| |
| |
| |
De boeken der vorige maand.
Non coquis sed convivis.
We beginnen ditmaal ons overzicht der in de vorige maand ons toegezonden boeken, met de vertaling van een Duitsch gedicht, waarop onlangs in de Gids de aandacht gevestigd werd.
‘De Trompeter von Säkkingen is een werk uit één stuk, en het geheel maakt dien aangenamen indruk, waartegen kleine bedenkingen niet bestand zijn. Van het begin tot het eind vloeit de stroom der poëzie in dit werk helder, frisch en snel als de rivier, aan wier oevers het geboren werd, en die stroom voert den lezer gemakkelijk langs sommige klippen en over sommige ondiepten heen. Een zang van dit gedicht te lezen, is verkwikkend en opwekkend als een teug parelenden rijnwijn. Is het ook al niet de allerhoogste en alleredelste poëzie die hier geschonken wordt, het is in elk geval echte poëzie. Het werk is door en door gezond en saprijk. Geen ijdele woorden en ledige klanken, geen gedachteloosheid in dichtmaat en prozaïsche gemeenplaatsen op rijm. Overal heerscht een schoone evenredigheid en overeenstemming. Geen overmaat van week gevoel, geen verterende hartstocht, geen verrassende schittering van geest en fantasie, maar alles zooveel als noodig is om de prozaïsche werkelijkheid, door bestraling met een zacht en helder licht, tot poëzie te maken’. Met deze woorden karakteriseerde Dr. D.E.W. Wolff in het Juninummer van dit tijdschrift op keurige en bondige wijs een der beste werken van Joseph Victor Scheffel, waarvan thans een vertaling in het Nederlandsch voor ons ligt. Voor zooveel wij na eene nog slechts gedeeltelijke kennismaking een oordeel mogen vellen, meenen wij den heer W.P.R. Bouman met deze overzetting van De Trompetter van Säkkingen. Een lied van den Bovenrijn (Rotterdam, H.A. Kramers en Zoon), geluk te kunnen wenschen. De heer Bouman, emeritus-predikant, schrijft in ‘Een woord vooraf’: ‘Mij, niet meer met ambtsbezigheden in een groote gemeente belast, hield de bewerking van dit dichtstuk, als afwisseling van ernstige studie, ter mijner uitspanning bezig, en te midden van zoo fellen strijd op kerkelijk en theologisch gebied
gevoerd, waarin ik mij steeds betrokken
| |
| |
gevoel, al nam ik nooit in het openbaar daaraan deel, ademde ik van tijd tot tijd de frissche en verkwikkende berglucht met stil genoegen in.’ Deze laatste woorden zullen gaarne allen onderschrijven, die met den Trompetter van Säkkingen kennis maken. Ook deze vertaling kan in Nederland het aantal vrienden van den voortreffelijken Duitschen dichter vermeerderen. Met uitzondering van enkele minder gelukkige versregels (op de eerste bladzijden vooral), waarbij de rhytmus sommige woorden eenen gansch verkeerden klemtoon geeft, mag men zeggen dat de heer Bouman met gemak het metrum der viervoetige rijmlooze trochaeën hanteert.
Dr. Wolff deelde in zijn opstel als proeve van het zuiver lyrische gedeelte van dit dichtstuk een verrukkelijk lied mede, Winternacht geheeten, dat men niet kan lezen, zonder dat in onze verbeelding eene melodie zich al aanstonds bij die woorden voegt. Ziehier het bewijs hoe goed de heer Bouman somtijds bij de vertaling van zulke lyrische strophen geslaagd is.
Waartoe verkwijnde liefde
Te huis, bij 't vuur herdacht?
Het vuur brandt flauw, wordt duister,
De laatste vonk verdwijnt,
Tot asch vergaan de kolen,
Dat is van 't lied het eind.
Van 't oude lied het einde,
Als zwijgen en vergeten; -
Eene vergelijking met het oorspronkelijke doet zien, dat de navolging slechts weinig daarbij achterstaat.
Harry Burton te New-York, koopman in witte goederen, ongehuwd, acht en twintig jaar oud, ontving op zekeren dag, toen hij juist zat te berekenen, waar hij een veertiendaagsche vacantie zou doorbrengen, een brief van zijn zuster Helen Lawrence, met verzoek of hij een paar weken op hun buiten zou willen komen, om een oog te houden op haar beide kinderen en het zilver. Helene Lawrence zou met haren man die dagen bij eene oude schoolvriendin gaan logeeren. Last zou Harry Burton van dit toezicht in het minst niet hebben. De kinderen waren de liefste kinderen van de wereld; dat zeide iedereen. En bovendien, kolonel Lawrence had, als Helen schreef, een overvloed van sigaren, hij had een partijtje rooden wijn opgedaan, waarover hij één en al verrukking was; de paarden waren
| |
| |
prachtig in orde, de tuin evenzoo, en, last not least, er waren nooit zooveel mooie meisjes in den omtrek geweest, als juist op dat oogenblik. Te zeggen dat Harry Burton voor de verleiding bezweek, ware niet juist. Hij vond de uitnoodiging precies wat hem leek; vijf minuten na ontvangst van den brief telegrafeerde hij dat hij de invitatie aannam, en drie dagen later reisde hij van New-York naar Hillerest. Wat er toen te Hillerest voorviel, wat Harry Burton had uit te staan van ‘de liefste kinderen der wereld’, en wat hij in die veertien dagen won, wordt op aardige wijze verhaald in Helen's kleintjes, of de liefste kinderen der wereld, een boekje dat door Marie Neve naar het Amerikaansch bewerkt, aan de honderd duizenden ouders, die de liefste kinderen der wereld hebben, opgedragen, en te Haarlem bij de Erven E. Bohn in het licht gegeven is.
Van de keurige, nieuwe, goedkoope uitgave der Uitgelezen romans van Miss Mulock, de schrijfster van John Halifax, is thans bij de heeren P.N. van Kampen & Zoon te Amsterdam een nieuw deel verschenen, Het hoofd des huisgezins getiteld.
Negen jaren na de eerste uitgaaf van zijn uitmuntend werk over Rembrandt, zond onze kunstlievende en kunstkennende landgenoot mr. C. Vosmaer eene ‘seconde édition, entièrement refondue et augmentée’ van Rembrandt, sa vie et ses oeuvres (La Haye, Martinus Nijhoff) in het licht. De heer Vosmaer heeft zijn boek geheel omgewerkt. Nieuwe studiën hebben hem in staat gesteld het in vele opzichten aan te vullen en te verbeteren. Onder anderen is aan deze nieuwe uitgaaf een chronologische catalogus van de werken van Rembrandt toegevoegd, ongetwijfeld een der beste hulpmiddelen om de trapsgewijze ontwikkeling van den kunstenaar en het onderling verband van zijn werk te leeren kennen. Deze lijst, schoon onvolledig, is de vrucht van langdurige en moeitevolle nasporingen in verzamelingen, museüms en geschriften, waardoor de heer Vosmaer sinds lang tegenover de kunstgeschiedenis van ons vaderland zich verdienstelijk heeft gemaakt. Jan Weissenbruch etste eene teekening door Israëls van Rembrandt's huis in de Breedstraat gemaakt en bezorgde een fac-simile van een teekening van Rembrandt, op het Britsch museüm berustend, waarop de schilder in zijn atelier, naar het model teekenend, wordt voorgesteld. Deze beide gravures zijn aan de nieuwe uitgave toegevoegd.
Een en ander over Japan, is de titel van een zeer belangwekkend en aangenaam geschreven boekje van den heer L. Serrurier, dat te Leiden bij E.J. Brill het licht heeft gezien. Op boeiende wijs deelt de schrijver ‘een en ander’ mede omtrent de ligging, de
| |
| |
hulpbronnen, de voortbrengselen van het merkwaardig ‘land van den opgang der zon’, aangaande den ouderdom zijner beschaving (voor duizend jaren reeds werd in Japan de schoolplicht gevonden!), over den aard van het Japansche landschap, de Japansche voorstelling van het ontstaan der wereld, den godsdienst, den regeeringsvorm, den politieken toestand, de taal (de eerste spraakkunst dezer vroeger zoo onbegrijpelijke taal te hebben saamgesteld, is een eer die een Nederlandsch geleerde, prof. J.J. Hoffmann, toekomt), het schrift, de woning, kleeding en gebruiken der Japanners, hunne beschaving, hunne maatschappelijke en staats-inrichting, hun burgerlijk en straf-recht, den tegenwoordigen toestand en de toekomst van hun rijk. In zóó aangenamen vorm wordt deze rijke inhoud ons aangeboden, dat de lezing van dit boekje werkelijk is aan te bevelen. De uitgever heeft door de bijvoeging van een tweetal platen en door een aardig geteekenden omslag zorg gedragen dat ook het uiterlijk van Een en ander over Japan terstond de aandacht trekt.
Een woord over den Nieuwen Maasmond door den ‘Hoek van Holland’, door Triton Kzn. is de titel eener brochure, te Rotterdam bij J.A.G. van Dobben verschenen, waarin krachtig wordt aangedrongen op verbetering der gemeenschap van Neerlands tweede koopstad met de zee. De schrijver is van oordeel, dat het bij de doorgraving van den hoek van Holland gevolgde beginsel om de rivieren een verwijderd beloop naar de mondingen te geven en zóó het verschil tusschen vloed en eb binnen de rivier kunstmatig te vergrooten, moet worden vaarwel gezegd. Niet, dat hij het kanaal als een mislukt werk wil beschouwen; hij acht het raadzaam noch noodig een geheel anderen weg te volgen. Zullen evenwel de reeds uitgegeven schatten niet vruchteloos besteed zijn, dan moet men met de geschiktste middelen het eenmaal gegraven kanaal blijvend bevaarbaar maken voor diepgaande schepen. Triton Kzn. wil tot behoud van den nieuwen waterweg de kracht van een tweede rivier (de Oude Maas) bezigen, welke kracht verkregen worden zal door afdamming van het Spui en de Botlek, en wanneer de samenvloeiing van Oude en Nieuwe Maas bewesten Brielle plaats vindt door middel van een kanaal, dat van ongeveer de punt bij Steenenbaak naar het nu reeds bestaande kanaal door den hoek van Holland zou moeten worden aangelegd. De kosten hiervan en van nog eenige andere middelen om een blijvend geschikten waterweg naar zee tot stand te brengen, begroot de schrijver ‘gemakkelijk’ op 5 tot 6 millioen, Triton Kzn. wacht van deze verbeteringen een welverdienden bloei voor den zoo ijverigen handel onzer Maassteden en tegelijk een bron van welvaart voor het geheele vaderland. ‘Men deinze dan ook niet
| |
| |
terug voor de kosten’. Men wage! ‘Capita aut navia!’ - kruis of munt! - heeft de schrijver als motto boven zijne brochure geplaatst.
Van de hand van prof. H. van Herwerden zijn in het licht verschenen emendaties op Plutarchus, verbeteringen op de door Sommerbrodt gegeven aanwijzing der punten van verschil tusschen een te Venetië bewaard handschrift en de Teubner-editie, van 1852, van Lucianus' werken, benevens eenige conjecturen op Lucianus. (Plutarchea et Lucianea, cum nova Marciani codicis collatione, Trajecti ad Rhenum, apud J.L. Beijers).
Het eerste deel is verschenen van het Handboek voor het Romeinsch recht, door Mr. W. Modderman, hoogleeraar te Groningen, uitsluitend met het oog op zijne voorlezingen over Instituten en Historia Juris samengesteld. Aan het tweede deel, dat zoo spoedig mogelijk zal verschijnen (te Groningen, bij J.B. Wolters), zal een uitvoerig register worden toegevoegd.
De heer Henry Viotta, onlangs tot doctor in het Romeinsch en hedendaagsch recht bevorderd, zoon van een gevierd toonkunstenaar en zelf toonkunstenaar, heeft tot stof voor zijne academische dissertatie een voor hem uitnemend geschikt onderwerp gekozen. Het Auteursrecht van den Componist, luidt de titel van zijn proefschrift, dat te Amsterdam bij den Hof-muziekhandelaar Louis Roothaan het licht zag. Een juridische dissertatie met muziek er in is zeer zeker geen gewoon verschijnsel. Ook voor niet-juristen is dit proefschrift belangwekkend naar inhoud en vorm.
Op het gebied van het onderwijs ontvingen wij de volgende boeken:
Stijloefeningen (woorden en uitdrukkingen, zinnen en zinsverband, synoniemen, gemengde oefeningen, uit andere schrijvers, woordverklaringen) door A.W. Stellwagen, leeraar aan de H.B. school te Den Haag ('s Gravenhage, Gebroeders van Cleef). ‘Wie redelijk is vordert niet van iemand dat hij geve zoo hij niet heeft. De geest van kinderen, van jongelieden, is over 't geheel nog te arm, om geheel van eigen vermogen te leven. Vele oefeningen moeten voorafgaan; eerst worde den geest eenig eigendom gegeven en de pen geoefend: dan kan het (?), verder, tot een eigen opstel komen.’ De heer Stellwagen heeft, door dit beginsel geleid, zich sedert jaren beijverd in de beide onderste klassen der hoogere burgerschool zulke stijloefeningen te geven, dat de leerling nadenkend zijn pen oefenen kan. Het bovenvermelde boekje is de vrucht van dien ijver.
| |
| |
De heer H.C. Spruyt, leeraar aan de Rijks hoogere burgerschool te Sappemeer, geeft een Theoretisch-Practische leercursus der Fransche taal in het licht. Het eerste stukje daarvan is te Sappemeer bij Borgesius en Zoon verschenen. De heer Spruyt heeft geschreven voor de eerste klasse der hoogere burgerscholen, voor leerlingen, die elementaire werkjes, zooals bijv. de Theoretische en Praktische Fransche Spraakkunst van Ploetz-Reinders, hebben doorloopen, en dus reeds eenige kennis van het Fransch bezitten. De schrijver begint dezen cursus met het werkwoord, als van het meeste gewicht voor den leerling, en laat daarop de woordschikking, het lidwoord, het zelfstandig naamwoord, het bijvoegelijk naamwoord, het bijwoord volgen.
Op uitnoodiging der Gebroeders van Cleef, te 's Gravenhage, heeft Dr. G. van Hennekeler, leeraar aan de Rijks hoogere burgerschool te Middelburg, Pichot's Cosmographie élementaire, met het oog op de behoeften van het middelbaar en lager onderwijs, omgewerkt; maar zóó, dat van het oorspronkelijk werk niet veel is te herkennen. Handleiding tot de beoefening der Cosmographie voor het middelbaar en lager onderwijs, is de titel van dit werk, waarin voornamelijk de betrekking tusschen aarde, zon en maan wordt uiteengezet en planeten, kometen, vaste sterren, enz. slechts kort zijn besproken. De figuren tot opheldering van den tekst zijn deels nieuw, deels aan Pichot of anderen ontleend.
Eenigermate kan tot het gebied van het onderwijs ook De kunst der mondelijke voordracht of uiterlijke welsprekendheid, door wijlen Mr. B.H. Lulofs, worden teruggebracht, welk boek ‘voor studenten, rederijkers en verdere beoefenaars’ geschreven werd. In 1848 gaf de Groninger hoogleeraar, die toen drie en dertig jaar ‘als conducteur op eene academische diligence gediend had’, de uitkomsten in het licht zijner studie over de kunst der mondelijke voordracht, die hij jaren lang onderwezen en zelf gelukkig beoefend had. Dit boek is thans door Dr. J. van Vloten (Amsterdam, G.L. Brinkman) op nieuw uitgegeven, slechts hier en daar verkort, en met het oog op onzen tijd omgewerkt of aangevuld, waar Lulofs in verhouding tot zijne dagen geschreven had. Het is een zeer volledig werk. Zelfs niet de kleinste kleinigheid, letterlijk niets is vergeten, wat ook maar eenigszins tot de kunst der mondelijke voordracht in betrekking staat. ‘Men zij - schreef prof. Lulofs voor studenten, rederijkers en verdere beoefenaars - er tegen op zijne hoede, om door ongewasschen handen en lange, zwartgerande nagels den toehoorders en toehoorderessen aanstoot te geven, of hen door een ruigen, ongeschoren baard, ongekemde haren en vuil linnen te ergeren.’ Ongetwijfeld, wie alles in toepassing brengt wat de Groninger hoogleeraar aanprees, alles vermijdt wat hij laakte, is een goed eind op weg om het uiterlijke der uiterlijke welsprekendheid meester te
| |
| |
geraken, maar de lezing dezer oneindige som van aanbevelingen en waarschuwingen wekt onweerstaanbaar de herinnering aan Faust's bekende woorden:
‘Wenn ihr 's nicht fühlt, ihr werdet 's nicht erjagen,
Wenn es nicht aus der Seele dringt
Und mit urkräftigem Behagen
Die Herzen aller Hörer zwingt.’
Bij H.J. Ter Gunne, te Deventer, zijn verschenen een Gids door Apeldoorn en het koninklijk paleis en domein, het Zoo en het Park, met alle aanwijzingen die den vreemdelingen van nut kunnen zijn, en Een Wandelkaart door Apeldoorn, het Loo en het Park. Heeft men met het koninklijk buitenverblijf kennis gemaakt, dan biedt dezelfde uitgever een herinnering aan, een Souvenir du Loo, een twaalftal photografietjes van de mooiste punten.
Aan Potgieter en aan George Sand heeft de heer Cd. Busken Huet een tweetal opstellen gewijd, die te Amsterdam bij G.L. Funke het licht zagen. Reeds de titel van het eerste - Potgieter, 1860-1875, Persoonlijke Herinneringen - duidt aan dat we hier niet het volledig beeld van den Amsterdamschen dichter-criticus ontvangen, maar de indrukken, die zijn veeljarige, deels persoonlijke, deels enkel schriftelijke, omgang bij den heer Huet heeft achtergelaten. Het was dezen niet te doen een verhandeling te schrijven over Potgieter's verdiensten als dichter en criticus, hij wilde niet meer geven dan bijdragen tot de kennis van zijn karakter. Er straalt uit deze Persoonlijke Herinneringen van den heer Huet groote liefde en piëteit voor de nagedachtenis van hem, dien hij ‘een van Gods merkwaardigste schepselen in het Nederland onzer dagen’ genoemd heeft. De schrijver heeft zijne lezers niet verwend door te veel schriften, die getuigen dat hij niet alleen denken en juist formuleeren, maar ook gevoelen kan. Te dieper indruk maken daardoor de hartelijke woorden, die hij wijdt aan de nagedachtenis van hem, dien hij ‘een der zonnestralen van zijn leven’ noemt. Voor een critiek van dit boekje is het hier de plaats niet. Wij laten daarom geheel ter zijde wat de heer Busken Huët mededeelt betreffende de redenen waarom Potgieter de redactie van de Gids zou verlaten hebben, en vestigen de aandacht op het geschrift, als een bijdrage tot de kennis van den fijngevoelenden, helderdenkenden Potgieter, aan wien de Gids zijn ontstaan en bloei te danken heeft, en wiens machtige persoonlijkheid in dankbare herinnering wordt gehouden door hen, die het voorrecht mochten genieten hem te leeren kennen.
Wat de Heer Huet over George Sand te boek stelde, kan evenzeer slechts beschouwd worden als een bijdrage tot de kennis van
| |
| |
haar persoon en werk. Voor een goed deel trachten deze bladzijden de betrekkelijke juistheid te betoogen der stelling dat de geschriften van deze buitengewone vrouw het buitengewone van hare dubbele afkomst weerspiegelen. Dubbele afkomst, in zoo verre zij aan de hoogste en aan bijkans de laagste standen der maatschappij verwant was. De heer Huet heeft de kracht van dit betoog voornamelijk gezocht in de mededeeling van een aantal bijzonderheden omtrent de familie en de jeugd van Amantine Lucile Aurore Dupin, welke deze in hare Histoire de ma vie heeft bijeengebracht. Tot verklaring van haar gedrag, misschien ook van de strekking harer eerste romans, heeft George Sand gewezen op sommige eigenschappen, die erfelijk schenen te zijn in hare familie, zoodat zonden tegen de huwelijkswetten en de voorschriften der eerbaarheid iets zeer gewoons waren bij dit geslacht. De heer Huet heeft blijkbaar de opvatting van de Pontmartin niet gedeeld, die noch de noodzakelijkheid, noch de betamelijkheid van zulke mededeelingen kon inzien. Te verwonderen is wel eenigszins dat hij, met enkele woorden over de betrekking tusschen Alfred de Musset en George Sand sprekende, alleen op de biographie, welke Paul de Musset van het leven en de werken zijns broeders heeft gegeven, en niet ook op het voortreffelijke boek van Paul Lindau gewezen heeft, waarin juist omtrent het besproken punt een zeer volledig onderzoek werd ingesteld. Een ander en groot gedeelte van zijn geschrift heeft de heer Huet gewijd aan eene opgave van den inhoud en aan enkele beschouwingen omtrent George Sands Consuelo. Niet dat de Fransche romancière er aan gedacht heeft onder Consuelo's trekken haar eigen beeld te schetsen, maar zij heeft de ideale kunstenares geschilderd, daardoor onbewust een blik in haar eigen zieleleven gegund, zoodat vooral de studie van dezen roman den heer Huet geschikt toeschijnt om tot een juist en verheven inzicht van George Sands talent en karakter te
komen. Toen de groote schrijfster was gestorven, zeide Henri Taine in een der dagbladen: ‘Parmi les contemporains elle est presque la seule avec Sainte-Beuve, qui, volontairement et de parti-pris, se soit renouvelée, ait élargi son cercle d'idées, et ne se soit pas contentée de réponses une fois faites. Bien mieux, et par le seul progrès d'une intelligence toujours active, elle a passée spontanément des mauvaises réponses aux bonnes. Après une période de révoltes et d'orages, elle est entrée dans la voie droite et grande qui est celle de Goethe et tous les esprits véritablement bienfaisans. Par la pratique de la vie et par l'étude des sciences, elle est arrivée au calme, elle a compris et loué le travail, le bon sens, la raison, la société, la familie, le mariage, toutes les choses utiles, salutaires, ou nécessaires. Sans rien rabattre de son idéal, elle s'est reconciliée avec le train courant du monde
| |
| |
et n'a plus songé qu'à l'améliorer sans le bouleverser. On ferait une belle histoire de cette évolution graduelle et naturelle, sincère et progressive, déterminée tout entiére par le seul effet de l'observation assidue, jointe au travail intérieur d'un esprit loyal et sain’. Meer dan iemand wellicht in Nederland, was de heer Huet de man om ‘la belle histoire de cette évolution’ te schrijven, maar hij heeft in zijn boekje geen poging daartoe gedaan. Hij spreekt over den aanleg van George Sand, hij spreekt veel over de invloeden door hare afkomst geoefend op hare vorming, maar weinig of niets over hetgeen zij aan hare intellectueele leermeesters, Rousseau, Chateaubriand en anderen, aan de richting van haren tijd, aan den omgang met de beroemdsten onder hare tijdgenooten te danken heeft gehad.
Beschouwingen over het verbod van subsidie aan bijzondere scholen en de verpligte schoolgeldsheffing enz., door Jhr. J.A. Lycklama a Nyeholt. Dr. Bronsveld klaagde in het Juni-nommer zijner stemmen over de geblaseerdheid onzer dagen. Hij sprak van mannen die nog op de middaghoogte des levens in niets meer belang stellen. Dat er in alle gevallen nog gelukkige uitzonderingen zijn, bewijst de brochure van den heer Lycklama a Nyeholt. Voor hem is de middag des levens reeds verstreken; toch gevoelde hij nog opgewektheid om de brandende quaestie van den dag opzettelijk te bestudeeren. Niet als specialiteit vergrijsd in onderwijszaken, maar als leek, als oprecht vaderlander, wien de toekomst van zijn volk boven alles dierbaar is. Rondborstig en openhartig - zooals wij dat van oud-zee-officieren gewoon zijn - spreekt hij zijne overtuiging uit. Men moge zich met de beschouwingen van den schrijver niet in alles kunnen vereenigen, men zal toch voor den gemoedelijken en wakkeren grijsaard eerbied en achting gevoelen.
|
|