De Gids. Jaargang 41
(1877)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||||||
De ondergang van het tweede Fransche Keizerrijk.De ondergang van het tweede Keizerrijk, door Majoor J.K.H. de Roo van Alderwerelt, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Met Kaarten en Schetsen. Schiedam, H.A.M. Roelants, 1876.Is thans reeds de tijd aangebroken, waarop men den val van het zoogenaamde tweede Keizerrijk op 4 September 1870 kan beschrijven? Dit was de eerste vraag die ik mij stelde, toen ik in 1875 de aankondiging zag van het boven aangehalde werk, dat in het begin van het jaar (1876) in 't licht verscheen. En het antwoord dat ik mij gaf luidde: ja en neen. Ja, de tijd tot beschrijving van de krijgskundige zijde der vraag is voorzeker gekomen, nu van beide zijden zoo vele geschriften over de wijze van oorlogvoering en de voorafgegane maatregelen in het licht zijn verschenen; nu enquêtes, rechtsgedingen, krijgsraden, enz. tot in alle bijzonderheden zijn doorgedrongen. Zelden waarschijnlijk is over eenige oorlogsvoering in weinige jaren tijds zooveel licht verspreid als over den laatst gevoerden Fransch-Duitschen oorlog, en de bronnen ontbreken niet, ja vloeien bijna over, om de zuiver krijgskundige zijde der vraag te behandelen. Neen, de tijd tot beschrijving van de staatkundige zijde van het vraagstuk is nog niet gekomen, omdat den geschiedschrijver nog vele gegevens ontbreken omtrent hetgeen in de Kabinetten is voorgevallen. Nog jaren kan het duren, eer men uit nagelaten gedenkschriften, uit latere bekendmakingen van regeeringen, enz. zal weten al wat achter de schermen is voorgevallen. Men denke slechts aan het fraaie verdeelingsplan, door Benedetti onder Bismarck's dicté geschreven, en door | |||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||
dezen eerst openbaar gemaakt in 1870, toen 't hem te pas kwam. Wie weet welke andere zaken nog verhandeld zijn, die het publiek thans nog niet weet! En de onthullingen van Prins Napoleon in de Fransche Kamer op 29 November 1876 zijn daar om te bewijzen dat de stelling: de tijd is nog niet gekomen voor het schrijven eener volledige geschiedenis der oorzaken van den val van 4 September 1870, volkomen juist is. De candidatuur van een Hohenzollern voor den Spaanschen troon, in de eerste dagen van Juli 1870 bekend geworden, heette nog steeds de eerste directe aanleiding tot den voor geheel de beschaafde wereld noodlottigen oorlog van 1870. Het plebiscit den 23sten April 1870 uitgeschreven voor den 8sten Mei (de Roo, blz. 7) is veelal voorgesteld als een vredelievende maatregel. Men maakte althans het publiek in Frankrijk wijs: vóór stemmen bevestigt den vrede. De Minister van Oorlog Le Boeuf verminderde in Juni zijn budget met 13 millioen franken, en bracht zijn militiecontingent van 100,000 op 90,000 man. Men had tot 80,000 man willen gaan (de Roo, blz. 9), maar de Pruissische regeering, gepolst over eene ontwapening, had geantwoord dat die in haar stelsel niet paste. En de Minister van Justitie Ollivier verklaarde bij de openbare behandeling der legerbegrooting op den 30sten Juni 1870: dat, waar men het oog ook wende, nergens eenige quaestie aanhangig was, die tot moeielijkheden aanleiding kon geven (de Roo, blz. 12). Met het oog op al die vredelievendheid, had dan ook, schijnbaar met recht, de Heer de Roo op blz. 8 van de nieuw opgetreden Ministers Mège, Plichon en de Grammont (blz. 8) kunnen zeggen: ‘Het Kabinet had echter, bij zijne vele gebreken, eene goede eigenschap: het was zeer bepaald vredelievend’. En nu komt plotselijk Prins Napoleon in volle Kamer mededeelen: dat reeds op 10 Mei 1870, dus twee dagen na dat zoo vredelievend verklaarde plebiscit, een of- en defensief verbond gesloten was met Oostenrijk en Italië. Is dan die quasi-ontwapening van 30 Juni geheel en al eene comedie geweest? Wist Ollivier van dat tractaat iets, hoe dit dan te rijmen met zijne optimistische verklaring? Of is dat tractaat buiten de Ministers, of althans buiten sommige Ministers om, tot stand gebracht? Wist Grammont daar niets van af, hij, die gezant | |||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||
te Weenen was geweest vóór het plebiscit, dat Daru tot aftreden noopte? Ziedaar zoo vele vragen die nog op eene oplossing wachten. Maar bij deze blijft het niet. Was dat geheime tractaat van 10 Mei 1870 tusschen Frankrijk, Oostenrijk en Italië, dat alleen afgestuit schijnt op den eisch van Italië: vrije hand in de zaak van Rome, oorzaak of gevolg? Was het misschien ook uitgelokt door onderhandelingen van Pruissen met Rusland, of met Spanje, die tot heden onbekend bleven? Men zal dus wel willen toegeven dat de stelling: de tijd tot het schrijven eener volledige, ook staatkundige geschiedenis van den ondergang van het tweede Keizerrijk is nog niet gekomen, op goede gronden, rustGa naar voetnoot1. Ik heb gemeend deze stelling te mogen doen voorafgaan en eenigszins te moeten toelichten, niet enkel met het oog op den min juisten titel van het werk van den Heer de Roo, maar ook om eenige woorden door hem in de voorrede gebruikt. De titel toch: ‘Ondergang van het tweede Keizerrijk’ kan doen denken aan Gibbons decline and fall of the Roman empire, en het schrijven van een werk in dien geest heeft klaarblijkelijk nooit in de bedoeling van den schrijver gelegen. En wanneer deze in zijne Voorrede zegt: ‘De opmerking mag niet achterwege blijven, dat deze bladen meer voor staatslieden dan voor krijgskundigen bestemd zijn. Want daarin is de reden gelegen van de uitvoerigheid waarmede sommige gedeelten, met name die betreffende de organisatie, de mobilisatie, in het algemeen de voorbereiding tot den oorlog, behandeld zijn. In dát gedeelte der krijgswetenschap mag geen politiek man, die staatsman wil heeten, een vreemdeling zijn, en hier vallen de studiën van den staatsman en den krijgskundige samen’, blijkt daaruit al weder, dat hij niet eene staatkundige geschiedenis der fouten van het tweede Keizerrijk wilde leveren, maar eenvoudig de militaire fouten, van voorbereiding zoowel als van oorlogsleiding, ook voor leeken (in ons land helaas veelal synoniem met staatslieden) heeft willen beschrijven. Het is mij steeds onbillijk voorgekomen een werk scherp te critiseeren, alleen omdat het wellicht een niet geheel juisten | |||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||
titel draagt. Rechtvaardiger komt het mij voor den titel te critiseeren en dan het werk te beoordeelen naar den titel dien men meent dat het had moeten dragen. Daarom zal ik de Roo's werk hier beschouwen als eene: Verhandeling over de militaire fouten van het tweede Keizerrijk, welke tot zijn val op den 4den September 1870 hebben medegewerkt, in populairen toon beschreven. Eerst zal ik in 't kort den schrijver op den voet volgen, om daarna eenige bemerkingen mede te deelen, waartoe de wijze van behandeling van zijn onderwerp mij aanleiding geeft.
Na in eenige bladzijden (6 tot 32) de verhouding van Frankrijk tot Duitschland na de gebeurtenissen der laatste jaren, en vooral van 1866, behandeld te hebben, komt de schrijver (blz. 33 tot 92) tot de meer uitvoerige behandeling van den loop der zaken van 6 tot 19 Juli 1870. Terwijl nog den 30sten Juni de Minister Ollivier nergens zwarte stippen zeide te zien aan den politieken horizont van Europa, doet plotseling den 6den Juli de candidatuur van een Hohenzollern naar den Spaansche troon een storm ontstaan, die binnen twee weken tot een der felste oorlogen voert, die Europa ooit gezien heeft. Te vergeefs waarschuwt Thiers, dat men voor een oorlog met het machtige Duitschland niet gereed is; te vergeefs dringt hij aan op de overlegging der officieele stukken, waaruit de beleediging, die men zegt den Franschen gezant te zijn aangedaan, blijken zou. Medegesleept door een klein hoopje ultra-Bonapartisten, die den wil der Keizerin volgen, heeft de Fransche Kamer de zwakheid met groote meerderheid voor een oorlog te stemmen, die zeer zeker niet door het bedaarde deel van 't Fransche volk gewenscht werd. Na hetgeen in November 1876 door Prins Napoleon is gezegd in de Fransche Kamer, over de sluiting van een geheim tractaat van 10 Mei 1870 met Oostenrijk en Italië, openen zich (zooals ik bereids ter loops aanwees) geheel nieuwe gezichtspunten, en de Heer de Roo zal wel de eerste zijn om nu te bekennen: dat de tijd tot het schrijven van eene politieke geschiedenis van 1870 nog niet gekomen isGa naar voetnoot1. | |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
De beschrijving van de Fransche en Duitsche strijdkrachten volgt nu van blz. 95-170, waarvan echter de blz. 140-148 en verscheidene hier en daar volgende niet direct met het behandelde onderwerp in betrekking staan en meer een pleidooi bevatten tegen den verplichten persoonlijken dienst. Ofschoon instemmende met veel (niet met alles) wat de schrijver vóór de ruiling van dienstplicht aanvoert, is dat betoog daar toch minder op zijn plaats. En het door den schrijver in groote trekken aangeduide stelsel (onder aan blz. 140), dat hij als het ware liberale stelsel beschouwt: ‘een niet te groot, goed ingericht, goed geoefend leger, en dat allen, die daarbij niet dienen, hetzij in hunne woonplaatsen, hetzij bij dat leger, geoefend worden en dan ook niet langer onder de wapenen blijven als voor die oefening wordt vereischt’, is te weinig uitgewerkt om daarop eenigen zekeren grond te bouwen voor wat de schrijver eigenlijk wil. In verband beschouwd met vroegere uitingen van den schrijver bij verschillende gelegenheden in en buiten de Kamer, vermeen ik de bedoeling van den Heer de Roo te kunnen aanvullen. Voor Nederland beduiden die woorden: een leger (vrijwilligers en militie) van 65,000 man met tweejarigen werkelijken militiedienst, en verder gesteund door de geheele in den wapenhandel geoefende mannelijke bevolking. Ik ben overtuigd dat de meeste lezers er dat niet in gelezen hebben; en over het algemeen zouden de adviezen van den kundigen schrijver zeer aan duidelijkheid winnen, wanneer hij wat minder algemeene phrases en wat meer cijfers gebruikte. Een niet te groot leger kan voor Nederland even goed 10,000 als 70,000 man zijn; een goed geoefend leger vordert volgens sommigen jaren lange, volgens anderen weinige maanden oefening; een goed ingericht leger is eene nog meer algemeene uitdrukking. Waarom preciseert de Heer de Roo niet liever, en zet hij de punten op de i's? De duidelijkheid zijner latere geschriften zou er door winnen; in zijne eerste geschriften, dat bijv. van 1861, over de inrichting der schutterijen, heeft de schrijver zijne denkbeelden veel duidelijker ontwikkeld; het is te hopen dat hij op dien goeden weg terug zal keeren. Het stelsel de Roo, aldus opgevat, is uit een zuiver militair | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
oogpunt beschouwd, voorzeker vrij goed, maar naar Nederlandsche begrippen zeer drukkend voor de bevolking en zeer duur. Een jaarlijksch contingent voor Nederland van bijv. 12,000 man met twee jaren effectieven dienst, zou tot een budget leiden, dat het tegenwoordige aanmerkelijk zou overtreffen. Op Frankrijk daarentegen toegepast, dat ongeveer tienmaal de bevolking van Nederland heeft, zou het leiden tot een minderen druk en eene bezuiniging, daar men nu een grooter contingent met vier jaren effectieven dienst heeft. Voor Frankrijk stemt de Roo's stelsel op vele punten overeen met een ontwerp, in 1871 door Faidherbe voorgestaan en in druk verschenen. De beschrijving van de beide legers bevat overigens veel goeds, maar is niet van partijdigheid vrij te pleiten. Alles is goed bij de Duitsche legers, bijna alles verkeerd bij de Fransche. De geachte schrijver gaat in zijne voorliefde voor Pruissen zoo ver, dat hij zelfs op blz. 154 waarde toekent aan paradedressuur, en dwaalt op blz. 141, wanneer hij zegt, dat het Pruissische stelsel de gansche mannelijke bevolking tot soldaten maaktGa naar voetnoot1. Maar wat hij over favoritisme bij bevorderingen, vooral in de hooge rangen, bij het Fransche leger zegt, in tegenstelling met de zorg voor het aankweeken van goede bevelhebbers in het Pruissische, verdient behartiging in alle legers, maar in kleine nog meer dan in groote. Door slechte aanvoering zijn vele kleine legers te gronde gegaan; men herleze slechts de geschiedenis van den oorlog van 1866 in westelijken zuidelijk Duitschland, en na half Februari 1864 in Denemarken. De beschrijving van de mobilisatie der beide legers, die nu van blz. 173-239 volgt, doet zeer terecht uitkomen: dat het Duitsche stelsel van localisatie en voorbereiding van alles in tijd van vrede, oneindig beter is dan het stelsel van samenvoeging der leger-onderdeelen uit manschappen van 't geheele land en het laten aankomen van alles op het débrouillez vous, dat in Frankrijk gehuldigd werd. Maar de schrijver begaat de groote fout niet in te zien: dat half Juli 1870 Frankrijk het Duitsche stelsel niet meer kon aannemen, maar dat het er toen | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
op aankwam: te roeien met de riemen die men had. Niet dat men het Duitsche stelsel niet had, was de fout in 1870; dat was de fout van 1867 of van vroeger; maar de fout van 1870 was: dat men van het bestaande stelsel geen beter gebruik maakte. De Heer de Roo herinnert mij hierbij aan eene eigenschap der boeren in den Overijsselschen achterhoek, die ik bij mijne veelvuldige tochten te voet aldaar herhaaldelijk opmerkte. Men wandelt van A. naar B., maar door het invallen der duisternis en de dan moeielijk te herkennen zandwegen of karresporen door de heide, verdwaalt men, en komt men in de buurtschap C. terecht, die een half uur te veel rechts van de rechte lijn halfweg A. en B. ligt. Nu informeert men naar den weg, en onveranderlijk is de eerste vraag: van waar komt gij?en als ge gezegd hebt van A., dan volgt eene volkomen nuttelooze beschrijving hoe ge hadt moeten gaan, en wordt u de weg aangewezen, hoe ge op dien rechten weg terug kunt komen. Niet dan met inspanning doet gij den boer begrijpen dat zulks, in de gegeven omstandigheden, de questie niet meer is, maar dat het er nu op aankomt van het punt C. waar men is, zoo kort en direct mogelijk naar B. te komen, welke weg u dan eindelijk ook wordt aangewezen. Eveneens redeneert de Heer de Roo. De Franschen waren van den rechten weg afgedwaald door niet vroeger te zorgen voor een beter plan van mobilisatie van hun leger; dit geef ik, die sedert 1853 en meer nog sedert 1865 vóór localisatie ijver, hem gaarne toe. Maar die fout was nu eenmaal begaan; op den rechten weg was in Juli 1870 niet meer terug te komen; dat zou toen een omweg zijn geweest. De vraag, aan de Fransche aanvoerders ter oplossing gesteld, was deze: hoe bereiken we met de gegeven middelen het snelst ons doel? Had de Heer de Roo in enkele hoofdtrekken aangewezen wat in die richting te doen ware geweest, hij zou meer licht hebben verspreid over de verregaande onbekwaamheid van vele (op verre na niet van alle) Fransche bevelhebbers van 1870, en nog beter hebben doen uitkomen dat méér nog de slechte aanvoering dan het slechte mobilisatiestelsel de militaire ongelukken voor 4 September 1870 verklaren. Ik hoop straks nader op dit punt terug te komen en aan te wijzen, op welke hoogst eenvoudige wijze een deel der nadeelen van een slecht stelsel van | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
mobilisatie had voorkomen kunnen worden. Maar eene slechte uitvoering van de mobilisatie zich voegende bij een slecht stelsel en bij eene erbarmelijke aanvoering heeft die groote ongelukken uitgelokt, die, zonder de schuld van den Franschen soldaat of van vele der mindere bevelhebbers, het leger en Frankrijk getroffen hebben. Het eerste deel wordt, van blz. 240 tot blz. 308, besloten door het verhaal van de eerste ontmoetingen op 4 Augustus 1870 bij Weissenburg en op 6 Augustus 1870 bij Wörth en bij Spicheren. De cijfers der legersterkten, die de geachte schrijver hier uit goede bronnen mededeelt, zijn treffend, en gedeeltelijk in tegenspraak met het vroeger herhaaldelijk beweerd slecht gehalte der Fransche krijgsmacht. In 't geheel stonden in die eerste dagen van Augustus tegenover elkander aan de grenzen:
Bij Weissenburg wordt de zeer vooruitgeschoven Fransche divisie Abel Douay, sterk 5000 man infanterie met 12 of 18 stukken, overvallen (de schuld van slechte veiligheidsmaatregelen) door 30,000 Duitschers met 52 vuurmonden; zij houdt den strijd verscheidene uren vol en trekt terug met verlies van slechts 1 stuk geschut. Bij Wörth strijden onder Mac-Mahon 45,000 man en 138 vuurmonden van 's ochtends 7 uur tot 's namiddags 5 uur tegen minstens 80,000 à 90,000 Duitschers (die nog sterke reserven in de nabijheid hadden) met 250 stukken en worden eindelijk in verwarring uiteengedreven, na aan de Duitschers 10,000 man verlies (waaronder 500 officieren) te hebben toegebracht. Alleen bij Spicheren, waar de leiding aan de Fransche zijde zeer veel te wenschen overliet, waren de krachten meer gelijk: in 't begin zelfs was de overmacht aan de Fransche, maar in den avond ook aan de Duitsche zijde. Frossard's korps van 22,000 man infanterie, 2200 paarden en 90 vuurmonden vocht hier, ook den geheelen dag, en door slechts weinige afdeelingen van Bazaine's korps gesteund, tegen eene macht die ten slotte 35,000 man infanterie, 4500 paarden en 96 vuurmonden telde, en week niet dan na den vijand 5000 man (waaronder 223 officieren) te hebben doen verliezen. En nu vraag ik: zijn het slechte troepen die, onder middelmatige of slechte aanvoering, zich zoo lang staande houden tegen eene uitstekend goed aangevoerde overmacht? De cijfers | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
der legersterkten en verliezen geven het meest welsprekend antwoord, en onwillekeurig vraagt men zich af: welken uitslag zou de veldtocht van 1870, trots alle zéér wezenlijke gebreken in de inrichting van het Fransche leger, gehad hebben, indien een Frederik II, Napoleon of von Moltke de Franschen en Lodewijk Napoleon of Bazaine de Pruissen had aangevoerd? Het eerste gedeelte van het tweede deel, blz. 5 tot 36, bevat den staatkundigen loop der gebeurtenissen in Parijs, na het bekend worden van de drie eerste nederlagen van het Fransche leger. Het ministerie Ollivier treedt af en wordt den 10den Augustus 1870 vervangen door een ministerie Palikao. De Keizer legt het opperbevel neder, dat den 12den Augustus op den Maarschalk Bazaine, overgaat, en ook de vroegere Minister van Oorlog Le Boeuf legt zijne waardigheid van chef van den staf bij het Rijnleger neder, om iets later het bevel van een legerkorps op zich te nemen. Terwijl de gevluchte soldaten van Wörth en de in verwarring geraakte soldaten van de Failly zich in het kamp van Chalons herzamelen, en door bijvoeging van nieuwe korpsen tot een leger van Chalons worden hervormd, dat van den 19den tot den 22sten Augustus tot het cijfer van 115,000 man infanterie 10,000 ruiters en 486 vuurmonden was gestegen, hebben in Lotharingen gebeurtenissen plaats, die uitvoerig van blz. 37 tot 193 worden beschreven, de drie veldslagen namelijk
De geachte schrijver heeft met onmiskenbaar talent eene populaire voorstelling van die drie veldslagen geleverd, die door duidelijkheid uitmunt en tevens zeer boeiend is. Maar als tegenhanger van die goede zijde, meen ik daarbij als schaduwzijde te moeten wijzen op verschillende tegenstrijdigheden, die allen hunne verklaring vinden in eene soort van parti-pris om Bazaine schoon te wasschen. Na gewezen te hebben op de velleïteiten van aanvallende bewegingen, die nog den 13den Augustus bij den Maarschalk Bazaine opkwamen, hetzij door zich oostwaarts van Metz te willen werpen op het leger van Steinmetz, hetzij door in Metz te blijven, tot de vijandelijke legers gedeeltelijk de Moezel bezuiden die vesting zijn overgetrokken, en dan dwars door dat verspreide vijandelijke | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
leger zich door te slaan naar het bergvlak des Hayes bezuiden Nancy (blz. 51-54), beschrijft hij het begin van den terugtocht van het Rijnleger over de Moezel in en bij Metz. Maar nauwelijks is deze terugtrekkende beweging den 14den Augustus begonnen, of een aanval der Pruissen naar de dorpen oostwaarts van Metz doet drie Fransche legerkorpsen halt houden of zelfs terugkeeren, en den slag van Borny ontstaan. En ofschoon de Franschen, hier door Bazaine in persoon aangevoerd, zich de overwinning toeschrijven (zij hadden hier trouwens de overmacht, 75,000 man tegen 50,000 à 60,000 Pruissen), daar zij de meeste hunner stellingen behielden, en de Pruissen 's nachts eenigszins terugtrokken, na 5000 man waaronder 222 officieren verloren te hebben, zoo is toch geen veldslag in zijne gevolgen noodlottiger voor de Franschen geweest dan deze. Uit dat oogpunt beschouwd is de slag voor de Pruissen meer waard geweest dan, onder andere omstandigheden, eene beslissende overwinning. Het tijdverlies, dat de Franschen den 14den leden, deed hen den 16den te laat bij Mars la Tour komen; Borny maakte het mogelijk dat daar de Franschen werden tegengehouden; Borny is de eerste aanleiding geweest tot de capitulatie van 28 October, waarbij 173,000 Franschen de wapenen neerlegden. Wel eenigszins, maar mijns inziens niet genoeg, doet de Schrijver dit groote belang van den slag van Borny uitkomen, en de groote verdiensten van die Pruisische onderbevelhebbers, die op eigen hand (zooals trouwens ook bij Wörth en Spicheren) den veldslag hebben uitgelokt. Terwijl men den 14den bij Borny streed, ook den 15den Augustus, terwijl het Fransche leger, bezwaard door een grooten sleep van voertuigen, zich met moeite over de Moezelbruggen westwaarts bewoog, alsmede in den vroegen ochtend van den 16den, waren achtervolgens verschillende Duitsche korpsen bezuiden Metz op den westelijken Moezeloever overgegaan, en hadden zich zuidwestwaarts, westwaarts, slechts gedeeltelijk noordwestwaarts gewend. Van beide zijden wist men niet veel van elkanders bewegingen af. Het Fransche leger was, door de heerschende verwarring bij den overtocht van de Moezel, den grooten sleep van wagens en den marsch grootendeels langs slechts één der vier beschikbare wegen bewesten Metz, den 15den niet vergenoeg westwaarts gekomen, ja er waren nog korpsen in Metz achter. De marsch zou den 16den 's ochtends vroeg om half vijf worden voortgezet, maar er kwam tegenbevel | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
van Bazaine; de linkervleugel moest wachten tot de rechtervleugel op gelijke hoogte was voortgerukt. Onder die omstandigheden werd in den ochtend van dien 16den Augustus de meest westelijk vooruitgerukte Fransche kavalerie brigade, van Trouville uit, plotselijk door Pruissische artillerie beschoten en in verwarring gebracht, en nu ontstaat van lieverlede die bloedige slag van Mars-la-Tour of Rezonville, die tot het vallen van den avond met verwoedheid wordt voortgezet. Verspreide afdeelingen van verschillende Pruisische legerkorpsen zijn aanvankelijk slechts beschikbaar, maar worden van oogenblik tot oogenblik door nieuw aankomende troepen versterkt. Allen, ofschoon door aanhoudende marschen vermoeid, staan onwrikbaar, en het gelukt den Franschen niet op hen den weg over Mars-la-Tour te veroveren. Bazaine, die zelf het bevel voerde en zich zeer blootstelde, was steeds beducht voor zijn linkervleugel, en hield daar vele der beste troepen bijeen, omdat hij vreesde van Metz afgesneden te zullen worden. En ofschoon het gevecht 's avonds eerst om 10 uur eindigde, door uitputting der beide legers die elk 16,000 à 17,000 man verloren hadden, ofschoon de Franschen zich de overwinning toeschreven, omdat zij hunne meeste stellingen hadden behouden, was toch hun doel (marsch naar Verdun) mislukt, het doel der Pruissen, het beletten van den marsch op Verdun, gelukt, en dus waren wel degelijk zij de ware overwinnaars. Ja, zoo groot was de invloed van dien slag (mogelijk geworden door den slag van Borny den 14den), dat Bazaine den 17den naar de zijde van Amanvilliers en st. Privat benoorden Metz terugtrok, ook den weg over Etain naar Verdun prijs gevende, en zich opstelde met den rug naar het oosten (Duitschland), terwijl de Duitschers, door verschillende legerkorpsen versterkt, den 18den de Franschen aanvielen, met den rug naar Frankrijk's binnenland gekeerd. Gebrek aan munitie was de reden die Bazaine voor zijn terugtocht van den 17den opgaf; de troepen moesten uit Metz daarvan worden voorzien. Maar uit latere onderzoekingen, waarvan de uitkomst door den Heer de Roo wordt medegedeeld, blijkt, dat Bazaine's infanterie in den slag van Borny en van Mars la Tour of Rezonville van 144 patronen per man er 17 had verschoten, en er dus 127 patronen per man overbleven. In beide veldslagen had de artillerie 43,686 schoten gedaan, en bleven er nog omstreeks 130,000 of driemaal dat getal over. Toch tracht de Heer de Roo door allerlei spits- | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
vondige redeneeringen Bazaine te verontschuldigen. Deze levert nu den 18den den verdedigenden slag in de sterke stelling van Amanvilliers-St. Privat, of beter gezegd: laat zijne troepen dien slag leveren, zonder zich den geheelen dag om hen te bekommeren of eenige leiding te geven. Op den rechtervleugel bij St. Privat stelt hij het korps van Canrobert op, dat het slechtst van allen was uitgerust en slechts de helft zijner artillerie had. Toch houden in die stelling St. Privat-Amanvilliers
van 's ochtends 11 tot 's avonds 9 uur den aanval uit van het Duitsche leger, dat
en nog zou de overwinning niet behaald zijn, indien Bazaine zich om zijn leger bekommerd had en tijdig uit zijne reserven hulp aan Canrobert had gezonden. Nu eindigde de slag met den terugtocht der Franschen achter de forten van Metz, na 12,000 man, waaronder 600 officieren, verloren te hebben, en aan het Duitsche leger een verlies van 20,000 man, waaronder 900 officieren, te hebben toegebracht. Daar ik terugkom op de Roo's verzachtend oordeel over Bazaine, wil ik hier nog alleen doen opmerken, dat de beschrijving van dien vreeselijken slag, ook uit een letterkundig oogpunt beschouwd, allerverdienstelijkst is. Nu volgt van blz. 197 tot 255 de beschrijving van den toestand in Parijs en in het kamp van Chalons tijdens deze drie veldslagen bij Metz. Lodewijk Napoleon, in den ochtend van 16 Augustus 1870 met twee regimenten kavalerie van Metz vertrokken, had nog over Verdun naar Chalons den weg vrij gevonden, en was aldaar bij het in wording zijnde leger van Mac Mahon gebleven. In Parijs had intusschen de Minister van Oorlog de oprichting van nieuwe korpsen voortgezet; behalve de drie oude korpsen van het Rijnleger, werd bij Chalons een nieuw korps van marinesoldaten, marschregimenten uit de depots der infanterie en garde mobilen van Parijs gevormd en aan den generaal Trochu gegeven. In Parijs zelve werden twee nieuwe legerkorpsen opgericht, onder de generaals Vinoy en Renaud, | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
maar deze korpsen hadden slechts zeer weinige geoefende oude troepen, en bestonden ook meest uit nieuw gevormde marschregimenten. In het kamp van Chalons had den 17den Augustus (dus daags na de aankomst van Lodewijk Napoleon) een soort van krijgsraad plaats, die bijgewoond werd door den Maarschalk Mac-Mahon, den generaal Trochu, diens chef van den staf generaal Schmitz, den generaal Berthaut, kommandant der Parijsche bataillons mobiele garde, die men naar het kamp had opgezonden, en door Prins Napoleon. Daar werd het verstandige besluit genomen: dat de Keizer (en later ook het leger van Chalons) naar Parijs zouden terugkeeren, en dat Trochu, tot Gouverneur van Parijs benoemd, dadelijk zich derwaarts zou begeven, om door zijne populariteit dien terugkeer voor te bereiden. Trochu vertrok dienzelfden dag nog naar Parijs, waar hij 's avonds aankwam, na te Epernay eenige uren te zijn opgehouden door de spoortreinen, die het belegeringspark voor Mainz vervoerden. Slecht ontvangen door de Keizerin, niet of slecht gesteund of zelfs tegengewerkt door den Minister van Oorlog, neemt Trochu de zware taak van de verdediging van Parijs op zich. De oppositie in de Kamer begint sterker te worden, ofschoon men voor het oogenblik geen crisis verlangt. Een drukke telegraphische en andere correspondentie ontstaat tusschen de Keizerin en den Minister van Oorlog in Parijs en het kamp van Chalons, en de oud-Minister Rouher gaat zelfs den 21sten Augustus persoonlijk derwaarts, alles met het doel om Bazaine bij Metz te ontzetten door het leger van Mac-Mahon. Eindelijk behoudt dat besluit de overhand, en wordt Frankrijks laatste geregelde leger roekeloos op het spel gezet. Palikao had intusschen de Kamer met allerlei praatjes bezig gehouden, bijv. over de geheele vernietiging der witte kurassiers van Bismarck, over de duizenden Pruissen, die den dood hadden gevonden in de steengroeven van Joumont, enz. Nimmer is eenig volk door zijne regeering schandelijker bedrogen dan het Fransche volk in Augustus 1870, en zeer terecht wijst de Heer de Roo er op, hoe dwaas de verhalen waren, die Palikao nu en dan opdischte. Ook de plannen van dien Minister van oorlog worden op blz. 202-204 als zeer ondoordacht afgekeurd. Op het papier kon het leger van Mac-Mahon den 25sten aan de Maas zijn; in de werkelijkheid was dit onmogelijk, zelfs als de vijand zich niet verroerde en het ongehinderd liet voorttrekken. Ik | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
kom later nog op die Palikaosche plannen terug. Dit gedeelte behoort tot de best geslaagde van het geheele werk en slechts een paar malen kan de geachte schrijver zijne zucht om met schoone phrasen, die op effect berekend zijn, te pralen, niet laten. Zoo bijv. op blz. 229, waar de schrijver de woorden bezigt: ‘De mannen van het Keizerrijk konden zich geen orde en rust denken zonder een regiment kurassiers’. Ik neem nu die uitdrukking van een regiment kurassiers niet letterlijk op en vermeen dat de Heer de Roo in 't algemeen bedoelt: de gewapende macht, die de politie ter zijde moet staan; en dan vraag ik hem af: kunt gij u Parijs denken in rust, zonder gewapende macht? Herlees dan eens de gebeurtenissen van 1848, bijv. in Maxime de Camp's Souvenirs, die pas zijn uitgekomen. Herinner u hoe ver Trochu gekomen is met zijne moreele orde alléén. Die helpt niet tegen wilden en roodhuiden; en hebben de gebeurtenissen van 18 Maart 1871 en later te Parijs den schrijver nog niet genoeg ingelicht en doen inzien dat een deel van die bevolking voor die wilden niet onderdoet? Van mij zal men voorzeker geene verdediging verwachten van het regeeringsstelsel, dat door den meineed van 2 December 1851 en de moorden op de boulevards van 4 December aan 't gezag was gekomen; daartoe hebben Napoleon le petit van Victor HugoGa naar voetnoot1 en Kinglake's beschrijving van die gruwelen te diepen indruk op mij gemaakt. Maar onbillijk is het toch, alleen aan dat bestuur te verwijten dat het troepen in Parijs noodig achtte. Elk bestuur in die steeds gistende stad is, na 1815, door troepen gesteund moeten worden, en ik betwijfel het of de Heer de Roo gaarne zijne woonplaats in Parijs zou vestigen, indien daar geen sterk garnizoen was. In de afdeeling die nu volgt, blz. 256 tot 292, beschrijft de Heer de Roo den opmarsch der Pruissen westwaarts, en het begin der poging van Mac-Mahon's leger om het leger van Bazaine te ontzetten. Terwijl het Ie en IIe leger (Steinmetz en Prins Karel) met 8 legerkorpsen en eene landweerdivisie of circa 200,000 man de 5 Fransche legerkorpsen van Bazaine met ongeveer 150,000 man in Metz opsluiten, blijft het reeds | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
westwaarts getrokken IIIe leger van den Kroonprins, sterk 118,000 man infanterie, 20,000 ruiters en 525 vuurmonden zich naar Champagne bewegen, en wordt uit gedeelten van het IIe leger een nieuw IVe leger van 70,000 man infanterie, 16,000 paarden en 288 vuurmonden gevormd, onder den Kroonprins van Saksen, dat den 21sten Augustus (den derden dag na den slag van St. Privat) naar de Maas oprukte. Het moest volgens de ontvangen bevelen steeds één dagmarsch meer oostwaarts dan het meer zuidelijk voortrukkende IIIe leger blijven. Na eene vergeefsche poging op den 24sten, om Verdun (eene vesting aan de Maas) te nemen, trok dit IVe leger boven en beneden die stad over de Maas. Van het IIIe leger waren toen kavalerieverkenningen tot bij het kamp van Chalons doorgedrongen, dat verlaten was gevonden. Aan de zijde der Duitschers was men, in spijt der talrijke, goede en goed gebruikte kavalerie, langen tijd in twijfel over de sterkte en opstelling van de Fransche strijdkrachten. Zoo wist men bijv. niet, of het 5e Fransche korps, dat te Bitch had gestaan, en waarvan slechts een klein gedeelte Mac-Mahon's terugtocht bij Wörth had kunnen dekken, naar 't zuiden of naar Chalons was uitgeweken, en ook de bewegingen van het 7e korps, dat aanvankelijk bij Béfort had gestaan, waren niet bekend. Het waren meestal Fransche couranten, die de bewegingen hunner eigene legers verklapten, en onbegrijpelijk is het dat niet dadelijk een absoluut verbod aan de pers is uitgevaardigd, om iets hoegenaamd over de legeropstelling mede te deelen. De Fransche Minister van Oorlog was in dien tijd voortgegaan met het ontwerpen van meer dan lichtvaardige legerbewegingen. In het kamp van Chalons had hij bij elkander gekregen: het 1e legerkorps van Mac Mahon, waarbij de verliezen van Wörth door reserve manschappen waren aangevuld; het 5e korps van De Failly, dat op zijne omzwervingen van Bitch eerst naar Vitry, toen naar Chalons ook geleden had; het 7e korps van Felix Douay, waarop ⅓ gedeelte te Wörth was geweest en daar veel geleden had, ⅓ gedeelte gedemoraliseerd was op een marsch heen en terug van Béfort naar Mühlhausen, en waarvan ⅓ nog ongedeerd was. Het nieuw opgericht 12e korps, eerst van Trochu, nu van Le Brun, bestond na het vertrek der Parijsche mobiele garden nog uit eenige oude regimenten, eenige regimenten marine-infanterie, en was verder met marschregimenten aangevuld. Dit leger van Chalons had | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
den 22sten Augustus (toen de laatste troepen aankwamen) eene sterkte bereikt van 115,000 man infanterie, 10,000 ruiters en 486 vuurmonden; maar het gehalte was veel minder dan van het leger dat in Metz was opgesloten, en dat geheel uit oude troepen bestond. Met dit leger van Chalons brak Mac-Mahon, zeer tegen zijn zin, den 23sten Augustus op, om Bazaine in Metz te gaan ontzetten. Volgens Palikao kon dat leger den 25sten aan de Maas zijn, het IVe Duitsche leger slaan vóór de aankomst van het meer zuidelijk staande IIIe leger, en dan het Ie en IIe leger voor Metz in den rug aanvallen. Naar het schijnt heeft de Fransche Minister van Oorlog hier de snelheid van beweging en de goede leiding der Duitsche legers buiten rekening gelaten, en gemeend dat die legers aangevoerd werden, zooals vele Oostenrijksche legers in 1795 tot 1805. Zeer goed is het overzicht dat de geachte schrijver van die laveerende beweging van het leger van Chalons geeft. Mac-Mahon wil verschillende malen naar Parijs terugtrekken, maar telkens drijven de orders uit Parijs hem weer oost- en daarna (toen Pruissische troepen uit het zuiden opdaagden) noordwaarts. Tot het laatste oogenblik houdt Palikao zijn rampzalig plan vol, en zendt (om Mac-Mahon gerust te stellen en eenigszins te ondersteunen) het nieuw gevormde 13e korps onder Vinoy, gedeeltelijk naar Mezières, gedeeltelijk naar Rheims. En terwijl die gevaarlijke marsch naar Metz plaats heeft, worden (als naar gewoonte in dezen geheelen oorlog) de eenvoudigste voorzorgsmaatregelen verzuimd, en zelfs de aanwezige kavalerie niet eens gebruikt om, in zuidelijke en oostelijke richting, berichten omtrent den vijand in te winnen. Deze is natuurlijk niet blijven stilstaan, maar met sterke marschen zijn vooral de troepen van het IIIe leger noordwaarts opgerukt, en weldra zijn de Fransche en Duitsche legers weder tegenover elkander. De gevechten die nu volgen bij Nouart, Beaumont en Mouzon, de terugtocht naar Sedan en de marsch der Duitsche legers derwaarts, vormen (blz. 293-322) de nu volgende afdeeling, die ons (blz. 323-384) voeren tot den slag van Sédan. Het Fransche leger, ontmoedigd door de vroegere en latere nederlagen, en bovendien door de weifelende aanvoering, die een gevolg was van het verschil in gevoelen tusschen Palikao en Mac-Mahon, wordt ten slotte om de kleine onbeduidende vesting Sédan opgehoopt, en daar door de Duitsche legers bijna geheel omsingeld. Toch neemt het daar 1 September 1870 | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
den slag aan, en bij de verpletterende overmacht der Duitschers (240,000 man Duitschers tegen ongeveer 134,000 Franschen), en de betere aanvoering, treft het Fransche leger nog ongeluk op ongeluk. Reeds in den morgen wordt de Fransche opperbevelhebber gewond, en gaat het bevel op Ducrot over, die voor een terugtocht naar Mezières gestemd was, waar men een gedeelte van het 13e korps met eene sterke artillerie zou gevonden hebben; maar nauwelijks zijn bevelen in den zin van Ducrot's plannen van terugtocht gegeven, of de generaal Wimpfen reclameert het kommando, dat ook op hem overgaat, en nu worden de reeds gegeven bevelen voor een terugtocht naar het Noordwesten, vervangen door andere, die eene voorwaartsche beweging naar het Zuidoosten ten doel hebben. Ook een beter leger, dan het Fransche van Chalons was, zou onder zulke omstandigheden te gronde zijn gegaan; en ofschoon de Franschen zich veelal nog zeer dapper verdedigen en den vijand nog een verlies van 9000 man toebrengen, worden ze ten slotte toch in Sédan teruggeworpen en ingesloten, en zijn daar, ook door gebrek aan eten en munitie, gedwongen den 2den September te capituleeren. Met ongeveer 150,000 man (artillerie, trein, ambulances, enz. medegerekend) uit Chalons vertrokken, was het Fransche leger met omstreeks 134,000 man bij Sédan aangekomen. Daarvan ontkwamen naar Frankrijk ongeveer 10,000 man, naar België 3000; 17,000 dooden en gekwetsten vielen in den slag; 21,000 werden gedurende den slag reeds krijgsgevangen gemaakt, zoodat ten slotte 83,000 man bij capitulatie de wapenen moesten neêrleggen. Ook de beschrijving van dezen slag is duidelijk en, boeiend, en men heeft, met den schrijver, medelijden met den generaal Wimpfen, die door de omstandigheden gedwongen werd zijn naam onder die capitulatie te zetten. Met een bevel in Algerië (te Oran) bekleed, den 24sten Augustus van daar vertrokken, had hem Palikao te Parijs het bevel opgedragen van het 5e legerkorps, in vervanging van den generaal de Failly. Met moeite en gevaar eerst den 30sten Augustus bij het leger gekomen, juist nadat het voor hem bestemde korps bij Beaumont eene nederlaag had geleden, vond hij dat leger in groote verwarring. Toch schijnt hij den moed niet opgegeven te hebben; door Palikao voorzien van eene aanstelling tot opperbevelhebber, bij ontstentenis van Mac-Mahon, waarvan noch deze noch de andere korpsbevelhebbers kennis droegen, recla- | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
meerde hij dat opperbevel van Ducrot, nadat deze het reeds van den zwaar gewonden Mac-Mahon had overgenomen, en was hij zelf de aanleiding, eerstens tot groote verwarring, tweedens tot het feit dat hij nu ook, als opperbevelhebber, de capitulatie teekenen moest. Wat minder optimisme en het laten van 't opperbevel aan Ducrot, zou èn voor de zaak van 't Fransche leger èn voor Wimpfen persoonlijk beter zijn geweest. Waarschijnlijk zou Ducrot's terugtocht althans nog een deel van 't leger gered en voor de volkswapeningen eenige zoo noodige kaders behouden hebben. Het werk van den Heer de Roo wordt besloten, blz. 385-421, door het verhaal der gebeurtenissen in Parijs, toen aldaar de tijding van Sédan bekend werd, en het ineenzakken van 't zoogenaamd tweede Keizerrijk. En zéér te bejammeren is het dat niet, door een snel besluit der Kamer, de vervallenverklaring der Bonapartes uitgesproken, en een eenigszins regelmatig gezag, met b.v. een man als Thiers aan 't hoofd, tot stand gekomen is. Nu brak het gepeupel in de zaal der vergadering in, en werd op 't stadhuis eene regeering der nationale verdediging uitgeroepen, waarin goede elementen waren; waarbij, gelukkig voor Frankrijk, een man als Trochu zich aansloot; maar die toch nimmer zijn geheel onregelmatige (zij het dan ook door de tijdsomstandigheden niet te vermijden) oorsprong kon doen vergeten; een oorsprong niet geheel, maar toch eenigszins gelijkende op die van 2 Dec. 1851. Een meer regelmatig uit de Kamer ontstaan bestuur had in elk geval méér in naam van geheel Frankrijk kunnen spreken, dan een bestuur dat door een gedeelte der Parijsche bevolking niet was gekozen, maar geduld. Toch moet men het een geluk achten, dat het bestuur door die mannen van 4 Sept. 1870 is aanvaard, en toen niet reeds in handen van de Commune is overgegaan. Ook dit laatste hoofdstuk is door den geachten schrijver met onmiskenbaar talent behandeld, en het Nederlandsche publiek heeft in den arbeid van den Heer de Roo (al draagt die misschien niet den juisten titel) een boek, dat een aanschouwelijk en levend beeld geeft van den Fransch-Duitschen oorlog tot Sédan, en dat vooral geschikt is om door hen te worden gelezen, op wier weg het niet ligt de verbazende massa boeken te bestudeeren, die in verschillende landen over dat onderwerp zijn uitgekomen. | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
Ik wil nu nog even terugkomen op drie zaken, waarin ik het gevoelen van den geachten schrijver niet deel, en wel:
| |||||||||||||
1o. De mobilisatie van het Fransche leger.De korpsen van het Fransche leger bestonden in 1870 niet uit manschappen van eene zelfde landstreek, maar met opzet werden manschappen uit verschillende deden van Frankrijk bijeengevoegd, en vond men bijv. in 't eene regiment Vlamingen uit 't noorden, Parijzenaars, Gascogners, Bourgondiërs, enz., in een ander korps lieden uit Artois, Touraine, den Elzas, Provence, enz. Voor de vorming van één land, tot assimilatie van pas geannexeerde landen, is dit stelsel voorzeker zeer goed, en ik heb in 1853Ga naar voetnoot1 beproefd aan te duiden hoe het, tot zekere mate, de snelheid van mobilisatie toelaat door eens en voor altijd dezelfde streken (ofschoon dan over 't land verdeeld) aan dezelfde korpsen als rekruteeringsdistricten toe te wijzen, en dus van de opkomende reservisten marsch-kompagniën van één korps te vormen. Maar ook dit schijnt in Frankrijk niet te zijn geschied, en de lotelingen geheel willekeurig het eene jaar bij dit, het volgende jaar bij dat regiment te zijn ingedeeld. Dit is zeer in 't nadeel eener snelle en ordelijke mobilisatie, en wanneer nu bovendien de regimenten en de depots, waar de reservisten gekleed en gewapend werden, verre van elkander lagen, dan is een nutteloos heenen weertrekken van troepen noodig, dat tot veel tijdverlies, kosten en verwarring aanleiding kan geven. De Heer de Roo voert eenige aardige staaltjes van indeeling aan; een regiment dat in Lyon lag had zijn depot te St. Malo in Bretagne, en een ander regiment dat te Duinkerken lag zijn depot in Lyon. | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
Van de 100 regimenten infanterie waren er slechts 35, wier depots bij de regimenten lagen. Dat zulk eene inrichting (ook nog in 1870 gedeeltelijk hier te lande bestaande) de mobilisatie vertraagde, is zeker. Maar toch bestonden er nog wel middelen om, zelfs met dat stelsel, redelijke uitkomsten te verkrijgen. Ik moet, om dit aan te toonen, even in eenige détails treden, maar zal mij kortheidshalve bepalen tot de organisatie der fransche infanterie. Dit wapen bestond in Juli 1870 uit 8 regimenten infanterie der garde met 24 batt. of 171 kompagniën. Uit 100 regimenten infanterie van linie, van 24 kompagniën elk, in 3 bataillons verdeeld. Uit 20 afzonderlijke bataillons jagers te voet van 8 kompagniën elk. Uit 3 regimenten, 12 batt. of 84 kompagniën turcos, uit 3 regimenten, 12 bataillons of 81 kompagniën zouaven en uit een vreemdenregiment met 4 batt. en 24 kompagniën. In tijd van oorlog vormde elk linieregiment een 4de bataillon uit de samenvoeging van de twee laatste kompagniën (7de en 8ste) der drie bestaande bataillons. Deze 4de bataillons, uit brokstukken van drie andere samengesteld, bezaten uit den aard der zaak niet dadelijk de eenheid en vastheid der andere; en men kan vrij wel aannemen dat die drie oude bataillons niet de beste bestanddeelen afgaven voor het nieuwe 4de bataillon, maar alles wat moreel of materieel betreft niet geheel bruikbaar was. De marschregimenten, uit de samenvoeging van drie zulke saamgelapte bataillons gevormd, waren dan ook in den regel (eervolle uitzonderingen daargelaten) van veel minder gehalte dan de regimenten die uit de oorspronkelijke drie eerste bataillons bestonden. Bij de mobilisatie van 1870 schijnt men in Frankrijk bij de 6 kompagniën (7de en 8ste) der drie eerste bataillons nog twee nieuwe te hebben opgericht en van deze 8 kompagniën te hebben gevormd:
Onbegrijpelijk is het, dat niet een der Fransche bevelhebbers eene betere en in het laatste oogenblik nog uitvoerbare wijze van mobilisatie heeft aan de hand gegeven, die toch voor de hand | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
lag, en waarbij dat samenlappen van kompagniën tot bataillons, van bataillons van verschillende regimenten tot marschregimenten, geheel vermeden werd. Mij dunkt het volgende ware nog in het begin van Juli mogelijk geweest. De last worde gegeven dat de bataillons der regimenten van linie met slechts 4 kompagniën per bataillon uitrukken, die de voorhanden soldaten en eenige het snelst opgekomen reservisten opnemen, à 150 à 175 hoofden per kompagnie, als regimenten en batallons a, en de 4 overige kompagniën de later opkomende reservisten afwachten, en met deze in ongeveer gelijke sterkte later volgen als bataillons en regimenten b. De 100 regimenten worden er dan 200, de 300 bataillons worden er 600; uit de regimenten a wordt ten snelste een leger aan de grenzen tusschen Luxemburg en den Rijn gevormd, dat, al is 't slechts 150,000 of 200,000 man sterk, omstreeks 20 Juli de grenzen overtrekkende, al de spoorwegen tot dicht onder Mainz en Landau en de brug bij Maxau kon vernielen, en den opmarsch der Duitsche legers zeer vertragen. De regimenten b zouden dan in de linie van de Moezel en de Vogesen opgesteld zijn geworden, en allicht ware een tijdruimte van 14 dagen gewonnen, die, voor Franschen vooral, die zich snel debrouilleeren, veel waarde had. Paste men de aangeduide wijze van mobilisatie, met detail uitzonderingen, ook op de regimenten der garde, de zouaven, turcos, de bataillons jagers te voet, toe, dan zou men, in plaats van met 115 regimentenen 20 jagerbataillons, al dadelijk met 230 regimenten en 40 jagerbataillons te velde zijn verschenen. In plaats van saamgelapte bataillons, saamgelapte regimenten, zou men korpsen hebben gehad, waarin meer eenheid was. Men zou niet, in eerste linie, bijna al de kaders gewaagd, maar altijd nog, bijeen eersten tegenspoed aan de grenzen, over minstens de helft der kaders in tweede linie beschikt hebben. Al wat voor deze wijze van mobilisatie noodig was, bestond in het benoemen van hoofd-officieren voor de nieuwe korpsen, en de benoeming van deze, liefst uit den eigen troep, een groot avancement gevende, zou ook gunstig op de officieren gewerkt hebben. Men kon toch niet aannemen, dat men ouder 24 kapiteins en 48 luitenants per regiment, geen stof voor 3 bataillonskommandanten, 3 adjudanten en voor eenige mindere personen der bataillonsstaven zou gevonden hebben. De niet locale indeeling der verlofgangers of reservisten maakte | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
dat niet alle ver van het depot verwijderd waren. Met de naastbijzijnde, eerst opgekomenen konden de rechter halve-bataillons als bataillons a naar de grenzen gaan. Weinige dagen later konden de linker halve-bataillons b volgen. Deze maatregel, niet aan den tegenstander bekend, zou hem tevens omtrent de sterkte der Fransche legers geheel in de war hebben gebracht. Maar de hoofdzaak was en bleef: dat de aanvoerder, de betrekkelijke zwakte van het Fransche leger erkennende, niet de grenzen overging om groote veldslagen te wagen en naar Berlijn te rukken, maar eenvoudig met het doel om de nadering der overmachtige Pruissische legers te belemmeren en de Franschen door eenige kleine aanvankelijke voordeelen op te winden. De tegenstanders schijnen een snellen inval gevreesd te hebben, te oordeelen naar de maatregelen die om Mainz genomen zijnGa naar voetnoot1. Neem aan dat men, na vernieling van spoorwegen en zelfs van gewone wegen, den opmarsch der Pruissen slechts 14 dagen vertraagd had, welke groote massa Fransche troepen met goede kaders waren dan niet half Augustus 1870 beschikbaar geweest! Het Pruissische betere mobilisatieplan gaf, na korten tijd bijv. 14 dagen, veel meer troepen, maar in de eerste dagen veel minder dan het Fransche stelsel. Het minder goede Fransche stelsel daarentegen gaf méér troepen aan de grenzen in de eerste dagen, maar putte dan de kaders zoo uit, dat in de volgende tijden de versterking van het leger niet geregeld kon voortgaan. Van de 24 kompagnies-kaders per regiment, zond men er dadelijk 18 naar de grenzen; men waagde dus dadelijk ¾ der kaders, en hield slechts ¼ van die kompagnies-kaders met de twee nieuw op te richten in reserve. Door het boven voorgestelde middel zou men, met evenveel troepen, slechts 12 kompagnies-kaders per regiment naar de grenzen gezonden hebben, dus de helft, en de wederhelft, plus nieuwe formatiën, in reserve gehouden hebben. Nu vormde men 3 veldbataillons en 2 nieuw saamgevoegde 4de en 5de ba- | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
taillons; dan zou men 6 bataillons van denzelfden samenhang als de oude 3 verkregen hebben, maar er voor den eersten aanloop slechts 3 gebruikt hebben. Men had op deze wijze de goede zijde der Fransche mobilisatie (méér troepen in de eerste dagen aan de grenzen) kunnen behouden, het nadeel van uitputting dor kaders voor reserve-legers kunnen voorkomen, van de furie française kunnen gebruik maken tot behalen van eenige aanvankelijke voordeelen, die althans den opmarsch der Pruissen zouden vertraagd hebben, en daardoor eenigen meerderen tijd gewonnen hebben om zich te debrouilleeren. | |||||||||||||
2o. Te groote waarde, door den Heer de Roo aan eene snelle mobilisatie alleen gehecht.Voorzeker is het een voordeel snel tot den oorlog gereed te zijn, maar het is toch op verre na niet alles. Wanneer men nu de troepen beschikbaar heeft, moet men ze ook weten op te stellen op de juiste plaats en weten te gebruiken, en dit hangt van de verstandige energieke leiding af. Waar deze ontbreekt, helpt de snelle mobilisatie nog niet veel. Het snel mobiliseeren is een mechanisch werk; eens goed voorbereid loopt het werktuig als van zelf; het gebruiken echter van de troepen is een moeielijker werk. Wij Nederlanders kunnen medespreken van eene snelle mobilisatie, die tot niets geleid heeft dan nederlagen, omdat de goede leiding der snel gemobiliseerde troepen ontbrak. Ik bedoel de mobilisatie van 1830. Toen was het leger regelmatig in divisiën, brigades, regimenten, bataillons ingedeeld, die vrij goed gelocaliseerd warenGa naar voetnoot1. Den 24sten Augustus 1830 's avonds brak het oproer in Brussel uit; men had toen geen telegraphen door het geheele land, zooals nu; van spoorwegen geen kwestie; op vele plaatsen (bijv. van Nijmegen tot Maastricht, van Grave naar Bergen op Zoom) geene straatwegen of slechts brokstukken van straatwegen. Toch waren in de eerste dagen van September reeds vele troepen uit het Noorden in Belgie, en de 7de afdeeling (regiment) infanterie bijvoorbeeld, toen in Overijssel te Kampen, Zwolle en Deventer in garnizoen, vertrok op boerenwagens naar Maastricht, waar het regiment reeds den 6den, 7den en 8sten September vereenigd | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
was. Zoo ook waren van de rijdende artillerie en infanterie uit Breda in weinige dagen troepen voor Brussel. Maar toen belemmerden de bevelen van Koning Willem I het krachtig optreden der militaire macht, die nu, juist door niets doen in een vijandelijk land, gedeeltelijk gedemoraliseerd werd. En wat nu de snelle mobilisatie der Duitsche legers in 1870 betreft, deze heeft groote uitkomsten gegeven, omdat na de mobilisatie een groot veldheer die legers aanvoerde. Maar denk u diezelfde legers, door een generaal uit het laatst der voorgaande eeuw verkeerd opgesteld, in een lange dunne linie van de Luxemburgsche grens tot tegenover Bazel, wat zou dan die snelle mobilisatie alleen geholpen hebben? Het wijzen door den Heer de Roo op de uitstekende opleiding der hoogere bevelhebbers in de Duitsche legers noemde ik daarom het best geslaagde deel van zijn werk. Zelfs bij de goede mobilisatie, gevolgd door de goede opstelling en leiding der Duitsche legers, tegenover de slechte wijze van mobilisatie en de slechte opstelling der Fransche legers, is de uitslag van den oorlog nog veel meer aan fouten der Franschen dan aan iets anders toe te schrijven. De Fransche generaal d'Aurelle de Paladines, die het jonge Fransche Loire-leger in October en November 1870 aanvoerde, beroemt er zich in zijn werk opGa naar voetnoot1: dat hij zijne troepen van weinige weken oefening zoo goed den veiligheidsdienst leerde, dat ze zich nimmer hebben laten overvallen. Met wat meer waakzaamheid ware de overvalling bij Weissenburg niet mogelijk geweest; bij meer geestkracht van de Failly ware deze met drie versche divisiën nog tijdig genoeg op het slagveld van Wörth verschenen, en dan had die veldslag niet meer kunnen worden dan een onbesliste slag, die na wederzijdsche groote verliezen, evenals op 16 Augustus bij Rezonville, een geregelden terugtocht der Franschen naar de Vogesen en de verdediging der bergpassen mogelijk liet. Bij Spicheren staat Bazaine met een groot legerkorps (37,800 man en 120 vuurmonden) dicht bij en achter het aangevallen zwakkere korps van Frossard. Volgens zijne gewoonte, zoo 't schijnt, bekommert hij zich niet om zijn buurman, tevens ondergeschikte, en geen zijner vier divisiegeneraals grijpt krachtig in 't gevecht in. Stel in plaats van Bazaine een bekwaam bevel- | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
hebber; veronderstel zelfs slechts eenige meerdere geestkracht bij twee zijner divisiekommandanten, en de Duitsche overwinning van Spicheren wordt eene nederlaag. En met een onbeslisten slag te Wörth, een nederlaag der Duitschers bij Spicheren, reeds mogelijk bij gewone bekwaamheid van de Fransche legeraanvoerders, wordt het geheele begin van den oorlog materieel en moreel anders. Een eerste klap is (volgens het spreekwoord) een drie gulden waard, en die eerste klap had te Spicheren op het Duitsche leger, dat daar als toevallig en bij brokstukken in gevecht kwam, kunnen neerkomen. Wat men aan beide zijden moet roemen, is de taaiheid en moed der troepen, hetzij die goed of slecht werden aangevoerd. 3o. De verontschuldiging van het gedrag van Bazaine door den Heer de Roo is mij ten eenenmale onverklaarbaar. Ik heb waarschijnlijk dezelfde werken over de insluiting van Metz geraadpleegd als de schrijver van den val van 't tweede Keizerrijk; evenmin als hij ben ik geneigd alleen op den uitslag te letten, en vermeen ik b.v. dat men in 1864 den Deenschen generaal de Meza groot onrecht heeft aangedaan. Zijn verlaten der zwakke Dannewirke (geen permanente maar veld-fortificatiën), toen een overmachtig leger daarvoor stond en de inundatiën bevroren waren, heeft het Deensche leger gered, en men deed beter hem een standbeeld op te richten dan op hem te smalen. Maar in 't geval der handelingen van Bazaine is 't verraad zoo sprekend, dat zelfs de Heer de Roo hem soms beschuldigen moet, of met zich zelven in tegenspraak komen, bij de poging om hem te rehabiliteeren. Ik wil dit even aanwijzen. Op blz. 102 van het tweede deel zegt de schrijver: ‘In elk geval moest ééne zaak vermeden worden: nooit moest men zich binnen Metz laten insluiten. Want dat het Fransche leger, eenmaal ingesloten, niet licht weer buiten de vesting zou komen, was gemakkelijk te voorzien. Hetgeen niet gelukt was op den 16den, toen het leger nog geheel vrij in zijne bewegingen was, zou later waarschijnlijk nog minder kunnen gelukken, en eene insluiting moest dus bijna zeker den ondergang van het leger ten gevolge hebben’. Voor een oogenblik neem ik dit denkbeeld van den Heer de Roo: ingesloten leger in Metz, verloren leger, aan, ofschoon er wel wat tegen te zeggen valt en de vergelijking met den slag van den 16den niet doorgaat. Toen streden twee legers van | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
ongeveer gelijke sterkte op een beperkt terrein, en de wederzijdsche krachten hielden elkander nagenoeg in evenwicht; een Fransch leger van 150,000 man in Metz, omringd in een kring van 10 uren gaans door 200,000 man, welke door eene vrij groote rivier in twee, en door eene kleinere de Seille in drie deelen verdeeld zijn, is in een veel gunstiger toestand. Maar ik laat dit nu daar en ga voor een oogenblik met de Roo's stelling mede. Dan voert hij, die het leger naar Metz terugvoert, dat leger moedwillig ten verderve en de vesting er bij. Want men behoeft geen maarschalk van Frankrijk, ja men behoeft geen korporaal te zijn, om te begrijpen dat eene stad van 45,000 inwoners, waarin omstreeks 10,000 bewoners uit den omtrek gevlucht zijn en die 15,000 man garnizoen heeft, niet genoeg eten zal hebben als daar 150,000 volwassen mannen ter voeding bijkomen. Die eet-kwestie kan elk burger met gezond verstand begrijpen. Het argument aan de niet voltooide vestingwerken ontleend (blz. 103), waarom Bazaine te Metz moest blijven, houdt ook geen steek; want al waren ook al die vestingwerken in de meest volmaakte orde geweest, met duizenden zware kanonnen gewapend, met al die eters binnen de muren moest de vesting vallen door den honger. Het argument, aan het gebrek van munitie ontleend, besprak ik reeds vroeger. Had de maarschalk Bazaine, na den slag van Rezonville op 16 Augustus, den 17den eene 20,000 man troepen die het meest geleden hadden (zeker dezelfde wier munitie het meest was uitgeput) naar Metz gezonden ter versterking van 't garnizoen, die 90,000 in plaats van 220,000 monden zouden eten genoeg gehad hebben tot het einde van 't jaar, en de vesting zou dus niet zoo spoedig door honger gevallen zijn. Het Fransche leger is den 17den Augustus, na den slag van Rezonville, noordwaarts getrokken, om zich bij Amanvilliers en St. Privat op te stellen. Met een marsch van dezelfde of weinig grootere lengte, waren ze ook in de richting van Etain achter de Orne geweest; en de bruggen achter zich vernielende, was de marsch op Verdun nog mogelijk gebleven. Maar neem ook het ergste aan, veronderstel dat leger den 18den of 19den achterhaald en totaal geslagen, dan redden zich toch nog minstens de helft der manschappen, die naar het binnenland van Frankrijk ontkomen, en kaders voor de nieuwe wapeningen leveren. Neen, men behoeft niet eens al de stukken van het proces | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
Bazaine te lezen, het reeds in 1871 uitgekomen werk: Metz, campagne et négociationsGa naar voetnoot1, is voldoende om zoo helder als de dag te doen uitkomen: dat na het vertrek van Lodewijk Napoleon met twee regimenten kavalerie uit Metz naar het kamp van Chalons, in den vroegen morgen van 16 Augustus, Bazaine er niet meer aan gedacht heeft Metz te verlaten. De ontoereikende munitie is het eerste voorwendsel om te blijven; bij den slag van den 18den bekommert hij zich niet om zijne troepen; hij houdt aan den linkervleugel korpsen en artillerie in reserve, die, tijdig gebruikt tot ondersteuning van Canrobert op den rechter vleugel, het verlies van den slag voorkwamen. Later doet hij eenige schijnvertooningen alsof hij Metz verlaten wil, maar zonder ernstigen wil om te ontkomen. Door verkeerde voorstellingen doet hij in 't kamp van Chalons en in Parijs verkeerde denkbeelden over zijn toestand ontstaan, en stort zoodoende niet alleen zijn leger in 't verderf, maar sleept ook dat van Chalons in zijn val mede. Op blz. 120-122 bepleit de Heer de Roo nogmaals de noodzakelijkheid om munitie in Metz te gaan halen, eer men den 18den slag leverde, en de noodzakelijkheid om vivres uit te deelen en vraagt: wat zou er geworden zijn van een verloren veldslag verderaf, zonder de vesting Metz in den rug? Ik heb daar reeds op geantwoord: ten hoogste een verloren veldslag met groote verliezen, maar waarbij toch minstens de helft van 't leger (vooral in eene boschachtige streek en in de nabijheid van verschillende vestingen) zich naar 't binnenland redt en de vesting Metz zich tot het einde van 1870 verdedigt. In elk geval iets wat veel minder erg zou geweest zijn dan de val der vesting en de capitulatie van 173,000 man op 28 October 1870. Wat de levensmiddelen betreft, schijnt de schrijver er niet aan gedacht te hebben, dat te Etain, Conflans en Verdun groote voorraden ten behoeve van het leger waren bijeengebracht (de Roo, blz. 124). Trouwens de schrijver ziet zelve zoozeer het verkeerde van Bazaine's handelingen in, dat hij omtrent de opstelling van St. Privat, enz. op blz. 143 zegt: ‘dat de eenige weg, die hem nog open stond om Chalons te bereiken - die van Briey - ook verloren ging en hij (Bazaine) de bedoelingen van den | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
vijand in de hand werkte, die nu gelegenheid kreeg het Fransche leger geheel binnen Metz terug te werpen’. Terugwerpen in Metz (blz. 102) is volgens den Heer de Roo de ondergang van het leger. Bazaine werkt dat doel in de hand (blz. 143). Dus..... de conclusie zij aan den lezer overgelaten. Bazaine is mijns inziens een van de slechtste karakters, die in dezen geheelen oorlog aan de Fransche zijde zijn voorgekomen, aan welke zijde echter ook vele edele karakters geschitterd hebben. Naar mijn oordeel, op aandachtige lezing en overdenking der stukken gegrond, is hij een eerzuchtige zonder karakter of degelijke veldheersbekwaamheid, die aan zijne zucht om de een of andere politieke rol te spelen, zijn leger, Metz, het leger van Mac-Mahon, en daarmede het lot van geheel Frankrijk heeft opgeofferd. | |||||||||||||
4o. Het ongerijmde van Palikao's plannen wil ik nog even, en nog sterker dan bij den Heer de Roo, doen uitkomen.Voorzeker kan Nederland zich niet beroemen, na de definitieve herstelling in 1839 ongeveer binnen de oude grenzen der Republiek, veel bekwame Ministers van Oorlog te hebben gehad. Maar toch geen van die vele, in den regel minder dan middelmatige Ministers, heeft in een jaar ministerieel leven zoo vele ongerijmdheden aan de Kamers verteld, en verkeerde plannen voorgestaan, als de Minister Palikao in vierentwintig dagen aan de Fransche Kamer. En om toch vooral die door hem gesproken woorden en voorgeschreven handelingen aan de vergetelheid te ontrukken, heeft hij zich de moeite gegeven die in zijn werk: un ministère de la guerre de vingt-quatre joursGa naar voetnoot1 te vereenigen. De Heer de Roo heeft reeds met groote duidelijkheid de bezwaren doen uitkomen van den door Palikao voorgeschreven marsch van Chalons naar Metz. In zijn werk tracht Palikao dien marsch te rechtvaardigen en geeft hij zelfs op eene schetskaart den stand der korpsen dag voor dag aan. Maar behalve dat bij die marschen gespeeld wordt met de dagen van afmarsch, met de afstanden, en niet gelet wordt op de vermoedelijke bewegingen des vijands, vergeet hij bovendien: dat de uitvoering van zijn denkbeeld nooit goed kon geschieden door iemand die | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
er (en mijns inziens volkomen te recht) tegen was. Om éénige kans op eene goede uitvoering te hebben, had Palikao zelf zich aan 't hoofd van 't leger van Chalons moeten stellen. Zelfs Napoleon is het nooit gelukt, op verren afstand, b.v. in Spanje, zijne denkbeelden goed uitgevoerd te zien, zelfs niet door mannen als Massena, Soult, enz., en terecht heeft men hem een grief daarvan gemaakt, dat hij niet in 1809 of 1810, na afloop van den Oostenrijkschen oorlog, naar Spanje is teruggekeerd. In het overzicht der ontworpen marschen naar Metz (Palikao, un ministère de 24 jours, p. 104) komt het centrum, het pas uit Belfort aangekomen 7de korps van Douay, te Clermont en Argonne, den 24sten Augustus. Maar nu lezen wij in het werk: Belfort, Rheims, Sédan, van prins Bibesco (uitgekomen in 1872 bij H. Plon te Parijs), op blz. 49: dat met inspanning van alle krachten, dit korps den 22sten Augustus ongeveer in Rheims gereed kwam, en toen nog 240,000 patronen voor infanterie had te ontvangen. Het marcheerde dan ook eerst den 23sten Augustus af, en daar Clermont en Argonne, volgens Palikao's eigen opgaven, 60 kilometers van Mourmelon ligt (vanwaar Palikao de afstanden berekent), maar 80 à 85 kilometers van Rheims, waar het korps feitelijk was, was het natuurlijk physisch onmogelijk den 24sten te Clermont en Argonne te zijn. Maar nog fraaier is het plan van een inval in Baden (Palikao, blz. 123), dat ik liefst met zijn eigen woorden mededeel: ‘J'avais formé un 14e corps d'armée, sous les ordres d'un général capable d'exécuter un coup de main hardi, du brave général Renault, tué depuis à la bataille de Champigny. Ce corps, de 30,000 hommes, devait être transporté pas les voies rapides à Belfort, où j'avais, sous la condition du plus grand secret, déjà réuni une partie des troupes, et où j'avais envoyé un officier d'ordonnance pour me tenir au courant de la situation’. ‘Le général Renault, le général Appert, son chef d'état major général, et M. l'intendant Blondeau, chargé de l'organisation des transports de la guerre, étaient seuls dans la confidence de mon projet de lancer ces 30,000 hommes sur le duché de Bade pour y jeter l'épouvante et opérer une diversion sur ce point; ce corps se serait ensuite replié sur le camp de Belfort’. | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
En nu volgen de schitterende uitkomsten, door dien inval te verkrijgen, en eene vergelijking met den marsch van Napoleon in 1814 (en désespoir de cause trouwens) in den rug van de verbonden legers naar St. Dizier, waarom zeer te recht de veldheeren der verbondenen zich toenmaals niet bekreund hebben, die, op Parijs marcheerende, die hoofdstad namen en daardoor aan het Keizerrijk een eind maakten. Maar die geheele inval in Baden is niets dan een fantasmagorie, zooals uit het volgende kan blijken. Vinoy zegt in zijn werk (Siège de Paris, opérations du 13e corps, deuxième édition, p. 15): ‘Le 14e corps d'armee formé peu après le 13e, avec des éléments analogues, eut à lutter contre les mêmes difficultés, et sa conduite, le premier jour qu'il fut mené au feu, le 19 Septembre, à Chatillon, a montré tout le danger qu'il y a d'engager à fond des troupes qui n'ont pas encore acquis la cohésion et la solidité’. ‘La période de formation du 13e corps d'armée dura du 16 au 26 aout’. Hieruit blijkt dat het 14e korps eerst in het laatst van Augustus is gevormd, en nog niet gereed kon zijn tijdens Sédan. Dit blijkt nog duidelijker uit het 1e deel van Ducrot's groote werk la défense de Paris, Paris 1875. Daarin vindt men op blz. 429 de samenstelling van het 14de korps par décret impérial du 31 Aout, en op blz. 431 een rapport van Renault van 4 Sept. 's morgens (dus den dag der revolutie, waarop ook Palikao aftrad), waaruit blijkt dat het korps toen op verre na niet marschwaardig was. Het had niet, evenals het 13de korps, twee oude regimenten (35ste en 42ste van linie), maar bestond geheel uit nieuw gevormde korpsen, waarvan Ducrot die ze den 19den September bij Chatillon aanvoerde, van sommigen zegt, blz. 63, dat ze van soldaten alleen den naam en de uniform hadden. De nieuw opgerichte zouaven, die op het eerste kanonschot de vlucht namen, en tot in Parijs verwarring stichtten, hadden nimmer een schot gedaan. En nu verwacht Palikao groote uitwerking van 't zenden van dien troep in Baden! De minste tweede luitenant in ons leger zou zich schamen zulke dingen te schrijven. Maar nog fraaier is dat heen en weer transporteeren van troepen. Van 't begin der mobilisatie af, was het 7de korps | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
in en bij Belfort geweest, en was daar nog half Augustus, de ééne divisie uitgezonderd, die te Wörth het lot van Mac-Mahon's korps had gedeeld. Den 16den Augustus kreeg dat korps te Belfort den last, per telegraaf, om naar Chalons te komen; een tweede telegram dienzelfden dag roept het naar Parijs. Den 17den Augustus begint de inlading in spoortreinen; de laatste troepen vertrekken den 20sten Augustus naar Chalons. In plaats van naar Chalons, worden de eerste troepen van het korps van Parijs (Pantin) op Rheims gericht en komen daar den 21sten Augustus zeer vroeg aan, en zijn dien dag en den 22sten en 23sten 's ochtends bezig zich van alles te voorzien, om, volgens Palikao, den 24sten op 80 à 85 kilometers afstand te Clermont en Argonne te zijn. En op 'tzelfde oogenblik wil hij een ander korps, het 14de dat nog slechts in zijne verbeelding bestond, van Parijs naar Belfort zenden, om een inval in Baden te doen! Men vraagt zich onwillekeurig af: zou het ook in 't stelsel van Palikao niet eenvoudiger zijn geweest, dat 7de korps, dat toch in Belfort was, dien fameusen tocht naar Baden te laten uitvoeren, en eenvoudig het 13de en 14de korps bij Mac-Mahon te voegen?
Het publiek in Nederland was voor een tiental jaren nog volkomen onbekend met oorlogszaken, en staatslieden vreesden toen niet dat openlijk te bekennen. Ofschoon er in de laatste tien jaren eenige verbetering ten dien opzichte valt op te merken, zit de krijgskundige kennis er nog niet diep, zelfs bij velen die zich voor staatslieden houden. Elke poging om verbetering in dien toestand te brengen verdient toejuiching; en de Heer de Roo van Alderwerelt heeft, door het leveren van een populaire beschrijving van het begin van den oorlog van 1870, een goed werk verricht. Door den aangenamen stijl zal dit boek bovendien vele lezers vinden, die zouden teruggeschrikt zijn voor een zuiver en streng krijgskundig betoog, en zeer waarschijnlijk zal zulk een werk spoedig eene tweede uitgave beleven. Mocht dit het geval zijn, dan hopen wij dat de geachte schrijver nog eens op nieuw de stukken betrekkelijk Bazaine zal nazien. Wij twijfelen er niet aan, of hij zal dan tot de overtuiging komen: | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
niet alleen dat de terugtocht in Metz de ondergang van het leger moest zijn; die meening is hij reeds op blz. 102 van het tweede deel toegedaan, niet alleen dat Bazaine dat doel der Pruissen (terugwerping der Franschen in Metz) heeft in de hand gewerkt; die meening deelt hij reeds op blz. 149 mede, maar dat hij daaruit dan ook de onvermijdelijke conclusie zal trekken: dat de opperbevelhebber van een leger, die de plannen van den vijand, die tot ondergang van zijn leger moeten leiden, in de hand werkt, en bovendien geen enkele ernstige poging doet om uit Metz te ontsnappen, zijn vaderland verraden heeft.
Rotterdam, December 1876. T.J. Stieltjes. |
|