| |
| |
| |
Langs een omweg.
Tweede gedeelte.
(Vervolg van blz. 106.)
I.
Mevrouw Sophie Ward Ryhove aan Dokter Joachim Friedlander.
Cher Docteur!
Toen wij verleden zomer het voorrecht hadden u eenige dagen bij ons buiten te zien, hebt gij ons van eene gouvernante gesproken, die zoo perfect geschikt zou zijn voor onze Mathilde. Bij alles wat u sinds weêr door uw hoofd is gegaan, herinnert gij u dat mogelijk niet meer; maar ik, als belanghebbende, weet nog zeer goed, welke uitnemende hoedanigheden en zeldzame gaven van verstand en hart gij ons hebt opgeteld, als zich vereenigend in de persoon in questie. Zekere leeftijd; eene educatie met het beste gevolg voltooid; de intieme gebleven van de familie en de raadgeefster van de jonge dame sinds haar huwelijk; geen schitterende inventaris van allerlei talen en vakken, maar die, waarvoor zij zich aanmeldde, in waarheid bezittend, daarbij recommandabel door een goed humeur en zeer weinig pretentieus in onderscheiding van vele harer medezusters die de schrik zijn van de dienstboden en de plaag van de huisgenooten. Kortom een model, een specialiteit, her wight in gold waard, en, wat alles zegt, in één woord, door U als uitverkoren om de laatste hand te leggen aan de opvoeding van ons eenig kind. Het bevreemdde u toen, het piqueerde u, vrees ik, wel een weinig, dat wij deze goede occasie niet met beide handen aangrepen, maar que vous dirai-je?
Toen gij vertrokken waart, ons eenige dagen bedenktijd latende, doemden de bezwaren op in grooten getale. Allereerst kwam de oppositie van Ryhove's zijde. Hij had er tegen dat het
| |
| |
een Zwitsersche dame was. Die bergbewoonsters, beweerde hij zijn heerschzuchtig en intrigant. Hare functie brengt meê dat zij zekere autoriteit oefenen; de menschelijke eerzucht brengt er haar toe om naar meer te staan; bij veel slimheid en behendigheid gelukt het haar meestal, en zoo heeft men niet slechts eene opvoedster voor zijn kind, maar tegelijk eene surintendante over de huishouding ingehaald, sprak hij met een verdrietelijken trek, dien ik niet gaarne op zijn gelaat waarneem. Ik wil gelooven, eindigde hij, dat de protégée van den dokter ook op dezen regel eene exceptie is; doch is er dan zulk eene urgentie, om het daarop te wagen? Daar had hij gelijk in; dringende noodzakelijkheid was er niet, vooral niet om onzen prettigen huiselijken kring, waarin gij zelf u zoo recht t'huis gevoeldet, te breken, door er eene vreemde in op te nemen. Alles wordt dan in eens zoo anders; mijne zuster, de weduwe Belcoeur, die gij weet dat bij ons inwoont, al hebt gij haar laatst niet ontmoet, daar zij een uitstapje maakte naar de familie van haar man, in het zuiden van Frankrijk, die zoo vlug en vaardig is met de talen, en tot hiertoe Mathilde's eenige institutrice is geweest, was er bepaald onaangenaam door getroffen, dat er over eene gouvernante werd gedacht, en verlangde te weten waarin zij jegens onze Mathilde was te kort gekomen, dat wij eene vreemde opvoedster naast, en zooals van zelf sprak, boven haar wilden stellen. Zij had recht zich wat gekrenkt te gevoelen, want onze vijftienjarige heeft haar alles te danken. Hare tegenwerping was dan ook beslissend. Wij zouden ons gezellig huiselijk leven niet bezwaren met er eene vreemdelinge in op te nemen. Mevrouw Belcoeur zou alleenheerscheresse blijven in de leerkamer, met den schoolmeester voor sommige lessen tot adjudant. De vrouw van onzen dominé, die zelve huisonderwijzeres is geweest, zou voortgaan met haar wat voort te helpen in muziek en handwerken; ik zou de
moederlijke taak der opvoeding niet uit mijne handen geven, en, nonobstant vos bons conseils, zouden wij op Ringburg in het oude cirkeltje blijven ronddraaien, wat nog niemand onzer had tegengestaan of duizelig gemaakt. Aan van Ryhove werd opgedragen u met alle menagement kennis te geven van ons besluit, en wij vierden een klein feestje met dominé en zijne vrouw, van blijdschap dat de wolk, die onzen huiselijken hemel had bedreigd, was opgetrokken. Maar, helaas! de vreugde was van korten duur. Als ik zeg kort, dan is het omdat hier buiten de tijd, zelfs in den winter,
| |
| |
zoo schielijk omgaat; want toen gij het voorstel deedt, waren wij in het midden van den prachtigen zomer, en nu zien we de lente reeds weer te gemoet, en de Maartsche buien - de Maartsche buien in de politiek - werpen ons heele levensprogram als een kaartenhuisje omver.
Revirement complet de système politique bij de regeering - revirement complet de système domestique op ons lieve Ringburg, dat dreigt verlaten te worden juist in een tijd waarop het in volle jeugdige schoonheid gaat prijken. Verbeeldt u naar de stad te moeten trekken, naar de residentie nog wel, terwijl de perziken- en morellenboomen bloeien, en terwijl ons bekoorlijk landgoedje er uitziet als eene jonge bruid voor de receptie getooid! En toch kan dat niet anders, als men een man heeft die aan de zijde der liberalen staat, en waarvan men gelooft, dat hij de faculteiten bezit om minister te zijn. Ik voor mij hield het er voor, dat het al heel mooi was om het tot in de Provinciale Staten te brengen, en Ryhove zelf verlangde niets daarboven; hij had zoo'n prettig leven als landheer, zijn eigen goederen beheerend, en nog zooveel daarenboven; geen gebrek aan occupatie, dat verzeker ik u, en toch nog tijd over voor 't huiselijk en gezellig leven. Dat zal nu anders worden, helaas! maar wat deed hij ook die brochure te schrijven, die de opmerkzaamheid van ‘de Haagsche Heeren’ op hem gevestigd heeft, en die er de voorname oorzaak van is, dat men hem nu uitgenoodigd heeft om zijne partij te spelen in het nieuwe ministerieele schaakspel dat er wordt opgezet. En - de ongelukkige heeft aangenomen! Nu vraag ik u, dokter, of dat niet is moedwillig in zijn eigen verderf loopen? - maar die ambitie! die ambitie! en de mannen hebben zulke plechtige argumenten om die te rechtvaardigen, dat de arme onwetende vrouw, die nog wel een woordje in 't midden had willen brengen, niets meer kon, dan er het hoofd voor buigen.
- In mijn negen en dertigste jaar, Sophie! in de volle kracht des levens, mag ik mij niet onttrekken aan het juk dat men mij wil opleggen, ten dienste van 't vaderland, zei mijnheer Ward Ryhove mij, op een toon van convictie, die zich ook aan mij meêdeelde. O! die dienst van 't vaderland, wat al offers gaat zij nog van ons vergen. Mijnheer de minister is naar den Haag vertrokken, om zich als slachtoffer van 't staatsbelang te laten wijden, en voorts om er in 't belang van zijn gezin een huis te zoeken. Hij vindt noodig dat wij er ons op een deftigen
| |
| |
voet inrichten, en hij wil zelfs dat ik niet als eene schuchtere provinciale geretireerd zal leven, hetgeen strikt genomen heel wel kan, dat weet ik van Marie Z., de vrouw van een der talrijke geécrouleerde ministers, die doodeenvoudig leefde als ware haar man referendaris geweest, en in wie het nooit is opgekomen zich aan 't hof te laten presenteeren. Maar Ryhove wil juist dat ik menschen zal zien, vreemdelingen ontvangen, aan 't hof gaan, meê zal doen, in één woord, hij verbeeldt zich dat hij met mij nog wel voor den dag kan komen, en hij wil niet dat de Haagsche aristocratie met een voornaam nasenrumphen op de burgerlijke huishouding van den burgerminister zal neêrzien. Gelukkig behoeven wij ons niet te geneeren om de kosten. Ryhove is gefortuneerd, zooals gij weet; ons leventje op Ringburg was zoo eenvoudig, dat wij onze inkomsten op verre na niet verteerden. Dat zal nu anders worden, ik maak mij op dat punt geene illusies, maar oom Ward, de rustende scheepsreeder, is zóó in zijn schik, dat zijn familienaam dus geïllustreerd wordt, dat hij er een ton gouds voor over heeft, om ons in den Haag te installeeren. En ik... zal eens eerlijk opbiechten, cher Docteur, de occasie maakt den dief, en deze hier is zeer verlokkend voor eene vrouw, nog niet diep in de dertig, die bij eene ci-devant hofdame (onder Anna Paulowna) is opgevoed, en die hare jeugd in de hofstad heeft gesleten, maar, als arme freule en afhankelijk van eene niet gefortuneerde en niet liberale tante, al die heerlijkheden alleen uit de verte heeft mogen aanschouwen. Le supplice de Tantale, dat wil ik u verzekeren, voor eene achttienjarige, die alleen maar van de Fransche opera en de soirées dansantes hoorde vertellen! Gelukkig kwam mijn beste Ryhove mij van dat martelaarschap verlossen, om mij als jeugdige vrijvrouwe op Ringburg te plaatsen. Zijne liefde,
ons ongestoord huiselijk geluk, mijn kind, een beperkt gezellig kringetje, mijne goede schoonzuster, die na zeer droeve lotgevallen als weduwe bij ons kwam inwonen, om de zorg voor Mathilde met mij te deelen, dat alles vergoedde mij de geleden ontberingen, en ik hunkerde volstrekt niet meer naar de genoegens van het stadsleven; met de hand op het hart mag ik het zeggen; maar nu onze familiekring toch wordt gebroken, nu ons geheele intérieur wordt gemetamorphoseerd, en ons eene gansche verandering wacht, nu ik mijn man meer dan half verlies aan den dienst van den Staat, nu wil ik de vergoeding, die hij voor mij uitdacht,
| |
| |
ook wel aannemen. Nu zal ik eens in de wereld rondkijken en mij amuseeren - zoolang het mij amuseert; maar gij begrijpt dat onder dat alles Mathilde mij embarasseert; het spreekt van zelve, dat wij haar nog niet in de wereld kunnen brengen, en het lieve kind, aan 't vrije, vroolijke buitenleven gewend, zou de eenzaamheid in de stad wel wat heel somber en eentonig kunnen vinden. Men sprak er wel over haar op een Brusselsch pension te doen; maar bij haar teêr en aantrekkelijk gestel zulk eene scheiding, en voor 't eerst van haar leven het ouderlijk huis te verlaten, dat is te hard, en noch ik, noch Ryhove willen haar missen. ‘Als ik t'huis eet, moet ik haar lief gezichtje aan tafel zien,’ zegt Zijne Excellentie, en hij heeft gelijk; wie weet voor hoeveel déboires het hem zal moeten troosten! Ik hoor dat de Haagsche meisjesscholen uitnemend zijn, maar onze Mathilde behoeft geene savante te worden, en in de tusschenuren t'huis zou ze zich verlaten en unheimisch voelen. Zij moet gezelschap hebben; zij moet eene leidsvrouw hebben; iemand die haar overal vergezelt, die het oog houdt op hare vorming, die waakt over haar hart, die zorgt voor hare teêre gezondheid; in één woord: wij zijn nú besloten tot eene gouvernante; Ryhove zelf was de eerste die er van sprak, en toen ik hem herinnerde dat hij voorheen tegen eene surintendante had gestemd, beweerde hij, dat er in een huis, als het onze zijn zal, met vijf of zes dienstboden, wel eenig toezicht noodig is, als mevrouw zich voorneemt uit te gaan! Zijne argumenten zijn irrésistible, zooals gij ziet, beste vriend! en daarom kom ik tot u met de vraag: is de dame in questie nog disponibel? Zoo ja, wees zoo goed, mij hare condities te doen kennen, of liever die zijn vooruit toegestaan. Wilt gij dat zaakje dan maar definitief voor ons behandelen en afdoen? Mijne Mathilde zal haar de taak niet moeielijk maken, en
wat ons betreft, wij stellen ons voor dat zij de plaats zal innemen van onze schoonzuster, die vrijwillig gelijke functie heeft bekleed. Wij waarborgen haar in ons huis alle deferentie en consideratie waarop zij aanspraak kan maken, en onze achting, onze genegenheid daarenboven, als zij die weet te winnen. En nu, daar valt mij in, dat gij op mijn laatste niet hebt geantwoord, cher Docteur! dat kan zijn, omdat uwe drukke praktijk en uwe wetenschappelijke studiën u heel weinig tijd laten voor correspondentie, maar het kan ook zijn uit eenige gekrenktheid, omdat wij uw voorstel toen een weinigje bot af hebben ver- | |
| |
worpen. Als dat zoo zijn mocht, spreek dan een goed woordje voor ons bij u zelve. Waarom zoudt gij un homme en plâce boudeeren, die mogelijk la pluie et le beau temps kan maken in de zaken waarvoor gij ijvert. Bovenal mag een Friedlander de hand der verzoening niet weigeren, als er dringend en ootmoedig vergiffenis wordt gevraagd door zijn onveranderlijke vriendin en dankbare patient
Sophie W.R.
Ringburg, April 18-.
| |
Dokter Joachim Friedlander aan Mevrouw Ward Ryhove.
Waarde Mevrouw!
Boos zijn op u! mij gekrenkt voelen, gekrenkt toonen, omdat een mijner liefste patienten in volle gezondheid en op een punt van familiebelang, dat niets met de hygiène te doen heeft, met mij van gevoelen verschilde, en den raad, dien ik gaf, niet opvolgde! Ik! Het is waar, als het mijn praktijk geldt, als ik zie dat men mijne voorschriften verwaarloost en in gewichtige oogenblikken verzuimt of averechts uitvoert, dan, dit wil ik u wel bekennen, ben ik... niet boos, niet gekrenkt, maar onhandelbaar; en dan eisch ik strikte gehoorzaamheid, volgzaamheid zonder slapheid, of ik maak rechtsomkeert, en men mag een ander roepen, die meer inschikkelijk is; maar ik herhaal het, dit geval is het uwe niet, en men moet uwe levendige verbeeldingskracht hebben en uw irritabel zenuwgestel, om zoo iets uit te denken! Zal ik u de waarheid bekennen over mijn stilzwijgen? De gansche zaak was mij vergeten. Het schrijven van mijnheer Ryhove was beslissend en ingericht op het ‘pas de reponse’ ten mijnen behoeve. Ik hield de discussie over dat punt voor gesloten, en wendde mijne aandacht elders. In mijn beroep krijgt men iederen dag, ieder uur nieuwe indrukken, en onder al die afwisselingen vergeet men al heel licht wat zich niet bepaald aan onze aandacht opdringt. Eerst door uw schrijven herinnerde ik mij den raad, dien ik u eens had gegeven met opzicht tot uwe Mathilde; dat zou nog het ergste niet zijn, zoo... ik nu nog bij machte ware u het toen aangeprezen middel te leveren, daar het blijkt dat gij er u van wilt bedienen; maar ongelukkig is dit niet het geval. Gij begrijpt wel dat de Zwitsersche dame, die ik u op goeden grond
| |
| |
kon aanbevelen, niet op uwe veranderde gezindheid heeft gewacht, laat ik liever zeggen op uwe veranderde omstandigheden, om eene der vele proposities te accepteeren, die haar werden gedaan. Zij is nu geplaatst bij een ander lid van dezelfde familie, waarin zij reeds eene opvoeding heeft voltooid, en is met het gezin en de beide jonge dames, aan hare zorg toevertrouwd, naar het buitenland vertrokken. - Dat moeten wij dus opgeven; maar terwijl ik, gepreoccupeerd door het verlangen om u van dienst te zijn, mijne patienten bezocht, viel mij iets in, dat u mogelijk zou convenieeren, al staat de persoon in qnestie in gansch andere condities, en al zou ik u niet met de hand op het hart durven verzekeren, zooals ik dat van mademoiselle des Troyès mocht doen, dat zij juist de aangewezen persoon is, om de opvoeding van eene jonge dame te perfectioneeren. Zij is zelf nog eene jonge dame, en het zou kunnen zijn dat zij heel wat aan hare eigene vorming zou moeten doen, eer zij zich als eene perfecte opvoedster zou mogen opwerpen; maar... men heeft l' enseignement mutuel geprezen. Uwe Mathilde is zacht en buigzaam; zij heeft de vaste hand niet noodig van eene vrouw, die jaren lang een onbetwist gezag heeft gevoerd, en mogelijk zullen de jonge gouvernante en het aankomende jonge meisje elkaêr spoedig verstaan, elkaêr completeeren en perfectioneeren op zulke wijze, dat hetzelfde resultaat wordt verkregen door andere middelen; in elk geval zult gij toch uw moederlijk oog niet voor goed afwenden van uwe eenige, onder de verstrooiingen die u wachten in de residentie, daar reken ik op, al valt er voortaan niet meer te rekenen op mijnheer Ryhove wat het vaderlijk toezicht aangaat. Hij behoort van nu aan in de eerste plaats aan den Staat, aan zijn ministerie, aan allerlei groote en kleine exigenties, waaraan hij zal moeten voldoen, en die ik niet noodig heb op te tellen. En, nu ik daarop kom, ik weet niet of ik u en hem wel uit het volle hart
mag congratuleeren met die hooge betrekking. Ik laat dáár wat zij zal kosten aan tijd, rust en levensgenot. Mijnheer uw echtgenoot heeft gelijk; hij is nog ver van den leeftijd, waarop men vrijheid heeft, deze het meest te laten gelden, als ernstige plichten daarvan het offer vragen. Hij zelf zal de bezwaren rijpelijk overwogen hebben, eer hij aannam, maar dies ondanks kan hem treffen, waarop hij niet heeft kunnen rekenen. Hindernissen en belemmeringen, in zijn weg gelegd door egoïsme en partijhaat, een toestand als die
| |
| |
van Gulliver onder de Lilliputters, aan elk haar door ragfijne, maar onbreekbare draden verbonden, en die het slachtoffer weêrloos maakt op het oogenblik zelf waarin hij tot strijden en overwinnen wordt geroepen. Zoo vastheid van karakter, wilskracht, een helder verstand en de beste intenties voldoende waren om zich in dit hachelijke ambt staande te houden ten bate des lands en tot eigene satisfactie, dan zou ik geen oogenblik aarzelen om mijn vriend Ryhove geluk te wenschen dat hij dien ingenomen had, maar sinds dat alles niet genoeg is, sinds hem eischen zullen gesteld worden, waaraan het bijna onmogelijk zal zijn te voldoen, en nog wel door iedere partij andere, kan ik hem alleen toewenschen dat het hem gegeven moge worden allen alles te zijn, en toch zich zelf te blijven, het moeielijkste dilemma waarin een mensch kan gebracht worden, maar nu hij er toe geroepen werd en moed had er zich voor aan te gorden, hoop ik maar dat de fortuin met den stoute mag zijn, en dat hij zich met kloekheid moge handhaven op den post dien hij aanvaardde. Doch ter zake, verschoon de uitweiding. Bij eene familie, waar ik practiseer, logeert sinds eenigen tijd eene jonge dame, die zeer bijzonder mijne belangstelling wekt. Zij is van deftige afkomst, heeft eene opvoeding genoten overeenkomstig haar stand en fortuin, en placht overal waar zij zich vertoonde, als eene riche héritière begroet, gevierd te worden, tot zij door een bankroet in hare familie totaal werd geruïneerd. Zij is wees, en schijnt het met de verwanten, die schuld hebben aan haar finantieele ramp, niet best te kunnen vinden; althans zij heeft hier bij eene vriendin schuilplaats gezocht, omdat zij zich uit die omgeving wenschte terug te trekken; maar hare positie is niet houdbaar op den duur; zij zelve zal de eerste zijn, om dat te gevoelen, ik ben er zeker van, hoewel zij zich op dit punt niet tegen mij heeft uitgelaten. Toch meen ik in zekere mate haar
vertrouwen gewonnen te hebben, en ik zou heel goed het initiatief kunnen nemen om er haar over te spreken, mits ik daartoe gerechtigd worde door u, en haar de plaats bij uwe Mathilde had aan te bieden. Zonder dat, ware het wreedheid, la corde sensible aan te roeren, die mogelijk toch al pijnlijk trilt in 't verborgen.
Maar gij wilt allereerst weten of zij zoodanige talenten en kundigheden bezit, die tegenwoordig onmisbaar worden geacht, als men naar eene gouvernante uitziet, en zoo mijne observaties niet geheel onjuist zijn, dan kan ik u daarop gerust stellen; maar
| |
| |
of zij nu juist de geschiktheid bezit, dit alles anderen mede te deelen, kan ik niet uitmaken. Zij is niet voor zulke bestemming opgeleid, het arme kind der weelde! Maar ik weet dat zij uit liefhebberij en om veel ledigen tijd nuttig te gebruiken, alles bijgehouden heeft, wat zij voorheen heeft geleerd; ja, dat zij hare kennis heeft vermeerderd, en het bij die self-education tot eene hooge mate van ontwikkeling en geestbeschaving heeft gebracht, en dat zij, zoo zij er ooit zin voor gehad heeft, nu althans den lust heeft verloren, om met de ijdele schare dames meê te doen, die niets najagen dan de dwaasheden der mode en de wereldsche vermaken. Zij kwam daarvoor uit, toen ik haar eens bij eene lichte ongesteldheid behandelde en haar verdiept vond in... alles behalve dagelijksche lectuur. Zij moet eene goede musicienne zijn, maar ik ben niet competent om over dit talent te oordeelen, maar wel om op te merken dat zij met veel geduld, al is het zonder groot succès, het zesjarig dochtertje van hare vriendin op de piano voorthelpt. Zeker uit de zucht om zich verdienstelijk te maken. Maar het lastige, weêrbarstige kind heeft haar liefgekregen, en dát vind ik een goed teeken. Wat het karakter betreft: eene niet alledaagsche persoonlijkheid, vast en betrouwbaar, dat is mij uit menigen trek gebleken. Het humeur zal ook wel gaan in uwe vriendelijke omgeving, schoon hare vriendin klaagt dat zij zoo fier en zoo prikkelbaar is, en zoo licht gekrenkt; maar ik gis wat er hapert: de vriendin zal tegengevallen zijn, en het hart is verbitterd.... Zij heeft iets hautains, iets stroefs, en trekt zich veel liever terug, dan zich op den voorgrond te plaatsen, minder uit schuchterheid, dan uit zekere vrees voor terugzetting, die in hare positie wel verklaarbaar is. Denk het zelve in, lief, fijnvoelend vrouwtje! wat dat zijn moet, door een omzwenk van het lot, en zonder daaraan zelve schuld te hebben, neêrgeworpen te
zijn van het hooge voetstuk door de vleiereij voor de rijke erfgename opgericht, om het voortaan met het terre à terre te moeten doen, en het bescheiden plaatsje voor lief te nemen, dat er voor de arme wees overblijft; - ook heeft zij uit edelen trots die wereld verlaten, welke zich gehaast heeft haar den rug toe te keeren, zoodra men wist dat hare millioenen, waarvan ieder den mond vol had, tot zéro gereduceerd waren. Waar zijn zij nu allen gebleven, die vurige aanbidders, die laffe adulateurs, wier toeleg het was haar te doen gelooven, dat zij zonder haar niet konden leven, niet gelukkig konden zijn? Weggevaagd!
| |
| |
rentrés sous terre, of een goochelaar ze geëscamoteerd had, en zich nú gelukkig achtend dat zij het toppunt hunner wenschen niet hadden bereikt: ‘ze zaten dan nu met een doodarme vrouw opgescheept, te zeer aan weelde gewend om het met een kleintje te kunnen doen!’ Deze liefderijke inlichtingen gaf mij ‘de vriendin’, niet zonder te laten doorschemeren hoe zeer zij het betreurde dat de chère belle wat al te kieskeurig was geweest in hare dagen van glorie, daar ze dan nú al lang goed geëtablisseerd had kunnen zijn, en ‘u niet meer tot een bezwaarpunt’, voegde ik er in gedachte bij, want zóó is het, men wil zich niet aanstellen als lieden zouder hart; men wil zich edelmoedig toonen; men wil de dehors van dat alles bewaren; ‘wie zou men wezen, zoo men, zelf gefortuneerd zijnde, eene arme vriendin niet bijstond in den nood’, luidt de formule, waarmeê men mij de positie schetst, ‘maar toch’... achter dat maar toch..., waarbij men fatsoenshalve afbreekt, schuilt een heirleger van bezwaren en bedenkingen, die al heel slecht uit een edelmoedig hart en warme vriendschap zijn te verklaren. Nog een woord over haar uiterlijk, dat bij u, dames, zooveel beteekent. Zij heeft eene fijne slanke taille, ongebogen door den knodsslag van het lot; ja mogelijk heft zij het hoofd met te meer fierheid op, naarmate hare achting voer het haar omringend geslacht is afgenomen. De vrouwen vinden haar niet mooi. De heeren plachten hare trekken interessant en geestig te noemen, maar al denken zij het nòg, zij zwijgen het voorzichtiglijk; ‘men moet zich geen strik om den hals werpen’. Zij heeft donkere, sprekende oogen, die doorgaans wat koel en wat strak staan, doch die vol uitdrukking en gloed zijn, zoodra men een onderwerp aanroert, dat hare belangstelling wekt of haar gevoel
treft; voorts het wat bleeke teint van eene kreole - dat zij is -, want hoewel van Hollandsche ouders, is zij toch in Indië geboren, en - la beauté du diable: geest en jeugd. Daarbij de gracelijke houding en manieren, die eene aristocratische opvoeding en 't verkeer in de beste gezellige kringen haar tot gewoonte hebben gemaakt. Ziedaar, dunkt mij, de schets voltooid, zoo uitvoerig als de beste photographie haar konde leveren. Denk er over na en raadpleeg rijpelijk met uw heer gemaal, of hij zulk eene persoonlijkheid als gezellin, als geleidster van uwe Mathilde aannemelijk acht; meer heeft het lieve, reeds zoo welopgevoede meisje immers niet noodig; bijhouden, vorderen in hetgeen zij weet, en voorts
| |
| |
zorgen dat zij zich niet verveelt, en dat de verveling hare verbeelding niet tot dwepen of tot dwaasheden verlokt. Ziedaar, dunkt mij, in het gegeven geval het noodigste. Is uw antwoord een toestemmend, dan ga ik recht op mijn doel af, om haar het voorstel te doen; zoo niet, dan zwijg ik liever, want ik wil liefst geen wonde openrijten, waar ik geen balsem heb aan te brengen. Wat u betreft, mij dunkt, het is juist een kolfje naar uwe hand, teêrhartig ci-devant freuletje von Braunsfeld, om hier eene onverdiende disgrâce du sort te helpen redresseeren, als... gij er den tijd voor hebt... nu het uw métier gaat worden, eene femme du monde te zijn; zeg voor mij alles liefs aan uwe Mathilde, en mes respects aan Zijne Excellentie
van uw zeer gehoorzamen dienaar
Joachim Friedlander.
PS. De fortuin begunstigt mijne goede intentiën; ik wilde deze juist sluiten, toen ik bij de familie werd geroepen, waar mijn candidaat-gouvernante logeert. Ik trof beide dames in zekere agitatie; er moest tusschen haar iets voorgevallen zijn, wat men gewoon is eene scène te noemen. Dat bemerkte ik heel gauw, al wilde men het voor mij verbloemen. Mevrouw, met een gloed van drift op voorhoofd en gelaat, verklaarde zich wat zenuwachtig, en had hofman moeten gebruiken. Juffrouw N.N. trachtte zich kalm en waardig te toonen, maar kon toch de uitdrukking van toorn en verbittering niet verhelen, die maar al te duidelijk uit hare trekken sprak. Bleek, met sidderende lippen, en oogen, die verrieden dat er smartelijke tranen waren gestort, was zij het, die mij mededeelde waarom men mij had laten roepen. Het kleine meisje was gevallen, had een paar onbeduidende wondjes aan het hoofd gekregen en lag nu schreiend en snikkend op de kanapé, met een verband om de wondeplekken, in der haast en niet zonder oordeel door de logée gelegd, die de taak van pleegzuster scheen te vervullen, terwijl mevrouw, in eene agitatie, die mij voorkwam niet vrij te zijn van aanstelling, door de kamer liep als eene radelooze. Het bleek mij dat de beide dames elkaêr weêrzijds de schuld hadden gegeven van het ongeval, en dat het bij die aanleiding tusschen haar tot eene uitbarsting was gekomen, die bij eene verhouding als de hare, tot de ergste consequenties kon voeren. Ik hield mij of ik niets van dat alles doorzag, schreef een calmans voor, dat mevrouw hoog
| |
| |
noodig had, verbood hofman en overdreven bezorgdheid, gaf mijn raad ten behoeve van de kleine patient en der logée een wenk mij even buiten de kamer te vergezellen; dat was juist hare intentie; zij bracht mij in het spreekvertrek, daar zij buiten de moeder om het naaste bericht wilde hooren omtrent den toestand van het kind. Ik kon haar geruststellen. - ‘De zaak had weinig te beteekenen, en mevrouw deed verkeerd zich zóó te alarmeeren!’ - Wat zal ik u zeggen, hernam zij, even de schouders ophalend, zulk een ongeluk juist in de absentie van den vader, en zij - die maar de tweede moeder is - zij vreest dat men haar van zorgeloosheid zal beschuldigen en, overdrijft nu... de bezorgdheid...
- Ten onrechte, want er is geene oorzaak voor, repliceerde ik, en waagde tegelijk de opmerking, dat er was wat mij veel meer bedenkelijk voorkwam. Zij zweeg, maar zij raadde mijne belangstelling en sloeg hare sprekende oogen vragend naar mij op. - Gij lijdt, gij voelt u hier ongelukkig; ik ben er zeker van, voegde ik haar toe, op dien toon van deelneming, die zelden wordt misverstaan. Zij had behoefte om zich uit te spreken en hare grieve van dit oogenblik te klagen aan een vertrouwd oor. Vrijwillig had zij zich het kind aangetrokken, dat door de vriendin wel wat al te stiefmoederlijk werd behandeld, maar zij had zich niet verbonden om voortdurend in de nalatigheid der bonne te voorzien; deze had de kleine aan zich zelve overgelaten, vertrouwende op hare waakzaamheid, die men niet eens had ingeroepen, en toen het ongeval plaats vond, werd het haar door de vriendin verweten als eene schromelijke achteloosheid harerzijds.
Al de opgekropte bitterheid der teleurgestelde vriendschap had zich toen lucht moeten geven, en stuitte op hardheid, op grof egoïsme; de vormen die men tot hiertoe jegens elkaêr in acht genomen had, waren niet meer ontzien; zich opwindende in hare ergernis, bekende zij mij dat het nu tot een uiterste gekomen was, dat haar niet veroorloofde langer zulke gastvrijheid te genieten.
- Ik kán en wil niet meer in dit huis blijven, snikte zij onder tranen, maar waarheen! waarheen!
- That was the question, niet gemakkelijk op te lossen, moest ik toestemmen. Terugkeeren naar hare vroegere woonplaats?
Zij had geldige redenen om daar niet toe over te gaan.
| |
| |
Te G. blijven en ergens kamers nemen? Zij avoueerde mij dat zij daartoe de middelen wel had, maar dat was eene publiciteit geven aan hare brouille met de vriendin, waartegen zij opzag, en daarbij, het zou geene houding hebben, en zij wist vooruit, dat men haar, de logée, in 't ongelijk zoude stellen; om de waarheid te zeggen, zij heeft geen al te groot vertrouwen op de menschelijke edelmoedigheid, en zij heeft zeker oorzaak voor dit mistrouwen. Van de hoogte der fortuin afgedaald, is zij al heel onzacht neêrgekomen, en ik kon haar alleen beklagen; ik kon haar niet met hardheid terechtwijzen, toen zij mij vertelde dat zij nog wel hare toevlucht kon nemen tot eene oude vriendin, hare voormalige gouvernante, die in Zwitserland was gevestigd, maar dat zij zich daaraan niet wilde wagen, dan op het uiterste, uit vrees voor nieuwe teleurstelling, die het harte krenkte en zoo zwaar viel te dragen. Liever kwam ik toen maar voor den dag met mijn plan, zonder u nog te noemen.
- Waarom zoudt gij niet eene betrekking aanvaarden bij lieden, van wie gij niets wacht dan het overeengekomene, en die u geene teleurstelling zouden bereiden, omdat gij er geen illusies van maken zoudt?
- In betrekking gaan bij vreemden! hernam zij verrast, maar toch niet gekrenkt; ik heb waarlijk nooit over zoo iets gedacht; doch gij hebt gelijk, ik zou het kunnen beproeven... maar ik kan mij toch niet als gezelschapsjuffrouw aanbieden; het lot dier martelaressen heeft altijd mijn deernis, mijn ergernis gewekt.
- In den regel is dat ook niet benijdenswaardig; maar de zorg voor de leiding van een aankomend jong meisje... op u te nemen...
- Het is waar, zoo iets zou ik kunnen aanvaarden.
Ik meende mij niet te veel te avanceeren, door te zeggen:
- In zulk geval zou u een convenabel honorarium worden toegekend, en van de familie, waarop ik denk, kan ik u de zekerheid geven, dat men er voor u al de égards zoude hebben, waarop eene jonge dame van uwe afkomst aanspraak kan maken.
- Dat laatste is voor mij het volstrekt noodige, gaf zij ten antwoord; maar wat het eerste betreft, ik kan nog wel voor mijn toilet zorgen, en het zou mij tegenstaan om mij te laten betalen. - 't Is voor mij hoofdzaak, in eene deftige familie te
| |
| |
worden opgenomen en iets mede te genieten van het huiselijk verkeer, want ik kan niet besluiten om mij hier of daar op eene derde verdieping te gaan verschuilen. Ik ben levenslang gewoon aan zekere comforts, die ik ongaarne zoude missen. Ik wil, ik kan niet meer meêdoen met de wereld, dat is waar, maar toch, ik heb er reden voor, om mij niet geheel af te zonderen...
Ik gaf haar gelijk, en meende haar zelfs een compliment te moeten maken, in den vorm eener goede profetie, voor haar avenir, waarover zij de schouders ophaalde met een ironiek glimlachje; maar toch wij werden het eens; ik kwam er voor uit, dat ik eene positie in 't oog had, zooals zij die wenschte; zij beloofde mij voor 't oogenblik, zoo goed als 't zijn kon, eene verzoening te treffen met mevrouw W., om daar te kunnen blijven en de convenances te bewaren tot ik zekerheid had. Gij ziet dat gij nog door niets zijt verbonden, en dat alles nu maar alleen afhangt van uw antwoord. Vóór dat het gunstig luidt, mag ik u den naam van mijne cliente niet noemen; maar ik durf u verzekeren, dat zij met hare Junogestalte niet misplaatst zal zijn in uwe salons.
| |
Mevrouw Sophie Ward Ryhove aan Dokter Joachim Friedlander.
Accepté cher Docteur et de confiance!
Hoe zou het anders kunnen zijn, waar gij met zoo kennelijke ingenomenheid voor ‘de Junogestalte’ pleit, die, naar het mij voorkomt, met die vriendin in een moeielijke verhouding is geraakt, waaruit het zaak is haar zoo spoedig mogelijk te verlossen. Onze Mathilde zal daar eene maitresse de maintien krijgen, zooals zij in hare goêlijke Belcoeur niet heeft gevonden, daar die nog iets van het Fransche désinvolvure had overgenomen. Het eenige wat mij spijt is, dat zij een appointement afwijst. ‘Les services qui ne se payent pas sont les plus chers’, heb ik wel eens hooren zeggen, en, als zij betaling eischt in égards, kon zij wel eens zóó veeleischend zijn, dat... maar ik wil niet vooruitloopen. Ik zal haar nu zelf schrijven, en tout d'abord alles zóó instellen, als het blijven kan. Het beste zou zijn dat zij nu maar spoedig op Ringburg bij ons kwam, om gezamenlijk naar den Haag te reizen. Zij heeft dan maar een paar uren sporens; als zij stipt het uur opgeeft van hare komst,
| |
| |
kan het rijtuig aan den trein zijn om haar af te halen, en binnen drie kwartier is zij in ons midden; mijne schoonzuster blijft nog tot wij afreizen, en zou gaarne kennis maken met hare opvolgster bij Mathilde. Ryhove is al voor goed in den Haag en logeert in een hôtel totdat wij komen; wij vinden onze woning zoo goed als klaar. Ryhove gelooft het best getroffen te hebben met een huis. Een der vreemde gezanten, die eenigszins plotseling naar eene andere bestemming moest vertrekken, was wat geëmbarasseerd met zijn prachtig gemeubeld hôtel, dat hij voor geruimen tijd gehuurd en geheel naar zijn smaak ingericht had. Ryhove nam het van hem over met het grootste gedeelte van den inhoud. Kleeden, gordijnen, meubels, tot aan het hoog grafelijke schrijfbureau toe. Kon dit eens klappen, wie weet welke belangrijke staatsgeheimen van de groote vreemde mogendheid mijn man zou te weten krijgen, en hoe hem dát zou poseeren, als een uiterst capabel diplomaat... maar raillerie à part, ik heb carte blanche van mijn galanten partner, om te wijzigen en aan te vullen wat mij lust, en ik ga er mij op toeleggen om alles eens recht comfortable in te richten. Ik zal er wel de gelegenheid voor hebben, want het seizoen van uitgaan en van recepties is nog verre af; de meeste menschen, die ik zien moet, zijn op reis of op hunne buitens; er is, geloof ik, niemand van 't hof in de residentie; dat alles treft heel gelukkig voor mij; ik ben den Haag achttien jaar ontwend, en nooit heb ik eigenlijk het Haagsche leven meêgemaakt; ik heb dus tijd om mij te oriënteeren, en mij voor te bereiden op eene luisterrijke entrée, als het er eens toe komt. Uwe charmante Juno kan mij bij dat alles mogelijk nog wel goeden dienst doen; gij hebt wel gelijk, het komt er voor Mathilde niet het meest op aan nog veel te leeren, dan wel te onderhouden en in praktijk te brengen als het noodig is (ik meen de talen); eene goede
chaperonne, eene schrandere en geestige leidsvrouw, voilà tout ce qu'il nous faut, om niet te spreken van het talent der musicienne, dat ons op iedere wijze te pas kan komen. Als uw tijd niet zóó zeer ingenomen was door de praktijk en de wetenschappelijke studiën, zag ik nog komen dat gij zelf uwe protegée een pas de conduite gaaft tot op Ringburg. Uw zilveren lokken, uw gouden bril en uw denkend voorhoofd maken u bepaald tot den waardigen geleider van eene jonge dame; maar ik wil niet dringen... doe wat gij kunt en het beste oordeelt. De ontvangst zal in elk geval
| |
| |
zijn zooals gij die kunt verlangen. En nu wees gedankt en vaarwel; ik ga mijn brief aan de interessante weeze soigneeren; gij hebt gelijk, ik ben van degenen, die weten wat het zegt, het juk des onspoeds te dragen in de vaag der jeugd, en ik hoop nooit zoozeer vrouw naar de wereld te worden, dat ik geen hart meer zou hebben voor het leed van anderen.
Geloof mij steeds uwe hoogachtende en zeer verplichte
Sophie W.R.
Ringburg, April.
Als zij kennis genomen hebben van bovenstaande correspondentie, zal het niemand mijner lezers al te zeer verwonderen, juffrouw Regina van Berchem ongeveer anderhalf jaar, nadat wij haar met Eckbert Witgensteyn zoo plotseling verlieten, weêr te vinden in den Haag, ten huize van mijnheer en mevrouw Ward Ryhove, in de nederige conditie van gouvernante der jeugdige Mathilde, nadat zij als verwende rijke erfdochter in het huis van haar oom, den respectabelen bankier, als alleenheerscheresse had gezeteld.
Geen nieuwe geschiedenis voorwaar, zulke lotwisseling van een jong meisje, dat, van vaderlijken steun beroofd, door den dood van een bloedverwant, hare fortuin betrokken ziende in den val van zijn huis, zich nog gelukkig acht een goed heenkomen te vinden bij eene deftige familie, en die bevindt dat hetgeen zij in de dagen van weelde heeft geleerd en aangekweekt, nu haar beste schat is geworden, dien zij met zich mededraagt, en die haar door het leven zal helpen. Zeker, dat is wat men maar te dikmaals ziet gebeuren, en dat daarom slechts zeer matige deelneming wekt, zoo al geene zijdelingsche beschuldiging, door hoofdschudden of schouderophalen uitgedrukt. Maar toch, hetgeen er Regina toe gebracht had zich in deze positie te plaatsen, was juist niet de druk van zulke zeer gewone omstandigheden; zij werd daartoe veeleer gedreven door innerlijken gemoedsdrang, dan geprest door uiterlijken nood. Zij had vrij en onafhankelijk kunnen blijven, als zij het gewild had; waarom zij dat niet wilde, gaan wij zien, als wij de moeite nemen een terugblik te werpen op hetgeen voorafgegaan was, eer wij haar te 's Hage ontmoeten.
Oom Jozua had het haar niet verbloemd, hoe zeer hij het
| |
| |
betreurde, dat zij Eckbert Witgensteyn, die op hem een goeden indruk had gemaakt, uit zijn huis had gedreven.
Zij, van haren kant, meende eene rechtvaardige executie te hebben volvoerd, maar welhaast werd het haar duidelijk, dat zij groot onrecht had gepleegd, onheil had gesticht, en dat het niet veel scheelde, of er was manslag begaan door hare schuld.
Eckbert had niet berust in den schijn van medeplichtigheid, die het biljet van Karel Zegers op hem had geworpen. Hij was dezen explicaties gaan vragen, en had hem bij die gelegenheid nog al uit de hoogte bejegend. De handelsagent had er eene aardigheid van willen maken, en hem voorgehouden, dat men in zijne positie en bij de groote concurrentie die er bestond, iedere kans moest aangrijpen, en dat hij iedereen vóór had willen zijn, om zijne financieele medewerking te verkrijgen, daar hij in hem reeds den toekomenden Cresus voorzag; maar Witgensteyn zelf, gekrenkt en verbitterd, had geen oor voor deze uitvluchten, en eischte van hem eene verklaring, welke hij niet verkoos te geven, met dat gevolg, dat de zeeofficier hem te midden van hun vriendenkring op de sociëteit, onder een nietig voorwendsel, eene grove beleediging aandeed, om hem te dwingen tot eene andere voldoening, dan in de onbestemde termen, die Zegers had voorgesteld. Eckbert was gansch geen voorstander van het duël, en wie hem in koelen bloede daarover zijn gevoelen had gevraagd, zou gehoord hebben, dat hij het eene roekeloosheid achtte, die niets bewijzen en niets goed maken kon; maar de wond, hem door Regina geslagen, had niet slechts zijn hart doen bloeden, ook zijn eergevoel was gekwetst, zijn bloed was overprikkeld, zijn heldere geest beneveld; hij verkeerde in een staat van gejaagdheid, en hij liet zich voortdrijven door een idée fixe. Er moest ruchtbaarheid zijn. Hij achtte er zijn eer meê gemoeid, als hij zwijgend verkropte wat hem was aangedaan. Hij moest eene revanche nemen, die openlijk het bewijs zou leveren, hoe ver en vreemd hij was geweest van de berekeningen die Regina hem toedichtte, en Karel Zegers was het aangewezen slachtoffer, dat voor deze eereherstelling moest vallen. Wat er van hem zelf worden moest, als hij het geveld had, daarover dacht hij in den roes der passie niet na. De halfbloed-Germaan had nog te veel
souvenirs van zijn verkeer onder de Burschenschaft, om het inviet tot eene uitdaging niet op te vatten. Men zond elkaêr zijne secondanten, het zou op het pistool zijn, daar de han- | |
| |
delsman zich ongeoefend verklaarde met den degen. Men zou elkaêr ontmoeten op een terrein aan de overzijde der rivier, op genoegzamen afstand van de stad.
George Warens was de secondant van Eckbert, de jonge van Zijl die van Zegers, daar Smilders, die zich van alles onthield wat hem persoonlijk genot noch voordeel kon aanbrengen, geweigerd had zich ‘in die malle zaak te laten betrekken’, zooals hij het uitdrukte.
De ontmoeting vond werkelijk plaats, maar terwijl de secondanten bezig waren den afstand te bepalen en de wapenen van de partijen te vergelijken, kwam de politie opdagen en verhinderde hun de onvoorzichtigheid te begaan. Karel Zegers, die er toch al genoeg van had en niet precies eene schitterende figuur maakte op het terrein, beleed schuld, en legde mondeling de door Eckbert gevorderde verklaring af, ten overstaan van de getuigen en den directeur der politie, die hen aanmaande tot verzoening langs een vreedzamen weg. Men gaf elkander de hand, men dejeuneerde gezamenlijk in het buitenlogement, dicht bij het veer, en de zaak scheen daarmeê afgeloopen.
Witgensteyn had explicaties te geven aan den chef van de admiraliteit; hij verliet X., en zoodra hij op nonactiviteit was gesteld, ook het vaderland. George Warens, die de lastige verplichting op zich genomen had om zijne gedragingen te verklaren en te verontschuldigen, wist zelf niet werwaarts Eckbert zich begeven had. Slechts had deze zijn raad gevolgd, om niet onder deze omstandigheden zijn ontslag te nemen uit den dienst. Karel Zegers was niet meer op zijn gemak in de aanzienlijke handelsstad met hare wel wat kleinstädtische bewoners. Men verdacht hem van zelf de politie in staat te hebben gesteld om het duël te verhinderen; en zelfs zij, die het luidste wraak zouden geroepen hebben over Eckbert, zoo hij zijne partij had geveld, haalden nu de schouders op over Zegers, omdat hij zich niet gewillig had laten doodschieten. Hij werd uitgelachen om 'tgeen men zijne mislukte speculatie noemde. Vrienden en bekenden groetten hem zóó flauwtjes, waren zoo zonderling langzaam om hem de hand toe te steken, dat hij voor nieuwe botsingen vreesde, en bij zijn kantoor aanzoek deed om verplaatsing naar eene andere Hollandsche stad, hetgeen werd ingewilligd; maar de zaak, die zooveel gerucht gemaakt had, was daarmeê nog niet doodgebloed en ter aarde besteld, zooals men misschien denken zou; och neen! daartoe had men in 't
| |
| |
gezellig verkeer van X. te veel behoefte aan praatjes, te weinig stof voor het dagelijksch gesprek. Men had nú provisie voor 't heele seizoen, om er op te brodeeren, onderstellingen over te wagen, aardigheden over te zeggen, en zoo goedkoop geestig te schijnen, als de banaliteit het maar wenschen kon.
Dat Regina zelve onder dit alles gansch niet gespaard werd, zal men begrijpen. De publieke opinie was nooit op hare zijde geweest; zij had zich niet bemind weten te maken; mogelijk had zij het niet eens gewild; zeker is het, dat de kwade tongen zich niet onbetuigd lieten, nu men vat op haar had.
Zij was schrander genoeg om dat te doorzien, fier genoeg om er zich boven te verheffen, maar toch niet sterk, niet overmoedig genoeg om dat alles te trotseeren. Zij trok zich liever terug; zij had weinig behoefte aan die anderen, met wie zij nooit als haars gelijken had kunnen of willen omgaan. Zij had altijd milde weldadigheid geoefend, waar men hare hulp inriep; maar zij had geweigerd lid te worden van Dorcaskransjes en damesvereenigingen, waarbij men optrad om openlijk acte te doen van philanthropie, en zeker protectoraat te oefenen over de armen; niet uit trots of gebrek aan hart, zooals men het uitlegde, maar omdat zij er tegen had zich dus voorop te stellen, en er de noodzakelijkheid niet van inzag, zich in dezen te laten binden door voorschriften en reglementen van anderen, waar naar haar gevoelen alleen de beweging des harten de daad ras en met blijdschap moest ingeven. In hoever zij daarin gelijk had, laten wij in 't midden, maar de uitkomst voor haar zelve was deze: dat zij in de dameswereld niet beviel, noch er zich t'huis voelde; en wat de heeren betrof, zij waren gewaarschuwd, en wie onder hen nog geen blauwtje had geloopen, waagde zich daaraan nú niet meer. Het werd stil om haar heen, zeer stil; en het was eene onjuiste voorstelling van mevrouw Wijnands, dat de slag, die hare familie trof, haar had neêrgeworpen van het voetstuk waarop zij troonde als de gevierde en ‘geadoreerde’ reine du jour. Zij had zich zelfs nooit de moeite gegeven, deze verhevene stelling in te nemen te X., waar zij eenvoudig het leven had willen opvatten naar haar eigen smaak, zonder met de wenschen en verwachtingen van anderen te rekenen. En toch had mevrouw Wijnands van haar standpunt wel recht om deze voorstelling te geven van de lotswisseling die er met Regina plaats vond. Men zal spoedig hooren waarom. Oom Jozua, die graag gezien had dat zijne nicht
| |
| |
eene verstandige keuze had gedaan uit de verschillende partijen die zich hadden aangeboden, was reeds op dit punt teleurgesteld, maar toen er nog bij kwam dat die Regina, waarop hij trotsch was, en die hij algemeen geëerd en geliefd had willen zien, door haar eigen toedoen in een isolement geraakte, in zoo scherp contrast met de aanspraken die zij kon laten gelden, zoowel door hare fortuin, als hare hoedanigheden van geest en gemoed, die hij in 't gemeenzaam huiselijk verkeer meer en meer leerde kennen, begon hij verdrietig en wrevelig te worden en beschuldigde wel een weinigje zijne preutsche nicht, maar allermeest de booze wereld. Vermoedelijk haperde er toch nog meer, en diende hetgeen hij voor oorzaak van zijn veranderd humeur opgaf, meest tot mantel om er onder te verbergen wat hij liefst niet uitsprak. Hoe dat ook zij, hij bezocht niet meer geregeld de sociëteit, liet de meeste zijner vrienden varen, bedankte voor invitaties, waarin Regina niet was begrepen, al noodde zij hem nóg zoo dringend er gehoor aan te geven, en kwam er dus ongevoelig toe, zelf dat afgezonderd leven te leiden, dat zoo weinig in zijn smaak placht te vallen. De vreemdelingen die met het kantoor te doen hadden, die hij voorheen zoo gul en gastvrij had ontvangen, werden koel beleefd naar het huis van zijn zoon verwezen, waar de blonde Lize, reeds met een tweede kind gezegend, haar best deed om door minzaamheid te vergoeden, wat zij als gastvrouw aan savoir faire miste. Hare huishouding begon omslachtig te worden, en zij... wist er niet al te goed orde op te stellen, zoodat het oude gastvrije huis der van Berchems zijne goede reputatie van gulle en grootsche gastvrijheid verloor, en de heer des huizes zelf, de plakker bij soupeetjes, de liefhebber van een goed glas wijn, van whist of quadrille-partijtjes en van gezellige avondjes, nu een grommige suffer begon te worden, die maar liefst in het hoekje van den haard zat met eene krant in handen,
die... hij niet las. Regina zag die verandering met diepe meewarigheid, en daar zij er zich zelve als de hoofdoorzaak van beschuldigde, droeg zij zijne sombere luimen en zijn wrevelige buien met voorbeeldig geduld en ongemeene lijdzaamheid, maar er was toch wat haar bijzonder ontrustte; niet slechts zijn humeur, maar ook zijn voorkomen veranderde; zij zag hem als bij den dag vervallen, en ging hij zwaarmoedig naar 't kantoor, steeds moedeloozer keerde hij vandaar terug.
Op zekeren dag, dat zij hem zoo in doffe verslagenheid zag
| |
| |
neêrzitten, begreep Regina eene verklaring te moeten uitlokken, en met haar oud despotiek air, waartegen hij niet was opgewassen, dwong zij hem haar op te biechten wat er toch eigenlijk haperde.
- Ik geloof, beste oom, dat ik de oorzaak ben van uw verdriet. Gij gaat niet uit, omdat ik t'huis blijf; gij wilt geen menschen zien, omdat ze mij, zooals gij gelooft, miskennen; dat is toch wat al te erg. Zoudt gij het niet beter vinden, als ik u eens een weinigje aan u zelf overliet; dan hadt gij u op dit punt om niets meer te bekommeren...
- Neen, kind, dat is het niet; maar toch, zoo gij voor eene poos ergens kondt heentrekken, waar het vroolijker leven voor u was, zou dat zoo kwaad niet zijn.
- Het zou niet eigenlijk voor mijn pleizier wezen; ik haak niet zoozeer naar genot en vermaak; maar het komt mij voor, dat verplaatsing, afleiding ook wel eens goed zou zijn voor u. Gingen wij niet den winter tegen, ik zou u voorstellen Dennenheuvel weêr te meubelen, en er samen het mooie seizoen te gaan doorbrengen; wij behoeven dáár niet als kluizenaars te leven; maar dat kan voor later zijn; nu heb ik een ander plannetje, dat gij, hoop ik, zult goedkeuren...
- Och! gij weet wel dat ik alles goedkeur wat gij uitdenkt.
- Ja! maar hier zijt gij er zelf meê inbegrepen. Ik heb al sinds lang aan Emma Wijnands beloofd, dat ik bij haar zou komen logeeren, maar 't is eene heele reis naar de provincie G., en ik voelde mij bij u zóó t'huis, dat ik niet aan verplaatsing dacht; nú is 't wat anders. De menschen hier toonen mij wat al te duidelijk dat zij niet van mij houden, en dáár lijdt gij onder. Ik heb niet terstond willen heengaan na die ongelukkige historie met... Karel Zegers, daar ik niet wilde dat men het als eene vlucht zou beschouwen, maar nú kan men er dat niet meer in zien... de goede lieden trekken wel van hier naar Parijs, om zich te amuseeren; het kan niemand bevreemden, dat ik eenigen tijd bij eene vriendin ga doorbrengen; en gij moest mij uw geleide geven op dat tochtje naar G.; het moet eene vroolijke, gezellige stad zijn. Emma is er goed geposeerd, zooals zij mij schrijft, en heeft een ruim huis. Een logée meer zou haar niet hinderen; als het er u bevalt, blijft gij er eenige dagen, en ik... wenschte den winter bij haar door te brengen. Gij keert terug en begint hier uw leventje weêr op den ouden vroolijken voet...
- Ja, dat zou heerlijk zijn, als het maar zoo makkelijk
| |
| |
gaan kon als gij het daar zegt... hernam zij met een zucht en op neêrslachtigen toon.
- Maar waarom zou dat niet zoo kunnen gaan? Gij hebt mij immers zelf gezegd, dat gij het nu niet meer zoo druk hebt met het kantoor, sinds die nieuwe associé er is...
- Dat's maar al te waar; de jonge lui doen de zaken nu liefst onder elkaêr af, en, ware 't niet om mijne teekening...
- Ik dacht dat gij Jacob geautoriseerd had voor u te teekenen.
- Ja, dat is ook wel zoo; ik weet ook dat ze mij zooveel als 't vijfde wiel aan den wagen gaan beschouwen, omdat ik niet als zij alles per spoor en per stoom vooruitdrijven wil, en nog liefst wat op de oude rechte paden bleef; toch kan ik, ten minste als ik hier blijf, een oog in 't zeil houden, al wordt mijn goeden raad meestal in den wind geslagen...
- Maar... gij zijt immers nog altijd de chef van de firma?
- Ja! dat is ook wel zoo... titulair... en de arme oom Jozua zuchtte; maar als ik mijne opinie geef over hunne speculaties, zeggen zij dat ik niet van onzen tijd ben; en daar hebben ze gelijk in; in mijn tijd deed men gansch anders; toen ging het zachtjes aan; een klein winstje werd toen een zoet winstje genoemd, dat men met eene goede conscientie kon opstrijken, en zachtjes aan, vele kleintjes een groote makende, bleef er een aardig saldo in kas, als men vóór nieuwejaar alle belanghebbenden het hunne had gegeven; nu, nú is er van kleine zekere winsten geen questie meer; daar trekt men den neus voor op; alles moet gaan met duizenden en duizenden; ja, speculatiën, waarbij tonnen gouds op het spel staan, worden gewaagd; men spant alle krachten in, men overspant ze, om in één zet eene fortuin te bemachtigen, die voorheen de vrucht was van twintigjarig werken en waken.
- En bij zulke waaghalzerij kan men ook verliezen, wat men gemeend had te winnen, viel Regina in, die nu vatte waar de wondeplek moest gezocht worden.
- Dat's maar al te waar, verzuchtte van Berchem, en zijn verbleekt gelaat nam nu zulk eene uitdrukking van zorg en lijden aan, dat Regina in diepe meewarigheid hare armen om zijn hals sloeg, terwijl zij fluisterend sprak:
- Vertrouw mij toch alles, oom; is 't in de war op het kantoor?
- Neen, Goddank! zoo erg is het nog niet, riep hij verlucht, nu hij tot uitspreken van zijn zorg was gekomen;
| |
| |
maar wij hebben verliezen geleden, groote verliezen. Door in dien nieuwen zoogenoemd grootschen speculatiegeest meê te doen, hebben mijne jongelieden ons kantoor betrokken in het failliet van een groot Duitsch bankiershuis, dat door iedereen betrouwbaar werd geacht, doch waarop ik voor mij geen goed oog had; dat heette bekrompenheid, achterlijkheid, geen begrip hebben van den geest der eeuw; welnu, ze hebben dan, daar ze twee tegen een waren, aan dien Moloch geofferd, en nu stonden wij voor eene kloof, die ik niet heb kunnen dempen, dan met opoffering van fondsen, die mijn particulier eigendom waren. Wat moest ik doen? de eer der oude firma moest gered worden. Jacob met zijn gezin kon niets missen van zijn moederlijk vermogen, dat ik hem bij zijn huwelijk heb uitgekeerd. De fortuin zijner vrouw - zij is met eene huwelijksvoorwaarde getrouwd - is onaantastbaar, en de nieuwe associé heeft meer ondernemingsgeest aangebracht dan kapitaal. Ik moest mij dus wel opofferen; en kon het nóg daarbij blijven! dan... de kas der firma is nauwelijks voldoende om in de loopende zaken te voorzien, zooals het nú gaat; het minste rukje in den wind (want aan de groote winsten, waarop zij rekenen en die alles weêr terecht moeten brengen, geloof ik niet) het minste rukje in den wind, en - wij staan voor een deficit, dat ik zal moeten dempen.
- In uw geval zou ik met dien associé breken, Jacob eens goed op zijn voorman zetten en zelf de teugels van 't bewind weêr in handen nemen, raadde Regina.
- Ja, dat zou goed zijn, als ik nog de kracht voelde van voor tien of twaalf jaar; en wat het eerste betreft, zoo'n verbintenis wordt voor jaren aangegaan, en is niet maar naar willekeur te verbreken, alleen bij de ontbinding der firma door een bankbreuk, een alternatief, waartoe ik hoop dat het bij mijn leven niet komen zal, want ik brokkel er liever mijn laatste cent bij in, dan het oude huis der van Berchems onder zulke schande te zien ineenzinken; ik ben nog van de oude leer, die een failliet schande acht.
- Van die leer zou ik ook zijn... maar... daar valt mij iets in, oom; gij hebt immers nog altijd mijn vermogen onder uwe berusting...
- Het grootste deel daarvan, viel hij in met een somber hoofdschudden... dat's juist het ergste; dat is het wat mij zoozeer bezwaart en bekommert... Ik had u zoo graag ge- | |
| |
trouwd gezien met een verstandig en voorzichtig man, wien ik met gerustheid uwe kolossale fortuin had kunnen toevertrouwen.
- Och, oom! waar komt gij nú op, sprak zij verdrietelijk, pijnlijk getroffen door dien inval; zou ik dan verplicht zijn mijne vrijheid voor het leven op te offeren in eene overijlde keuze, alleen maar om u in de gelegenheid te stellen dat bezwaar van u af te schuiven...
- Waart gij slechts meerderjarig! het komt mij voor dat die achttien maanden eindeloos duren.
- Wel, oom! riep zij, ben ik u dan zoozeer tot last?
- Gij niet, kindlief; uw bijzijn zou mij niets dan vreugd en troost geven; maar uw vaderlijk erfdeel, dat voor meer dan de helft uit effecten bestaat, die bij mij in de brandkast liggen, dát, ja dat bezwaart mij ontzaglijk, en ik smacht naar het oogenblik, waarop ik u dat alles ten overstaan van den notaris Welsink, uw toezienden voogd, in handen zal kunnen geven.
- Maar, beste oom, gij begrijpt toch wel, dat ik alles even goed aan u zou overlaten, meerderjarig of... niet.
- Ja, maar dat zou ik niet willen... mijn leeftijd... ik voel mij lang niet sterk meer; ik zou... onverwacht kunnen sterven, en dan Jacob en de associé... neen, neen, kind! beloof mij vast, geef er mij de hand op, dat gij Welsink tot zaakgelastigde en beheerder van uwe fortuin zult aanstellen; die is nog in de kracht van 't leven, kloek en - ouderwetsch secuur, zooals men het, helaas! niet meer is... Hij doet zelf geene zaken, hij is bij gevolg bewaard voor... zekere verzoekingen, waartegen ik - ja - Regina, ik zal het u bekennen, waartegen ik met kracht heb te strijden... en zijne stem werd zoo dof en mat toen hij eindigde, of hem nauwelijks meer kracht overbleef om die bekentenis te doen.
- Toch niet de verzoeking om, waar het u noodig is, mijn geld te gebruiken? vroeg zij glimlachend.
- Déze - juist deze! barstte hij uit: en als het langer duren moet, zal ik er voor bezwijken - of - ik word krankzinnig! en zijn toon was zoo schel en schetterend, of hij reeds leed onder een aanval dier kwaal.
- Maar, lieve, beste oom! viel zij in, met hare zachtste, vleiendste stem; hoe kunt gij zoo iets eene verzoeking noemen; als gij mijn geld noodig hebt, is het immers tot uw dienst; geneer u toch niet om er over te beschikken naar welgevallen.
- Dat gaat niet, kindlief; dat gaat volstrekt niet, hervatte
| |
| |
hij kalmer; dat zou een schromelijk misbruik zijn van de rechten mijner voogdij.
- En als ik het u nu zelve verzoek.
- Zoo gij meerderjarig waart, Regina, zou ik het mogeijk zelf van u vragen... in den uitersten nood; maar nu... nú - is het volstrekt strijdig met mijn plicht.
- Mijn hemel! wat een overdrijving van nauwgezetheid! Over een week of zes ben ik immers al drie en twintig jaar. Wat men schielijk oud wordt! Ik herinner mij nog zoo goed, hoe blij ik was, toen ik mijn achttiende had bereikt, en nu snakken wij er beide naar, dat ik het achtbare cijfer van 23 heb bereikt; maar niet waar? dan ben ik toch vrij om u van mijn vermogen te schenken wat ik wil.
- Of... leenen, verbeterde hij, zonder haar aan te zien.
- Nu dan, leenen, ook goed, hernam zij: laat ons nu eens onderstellen dat er reeds op dit oogenblik een sommetje noodig ware om... een gat te stoppen...
- Een sommetje! viel hij uit, bijkans met een wanhoopskreet; het kan vijftig, het kan tachtig duizend gulden zijn, die wij binnen drie dagen uitbetalen moeten, als de beurstijdingen uit het buitenland ongunstig voor ons zijn. De onrust, hoe dat loopen zal, maakt mij half suf; al zeggen de anderen ook dat zij er licht in zien; dat er geen kwaad bij is, ik laat me niet wijsmaken dat onze kas zulke verliezen zal kunnen dragen, en de middelen, waardoor zij zich dan staande meenen te houden, stuiten mij tegen de borst.
- Maar, beste oom, laat toch zulke bekommeringen varen; ik ben immers zoo rijk... of is het niet waar, dat mijn vader millionair was?...
- Ja, dat was hij, de gelukkige.
- Zou hij dát geluk niet broederlijk met u hebben willen deelen, als hij nog leefde?
- Hij zou mij ten minste helpen, daar ben ik zeker van.
- Welnu, dan mag ik toch wel voor u doen, wat hij zou gedaan hebben?
- Helaas! een onmondige.
- Wat dwaasheid! ben ik dan een onmondige naar het verstand? wat zegt nu die enkele maand meer of minder?
- Maar de wet, kindlief! de wet; en wat zou uw toeziende voogd er van zeggen?
- Ik wil van al die voogdijschap niets meer weten;
| |
| |
kan men zich dan niet meerderjarig laten verklaren vóór den tijd?
- In zekere gevallen ja, heel goed.
- Bij voorbeeld, als de pupil voor eenigen tijd het huis van haar voogd had te verlaten, en de tijd harer meerderjarigheid staande die absentie moest invallen?
- Dat's een uitmuntend idee; dat is te beproeven! riep van Berchem, in vervoering hare hand vattende en die aan zijne lippen brengende als die van een reddende engel. Ik ga er op staanden voet werk van maken en er met Welsink over spreken... niet het meest om van uw geld te profiteeren, geloof mij, maar bovenal om gerust te kunnen sterven, als eens plotseling de dood mij overviel... en gij geene meesteres waart van het uwe, en Jakob, die veel te veel de inblazingen van den Duitscher volgt, u wist over te halen, om... neen! neen! dáártegen moet gij gewaarborgd zijn; en ik, ik wil als een eerlijk man ten grave gaan.
Oom Jozua was een eerlijk man, en hij meende het eerlijk; maar toch, of het voor de vierschaar eener hoogere moraliteit kon bestaan, dat een voogd zijne pupil binnenstijds de rechten eener meerderjarige liet toekennen om... zich tegen een bankroet te waarborgen, dat is wat anders... Wat Regina betreft, aan haar wensch, om niet langer ‘vervoogd’ te blijven, werd voldaan, binnen het kortst mogelijk tijdsverloop.
Zij schreef aan hare vriendin te G., dat zij haar ‘coming at age’ ten haren huize wilde vieren, en of er een hoekje was om hare kamenier te bergen, daar deze haar op de reis zou vergezellen; oom Jozua bleek niet kras genoeg om den tocht te ondernemen.
Het antwoord was één enkele juichtoon.
Voor zij afreisde, deed haar gewezen voogd rekenschap van zijn beheer over hare fortuin, ten overstaan van den notaris Welsink, die het toezicht had gevoerd over de voogdij, en aan wien zij van nu aan de administratie harer bezittingen overgaf, op verlangen van oom Jozua. Wat dezen betrof, de laatste beurstijdingen hadden eene andere dan de gevreesde uitkomst teweeggebracht. De jongere leden van de firma hadden een schitterenden triomf behaald op den zwaarhoofd, die de tusschenkomst van Regina overbodig maakte... voor 't oogenblik. Maar zij achtte zich daarom nog niet ontslagen van den plicht der dankbaarheid; zij wilde den man, die haar altijd zooveel
| |
| |
goedheid had betoond, ontheffen van al te zware bekommeringen, waar het de eer van zijne firma gold.
- Wend u maar tot Welsink, en vraag al wat gij noodig hebt in zulk geval, had zij tot oom Jozua gezegd; maar zóó ging dat niet. Van Berchem was de eerste om het haar te doen inzien, en Welsink was er notaris voor, en ‘een secuur ouderwetsche’, om het daarbij niet te laten, dat zij oom carte blanche gaf, om zoo maar te disponeeren, wanneer en voor zooveel geld als hij zelf zou aangeven.
Daar moest in alle vormen die de wet eischt eene acte gepasseerd worden. Het totaal van de som waarover van Berchem zou mogen beschikken, moest worden vastgesteld; het zou geen schenking zijn, maar een renteloos voorschot, dat aan haar stond al of niet op te eischen na zekeren vastgestelden termijn. Regina haalde over al die omslachtige voorzorgen en bepalingen glimlachend de schouders op; zij was toch wel besloten van oom niets terug te vorderen; en in hare gulheid, in hare geringschatting van het geld, waarvan zij de waarde nooit had leeren kennen, stelde zij die som zóó hoog, dat Welsink haar vroeg of zij met van Berchem overeengekomen was, zich als stille vennoote aan te sluiten bij de firma. Dát was volstrekt hare intentie niet; oom Jozua persoonlijk te verplichten, hem te steunen en voor mogelijke geldverlegenheid te bewaren, was alles wat zij bedoelde; met de waaghalzerij van Jakob en de ondernemingszucht van den vreemden associé wilde zij niets te doen hebben. Dit bevredigde eenigszins den officieelen raadsman, maar hij was toch verre van voldaan, toen hij met een bedenkelijk gezicht haar de acte ter teekening voorlegde, die hem autoriseerde tot het uitbetalen der hoogst aanzienlijke som.
- Moest ik dan niet voor mijn vaders broeder doen, wat deze zelf, indien hij leefde, voor hem zou gedaan hebben? vroeg zij nu ook ernstig.
- Wat dat betreft, waarde juffrouw, ik heb mijnheer uw vader eenigszins gekend, en juist op het stuk van zaken... en daarom moet ik u zeggen, dat hij veel te goed de waarde van het geld kende, en het zijne hem ook op iedere wijze te veel moeite, arbeids en bezwaren heeft gekost, om er zóó roekeloos meê te leven, zelfs ter liefde van een broeder; en ik ben er van overtuigd, dat hij in een geval als dit, nauwelijks een derde van de som zou gesteld hebben, die gij er voor over hebt.
- Zooveel te erger, want naar mijn gevoelen had hij broe- | |
| |
derlijk moeten deelen, repliceerde Regina, en wat mij betreft, mij dunkt ik behoef op geen kleintje te zien, als het de rust van mijn oom en mogelijk de eer van mijns vaders naam geldt.
- Zeker neen, de kas kan het lijden, moest de man van de wet zuchtend toestemmen; en hij troostte zich zelf met de gedachte, dat het er mogelijk nooit toe komen zou. De heer Jozua van Berchem was een hoogst respectabel man; het kantoor bestond al sinds menschengeheugen en was alom bekend door accuratesse en soliditeit. Het is waar, men hoorde in den laatsten tijd wel eens praten over Jakob van Berchem en den Duitschen associé, alsof die wat gerisqueerde speculatiën ondernamen; maar de oude heer was toch de chef, en hij was er toch wel de man naar om roekelooze winzucht binnen de perken te houden. De ouderwetsche secure maakte zijne berekening buiten de menschelijke broosheid.
Toen ‘de zaken’ waren afgedaan, maakte Regina haast met de aanstalten voor hare reis. Zij had nu den rouw afgelegd, en zorgde voor élegante toiletten, daar zij Emma al van jongs af kende als een allerliefst ijdeltuitje, dat niet graag zou optreden met eene ‘amie’ die dit gewichtige punt achteloos behandelde. Zij wilde daarbij anders beginnen, en met de wereld daar ginds meê doen, al ware 't maar voor een tijd, want zij had reeds de bittere ondervinding, hoe zeer men het haar kwalijk nam als zij zich isoleerde en niet met de anderen wilde omgaan, als van de hunnen. Zij had daarbij afleiding noodig van zeer pijnlijke bijgedachten, en zij wilde beproeven wat er op die wijze te verkrijgen was. De goêlijke Lize zag haar met leedwezen gaan, en vond het wel wat onhartelijk van haar dat zij oom Jozua aan zich zelven overliet, juist nu men hem somber en gedrukt zag worden; maar Regina troostte haar met de verzekering dat haar schoonvader wel weêr op dreef zou komen en zijn goed humeur terug zou krijgen, als zij eens weg was, en hij zich om harentwille niet meer te bekommeren had. Edelmoediglijk liet zij de verdenking op zich rusten, of zij alleen de oorzaak was van ooms heimelijk verdriet, terwijl zij maar al te goed wist hoe zeer dat bijzaak voor hem was. Jakob vond het een dommen zet van zijn vader, dat hij eene pupil, die ‘zoo veel waard was’, in zulke overijling de rechten der meerderjarigheid had laten toekennen, en nu - zoo plot- | |
| |
seling uit zijne hoede liet gaan. Er ware zoo veel partij te trekken van zijn invloed als bloedverwant, als voogd; papa sufte dat hij daaraan nooit gedacht had. Hoe licht had hij haar kunnen overhalen om deelgenoote te worden van de firma; wat had men schitterende zaken kunnen doen met zulk eene vermeerdering van kapitaal. En Herr Jauchze, zijn associé, wiens uiterlijk hem wel gerechtigde tot zekere pretensies, was deerlijk in zijn wiek
geschoten bij dit vertrek. Hij had eene gansch andere uitkomst gewacht. De enkele maal dat hij Regina had ontmoet, meende hij zich door haar onderscheiden te zien. Het kwam hem voor, dat de diep ootmoedige houding, die hij tegenover haar aannam, de stille aanbidding, die hij voorgaf haar te wijden, de (naar zijn gevoelen) fijne vleierij, waarmeê hij haar bij iedere aanleiding over hare gaven en hoedanigheden prees, niet zonder uitwerking waren gebleven. Hij geloofde dat zij hem met zekere bijzondere opmerkzaamheid vereerde. Hij van zijn kant had zich nog niet durven avanceeren, uit vrees voor de gevolgen van overhaasting; er waren al te afschrikwekkende antecedenten; toch had hij in alle bescheidenheid de verwachting gekoesterd, dat zoo veel hundedemuth bij zoo veel sprekende vereering, indruk op haar zoude maken en haar loon niet zou ontgaan. In zekeren zin had hij zich niet bedrogen - Regina had hem onderscheiden - zij had hem, zoovaak de omstandigheden hen samenbrachten, met haar vasten doordringenden blik gadegeslagen. Zij had hem zelfs niet zoo terstond bits en koel afgestooten als menig ander, maar het was eene opmerkzaamheid, die niet precies in zijn voordeel was. Zij wilde den jongman goed leeren kennen, die op het lot van haar oom zulk eene schadelijken invloed oefende, en zij had al hare scherpzinnigheid noodig, door wantrouwen en geheime antipathie verscherpt, om zijne annexatie-plannen te doorzien; maar zij vond het niet eens de moeite waard, om zich daartegen te wapenen. Zij zag in hem een parasiet, die de beste sappen van den ouden boom tot zich trok; maar parasieten hebben geen levenskracht in zich zelven, en zij was vast besloten deze hier eenmaal los te maken van den kloeken eik, waarom hij zich had geslingerd; het oogenblik voor die operatie was nog niet daar, en inmiddels maakte de voorgenomen reis een defensiestelsel overbodig.
Oom Jozua, hoe dankbaar ook voor hare edelmoedige beschikkingen, was diep neêrslachtig bij het afscheid. Zoo week
| |
| |
en neêrgebogen had zij den wakkeren, jovialen zestiger nog nooit gezien. Bijna had het haar tot blijven bewogen, maar terugtreden was nu moeielijk, waar hare komst met zooveel blijdschap te G. werd ingewacht. Mevrouw Wijnands en haar gemaal hadden het noodige gedaan om in de G.sche wereld de riche héritière eene schitterende ontvangst voor te bereiden. Zoo men al niet vlagde of illumineerde, bij hare aankomst waren er toch juichtonen in ieders mond en straalde er menig oog van vroolijke verwachting, toen de heer Wijnands zijne interessante gast met hare kamenier en hare ontzagwekkende pakkaadje van de diligence de afhaalde, die nog eenige jaren het gemis van den spoortrein, waarvan men verstoken was, zou moeten vergoeden. Welk een vroolijken winter ging men te gemoet in de G.sche wereld.
Diners, bals, muziekpartijtjes waren er reeds gearrangeerd, in afwachting van dat evenement.
Dat er brandende nieuwsgierigheid heerschte om haar te zien, te leeren kennen, te weten hoe zij zich kleedde en kapte, de bezitster van zulk eene enorme fortuin (die door het wijdgapende gerucht nog eenige malen vergroot werd), behoeven wij het te zeggen? maar of er onder al die nieuwsgierigen één was die de zaak van wat ernstiger kant opnam, en in plaats van met openlijke bewondering of heimelijke benijding tot haar op te zien, haar met een oog van ernstige deelneming gadesloeg, te midden van vereerders en vleiers, dat is te betwijfelen. Voor zooveel wij weten, viel het niemand in haar het: ‘maar ik beklaag u, arme weeze’! in te fluisteren, referein van het lied, waarmeê eens de dichter-wijsgeer David Jacobus van Lennep de schatrijke erfdochter van patricische Hollandsche afkomst bij hare intrede in de wereld begroette, en trachtte te waarschuwen, toen hij haar even als onze Regina het point de mire zag worden van allerlei eerzucht, allerlei begeerlijkheid, waarmeê het hart niets te maken had. 't Is echter mogelijk, dat er dezulken waren, die het tegenwoordige en de toekomst der belangwekkende weeze wat meer uit de hoogte bezagen, dan de wufte menigte, en dat zij bedenkelijk het voorhoofd fronsten, bij de gedachte wat er school achter die rooskleurige wolken en die wierookdampen, waarin men dat voorwerp van aller aanbidding voortdurend hulde, voortdurend benevelde zoo veel men kon. - G. was niet eigenlijk eene handelsstad, hoezeer door handel en nijverheid welvarend, niet alleen de hoofdstad
| |
| |
der provincie, de zetel van het gouvernement, maar ook in 't bezit eener wetenschappelijke inrichting, waaraan verschillende geleerde en wetenschappelijke mannen verbonden waren als docenten. Het was dus eene stad, waar kennis, beschaving en intellectueele krachten mede hunne rechten deden gelden, en waar de materieele belangen niet zoo streng als te X. de alleenheerschappij voerden, zoodat er wel plaats en stof was voor hoogere en diepere levensopvatting. Maar of die mannen juist tot den kring behoorden waarin Regina zich zou moeten bewegen, dat valt te betwijfelen; men was er nog al uitsluitend, juist omdat de stad groot genoeg was, en ieder er zich bewegen kon in eigen sfeer. Een onder allen, dokter Joachim Friedlander, ware de man geweest om met het vorschend oog van den menschenkenner haar toestand te doorzien, en het meewarig hart van den christenwijsgeer zou hem den moed hebben gegeven om haar te waarschuwen, te steunen en des noodig te beschermen tegen zich zelven en anderen; maar hij bracht dien winter door in het Zuiden, met een aanzienlijken patient en - in 't belang der wetenschap. Uit een wereldsch oogpunt gezien, was de positie, waarin mijnheer en mevrouw Wijnands verkeerden, de meest gunstige die men kon verlangen, als men met menschen wilde omgaan en het leven wenschte te genieten. Geen kring was voor hen gesloten, zelfs niet die van den adel, welke te G. nog al goed gerepresenteerd was, en in den regel niet heel accessibel; maar mijnheer Wijnands behoorde tot een der oude regeeringsfamiliën, bekleedde een landspost, die hem onafhankelijk maakte van alle overige ambtenaren in stad en provincie, en ging bijna de pair met den commissaris des konings, met wien hij in zijn ambt niet had te rekenen; zijne eerste vrouw was eene freule geweest uit een der voornaamste familiën - maar - die alleen goede relatiën aanbracht, geen geld - zijne tweede vrouw echter had op dit punt niet weinig voor, en het was door hare
fortuin, dat hij met de vermogendsten kon meêdoen in alle ruimte. Hij had een zwak op grondbezit, en hij verkreeg pachthoeven en landerijen in eigendom; zijne ambitie strekte zich uit om de provincie te representeeren in de gedeputeerde staten, en - hij was er gekomen. - Zijn tweede huwelijk had hem dan ook ongeveer alles gegeven, wat hij er van wachtte. Hij begreep dat zijn jong onervaren vrouwtje hem niet uit liefde had gehuwd; maar de rang dien hij haar schonk in het maatschappelijk
| |
| |
leven, de voet waarop zijn huis was ingericht, de volkomen vrijheid die hij haar liet, waar het toilet en amusementen gold, dat alles, dacht hem, moest haar genoegzame vergoeding geven voor hetgeen hem ontbrak om als een Romeo met zijne Julia te kunnen droomen en dwepen. Daarbij, Emma had immers verklaard, dat zij dit huwelijk aanging om haar bon sens te doen blijken; zij had willen toonen dat zij van jonge-meisjes-illusies genezen was, en daarom had zij vrijwillig de hand van den veertiger aanvaard. Was er aan hare zijde deceptie, hij vroeg er niet naar, en het was in elk geval zijne schuld niet; zij wist het vooruit dat zij een geposeerd man trouwde, een weduwnaar met een kind, en hij had haar vóór den trouwdag alles heel klaar en heel behendig uiteengezet wat zij in hem zoude vinden; wat hij in haar hoopte te zien. Men was overeengekomen elkaêr geen hoogere eischen te doen dan de uiterlijke convenances het vorderden, en zoo kon Emma niet met eenig recht over en aan hem klagen, waar zij toch voelde iets te missen. Daarom ook was haar de komst van Regina zoo welkom; zij zoude eene vriendin hebben van haar leeftijd, die al hare genoegens kon deelen; die haar gelukkig zou prijzen, benijden wellicht om het schitterend lot dat haar ten deel was gevallen, maar wie zij in uren van vertrouwen ook deelgenoote kon maken van menige teleurstelling die haar nu reeds getroffen had; zij zou aan deze kunnen belijden, wat zij aan niemand wilde laten doorzien, wat zij aan haar gemaal nooit kon klagen: ‘dat haar eigenlijk onder al dien overvloed het noodigste ontbrak’. Aan de vertrouwde harer jeugdige luchtkasteelen, aan de gelijke van jaren, zoo eens alles uit te spreken wat haar drukte en kwelde, zooals zij dat aan niemand kon doen onder heel die schare van zich noemende vriendinnen en kennissen waarmeê zij dagelijks omging; dát was nu voor haar het lang ontbeerde, eene weelde des harten, waarvan hare
opgewonden verbeelding zich reeds vooruit de levendigste voorstelling maakte. Ook was hare ontvangst in elk opzicht het bewijs van oprechte blijdschap, en die sprak niet alleen uit de hartelijke omarming en den welkomstkus, maar ook uit alle aanstalten die er waren gemaakt om haar in het huis der vriendin op haar gemak te zetten. De mooiste en ruimste logeerkamer was werkelijk voor haar gereed gemaakt; alle bedenkelijke comforts waren bijeengebracht; een vertrekje voor hare kamenier in de nabijheid... Regina was met die concessie wel wat verlegen geweest, maar
| |
| |
zij had de reis niet geheel alleen kunnen doen, en had voorgeslagen Anna terug te zenden, zoodra deze voor hare meesteres te Z. had uitgepakt. Dan, daar wilde men niets van hooren. ‘Men ging te G. zooveel uit; Regina zou hare kamenier hoog noodig hebben, en mevrouw kon de hare bij zulke gelegenheden moeielijk missen; Anna zou daarbij wel eens eene of andere kleine handreiking willen doen, en dat was alles wat men van haar verlangde.’ Mijnheer vond het kleingeestig, dat Regina op dat punt een oogenblik bezwaar had gemaakt. ‘Wie ziet op zóó iets onder vrienden?’ had hij lachend gezegd, en Regina, die zich wel voorstelde de gulle gastvrijheid in prachtige cadeaux en op iedere bedenkelijke wijze te vergoeden, nam dan ook zonder verdere omstandigheden aan.
(Wordt vervolgd.)
|
|