminnelijke wijze toont zich dat bewustzijn door een zeer verlevendigd en als het ware nieuw plichtgevoel. Zij begint vele zaken te doen, menige taak zich zelve op te leggen, niet langer uit gehoorzaamheid, of uit eerbied voor het gezag der moeder of der onderwijzers, door wier oordeel ze zich laat leiden, maar uit vrijen wil, omdat haar gevoel en nadenken haar doen begrijpen dat het haar plicht is. Er zijn weinig zaken zoo liefelijk om waar te nemen als die bloesemtijd van het geweten, wanneer de vijftien- of zestienjarige gedreven wordt door een heilige begeerte om fouten en foutjes te overwinnen, en zonder dwang, uit eigen opwelling, vroolijk en geloovig wat ze wenscht nalaat en verzaakt, omdat ze zich een hoog ideaal van volkomenheid gevormd heeft. Dit is de tijd van overdrijving, wanneer het geweten meer bloesems doet uitbotten dan naderhand vrucht kunnen worden, wanneer het meisje, dwepende met een heilige of met een roman-heldin, zich zelve vaak onder ijzeren tucht stelt, dansen verkeerd acht, de comedie schuwt, kleurige japonnen en strikken vermijdt, en den predikant aanbidt, als een engel, die er tot nu toe slechts met de grootste moeite in geslaagd is zijn vleugelen te verbergen. Welnu, dit meisje, waarvan eene aanbiddelijke moeder groeien kan, die den vrouwelijken aanleg voor zelfverloochening heeft, die, natuurlijk opgevoed, al hare gaven en krachten harmonisch zal ontwikkelen, wensch ik aan te bevelen in de eerbiedige aandacht van de machtigen dezer wereld. Beschermt haar door wetten en gebruiken; zorgt met liefdevolle waakzaamheid voor haar lichaam; maakt dat zij gezond kan zijn; verhindert dat zij verminkt worde door overmatigen geestesarbeid en ongehoorzaamheid aan de eenvoudigste voorschriften van de gezondheidsleer. Ze heeft een aangeboren genoegen in dansen, in beweging, in vroolijke spelen; maakt daarvan gebruik. | |
[pagina 579]
| |
Ze heeft een levendige, jonge verbeelding, die haar, toen ze nog slechts twee jaar oud was, een kegel in een zakdoek als een kindje deed wiegen en liefhebben... leidt die, en versterkt haar door haar edel werk te geven. Zij heeft een groote vatbaarheid om zich te schikken naar hen, met wie ze omgaat, en om karakters te leeren begrijpen, en door ervaring te leeren. Voedt haar daarom niet in kloosters of kostscholen op, maar laat haar zoo mogelijk in het gezin, omgeven door haar broeders en hun makkers. Terwijl de jongens leeren om met haar op een voet van volmaakte gelijkheid om te gaan, leeren de meisjes meer goeds van haar broeders, dan van zes meesters. De grootere aantrekkingskracht, die de eene vrouw van de andere onderscheidt, is vaak te danken aan zeker echt vrouwelijk vermogen, om met mannen te sympathiseeren, om hen te begrijpen, om met fijn en edel onderscheidingsvermogen met hen om te gaan; en de vrouwen, die deze bekoorlijke gave bezitten, zijn meestal dochters uit een groot gezin, die de vertrouwden en beschermengelen van haar broeders waren. Wanneer het gevoelen ingang vindt: ‘qu'il faut bien éléver les femmes, par ce que c'est le meilleur moyen de bien éléver les hommes,’ dan zal men, in het meisje in de eerste plaats de moeder der toekomst eerende, aan hare gezondheid en schoonheid grooter zorg gaan besteden, dan tot nu toe het geval was. Dan zal men het balspel aanmoedigen; het leeren zwemmen onontbeerlijk achten, en den onoverdekten ‘skatingrink’ aanbevelen; en tot zijn belooning zal men dan weldra tal van meisjes zien, niet ongelijk aan die bevallige maagd met de onbevreesde, zachte, reine oogen, die ik zoo straks bij mijn lezers inleidde. Dat vroolijke, frissche kind zal, men kan er zeker van zijn, opgroeien en ontluiken tot een vrouw, gelijk iedere vader er zijn zoon eene toewenscht tot echtgenoot. Haar reine natuur en fier gevoel van vrouwelijke waardigheid maken, dat ze, als ‘Una, with the milkwhite lamb’, ongedeerd het jonge leven doorgaat. Ze is niet ruw, niet aanmatigend, niet geleerd, niet mannelijk, maar lichamelijk, zedelijk en verstandelijk zóó harmonisch ontwikkeld, dat ze de vriend en makker van haar echtgenoot zal wezen, zijn zedelijke beweegkracht, de zon en het leven van zijn te huis, dat hem door haar een rustoord wordt, waar hij moed en nieuwe jeugd opdoet. Ze is de lieveling der kinderen, de troost en | |
[pagina 580]
| |
vreugde der ouden van dagen en de eer van het land, dat op schoone, frissche dochters, als zij is, mag bogen. Harmonisch ontwikkeld naar lichaam en geest rijpt het meisje in den zonneschijn en den regen van het leven tot A perfect woman, nobly plann'd,
To warn, to comfort, and command;
And yet a spirit still, and bright
With something of an angel light.
Zandvoort, 9 Augustus 1877.
Charles Boissevain. |
|