De Gids. Jaargang 41
(1877)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holland en West-Friesland 1494-1514.Enqueste ende Informatie upt stuck van der reductie ende reformatie van den schiltaelen, voertyts getaxeert ende gestelt geweest over de landen van Hollant ende Vrieslant. Gedaan in den jaere MCCCCXCIIII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezorgt? Is erger inbreuk denkbaar op de individueele vrijheid, dan zulk een nooddwang! Toch is en blijft het een droevig verschijnsel, dat de drukpers met haar millioenen van tongen zoo vaak eene vox clamans in deserto is. Een nieuw voorbeeld daarvan meen ik te vinden in de volgende zinsneden, die ik ontleen aan de voorreden door den Leidschen Hoogleeraar Fruin vóór de hierboven vermelde twee werken geplaatst. ‘Wij wenschen,’ schreef hij in 1866, na uiteengezet te hebben dat gebrek aan meer bouwstoffen hem vooralsnog belette, een volledig commentaar op het door hem destijds uitgegeven handschrift te leveren, - ‘wij wenschen onze uitgaaf beschouwd te hebben als een legger, waarop jaren achtereen door een aantal deskundigen worden aangeteekend alle verspreide berichten, alle nog onuitgegeven bescheiden, die tot verklaring kunnen dienen... Daartoe roepen wij bij deze de hulp van al onze medeleden (van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde) in.’ En als nu, tien jaren later, blijkt dat aan dezen wensch slechts in zeer geringe mate is voldaan, terwijl toch de bouwstoffen in de archieven niet ontbreken, schrijft Fruin dat toe aan den onwil der archivarissen. ‘Aan dien onwil,’ zoo gaat de Hoogleeraar voort, ‘die uit onverschilligheid voorkomt, is vooreerst niet te veranderen, en wij vreezen dan ook, door de treurige ervaring geleerd, dat de wensch, waarmede wij ons eerste werk van dezen aard in het licht zonden... een ijdele wensch blijven zal.’ Laat ons optimistisch zijn en aannemen dat het niet louter onwil geweest is, die de heeren archivarissen van medewerking heeft afgehouden. Misschien, - 't geval is denkbaar, - is velen van hen de wensch van den uitgever der Informatie van 1514 niet eens onder de oogen gekomen. Die wensch werd uitgedrukt in de inleiding van een lijvig werk, door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde uitgegeven, en in de eerste plaats voor de leden dier Maatschappij bestemd. Met de bovenvermelde ervaring toegerust, zie ik geen reden mij te verwonderen, zoo vele gemeente-archivarissen, - ook al behoorden zij tot de leden der Maatschappij, - het hun toegezonden boek (met ongeveinsde bewondering voor den ijver van de Historische Commissie der Maatschappij) op eene eereplaats in hunne boekerij geborgen, - doch de voorrede, en zoo ook het werk zelf, niet gelezen hadden. Zoo zijn er, - in en buiten de Maatschappij der Nederl. Letterkunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het feit, welke uitlegging men er aan geve, blijft intusschen diep te betreuren. Want de beide werken, waarvan wij hier spreken, verdienen in de hoogste mate de aandacht van elken beoefenaar onzer vaderlandsche geschiedenis, niet slechts omdat zij, wat den vorm betreft, zoo uitstekend geschikt zijn om, gelijk de heer Fruin wenscht, als leggers te dienen voor de aanvulling onzer kennis, - maar ook vooral om den aard van hun inhoud. Ik meen te mogen beweren dat wij geen bronnen bezitten, die meer licht verspreiden over den toestand van ons vaderland op het einde der middeleeuwen, dan deze beide Informatiën. Sedert men van de geschiedschrijvers iets meer is gaan verlangen dan een aangenaam en boeiend verhaal van 'tgeen Graven, Hertogen, Stadhouders, Raadpensionarissen, Staten-Generaal en Staten der Provinciën hebben besloten en verricht, heeft het geschiedkundig onderzoek zich over een veel ruimer veld uitgebreid dan vroeger; men is aan 't nasporen gegaan van 'tgeen in de groote kudde der geregeerden omging, van 'tgeen daar gedacht, gewenscht, gehoopt, gevreesd werd. Men heeft getracht te vinden, of soms daar de eerste sporen zich vertoonden van nieuwe gedachte- en rechtsvormen, bestemd om eenmaal den ganschen maatschappelijken toestand te beheerschen, - bestemd ook om, wanneer zij uitgewerkt hadden, te kwijnen, en voor nieuwe vormen plaats te maken. Het waren niet meer de oude officieele documenten, registers van vorstelijke besluiten en wetten, relazen van veldtochten en belegeringen, enz, die hier konden toereiken: brieven, rekeningen, monumenten, kunstwerken, voorwerpen van huiselijk gebruik, munten, liederen uit den mond des volks opgevangen, oude gewoonten des rechts en des huiselijken levens, - alles kon waarde hebben als bron van kennis, niets mocht overgeslagen worden. Doch dergelijke gegevens konden, waar men een denkbeeld zocht te verkrijgen van den toestand van geheel het volk, slechts ter aanvulling dienen van elders verkregen kennis. Een meer uitvoerige, meer samenhangende, meer algemeene getuigenis bleef ontbreken. In deze behoefte nu voorzien de twee Informatiën, die wij bespreken, en wel voor een zeer gewichtig tijdperk van onze geschiedenis. De tweede, die van 1514, zag het eerst het licht; men gaf haar de voorkeur, omdat zij veel uitvoeriger en vollediger is dan die van 1494: doch ook met de uitgave van deze in het vorige jaar is een groote dienst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de geschiedenis bewezen, - vooral ook omdat zij doorloopend opgaven bevat omtrent den toestand bij den dood van Karel den Stoute, en dus met de andere Informatie op sommige punten vergelijkingen mogelijk maakt tusschen tijdstippen, die zeven en dertig jaren uit elkaar liggen. Eindelijk is achter deze uitgave een derde soortgelijke Informatie gedrukt, in 1565 gehouden op den ‘staet ende gesteltenisse der stede van den Brielle ende Lande van Voorne’, die een afzonderlijke heerlijkheid vormden en dus in de Informatiën omtrent Holland en West-Friesland niet werden begrepen. Welke was nu de aanleiding tot het onderzoek, waarvan deze documenten ons de resultaten mededeelen, - en hoe ging men bij dat onderzoek te werk? Ziedaar de vragen die wij wenschen te beantwoorden, om te doen zien welke waarde wij aan deze bronnen moeten toekennen, en welke soort van kennis wij daaraan kunnen ontleenen.
Onder de Graven uit het Bourgondische Huis werden, gelijk wij weten, voor het eerst aanzienlijke jaarlijksche bijdragen van het gemeene land gevorderd, ter bestrijding van staatsuitgaven. Wat vroeger uit de domeinen der grafelijkheid kon worden bekostigd, de uitgaven namelijk van 't grafelijke hof en de oorlogskosten, eischte sedert het verval van het leenstelsel ontzaglijk veel meer dan vroeger. In den loop der vijftiende eeuw kwamen bezoldigde ambtenaren al meer en meer de oude dienstmannen, gehuurde troepen de heirvaart der vasallen vervangen. In zijn geldnood wendde zich de vorst tot de Staten en verkreeg van hen onder den naam van bede, eene toelage, die allengs een gewone, jaarlijksche werd. Die bede, - en de rentelast der reeds bestaande gemeene-landsschulden, werden dan volgens zekeren maatstaf over de verschillende steden en dorpen omgeslagen. De maatstaf bestond oorspronkelijk in het aantal morgens land, dat onder elke gemeente lag; later, toen de vermeerdering van handel en nijverheid ook aan andere waarden dan grondbezit groote beteekenis begon te geven, kon men niet meer volstaan met het tellen der morgens, met de mergentalen; als nieuwe maatstaf werd nu de meest gebruikelijke munteenheid, het schild, nog later het pond, gekozen. Elke gemeente werd nu getaxeerd op een zeker aantal schiltalen of schotponden, en moest in verhouding tot dat aantal bijdragen in de gewone bede, die in de laatste jaren der vijftiende eeuw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de eerste der zestiende 60,000 £ vlaamsch bedroeg. Dezelfde maatstaf werd ook toegepast bij den omslag der gemeenelandsrente en der buitengewone beden en oorlogsbelastingen. De verdeeling dier lasten over de ingezetenen liet de landsregeering over aan de plaatselijke besturen, want de stad of het dorp was destijds de laagste staatsrechtelijke eenheid die zij erkende. Bleek nu, hetzij uit de menigvuldige klachten der belastingschuldige steden en dorpen, of uit de onmogelijkheid om het verschuldigde bedrag te innen, dat de laatstgedane taxatie te ver afweek van de werkelijkheid, dan ging men van regeeringswege over tot een nieuwe verponding: dan benoemde de Graaf eene commissie van enkele hooggeplaatste ambtenaren, wel vertrouwd met den loop der administratie en met den algemeenen economischen toestand, en machtigde hen, uit elke gemeente des lands enkele notabelen (als: den schout, een of meer burgemeesters, den pastoor, enkele welgestelden, enz.) voor zich te roepen en hen onder eede te hooren omtrent al die punten, waaruit de financieele draagkracht eener gemeente kon worden berekend. Nu was, kort vóór den aanvang der regeering van Filips den Schoone, een zeventienjarig tijdperk afgeloopen van onophoudelijke oorlogen en burgertwisten, die een vreeselijke verarming ten gevolge gehad hadden. De Staten verzuimden dan ook niet, bij de inhuldiging van den vorst te vorderen, dat geen nieuwe bede zou worden geheven, eer uit een nieuw onderzoek was gebleken, hoeveel ‘elck van den steden ende quartieren gehouden zouden wesen’ te betalen. Er was echter nog een andere reden, waarom de groote meerderheid der steden op een nieuwe zetting der schiltalen aandrong. Allermerkwaardigst en een wezenlijke aanwinst voor de kennis der toenmalige toestanden is het verhaal, dat Prof. Fruin in de inleiding tot de Informatie van 1514 van deze zaak doet. Ik verwijs daarheen, en stip hier slechts de hoofdpunten aan. Dordrecht, de oudste stad van Holland, trotsch op haar lang verleden, op haar hoogen bloei en groote macht, matigde zich eene soort van suzereiniteit aan over de stad Geertruidenberg en 'tgeen destijds Zuid-Holland werd genoemd, namelijk het Overmaassche, de Alblasser-, Krimpener- en Rieder- of Reijerwaard. Even als andere steden gebruik makende van den telkens wederkeerenden geldnood of andere ongelegenheden der landsheeren, had Dordt met groote consequentie jaar in jaar uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevestiging gezocht van deze heerlijkheidsrechten. en had die dan ook werkelijk verkregen, o.,a. van Karel den Stoute. Ook beweerde de stad, sedert de nieuwe orde van financiën, waarbij in 1462 de verhouding werd bepaald in welke de verschillende steden van Holland in de landsbede zouden dragen, dat de haar met Zuid-Holland opgelegde quote van 1/9 der bede te hoog was. Aanvankelijk betaalde zij dan ook niets, - accordeerde later met Karel den Stoute, - werd weder geheel vrijgesteld door het Groot Privilegie van Vrouw Maria, - en bewilligde voortaan nimmer meer dan 1/12 der gevraagde beden, en dat als geheel vrijwillige bijdrage en ‘zonder prejuditie ven heurluyder privilegiën ende rechten’. Van dat 1/12 sloeg zij dan ⅔ om over de stad Geertruidenberg en de dorpen van Zuid-Holland; zelf betaalde zij dus slechts 1/36 van de geheele bede. De overige vijf groote steden: Haarlem, Delft, Leiden, Gouda en Amsterdam, die met Dordt gerekend werden meer dan de helft der bede te moeten opbrengen, waren natuurlijk met dit voorrecht van Dordt volstrekt niet tevreden. Zij wilden dus door de thans gevraagde en door Filips ingewilligde informatie het bewijs erlangen, dat Dordt met Zuid-Holland veel meer kon dragen den 1/12 der gemeene lasten. Doch dit doel werd in 1494 niet bereikt. Dordt onderwierp zich niet eens aan het onderzoek: het wist zich te wapenen met een mandement van den Grooten Raad, waarbij de Commissarissen ter informatie gelast werden de stad ‘hare oude gewoonten ende contributiën te laten genyeten ende gebruycken’, terwijl de steden naar de wegen van justitie werden verwezen, zoo zij iets van Dordt meenden te vorderen te hebben. Ziedaar de reden, waarom Dordt en Zuid-Holland in de Informatie van 1494 niet voorkomen. De tegenpartij moest nu wel gaan procedeeren, doch zij had hoogstwaarschijnlijk niet veel hoop op een gunstigen uitslag, daar het Holf van Holland niet op gronden van billijkheid, maar alleen op oorkondelijk recht moest vonnissen. Interlocutoir bepaalde het Hof intusschen, dat tot aan de eindbeslissing Dordt 1/12 en de overige steden 8/9 der bede zouden opbrengen; het tekort (het verschil namelijk tusschen 1/9 en 1/12) voorloopig door de landsregeering te dragen, en later te vergoeden door de partij die in 't ongelijk zou gesteld worden. Het proces doorliep twee instantiën, en werd na bijna twintig jaar door den Grooten Raad te Mechelen in April 1513/14 ten gunste van Dordrecht, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beslistGa naar voetnoot1. De overige steden bleven echter op een nieuwe informatie aandringen, en daar de Landvoogdesse, de Hertogin weduwe van Savoije, het in deze zaak met de Noordhollanders eens was, gaf zij den 22sten Juni 1514 den last tot het houden der enquête. Voor Dordt was de toestand weder volmaakt dezelfde als voor twintig jaren; en het trachtte ook ditmaal door een mandement van den Grooten Raad te Mechelen de regeeringscommissarissen te weren. Dezen lieten zich echter daardoor niet ophouden; steunende op hunne instructie, dat zij zouden ‘procedeeren nietjegenstaende oppositie of appellatie’, en op een nader besluit, door de Landvoogdes in haar Secreeten Raad genomen, legden zij aan vier leden van den Magistraat gijzeling op, en gaven tevens bevel dat de Dordtsche schepen aan den tol te Gorinchem zouden worden aangehouden, totdat de stad zou hebben gehoorzaamd. Voor deze maatregelen zwichtten de Dordtsche burgemeesteren eindelijk, en lieten zij toe dat de Commissarissen zich kwamen informeeren naar hetgeen zij ‘heur armoede’ noemdenGa naar voetnoot2. Van deze twee enquêtes nu zijn de procesverbalen, dank zij der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, thans uitgegeven. Dat die documenten betrekking hebben op zulk een vroege periode van onze geschiedenis, is reeds veel waard. Maar hier is meer. In deze twee boeken vinden wij, niet de opvatting of bevinding van den een of ander officieelen of nietofficieelen persoon, hoog- of laaggeplaatst, - maar de onbetwistbaar echte, onbelemmerde uiting van hetgeen het gros der ingezetenen zelf in 1494 en 1514 omtrent hun toestand voor waarheid hielden of althans voor waarheid gehouden wilden hebben. Zulk eene kenbron van historische waarheid ontbrak geheel voor de vaderlandsche geschiedenis van vóór de Republiek. De geschreven documenten bestonden tot dusver uitsluitend uit de officieele akten, registers en keur- en memoriaalboeken die onze staats-, provinciale of gemeente-archieven bewaren, en waaruit men hoogstens droge feiten en jaartallen kan leeren kennen. De oude kroniekschrij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vers, hoe onmisbaar hun getuigenis ook zij, slaan veel over dat belangrijk is, en hechten daarentegen onnoodig gewicht aan onbeteekenende feiten, of vermelden die feiten zonder eenige critiek. Het leven, het doen en laten, de gedachten en wenschen der groote maatschappij, hebben geen andere sporen nagelaten, dan de monumenten, overleveringen, liederen, enz., waarvan ik gewaagde; en daaruit is het beeld der maatschappij slechts stuksgewijs en langs den weg van altoos min of meer onzekere gissingen te ontwerpen. Nu zijn deze Informatiën ook wel officieele documenten; doch aan die hoedanigheid ontleenen zij alleen hunne authenticiteit; den inhoud daarentegen kenmerkt de intiemere waarheid van subjectieve verklaringen. Zij stellen ons in staat om een zuiver denkbeeld te vormen van den toenmaligen maatschappelijken toestand, voor zoover de geschiedenis daarmede van noode heeft. De geschiedenis, herhaal ik: niet de statistiek. Ik onderscheid namelijk tusschen de mate van kennis, welke de geschiedenis voor haar doel noodig heeft en die, welke onze moderne statistiek moet bereiken, wil zij de wereld verder brengen. En in verband hiermede, kan ik niet nalaten mijn volkomene instemming te betuigen met hetgeen Prof. Fruin, de schrijver der beide inleidingen, - dien de langjarige beoefening der historische critiek voorzichtig gemaakt heeft, - van deze Informatiën zegt: (Inl. 1514Ga naar voetnoot1 blz. XXVI): ‘Zij leveren bouwstof voor de statistiek: op zichzelf kunnen zij niet voor de statistiek doorgaan’. Zou het zelfs niet raadzaam zijn, iets verder te gaan, en te zeggen, dat hier voor statistiek weinig bouwstoffen zullen gevonden worden? Ik stem volkomen in met des schrijvers betoog aangaande de mate van geloofwaardigheid dergenen, die hunne opgaven bij de Commissarissen der grafelijkheid kwamen doen. Ik geloof met Fruin, dat de hier verzamelde getuigenissen den toestand eer te donker dan te gunstig voorstellen; à priori reeds, en zonder de bewijzen die de schrijver daarvoor aanvoert, kan men veilig aannemen, dat er geen oogenblik in 't leven is, waarop iemand minder aan de verzoeking blootstaat, van zich rijker voor te doen dan hij is, dan wanneer hem als belastingschuldige gevraagd wordt hoeveel belasting hij kan dragen. In dat opzicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal de ervaring der grafelijke Commissarissen in 1494 en 1514 wel weinig verschild hebben van die der Amsterdamsche Raadscommissie die in 1876 de reclames der aangeslagenen in het aequivalent heeft aangehoord. Ja zoo weinig zijn in dit opzicht de tijden veranderd, dat ook de uitzondering, die den algemeenen regel bevestigt, zich in 1514 even als in 1876 heeft voorgedaan: of lezen wij niet, bij de vermelding der heffing van den 100sten penning in 1505, 6 en 7 te Amsterdam: ‘Alsoe Amsterdam eene coopstede es, daer deen hem gheneert mit des anders gelt onder geloeveGa naar voetnoot1, zoe esser veel geweest die, om haer geloeve te houden en updat zij te het zouden moghen leenen ende borgen, huer goet 300, 400, of 100 gl. hooger aangebracht hebben, dan zij wel hadden, alsoer (alzoo er) veel is die 100 £ groten min hebben dan niet.’ 't Waren zeker deze laatsten, die het meeste belang er hij hadden om zoo tegennatuurlijk te werk te gaan. Maar gebrek aan geloofwaardigheid is het niet, 'twelk mij doet aarzelen om de opgaven in deze Informatiën bijeengebracht, als bouwstoffen voor statistiek te beschouwen; met behoorlijke controle door middel van 'tgeen men van elders weet, zou men van vele verklaringen de mate van geloofwaardigheid kunnen vaststellen. Grooter bezwaar is naar mijne meening de onbepaaldlheid der opgaven. Alleen de rekeningen, welke de steden aan de grafelijke Commissarissen overleggen, de opgaven van het aantal bestaande haardsteden, die van het aantal morgens binnen elke gemeente, en die der schotponden waarop elke stad of dorp getaxeerd is, bevatten bepaalde cijfers, en dat nog wel met belangrijke uitzonderingen. Alle overige medegedeelde cijfers worden als benaderingscijfers voorgesteld, of komen slechts bij enkele dorpen of steden voor. Welke statistiek is samen te stellen uit de wetenschap dat in zekere gemeente ‘omtrent’ 200 mergens land in gebruik zijn bij de geestelijkheid, dat er omtrent 400 communicanten zijn, waarvan ‘wel’ een derde in naburige parochiën ten hoochtij gaan, - dat in andere dorpen ongeveer de helft van 't daarbij behoorende land uitgedolven of nietswaardig land is, - dat er ‘wel’ een derde der haerdsteden ‘niet en gelden’ omdat zij ledig staan of de inwoners ‘van den heiligen geest leven’, dat is, bedeeld worden? Tegen het gebruik van deze opgaven als bouwstoffen voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
statistiek is dit een groot bezwaar; doch er is er nog een, dat mij bijna onoverkomelijk dunkt. De eenheden van munt en van maat verschilden, gelijk men weet, in de tijden waarvan wij spreken, niet slechts van provincie tot provincie, maar van stad tot stad, van heerlijkheid tot heerlijkheid; niets geeft dan ook een beter denkbeeld van de verbrokkeling der staatsmacht, op het einde der middeleeuwen, dan een lijstje der verschillende muntsoorten die in omloop waren. Onder de vorsten van het Bourgondische Huis, die vele welvarende en aan elkaar grenzende landen onder hun scepter vereenigden, was ook in dit opzicht het denkbeeld der staatseenheid der verwerkelijking naderbij gekomen. In onze Informatiën geschieden de opgaven dan ook meestal in de algemeen gebruikelijke rekenmunt, het pond Vlaamsch van 40 groten, waaraan de Rijnsche gulden van 20 stuivers langzamerhand gelijk geworden was, maar men vindt ook af en toe melding gemaakt van een pond groten van 6 Rh. gulden, en daarnevens worden nog veelvuldig genoemd het pond Hollandsch van 30 groten, de Andriesgulden van 21 stuivers, de gouden gulden van 20 stuivers, de croen (kroon), die soms gelijk staat met ⅕ £ vl. of met 4 stuivers, soms ook 24 stuivers waard is, - voorts het Philippusschild, het Wilhelmsschild van 21 st., de nobel, die tusschen 50 stuivers en 7 ½ stuivers waard is, de leeuw van 30 en die van 40 stuivers, de lichte gulden van 10 stuivers, enz. Wist men nu in elk geval welk aantal stuivers elk van die schilden, ponden, guldens, nobelen, enz. vertegenwoordigen, dan zou men de opgaven met elkaar kunnen vergelijken, maar die zekerheid bestaat lang niet altoosGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de landmaat geldt hetzelfde. Overal bijna wordt de morgen of mergen als eenheid gebruikt; maar op de eene plaats bevat hij vijf hont, elders zes. Die van Eethen verklaren b.v. dat de mergen in 't omliggende land van Heusden meestal zes hont groot is, doch geven hun eigen grondgebied op in mergen van vijf hont, en ditzelfde geschiedt in andere dorpen van die streek, als Meeuwen en Heesbeen; weer anderen daarentegen vermelden bij hunne opgaven uitdrukkelijk dat de morgen zes hont groot is, terwijl eindelijk een laatste dorp uit het Hensdensche spreekt van ‘11 hoeven (van 20 mergen), 5 mergen, 10 hont’, - en dus een mergen schijnt te kennen van meer dan 10 hontGa naar voetnoot1. Hoe groot is nu de eenheid in die dorpen, welke geen nadere omschrijving geven van hun morgen? Welke zekerheid geeft ons eene verklaring als die der afgevaardigden van Raamsdonk, die verklaren ‘omtrent 50 weren lants te hebben; ende estimeren elcken weer meer dan een mergenGa naar voetnoot2’? Elders, b.v. te Capellen, weet men zelfs niet bij benadering op te geven, hoeveel land tot de gemeente behoort. Genoeg om te doen zien, dat er niet wel valt te denken aan het samenstellen van eene statistiek uit de bouwstoffen die onze Informatiën leveren. Maar dat is ook voor den beoefenaar der geschiedenis minder noodig. De staatsman moet, als hij de wenschelijkheid wil beoordeelen van nieuwe wetten, een zeer nauwkeurige kennis van maatschappelijke toestanden bezitten: de moderne statistiek eischt dus volkomen terecht de meest mogelijke uitvoerigheid en duidelijkheid van opgaven. Doch op de geschiedenis zijn de wetten van 't perspectief in zekeren zin van toepassing: evenals een kunstenaar de voorwerpen op den achtergrond van zijn schilderij veel minder uitvoerig behandelt dan die op den voorgrond, - zoo ook kan de geschiedvorscher bij de beschrijving van een ver afgelegen historischen toestand met minder uitvoerigheid volstaan, zonder afbreuk te doen aan de juistheid der voorstelling. Onze bronnen nu zijn betrouwbaar en volledig genoeg, om ons in dit opzicht tevreden te stellen. Dat er niettegenstaande de vrij algemeene neiging om den toestand erger te schilderen dan hij is, geen grove overdrijving plaats heeft gehad, dat waarborgt in de eerste plaats de bekendheid der grafelijke Commis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sarissen met hetgeen in de laatste jaren op staatkundig- en administratief gebied was voorgevallen. Immers, wij vinden onder hen in 1494 een tresorier en eenigen van de ‘gecommitteerden opt stuck van de demeijnen ende financiën’, eenige Raden en een ‘Meester van de Rekencamere’; in 1514 waren het Floris van Egmont, Heer van St. Maartensdijk, Stadhouder des Graven in Holland, Zeeland en Friesland, voorts een Tresorier generaal der grafelijke financiën, een Deken van Besançon, een Procureur-generaal, en een Meester in de Rekenkamer van Holland. Dat deze Heeren zich geen rad voor de oogen lieten draaien, blijkt onder anderen uit het veelvuldig nader onderzoek dat zij bevelen of zelf instellen, waardoor dikwijls de eerste opgaven worden verbeterd; en dan komt het ook wel voor, dat de juistere opgave ongunstiger is dan de ongecorrigeerdeGa naar voetnoot1. In de steden werden de rekeningen van inkomsten en uitgaven overgelegd, authentieke stukken dus, - en de weerzin, waarmede die overlegging in sommige steden geschiedt, spruit waarschijnlijk voort uit de vrees dat de financieele toestand den Commissarissen niet zoo ongunstig zal toeschijnen uit de boeken als uit de verklaringen der stedelijke autoriteiten. Een en ander doet mij volkomen instemmen met den schrijver der inleiding, waar hij de resultaten de enquête, over 't algemeen genomen, wel te vertrouwen noemt.
Uit den aard der zaak zijn deze boeken, gelijk Prof. Fruin zelf zegt, bestemd meer om nageslagen dan om achtereen doorgelezen te worden; en dit geldt, vrees ik, van den man van het vak zoowel als van den gewonen lezer. Het kan dus zijn nut hebben, allen die in de geschiedenis belang stellen er op te wijzen, hoe rijk deze geschiedkundige bouwstoffen zijn. Laat mij daarom beproeven de hoofdlijnen weer te geven van het beeld, dat ons hier gegeven wordt van den economischen toestand van onze provincie onder de eerste vorsten van het Oostenrijksche Huis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IHetgeen ons in de Informatie van 1494 het meest treft, is de groote achteruitgang in de algemeene welvaart sedert den dood van Graaf Karel I, beter bekend onder zijn naam van Hertog Karel den Stoute. Uit nagenoeg alle dorpen en steden beginnen de opgaven in die Informatie met een terugblik op den toestand tijdens het overlijden van dien vorst, en daardoor wordt men gedrongen tot de overtuiging dat de welvaart, in deze gewesten althans, onder hem een zeer hoogen trap van bloei bereikt had: eene bevinding, die kwalijk te rijmen schijnt met de onrustige herinnering, welke ons uit de overlevering omtrent dien oorlogzuchtigen en verkwistenden woestaard is bijgebleven. De verklaring der tegenstrijdigheid is daarin te zoeken, dat de meeste oorlogen van Karel den Stoute op een ver afgelegen krijgstooneel voorvielen; vooral zijn meest uitputtende krijgstochten, die der laatste jaren, hadden de onderwerping der Zwitsersche bondgenooten of de verovering van Lotharingen ten doel. Nu hadden wel alle landen, die Karel onder zijne heerschappij vereenigde, zware beden en oorlogsbijdragen opgebracht, om de kosten dier verre tochten te dekken; maar niet zulke lasten waren het, die de opkomst der welvaart in de noordelijke gewesten der bourgondische heerschappij konden verhinderen. Zoolang het land verschoond bleef van plundering en brandschatting door roofzieke benden, - zoolang de visscherij en de scheepvaart konden worden uitgeoefend zonder vrees voor kaperij, - zoolang de brouwerijen en de lakenweverijen, de twee voornaamste takken van nijverheid in de steden, overvloed van grondstof en van werkkrachten vonden, en tevens bij den uitslag hunner producten niet anders werden belemmerd dan door de talrijke tolliniën en privilegiën der zustersteden, - zoolang konden de Hollanders en West-Friezen, met hunne veerkrachtige, rustelooze arbeidzaamheid, de regeering van een zoo duren vorst als Karel zonder verarming, ja zelfs zonder staking der ‘Kapitaalvorming’ verdragen. Hoeveel een toestand van betrekkelijke rechtszekerheid voor de materieele ontwikkeling des lands beteekende, komt nergens helderder aan den dag, dan bij vergelijking van dezen toestand onder Karel met dien, welken zijn vader Filips I na den afloop van zijne oorlogen met Jacoba van Beieren hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet hebben aangetroffen. Men leze, om zich daarvan te overtuigen, het in vele opzichten voortreffelijke werk van Franz Löher: Jacobaea von Baiern und ihre Zeit; men trachte daar de eentonige vermelding te volgen van de geplunderde, gebrandschatte, in brand gestoken, uitgemoorde steden en dorpen, van de gevangen genomen en tegen zwaar losgeld uitgeleverde gevangenen, van de strafoefeningen in 't groot en in 't klein, met den bijl, het zwaard, de galg en het rad; velen zullen zich bij die lectuur evenmin als ik vrij gevoelen van zekere weeheid. Met hoe weinig recht Filips zich dan ook de macht in deze streken moge hebben toegeëigend, - dat hij als regeerder den bijnaam van de Goede niet onverdiend draagt, getuigt de welvaart waartoe Holland en West-Friesland uit zulk een poel van ellende waren verrezen, eene welvaart die zelfs in de tien regeeringsjaren van zijn doldriftigen zoon niet te gronde was gegaan. In alle herinneringen van 't jaar 1494 schittert dan ook het tijdperk, dat aangeduid wordt met de woorden ‘ten overlijden van Hertoge Karel of daeromtrent’, als een gouden eeuw. Ja, zeggen die van Hoorn, in dien tijd ging alles goed; toen hadden Hoorn en de daaronder behoorende dertien dorpen ‘groote neringhe van coopvaerders, wel 40 meersschepenGa naar voetnoot1, en binnenslands wel 114 rijnschepen en coggeschepen ende anderen’; ook hadden zij in dien tijd ‘groote neringhe van draperye, (lakenweverij), alzoe dat zij machtich waren te halen 160, '70 en '80 zacken wolle tot elcken marckte’; toen hadden zij eene vetweiderij, die hen in staat stelde jaarlijks wel 900 of 1000 ossen ter Lucasmarkt te Haarlem te verkoopen, en hielden zij er bovendien 's winters nog 400 of 500 ossen op na; en dreven een uitgebreiden handel ‘in assche en peck, teer, huyden, lynde laecken ende ander.’ In alle steden hetzelfde referein. Enkhuyzen had ook een aanzienlijke vloot: ‘32 groote schepen die heurluyden toebehoorden,’ varende oost- ende westwaarts; waaronder de Oostzee en Engeland zal moeten verstaan worden; want daarenboven. hadden die van Enkhuyzen nog 12 of 13 schepen ‘die tot Hamburch zeylden, 6 of 7 schepen varende in divers lant, ende 5 of 6 schepen varende int water, aldaer zij nu varende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben mer een,’ - een opgave die aan duidelijkheid te wenschen overlaat. Ook hadden zij wel 30 of 35 schepen ‘varende en visschende om tijbuckyn (IJ-bokking)’. De lakenweverij stond in hoogen bloei; dagelijks werden wel 60 lakenen afgeleverd. Te Leiden is de prijs der huizen sedert Karel wel over de helft gedaald, en zoo ook de opbrengst van alle nering. Te Gouda, welke ‘stede staet bij brouwerijen’, plach men onder Hertog Karel zooveel te brouwen, dat ‘van 4 stuyvers up elck brout van hoppe excijsen mijnen Genadichen Heere plach te hebben tsjaers 1700 R. gl. en meer’, zoodat er destijds meer dan 8500 brouwsels in 't jaar werden gebrouwen; toen voeren er 30 boeiers naar Frankrijk, ‘in de Somme ende Seyne’, om koren, en verkochten de brouwers hun bier voornamelijk in Vlaanderen, hetgeen ook wel daarmede in verband zal gestaan hebben, dat de twee machtige naburen van Gouda, Delft en Dordrecht, beiden groote nering van bierbrouwerij hadden en scherp met elkaar concurreerden op de hollandsche markt. Aangaande den eerste dezer naburen, Delft, behelst de Informatie van 1494 mede het bericht, dat er ten tijde van Karel wel 70 weefgetouwen in voortdurend gebruik waren; terwijl 200 brouwers volop te doen hadden en hun bier alom sleten, in Vlaanderen, in Brabant, op verschillende plaatsen van Zeeland, in Gelderland, enz., maar vooral ook binnen Dordrecht, alom in het toenmalige Zuid-Holland, binnen Rotterdam, Schiedam, Leiden en andere plaatsen. Ook het platte land herinnert zich met welgevallen, ziet met verlangen terug naar de vleeschpotten van Hertog Karel, ofschoon de landlieden veel minder goed ‘articuleeren’ wat zij zich uit dien tijd herinneren. Hunne verklaringen bepalen zich meestal hiertoe, dat er in hun dorp ten tijde van ‘Hertoge Karel’ 10, 15, 20 haardsteden meer waren dan in 1494, en dat zij ‘nergensnae zoo rijck niet en zijn’ als toen ter tijd, ofschoon de landbouwers tevens trouw erkennen dat hunne nering, ‘de lanteling’ (landteeling, landbouw) ‘up en neer gaet naer God van Hemelrijck die jaren nat off drooch verleent’Ga naar voetnoot1. Het kortst en krachtigst wordt die periode van bloei beschreven in de woorden waarmede de laatste der in 1494 afgelegde verklaringen eindigt; ‘alsdoe hadden alle die voorscr. neringhen cuers ende loop, zoedat elck hem alsdoe poochde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn broot te winnen, beyde te water ende te lande, in Vranckrijck, in Engeland, oostwaerts ende westwaerts, alomme, zoedat elcke zijne neringhe streckenGa naar voetnoot1 (mocht); alle victaille ende provande was doe in redelijcken coope, ende tzelffde dat die poortere alsdoe wonnen ende veroverden, dat hebben zij desen lastigen tijt upgegeten ende verteert.’
Wel mocht de tijd, die op Karel's dood volgde, een lastige tijd heeten, in een meer letterlijken zin dan waarin wij dat woord nu gebruiken. Onder geheel verouderde leuzen, thans zonder beteekenis, daar de quaestie of Holland een mannelijk dan wel een vrouwelijk leen was, al sinds jaren geen belang meer kon hebben, bestonden de Hoeksche en Kabeljauwsche partijen nog steeds. Door de ijzeren vuist van Filips en van Karel tot rust bedwongen, herleefde de veete zoodra de dood des laatstgenoemden de regeering overliet aan een zwakke vrouwenhand. Wel begonnen de beide partijen met gemeene zaak te maken: noch de eene noch de andere had onder Karel gelegenheid gehad, hare tegenpartij te overheerschen, en beider eerste zorg moest zijn de macht der grafelijkheid binnen engere grenzen terug te dringen dan waartoe die onder de beide Bourgondische vorsten zich uitgezet had. Doch toen dit op de dagvaart der Staten uit de Nederlandsche gewesten te Gent geschied was, door de afpersing van het Groot Privilegie (1477), toen ontbrandde spoedig weer de van vader op zoon overgeërfde haat; op verschillende plaatsen, als Hoorn, Dordrecht, Leiden, leidde hij tot oproer, regeeringsverandering, uitbanning en vervolging van andersdenkenden. De Hoekschen trokken op den duur aan 't kortste einde, voornamelijk doordien zij Maximiliaan van Oostenrijk tegen zich hadden. Deze, de gelukkige overwinnaar in den wedstrijd om de hand der rijke erfgename van Karel, verklaarde zich voor de partij die reeds de meeste stedelijke regeeringen in hare macht had, en in 1481 bleef den Hoekschen geen ander toevluchtsoord over dan het Sticht. Hier regeerde een Bisschop uit het Bourgondische Huis, doch ook hij had den steun van zijn broeder Karel bitter gemist, en met moeite kon hij zich handnaven tegenover de macht van vele vijandige, met de Holandsche Hoekschen verbonden edelen. Door de uitgewekenen uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holland geholpen of op hen steunende, vermeesterde nu een der machtigste heeren van het Sticht, Jan van Montfoort, wiens geslacht afwisselend aan de Hoeksche, dan weer aan de Kabeljauwsche zaak verbonden was geweest, en die nu weer goed Hoeksch was, de Bisschopsstad; Bisschop David riep natuurlijk den echtgenoot zijner nicht ter hulp, en zoo werd de eeuwenoude worsteling tusschen Holland en het Sticht op nieuw hervat. Het lust mij niet, hier verder te verhalen hoe die oorlog drie jaren lang voortwoedde, - hoe Jan van Montfoort na zijne nederlaag niettemin in 't bezit bleef van zijne sterke vesting Montfoort, - hoe Maximiliaan daarop in oorlog geraakte met Vlaanderen, waar het roezige Gent den minderjarigen Graaf Filips, zoon van Maximiliaan en Maria, in zijne macht had en Maximiliaan als voogd weigerde te erkennen; - ook herinner ik hier slechts ter loops aan de gevangenschap van den Oostenrijkschen Aartshertog te Brugge (1481), aan de hernieuwing van den oorlog tegen Vlaanderen, - aan de wederopvlamming der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten in den zoogenaamden Jonker Fransen-oorlog; - Rotterdam door Jonker Frans van Brederode ingenomen, en door Maximiliaan belegerd, - de strooptochten der Hoekschen uit hunne roofnesten Sluis, Montfoort en Woerden, eindelijk de opstand van het Kaas- en Broodvolk en de algemeene pacificatie door Maximiliaan's Landvoogd, Albrecht van Saksen, bewerkt, 't zijn alles feiten, die ons uit onze schooljaren nog voor den geest staan. Het eenige wat uit die oorlogen, als in mijn bestek passende, hier eene plaats kan vinden, is de volgende korte opsomming van de voornaamste verschijnselen op oorlogsgebied, waaraan Holland en West-Friesland gedurende het zeventienjarig tijdvak tusschen den dood van Karel den Stoute en de meerderjarigheid van Filips den Schoone getuigen waren. 1478-79. Strooptochten der Gelderschen in Holland. De Amsterdammers en Enkhuizers en die van Harderwijk en Elburg, doen elkaar veel kwaad. Inneming van Leerdam door de Gelderschen, van Asperen door de Hollanders. Daarop tijdelijk een bestand. 1481. Verrassing van Naarden, alwaar die van Utrecht een jammerlijke verwoesting aanrichten, - waarop Maximiliaan een tocht doet in 't Stichtsche, en Eemnes, Baarn en Soest in vlammen doet opgaan. 1482. Hoorn (dat reeds tweemaal sedert den dood van Karel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op min of meer gewelddadige wijze van regeering veranderd is, en nu onder Kabeljauwsche regenten staat) wordt door de Hoekschen bij verrassing ingenomen, doch weldra stormenderhand door den stadhouder Joost de Lalaing herwonnen, de aanhangers der Hoekschen uitgemoord en de stad geplunderd. In 't zelfde jaar doet Lalaing heirvaart beschrijven, den vierden man uit Holland ontbiedende, en verovert daarmede het slot ter Haar in 't Sticht. 1483. Onophoudelijke strooptochten uit het Sticht in Holland, en omgekeerd, totdat Utrecht in September zich aan Maximiliaan overgeeft. Hierop eenige jaren van betrekkelijke rust in Holland; daarentegen wordt in den oorlog van Maximiliaan met Vlaanderen, voortdurend een of meer der Zeeuwsche eilanden door de Vlamingen uit Sluis afgeloopen; o.a. wordt Vlissingen in 1485 door hen geplunderd. 1488. Bemachtiging van Rotterdam door Jonker Frans van Brederode. 't Platte land tusschen Rotterdam en Schoonhoven door hem afgeloopen, Delfshaven en Schoonreloo verbrand. Van zijn kant doet Jan van Montfoort uit Woerden den Hollanders veel schade, stroopende ten platten lande, of vorderende brandschatting van de naaste dorpen en heerenhuizingen. 1489. Maximiliaan beschrijft een algemeene heirvaart om de Hoekschen uit Rotterdam te verdrijven. Na een beleg van ruim vijf maanden ontruimt Jonker Frans de stad bij verdrag, doch niet dan na menigvuldige uitvallen, waardoor den Haag, Haagambacht, Delfland en 't land van Voorne zwaar geteisterd worden. Daarop wordt vrede gesloten tusschen Maximiliaan eenerzijds en Frankrijk en Vlaanderen anderzijds, 'tgeen niet belet dat de strooperijen uit Montfoort, Woerden en Sluis voortgaan. Uit laatstgemelde plaats wordt o.a. Wijk aan Zee door Filips van Kleef verbrand. 1490. Beleg van Montfoort door den Landvoogd Albert van Saksen. Onderwijl groote strooptochten van Jonker Frans uit Sluis naar Overflakkee, Duiveland, Goeree, den Zwijndrechtschen Waard en Schouwen. Door Jan van Egmond met eene vloot van Dordtsche en Zeeuwsche schepen vervolgd, wordt hij in 't Gat van Brouwershaven verslagen en gevangen genomen, en sterft kort daarop. Zijn getrouwe vriend, Jan van Naaldwijk, ontsnapt echter naar Sluis, van waaruit hij in 1491 zich tracht aan te sluiten bij de opstandelingen in West-Friesland, waartoe hij begint met Wijk aan Zee voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede maal in brand te steken. Die opstandelingen, de uitgemergelde, door muntverzwakking en door ondragelijke oorlogslasten uitgeputte West-Friesche en Kennemer boeren bemachtigen onderwijl de twee voornaamste steden, Hoorn en Alkmaar, waar zij vreemd huis houden. 1492. Tocht van het Kaas- en Broodvolk naar Haarlem, dat geplunderd wordt. Van Leiden teruggeslagen en in Haarlem door Albert van Saksen belegerd, geven de opstandelingen zich eindelijk over. Daarop wordt ook Sluis na een hardnekkige verdediging ingenomen; Filips van Kleef, Jan van Naaldwijk en andere voorname Hoeksche Edelen trekken naar Frankrijk. Einde der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Zij hadden bijna anderhalve eeuw geduurd! Ziedaar een deel van 'tgeen het land had doorleefd in de jaren die aan de Enqueste ende informacie voorafgingen. Want dit zijn nog slechts de strooptochten, brandschattingen, belegeringen, enz. waarvan de meest bekende vaderlandsche geschiedenissen de herinnering bewaard hebben. De schatplichtigen, die in 1494 hunne verklaringen kwamen afleggen, wisten zich nog verschillende andere ervaringen te binnen te roepen, die niet minder pijnlijk waren. Neemt men dit in aanmerking, dan is het volkomen duidelijk, dat de enquête van 1494 op niets anders kon uitloopen, dan op een vervelend, eentonig, hartroerend klaaglied. Laat ons eerst eenige der plattelands schoutambachten hooren: ik kies er een, het eerste het beste uit elke der grootere afdeelingen waarin het graafschap destijds verdeeld was, en begin met West-Friesland. Ziehier dan wat Heer Claes van Hem, oud 50 jaar, Isbrant Willemsz. schout, oud 36 jaar, en eenige andere notabelen van Hem en Veenhuyzen, vormende een Schoutambacht, op den 12den Mei aan de Commissarissen, zitting houdende te Enkhuizen, verklaren: Aangaande de haardsteden zeggen zij ‘bij heuren eede, hemluyden hoochelick gestaeft,’ dat zij bij 't overlijden van Hertog Karel omtrent 240, en alsnu 180 haardsteden hebben ‘off daeromtrent’. Item aangaande hunne nering zeggen zij, dat zij ‘hem generen met koeijen, met vogelen, met visschen, met varen ter zee als huerluyden, ende lanteelinghe, mit arbeyden met hare handen, van aerde uyten graften ende sloten up die wallen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van heuren weyen up te werpen, omtrent vier of vijf voeten breet, ende daer gerst ende coren wast’. Hunne nering is voor de helft verminderd sedert Karel, omdat ‘die tezeevaert hem benomen es, mits den oorloge van den Franchoysen Engelschen ende anders;’ ook is het loon van een ‘huerlinck ter zee’ sedert Hertoge Karel verminderd van 12 of 13 op 7 of 8 Rijnsche guldens. Voorts hebben zij ten gevolge van de natte jaren, de helft verloren van hunne koeien, en dus ook ‘die neringhe van dien’, namelijk de gelegenheid om met die koeien wat te verdienen. Item aangaande ‘den staet van heuren faculteyt int generael’ zeggen zij, dat zij twee jaren vóór Karel's overlijden op 300 ponden schots gezet waren; twee jaren na zijn dood waren zij reeds verminderd op 250 ponden schots en nu zijn zij gezet op 120 ponden. Van de schatplichtigen zijn er omtrent 30 die op 1 schotpond staan, en men rekent dat zoo iemand 100 leeuwenGa naar voetnoot1 rijk is. Zij hebben geld moeten leenen om de kerk te herstellen en dientengevolge is het dorp nu belast met 51 Rijnsche guldens lijfrente 'sjaars. Voorts is het land in hunne parochie belast met het onderhoud van 62 roeden ‘paeldijxcs’, d.i. een dijk die met paalwerk is voorzien, en 200 roeden ‘gemeen dijcx, zonder palinghe’... die niet zooveel aan onderhoud kost. De kosten van onderhoud worden zoo verdeeld, dat van elke acht penningen de inwonende drie en de eigenaar van 't land vijf betaalt. - ‘Zeggen’, eindelijk, ‘dat zij tot deze armoede ghecommen zijn overmidts die zaecke voorsz., ende ooc overmidts die oorlogen van Uytrecht, Rotterdam, Montfoort, Kasenbroot ende anders.’. In Kennemerland vragen wij met eenige belangstelling aan de lieden van Wijk aan Zee en van Wijk aan Duin hoe het met hen staat, sedert het einde van den oorlog, die hun de bezoeken van Filips van Kleef en van Jan van Naaldwijk had berokkend. Treurig is het antwoord; Wijk aan Zee is verminderd van 250 op 160 haardsteden. De eenige nering van 't zeedorp is de visscherij, en die is ontzaglijk verminderd; want in plaats van 42 schepen, waarmede zij ‘bij tijden Hertoge Karel’ plagen te varen, hebben zij thans niet meer dan 14 pinken; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de overigen zijn of door de Franchoysen genomen of ook ‘ghedrenet’ (verdronken, vergaan). De Vlamingen hebben hen tweemaal gebrandschat, - en eenige huizen aangestoken en verbrandGa naar voetnoot1. Om die brandschatting en andere oorlogslasten, ruitergeld, gewone en buitengewone beden op te brengen, hebben zij lijfrenten en erflosrenten moeten verkoopen van 250 r.gl. 's jaars, waarop zij anderhalf jaren rente ten achteren zijn. En nu zijn zij zoo arm geworden ‘dat zij geen schotponden maken en mogen, mer betalen die lasten, die hemluyden upcommen, mit penningen, die zij onder hemluyden gaderen up elck, nadat hij rijk es.’ Ook die van Wijk aan Duin verklaren dat zij veel armer zijn dan in 1477. Vele der toenmalige ingezetenen zijn elders gaan wonen ‘zoedat die last van dien up hemluyden’, namelijk op de achterblijvenden is gevallen. Ook hebben zij veel moeten bijdragen in de oorlogslasten, ‘vooral in den lesten oorloge van Kasenbroot, mits welcken zij gepillieert ende van hemluyden tot 18 toe van den rijcksten gevangen ende gheransoent werden’; zij zijn dan ook maar op 14 schotponden gezet à 300 gl. elk, terwijl zij onder Hertog Karel 22 schotp. hadden; en als men hen nu weder verponden wilde zou men bevinden dat de taxatie op 14 schotponden veel te hoog is. De verklaring van die van Wormer en van Jisp verplaatst ons in den tijd toen een zeer groot gedeelte van 'tgeen wij thans Noord-Holland noemen nog uit groote plassen en meren bestond, die met elkaar en met de open zee verbonden waren. Het voornaamste middel van bestaan in alle dorpen in 't hartje van Noord-Holland was destijds de vischvangst. Hunne buizen voeren zoowel op de Noordzee om ‘cabelliau ende andere visch’ als op het IJ, ter bokkingvangst. Van daar ook de groote verarming van Wormer. Gevraagd hoe het komt, dat hunne haardsteden, nering, schotponden en rijkdommen zoo verminderd zijn, antwoorden de afgevaardigden, dat Jonker Frans van Brederode, liggende binnen Rotterdam, al hunne schepen ‘dede verbarnen (verbranden) die alsdoen lagen binnen Rotterdamme ende meest op de nieuwe haven’. Ook is de zee sedert den dood van Hertog Karel onveilig geweest, zoodat zij ‘daarop haer broot niet en hebben mogen winnen’, en om den duren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijd die geweest is hebben zij hunne have moeten verkoopen om daarvan te leven. In 't Gooi en voorts langs de geheele grens van let Utrechtsche is de verarming nog grooter. Alle dorpen, daar gelegen, klagen dan ook over de veelvuldige strooptochten van de Stichtenaars. Tijdens den oorlog was dat zulk een onvermijdelijk kwaad geworden, dat de meeste dorpen met den vijand ‘verdinghen’ aangingen, contracten van afkoop van plundering en doodslag. Groote rechtszekerheid gaf echter zulk een verding niet; telkens moest het vernieuwd worden, en nog hielp dat niet. Die van Laren en Blaricom klagen b.v. dat zij ‘dickwil ende menichwerven hebben moeten verdynghen ende brantschattinghe geven niettegenstaande alle geloften dat zij vrij zitten zouden up heur verding’. In deze streek, waar de nering voor een groot gedeelte in landbouw bestaat, zijn die strooptochten ook bijzonder nadeelig, wanneer zij in den tijd vallen, als de oogst te veld staat; dan wordt alles vertrapt en vertreden, of ook voor paardenvoeder onrijp afgemaaid. Nog erger er aan toe zijn de ingezetenen van Indijck, een dorp onder Woerden; die klagen dat zij ‘in de Utrechtsche vede geheel ende al te gronde verbrandt zijn geweest, ende in de laatste vede (die van Montfoort, tijdens den Jonker Fransen-oorlog) oock verbrandt; ende brantschattinge hebben moeten geven, ende dat heure boogaerden, boomen ende andere planten, daervan zij genoot plagen te hebben, offgehouden ende te nyete gebrocht zijn geweest’. Geen wonder dat zij zeer arm zijn, zoo arm, dat er in hun dorp maar twee personen zijn die ‘wat goets hebben, ende diezelve zijn zulck, indien zij elk mit drye paarden ende drye koeyen uytstrecken mochten, zij wouden daer uyt gaan; ende alle die ander hebben minder dan niet’. Zij hebben ‘up tvoorz. dorp nyet vercoft’, d.w.z. zij hebben geen renten verkocht of geld geleend, om de zeer afdoende reden, dat zij geen ‘gelooff’ d.i. krediet hebben. Invallen van vijandige benden veroorzaakten dus bijna overal groot nadeel; maar niet veel minder overlast hadden de bewoners van 't platteland van hen die geroepen waren om die vijandige invallen te keeren. Bijna in alle dorpen van Kennemerland, ook waar het Kaas- en Broodvolk geen aanhangers gevonden had, herinnerde men zich nog de groote duurte en last die de inkwartiering der ruiters van Albert van Saksen, den vredestichter, had veroorzaakt. Diezelfde klacht wordt ook aangeheven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door den Haag, alwaar twee of drie duizend ruiters van den lande van Holland tegelijk waren komen liggen, ‘aldaer etende ende drinkende, ende nyemant nyet gevende’. Erger nog was het in 't land van Heusden, dat destijds tot Holland behoorde. Behalve de gewone klacht over brandschatting, brengen die van 't dorp Wijck bij Heusden nog deze te berde: tijdens het beleg van Utrecht hadden zij veel geleden van ‘mijns Gen. Heeren knechten ende wel 400 paerden’, die hun dorp bezetten ‘tot heuren grooten zwaren oosten ende verdrieten, somtijden 14 dagen aan malcanderen, somtijden 4 ofte 5 dagen, ende somtijden 2 off 3 dagen, zonder yet te willen geven of te willen betalen; ende waren niet te vreden met des huysmans coste, mer wouden wijn ende hamelvleys hebben, twelck die huysluyden hemluyden halen mosten, off zij werden geslaghenGa naar voetnoot1’. Genoeg om te doen zien welk een ontzettende plaag een oorlog in dien tijd voor 't platteland moet geweest zijn; en toch was oorlog in de laatste zeventien jaren de normale toestand geweest, en had hij overal in Holland en West-Friesland, in mindere of meerdere mate, zijn nasleep van rampen over 't land gespreid. Overal, herhaal ik, want het eenige dorp, dat over oorlog of de gevolgen daarvan niet klaagt, Naaldwijk, is tegenover de verpletterende meerderheid der klagende dorpen niet dan een allermerkwaardigste uitzondering. ‘Item’, zoo luidt het antwoord der gemachtigden van Naaldwijk, op de derde vraag der informateurs, ‘item aangaande den staet van heuren faculteyt int generael zeggen (zij), dat heur rijckdom nutertijd genouch gelijck is als die was ten overlijden Hertoge Karel; want jeegens diegeene die verarmt is zijn ander die gerijct zijnGa naar voetnoot2’. Kan 't ook zijn, dat het dorp dat zijn naam gaf aan den beroemden Hoekschen vrijbuiter Jan van Naaldwijk, in een deel van de door hem vergaarde schatten schadeloosstelling vond voor de zware oorlogsbelastingen, waarover ook in de minst geteisterde der andere schoutambachten geklaagd wordt? Of was het wellicht aan de tusschenkomst van dien bondgenoot van Jonker Frans te danken, dat de strooptochten tijdens het beleg van Rotterdam Naaldwijk ongedeerd lieten, terwijl al de omliggende dorpen, Monster, 's Gravesande, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lier, Wateringen, over ‘veele en diverse oorloghen en brandschattinge’ klagen? In de steden, waarop wij thans een blik moeten werpen, lieten zich de rampen van den oorlog in mindere mate gevoelen. Omringd van grachten en muren, welvoorzien van torens, vanwaar de aantocht van vijandige benden kon worden bespied, waren zij althans gevrijwaard voor de uitputtende strooptochten, die de plattelandsambachten gedurig teisterden. En dit voordeel was zooveel waard, dat het onder de welgestelden en eigengeërfden op 't platteland al meer en meer gewoonte werd naar de steden te verhuizen en aldaar het poorterrecht te verwerven. Voor de plattelandsgemeenten veroorzaakte dit eene vermeerdering van last: want daar de beden en gemeene landsrenten niet over de individu's, maar over de verschillende dorpen werden omgeslagen, moesten de achterblijvenden een grooter deel in de dorpsquote dragen, naarmate er minder ingezetenen waren; ook telden de landerijen, aan stedelijke poorters toebehoorende, meestal niet mede in de zetting der schotponden, zoodat ook van dien kant de last der plattelandsbewoners verzwaard werd. Die verzwaring kon soms zeer aanmerkelijk zijn: zoo klagen die van Koudekerke, ‘dat zij bij tijden van Hertoghe Karel binnen heuren dorpe woonachtig hadden eenen, genoemt Claes van Leeuwen, diet tweede deel van allen sheeren beden plach te gelden, diewelcke alsnu van danen getogen ende met hemluyden niet geldende en is’Ga naar voetnoot1. Soortgelijke klachten worden op menige plaats herhaald; en wij zagen hierboven reeds een voorbeeld, hoe soms aan den wensch, om naar elders te vertrekken, alleen daarom niet werd toegegeven, omdat de patient niet mocht verhuizen, waarschijnlijk omdat hij glebae adscriptus, hoorige was. Men denke evenwel niet, dat ook de steden niet veel te lijden hadden van den woesten krijg. Zij hadden slechts dit voor, dat zij alle in meerdere of mindere mate versterkt waren; zoo zij zich dus niet lieten verrassen of werden verraden, moest de vijand ze belegeren, en dat kon maanden en jaren duren, in een land waar het zoo uiterst moeilijk was, den toevoer van levensmiddelen en hulptroepen over 't water af te sluiten. Hoe lang had niet het sterke Zevenbergen, had niet Jacoba van Beieren in haar vesting-driehoek van Gouda, Oude- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
water en Schoonhoven de groote overmacht van Filips van Bourgondië getrotseerd, en tot driemaal toe tot aftocht gedwongenGa naar voetnoot1? Maar viel zulk eene stad dan ook den vijand in handen, dan moest zij zwaar boeten. Gaf zij zich bij verdrag over aan den Graaf, dan werden de privilegiën en vrijheden, vroeger door haar verkregen of verworven, doorgaans opgeheven; in alle geval werd een zware oorlogscontributie geëischt, geëvenredigd, minder aan de draagkracht der ingezetenen, dan aan den toorn en het ongeduld des overwinnaars. Was het de vijand van den Graaf die de stad bemachtigde, dan moesten des Graven annhangers, de Kabeljauwschen, de kosten van het gelag betalen, 't zij met verbeurdverklaring hunner goederen, of met boeten, wier bedrag niet veel van verbeurdverklaring van alle goederen verschilde. Dit in geval van overgave bij verdrag, en wanneer de voorwaarden van zulk een verdrag in acht genomen werden, - op welk punt de openbare zedelijkheid van den dag niet machtig genoeg was om de machthebbers steeds tot plichtvervulling te dwingen. Werd eene vesting stormenderhand of bij verrassing vermeesterd, dan was plundering niet meer dan oorlogsrecht. Daarvan kon Hoorn meêspreken, dat, gelijk wij gezien hebben, in 1482 door den Stadhouder Joost van Lalaing stormenderhand was ingenomen, ‘ende int reduceren,’ zoo verklaarden zij in 1494 aan de grafelijke Commissarissen, ‘waeren zij geabandoneert te vuyre en te zwaerde, alsoe dat ter cause van dien heuren poorteren van de stede met grooten hoopen dootgeslagen, ghevangen, gheransoent, ghepilleert waren van allen heuren huysraet, cleynodien ende geldenGa naar voetnoot2, en mosten dat ghetimmert van derzelver stede bij maniere van brantschattinge weder coopen, al tot heuren zwaren cost ende onverwinlijke schade.’ Sedert dien tijd was de stad goed graafsgezind gebleven, en was zij der tegenpartij ook niet meer in handen gevallen, behalve een oogenblik, ten tijde van ‘'t Casembroot,’ welke ongenoode gasten zij echter met geld en goede woorden weer naar Alkmaar had weten te doen trekken. Toch schijnt een latere stadhouder van Maximiliaan, Jan van Egmond, nog getwijfeld te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben aan haar volkomen onderworpenheid; althans waren ten tijde van den Jonker Fransen-oorlog ‘in dezelve stede, omme de bewaernisse van binnen.... ontrent 3' of 400 knechten gelogiert gheweest, die costelycken geteert ende quadelycken betaelt hebben haere poorteren, wijven ende kinderen groote violencie ende cracht aangedaen hebben, ende in de coude winter die huysen afgebroocken ende groffelijck verbrant hebben, alzoe dat bij dien die huysen vervallen ende vermindertsijn’Ga naar voetnoot1. Naarden was, zooals wij gezien hebben, door de Utrechtschen in 1481 verrast en geplunderd; - Leiden, in den eersten Gelderschen oorlog door Heer Reijer van Broekhuizen ingenomen, was later weer door Joost van Lalaing voor den Graaf herwonnen; - te Rotterdam had Jonker Frans van Brederode zich genesteld en een langdurig beleg doorstaan. Gouda had zijne buitenwijken en omstreken door de Montfoortenaars erg zien mishandelen. Alkmaar had, tot straf voor zijn aandeel in den opstand van het Kaas- en Broodvolk, zijne muren en torens moeten slechten, 't geen zeker een der gevoeligste slagen was die eene stad konden treffen. De overige steden hadden, voorzoover uit hare verklaringen blijkt, niet te lijden gehad van eigenlijk gezegde oorlogsrampen, gelijk die welke 't platteland zoo dikwijls teisterden. Niettemin was ook hier bijna overal verarming het gevolg geweest van den krijg. Reeds kort na den dood van Karel den Stoute, in 1479, was de geheele haringvloot, bestaande uit schepen van Enkhuizen, Hoorn, Vlaardingen, Rotterdam, enz. bij Cherbourg door Fransche oorlogschepen bemachtigd, - en waren de visschers, naakt en berooid, over land naar huis gezonden. En in 't klein ging dat zoo voort, jaar in jaar uit; waren 't niet de Franschen, dan zorgden die van Sluis, of die van 't Sticht, of die van Harderwijk, dat er geen rust op zee was. Vooral ook de scheepvaart en de koophandel hadden ontzaglijk geleden. Van de 40 meersschepen, waarmede Hoorn onder Karel den Stoute gevaren had, bezat het nu nog slechts zeven, - en 26 kogge- en rijnschepen van de 114; - Enkhuizen was verminderd van 32 op 25 groote schepen, Medemblik, dat vroeger ‘machtigh (geweest was) heure coopmanschepe te doen met 8 ofte 9 groote schepen, die oostwaerts ende westwaerts plagen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
varen’: - bezat geen enkel groot schip meer; te Monnikendam, te Edam was het evenzoo toegegaan, zoodat vijf van de zes zoogenaamde Watersteden volgens hare verklaringen in 1494 reeds met rassche schreden op weg waren om het standpunt van ‘Villes mortes’ te bereiken. Ook de verarming ten platten lande had natuurlijk zeer ongunstig gewerkt op den handel; in Kennemerland en West-Friesland vooral ten gevolge der belemmering in de productie van zuivel, boter en kaas, die vroeger, in weerwil van de groote uitgestrektheid verdolven land en van de menigvuldige meren, een aanzienlijken uitvoer mogelijk maakte. In 't zuiden, waar de bierbrouwerij en de lakenweverij eertijds zulk een hoogen trap van bloei hadden bereikt, had ook de verarming van 't platteland een groote vermindering ten gevolge gehad van 't aantal consumenten. Hier bovendien bestond ook in vredestijd een voortdurende fiscale oorlog tusschen de groote steden. Dordrecht matigde zich, gelijk wij weten, eene soort van heerlijkheid aan over de geheele streek, die destijds Zuid-Holland werd genoemd. Het dwong al de daar gelegen dorpen hun bier en hun koren nergens anders te koopen dan in de Dordtsche brouwerijen en op de Dordtsche markt. Van dat bier werd dan accijns geheven, terwijl hooge rechten den invoer van elders gebrouwen bier belemmerde. De overige steden verzetten zich gedurig tegen deze voor hunne industrie nadeelige bepalingen, welke zij beweerden dat met de privilegiën in strijd waren, die zij met gelijk recht van ‘mijnen Genadichen Heere’ hadden verworven. Doch onderling stonden die steden niet minder vijandig tegenover elkaar. Delft beklaagde zich, dat er vele steden in Holland waren, die het Delftsche bier met veel meer accijns en andere lasten bezwaarden dan ander bier, ‘directelijck contrarie hun privilegie’. De oorlog in Vlaanderen gevoerd had Gouda niet alleen van een zeer voordeelige markt beroofd, maar had ook de gelden, die de brouwers aldaar uitstaande hadden, doen verloren gaan. Vandaar dat te Delft het aantal brouwerijen van 200 op 100 verminderd was, en te Gouda meer dan een derde der brouwerijen ledig stond. Met de ‘draperije’, de lakenweverij stond het even slecht geschapen. Alle steden zonder onderscheid klagen over het verloopen van dezen tak van nijverheid, en schrijven de vermindering van den koophandel toe aan de verliezen die hun ‘coopschat’ door dien achteruitgang heeft ondergaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ondertusschen ging, te midden der algemeene verarming, de Graaf voort met allerlei gewone en buitengewone beden te vorderen. Op geen punt zijn de opgaven der steden vollediger, en naar 't mij toeschijnt, meer te vertrouwen, dan in de mededeeling van 'tgeen zij alzoo hadden moeten bijdragen. Men kon zich hier beroepen op officieele ordonnantiën en stedelijke rekeningen, die, vooral in de zes groote steden, nauwkeurig bijgehouden werden. Om aan die zware lasten te voldoen, hadden alle steden, met of zonder octrooi van den Graaf, bij verschillende gelegenheden leeningen gesloten door verkoop van los- of van lijfrenten, - maar bijna alle verklaren ook, dat zij in 't betalen der renten en aflossingen een of meer jaren ten achteren zijn. De Informatie van 1494 levert dus genoeg gegevens op, om den toon van moedeloosheid te wettigen, die ons uit menige verklaring van afgevaardigden der steden tegemoet klinkt. Toch moeten wij voorzichtig zijn, wanneer wij uit die gegevens eene voorstelling willen putten van den toestand, zooals die werkelijk was. Er was veel armoede, ontegenzeggelijk; menige haardstede, die vroeger in de hoofdelijke omslagen, in de zetting der schotponden, had medegeteld, moest nu als non-valeur, of als last-post worden aangemerkt, omdat de bewoner ‘van den heyligen geest leefde’ of ‘om der aelmisse ging’. Maar daarom was de welvaart nog niet voor goed geknakt. Het beste bewijs hiervan is wel, dat de steden hun deel in de landsbelasting geregeld opbrachten: 't ging wel met moeite, maar het ging toch. - En wij moeten vooral niet vergeten, dat er tegenover dien schuldenlast, waarmede zoo vele steden zich bezwaarden, voordeelen stonden, die in deze Informatie uit den aard der zaak niet vermeld werden. Te midden van al die ruwe oorlogen, die gruwelijke verkrachtingen van hetgeen de meest elementaire rechts- en humaniteitsbegrippen ons toeschijnen te vorderen, - ging het leenstelsel, dat aan de vroegere middeleeuwen zooveel kracht, zoeveel luister had geschonken, voor een anderen staatkundigen en maatschappelijken vorm plaats maken. Onder de groote menigte, in het leenstelsel van geslachte tot geslachte tot hoorigheid, tot onvrijheid gedoemd, deed zich op tallooze plaatsen de behoefte gevoelen naar verbreking van den knellenden band. Alleen de Kerk was tot dusver aan die behoefte tegemoet gekomen; hare waardigheden verhieven den lijfeigene soms tot de hoogste macht, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ver boven vorsten en baronnen. Doch op den duur was die uitweg niet toereikend. In de plaats der enkelen, die vroeger naar vrijheid, naar ‘Selbstbestimmung’ hadden gehaakt, begon thans een geheele stand zich tot eigen staatkundige macht te verheffen. In dat streven hadden de steden, bewust of onbewust, een groote rol te spelen. Zij hadden gedeeltelijk haar ontstaan, en zeker de meeste ook haar grooten aanwas te danken aan 't samenstroomen van allen, die onder de oude vormen de gelegenheid misten om hunne vermogens ten eigen bate te gebruiken. Geheel in overeenstemming met dien oorsprong, streefde elke stad naar waarborgen, om zich in de richting te kunnen ontwikkelen, welke het best met de belangen harer ingezetenen strookte. Onder onze Graven was de eenige weg, om tot zulk eene rechtszekerheid te geraken, het verkrijgen van privilegiën. Wel was men ook daardoor niet onvoorwaardelijk geholpen: het gebeurde dikwijls, dat het privilegie door den Graaf aan de eene stad gegeven, de verkregen rechten van een andere schond; maar dat gebrek kwam meestal eerst bij de toepassing van het verkregen privilegie aan den dag. Ook hing het veelal van de feitelijke macht van den vorst af, of hij de privilegiën door hem zelf of door zijn voorganger verleend, nog wilde erkennen. Filips de Schoone althans erkende bij zijne inhuldiging slechts de voorrechten, door zijn grootvader verleend, niet ook die welke na den dood van Karel den Stoute aan Maria van Bourgondië afgedwongen of door Maximiliaan toegestaan waren. Niettemin kon men in gewone tijden vrij gerust zijn op 't behoud der verkregen rechten, althans zoolang de vorst bleef leven, en 't was dus wel degelijk zaak zich die privilegiën te verwerven. Nu was de voortdurende geldnood, waarin de vorsten, vooral die van het Bourgondische en het Oostenrijksche Huis, zich bevonden, voor de steden een uitnemend middel om nieuwe, of de bevestiging van oude privilegiën te bedingen. De bewilliging in de gewone bede kon moeilijk geweigerd worden; doch zoodra buitengewone toelagen gevorderd werden, kon de stad hare toestemming op prijs houden. Zoo geschiedde het, dat o.a. Karel de Stoute menig privilegie aan zijn goede steden van Holland en West-Friesland had geschonken, tegen inwilliging der voor dien tijd ongehoorde sommen, welke hij voor zijne oorlogen noodig had. In andere gevallen waren 't de steden die met een aanbod voor den dag kwamen, om voorrechten van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Hertog te erlangen. Zoo lezen wij, dat, toen Maximiliaan en Maria in 1478 een driejarige bede van 60,000 Filipsschilden aanvroegen, de vier steden Dordrecht, Gouda, Schoonhoven en Hoorn, om zich van de gunst der vorsten te verzekeren, de som tot 80,000 schilden verhoogden, en terstond hun aandeel voor drie jaren vooruit betaalden, met aanbod tevens om den Hertog bij te staan, zoo de andere steden de bede weigerden in te willigenGa naar voetnoot1. De Amsterdamsche Magistraat was destijds zeer verontwaardigd, dat men van hem iets anders dan zulk eene weigering kon verwachten; doch ook hij versmaadde niet de geschikte middelen om de vorsten tot het toestaan van voorrechten te bewegen. Toen Filips de Schoone te Amsterdam zou komen om gehuldigd te worden, zien wij het Gerecht, ‘hierop vergaderd zijnde, en in aanmerking nemende, dat sijn genade Prince en Souverein Here van der Stede was, en waarschijnlijk de voorige Privilegiën’ (namelijk die van zijne moeder) ‘kwam bevestigen, en veellicht ook eenige nieuwe verleenen’, besluiten, hem met extra veel eer en staatsie te ontvangen; hetgeen echter helaas! dezen keer althans niet mocht batenGa naar voetnoot2. Later weer verkreeg Amsterdam van Maximiliaan, als voogd over zijn kleinzoon Karel, het schoutambt, dat jaarlijks 300 pond aan den Graaf opbracht, in pand voor een voorschot van 4800 pond. De stad maakte terstond van haar nieuw recht gebruik, door den toenmaligen titularis door een anderen schout te vervangenGa naar voetnoot3. Wij zien dus, dat, zoo de steden onder een betrekkelijk zwaren schuldenlast gebukt gingen, zij voor de uitgeschoten penningen ook waarde genoten hadden, - eene waarde wel is waar, die zich niet in geld liet schatten, maar die voor de verdere ontwikkeling der stedelijke welvaart van groote beteekenis kon zijn. Het meest had wel Amsterdam op die wijze zijne belangen weten te behartigen. Laat mij, even als bij de plattelandsambachten het niet-verarmde unicum Naaldwijk, hier tot besluit van deze beschouwing over de Informatie van 1494, het vooruitstrevende unicum Amsterdam vermelden. In de verklaring der afgevaardigden voor de grafelijke Com- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
missarissen is er slechts ééne opgave, waaruit wij kunnen opmaken dat Amsterdam sedert den dood van Hertog Karel niet achteruitgegaan was. Het aantal haardsteden bedraagt thans 1919, ‘ende waren’, zeggen de afgevaardigden, ‘ten overlijden van Hertoge Karel licht 50 huysen min.’ Al is de aanwinst niet groot, staat Amsterdam in dit opzicht toch alleen tegenover alle andere steden van Holland en West-Friesland, waar overal het aantal huizen of haardsteden sedert 1477 verminderd, of althans onveranderd gebleven isGa naar voetnoot1. Overigens zijn alle andere mededeelingen geheel in denzelfden klaagtoon als die der andere steden. De koophandel is wel voor de helft verminderd sedert Hertog Karel; de honderdste penning die 't laatst geheven werd, bracht maar 5000 Andriesguldens op, en als men dien nu weder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wilde heffen, zou de uitkomst zeker nog minder zijn. De Amsterdamsche kooplieden hebben dan ook in '91 bijna hun gansche vloot verloren. Zij hebben ook groote schade gehad bij de laatste muntverlaging ‘bij denwelcken zij geheel ghedestrueert zijn’. Voorts heeft de staat sedert Hertog Karel's dood 2600 £ groten aan jaarlijksche renten verkocht. Het jaarlijksch budget bedraagt 5600 £ aan uitgaaf en 2800 £ aan ontvangst; en nog mag dat nauwlijks ontvangst heeten: want het komt uit de beurs der poorters en ingezetenen; - (ter loops, een aardig voorbeeld van de toenmalige opvatting van het denkbeeld stad als de gezamenlijke inwoners, en niet als zelfstandig persoon). De stad heeft dan ook meer dan 100,000 gl. aan achterstallige renten en andere schulden te betalen. En die zware schuldenlast is niet door inwendige burgertwisten veroorzaakt; want de burgemeesters hebben geen enkelen balling uit hunne poorten gedreven; - noch ook ‘om eygen baet, want niemandt van den regeerders van der stede eenige diensten van hier off van tlandt gehadt noch begeert en hebben, dan alleenlick omme die preservatie van ons Gen. Heren landen ende heure ondersaten, midts wederstaen te hebben den Franchoysen tzeewaert, te helpen te reduceeren die stede van Leyden, enz., enz.’Ga naar voetnoot1. Dit laatste doet ons aarzelen, de volkomen betrouwbaarheid der overige verklaringen blindelings aan te nemen. Ik betwijfel wel niet, dat ‘de regeerders der stede’ zich geen ongeoorloofde voordeelen hadden bedongen voor 't geld dat zij den Graaf ten gerieve hadden geleend; maar aan de stad Amsterdam zijn wel degelijk voorrechten en privilegiën toegestaan, en een ander zeer geloofwaardig schrijver, de Historiograaf van Amsterdam, heeft er nauwkeurig aanteekening van gehouden, met vermelding tevens der diensten welke Amsterdam daarvoor aan den Graaf beweesGa naar voetnoot2. Dezelfde Historiograaf deelt ook verscheiden bijzonderheden mede, waaruit kan blijken, dat Amsterdam in deze periode, ook in weerwil van den oorlog, vooruitgegaan is. En daarin komen zijne berichten geheel overeen met hetgeen andere steden en dorpen in deze Informatie verklaren. Alkmaar klaagt b.v. over 't verloopen van zijne nering, omdat de landdorpen ‘nu ter tijt meestal tgundt dat zij behoeven halen in der stede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Amsterdam ende elders, daer neringe ende coopmanschepe es’. Hoorn heeft ‘die Ryckdomme’ uit haar midden ‘bij groote hoopen uyter stede’ zien vertrekken naar Amsterdam ende elders, ‘daar neringe ende welvaren es’. Het schijnt mij dus toe dat Amsterdam in de schets die het van zijn toestand geeft, alleen de schaduwzijden aanwijst, en de lichtplekken zorgvuldig bedekt houdt. Zoo zorgvuldig toch ook weer niet, of een goed hoorder zou uit zekere verklaring der Amsterdammers iets geheel anders verstaan hebben, dan in de bedoeling der afgevaardigden lag. Na het verval van den koophandel beschreven te hebben, gaan zij aldus voort: ‘Omme weder neringe te maecken, alzoe nu, God hebbe loff, metter croon van Vranckrijcke ende ooc anders vrede is, ende up hope dattet vrede blijven zal, zoe hebben den ingesetenen van Amsterdam vercoft al, off tmeeste deel, van haren goet, dat hun bij heur ouders nagebleven es, zoedat men niet bevinden en can dat allen den poorteren ende inwoonenden van Amsterdam in al te samen hebben, cleyn ende groot, oock waert gelegen is, 4000 gl. aan lantrenten jaerlicx.’ De bedoeling is hier natuurlijk, te doen zien, hoe weinig belasting de ingezetenen kunnen opbrengen: maar was de medegedeelde oorzaak van dit feit niet tevens het beste teeken van leven en van levenskracht dat kon gewenscht worden? En mogen wij er Amsterdam niet mede geluk wenschen, dat er een tijd geweest is, waarop zijne ingezetenen zoo goed ingezien hebben waarin de toekomst der stad bestond, - en dat inziende, geen offer geschuwd hebben om die toekomst te verhaasten; dat zij in een moeilijk oogenblik niet op twee gedachten gehinkt, maar een bepaald iets gewild, en dat met alle macht gewild hebben? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.De twintig jaren, die tusschen de enquête van 1494 en de daarop volgende van 1514 verliepen, waren voor Holland en West-Friesland rustiger, minder woelig dan het vorige tijdvak. Binnenslands had althans de burgeroorlog uitgewoed, en daarmede had de machtigste oorzaak van verarming opgehouden te werken. Toch bleef het land ook in deze jaren van vijandige invallen niet vrij. 't Waren thans de Gelderschen onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karel van Egmont, die de plaats vervingen van de Stichtenaars onder Jan van Montfoort; ziedaar eigenlijk het eenige verschil. Die Geldersche oorlog, reeds in 1491 aangevangen, vervulde het gansche tijdvak dat ons thans bezig houdt. Dat Filips de Schoone, thans onbetwist heerscher over de meeste en rijkste gewesten der Nederlanden, zoon en bondgenoot van den Duitschen Keizer, gehuwd met Johanna van Arragon, straks Koning van Kastilië, dat zulk een machtig heer het nimmer verder heeft kunnen brengen dan het bezetten van enkele steden in het Geldersche, - terwijl zijn tegenstander door gedurige strooptochten in 't Sticht en het Over-Sticht, in Holland en in Brabant, den schrik van zijn naam alom kon verspreiden, - bewijst zeker niet veel voor de bekwaamheid van den Hollandschen Vorst. Wagenaar roept hem bij wijze van afscheidsgroet in 't graf de woorden toe: ‘De Nederlanders hebben geene gelegenheid gehad, om eenige vorstelijke hoedanigheid in hem op te merken. Hij was ruim zoo onbekwaam tot het welbeleiden en uitvoeren van gewichtige zaken, als zijn vader, van wien hij dit gebrek scheen geërfd te hebben’Ga naar voetnoot1. De geschiedschrijver is in deze woorden in alle geval minder onbillijk tegenover den zoon dan tegenover den vader, dien ridderlijken vorst van rijke ervaring in 't ongeluk, wiens lot het was, tweemaal als voogd op te treden over een minderjarigen Graaf van Holland. Ook Maximiliaan bracht den Gelderschen oorlog niet ten einde. Maar daarvoor bestonden voor hem geldiger verontschuldigingen: hij had al buiten zijne voogdijschap genoeg omhanden in zijn onophoudelijke verwikkelingen met Frankrijk, en Milaan, en Venetië, en den Turk, en den Paus, - vooral ook niet te vergeten ‘das Heilige Römische Reich Deutscher Nation’, waaraan hij eene soort van constitutie, en ten gevolge van dien, iets meer dan een schijnbestaan trachtte te bezorgenGa naar voetnoot2. Naar Holland kon hij maar zelden overkomen; daar liet hij de regeering over aan zijne dochter Margareta van Savoije. Hoe moedig en vastberaden ook, kon deze vorstin tusschen haar huis en dat van Karel van Egmont den vrede evenmin herstellen. De Geldersche quaestie, om een nieuwerwetschen term te gebruiken, was voor deze gewesten de pijnlijke wond, die door de vijanden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 't Oostenrijksche Huis, vooral door Lodewijk XII van Frankrijk, voortdurend opengehouden werd. En zoo geschiedde het, dat in al deze jaren de oorlog, telkens door wapenschorsingen, bestanden of eeuwigdurende vreden afgebroken, telkens ook weer hervat werd. Evenwel, juist omdat de burgertwisten binnen Holland reeds sedert 1492 hadden opgehonden, vond de vijand hier niet meer gelijk vroeger, bondgenooten die hem voorgingen in 't stroopen en plunderen, of hem daartoe aanspoorden. Enkele streken slechts stonden aan zijne slagen bloot. De Zuiderzee en de daaraan gelegen havens werden gedurig verontrust door Geldersche schepen uit Harderwijk; in 1504 kwam het tot een zeeslag, die ten gunste der Watersteden uitliep, zonder dat daarom de veiligheid ter zee veel toenam. 't Land van Heusden werd menigmaal afgeloopen door de bezetting van 't slot te Pouderoijen, totdat dit in 1508 werd vermeesterd. In 1507 vergunde Karel van Gelder zijnen troepen, bij wijze van vergoeding voor achterstallige soldij, een inval in Holland en in Brabant te doen, waar veel buit te behalen was. Bij deze gelegenheid werden o.a. Bodegraven verbrand en Muiden en Weesp door de Gelderschen ingenomen. De aanslagen van Karel zelf op Amsterdam werden door de poorters dier stad afgeslagen. Muiden en Weesp werden in 1509, ingevolge den te Kamerijk gesloten vrede, door den Gelderschen Hertog ontruimd; doch de oorlog begon weer zeer kort daarna, daar de vijanden elkaar over en weer van niet-nakoming der vredesvoorwaarden beschuldigden. In 1512 viel Woudrichem den Gelderschen in handen en werd door hen in die streek geplunderd. Op den 24sten December van hetzelfde jaar kwamen zij tot voor Amsterdam en verbrandden de voorstad voor de St. Anthoniespoort, en twee en twintig Hollandsche en vreemde schepen in de Nieuwe Waal. In 't volgende jaar deden zij op nienw een strooptocht in de streken van Haastrecht. Onderwijl voerden de koopsteden nog een afzonderlijken oorlog met een machtigen buitenlandschen vijand, de Duitsche Hanze, haar groote mededingster op de Oostzee. De Hollandsche steden, en vooral Amsterdam, hadden van de Deensche koningen, en na laatstelijk van Christiaan II, belangrijke voorrechten verkregen; o.a. een tarief voor de vaart door den Sont, dat den Lubeckers en hun bondgenooten veel te voordeelig toescheen. Van daar bedreigingen tegen de Hollanders, die weldra in open- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bare vijandelijkheid overgingen. Ten geleide der groote vloot, welke jaarlijks naar de Oostzee voer, werden in 1511 vier groote oorlogschepen door Amsterdam en de vijf overige Watersteden uitgerust, - doch door die van Lubeck en van Wismar totaal verslagen, en nagenoeg de geheele vloot veroverd. Zoo ziet men, dat de rust, waarvan ik sprak, niet ongestoord heerschte, en dat er, althans voor sommige streken van Holland, in 1514 nagenoeg evenveel reden bestond, om op een nieuwe verdeeling van lasten aan te dringen, wegens ‘depauperacie’, als in 1494. Het vermoeden is intusschen gewettigd, dat de informatie nog wel eenige jaren zou zijn uitgesteld, zoo de wensch, om Dordrecht in zijne voorrechten te bekorten, niet even sterk geweest ware bij de landsregeering als bij de meerderheid der Hollandsche steden. De open brief, waarbij de enquête werd bevolen, noemt evenwel geen andere beweegredenen op, dan 1o. de verarming ten gevolge van den oorlog met Gelderland; 2o. de ‘groote ende zware stormen ende onweder, die binnen zeeckere jaeren haerwaerts tot diverschen stonden geweest ende geregneert gehadt en groote overstroomingen veroorzaakt hadden’; 3o. de onbillijke zetting der schiltalen, na de laatste informatie, waaromtrent erkend wordt, dat vele onderzaten veel hooger getaxeerd waren dan zij behoorden, hetgeen de regeering genoodzaakt had hun ‘gratie en quytschelding’ te verleenen, tot merkelijk nadeel van 's lands kas. Eene bekentenis, die in zekere mate de declaranten van 1494, of althans velen van hen, van de verdenking zuivert, dat zij hun toestand destijds erger voorgesteld hadden dan hij was, en hun gelijk geeft tegenover de zetters der schiltalen, die waarschijnlijk de gemelde verdenking a priori koesterden. Zeker om tegen dit kwaad te waken, doch ook wel als natuurlijk gevolg van de grootere ervaring, die de regeering bij toenemende centralisatie op administratief gebied begon te verkrijgen, werden de punten, waarover het onderzoek der informatoren zou loopen, uitgebreid en veel nauwkeuriger omschreven dan in 1494. Terwijl, gelijk wij gezien hebben, de vraagpunten bij de eerste enquête zich bepaalden tot het aantal haardsteden, de soort en den staat der neringen, en den staat der ‘faculteyt int generael’, stelden de Commissarissen van 1514 twee verschillende reeksen van zes vraagpunten op, de eene voor de groote en kleine steden, de andere voor de dorpen en 't plat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teland. In de steden zou gevraagd worden: 1o. naar de rekeningen, ten einde het jaarlijksch inkomen der stad te weten te komen; 2o. naar het bedrag der renten van allerlei aard, naar de gewone en buitengewone uitgaven, waarin de stad moest voorzien, en naar 't geen zij daarop ten achteren was; 3o. naar de accijnsen die geheven werden; 4o. naar het aantal haardsteden en de vermeerdering of vermindering daarvan in prijs of in aantal; 5o. naar het aantal communicanten en de vermeerdering of vermindering daarvan; 6o. naar de gewone nering, den staat der ‘faculteyt en rijckdom int generael’, en den rijkdom der renteniers en andere personen, ‘alsoe nae als men sall mogen’. Het programma der enquête voor de dorpen behelsde, schoon in een andere volgorde, dezelfde vragen omtrent de haardsteden, de communicanten en de inkomsten en uitgaven van elk dorp; voorts als 4de vraag: hoe de ingezetenen gewoon waren de beden en andere omslagen onder elkaar te vinden, ‘te weten, als zij hondert Rijnsche guldens current te gelden hebben, wat alsdan elcks kerf ofte schotpont geeft’, en hoeveel schotponden zij hadden; 5o. waarmede zij zich geneerden, hoeveel land in elke gemeente lag, hoeveel van dat land in gebruik was bij kloosters, bij andere geestelijke personen of bij poorters van steden, - voorts of die kloosters en poorters al dan niet met de ingezetenen in de bede contribueerden, en of de kloostergoederen wel ‘geadmortiseert’ waren, in welk geval de informatoren afschrift moesten nemen van den titel waarop men zich beriep. Eindelijk moest 6o. onderzocht worden, welke verplichting van onderhoud van dijken en sluizen op elk dorp rustte, en hoeveel die kosten jaarlijks op elken morgen lands bedroegen. De keuze dezer vragen doet, dunkt ons, den Commissarissen eer aan; werden ze volledig en duidelijk beantwoord, dan had men alle reden te gelooven, dat de regeering een voor dien tijd buitengewoon helder en getrouw beeld van den economischen toestand des lands zou verkregen hebben. Het eenige punt, waaromtrent bij mij nog twijfel bestaat, is, of de Commissarissen, althans in de dorpen, niet meer vroegen dan de ingezetenen in staat waren te beantwoorden. Er zijn te veel plaatsen, wier afgevaardigden het antwoord op sommige vragen schuldig blijven, of klaarblijkelijk slechts een cijfer noemen, omdat zij nu eenmaal willen antwoorden. Dit is vooral het geval bij de verklaringen omtrent het aantal ledig staande of door armen bewoonde huizen, - bij de opgaven der schotponden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en kerven, - bij die der morgens en de verdeeling daarvan onder ‘buijeren’ (buren, ingezetenen) en andere personen. Toch zijn uit de opgaven, waarvan wij hier het proces-verbaal ontvangen, gegevens te putten, welke in nauwkeurigheid die van de eerste enquête verre overtreffen. Wel moet men ook hier niet, gelijk ik reeds vroeger opmerkte, de absolute juistheid van cijfers vorderen, die de moderne statistiek wil bereiken, - en die, gelijk elk statisticus van beroep mij zal toegeven, ook thans nog zeer zelden wordt bereikt. Maar men heeft hier toch enkele statistieke rubrieken, die voor een groot aantal steden en dorpen vrij nauwkeurig zijn in te vullen. Vooral met het totaalcijfer der haardsteden of huizen is dat het geval. In 1514 is het voor alle steden en dorpen van Holland en West-Friesland bekend, op twee onbeduidende uitzonderingen na. Het bedraagt 45,666Ga naar voetnoot1. Voorts is ook het aantal ‘communicanten’ bekend; het bedraagt 172,508; doch dit totaal bevat een groot aantal benaderingscijfers. Ook zou het niet onmogelijk zijn, van de morgens land, die de geestelijkheid en de kloosters in gebruik hadden, een vrij nauwkeurige statistiek samen te stellen, - als men zich de moeite wilde getroosten de opgaven der afgevaardigden tot gemeenschappelijke maten te reduceeren, - ofschoon ik niet ontken, dat dit op zich zelf reeds een zeer omslachtige arbeid zijn zou. Het totaalcijfer der morgens, met andere woorden de uitgestrektheid van het geheele land, is uit deze Informatie niet te bepalen. Behalve dat verschillende dorpen uitdrukkelijk verklaren, dat cijfer niet te kennenGa naar voetnoot2, zijn er andere die zulke onbestemde grootheden noemen, dat er niet te denken valt aan eene reductie tot een gemeenschappelijke maatGa naar voetnoot3. Wij laten dan ook het cijfer van 200,030 morgens lands, door sommige latere schrijvers medegedeeld, die anders uit deze Informatie schijnen te putten, geheel voor hunne rekeningGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In hoeverre de welvaart sedert 1494 was toegenomen, valt, gelijk uit het medegedeelde blijkt, met cijfers niet aan te wijzen. Zelfs de cijfers der haardsteden, die ook tijdens de eerste enquête vrij volledig werden opgegeven, helpen ons hier slechts voor een gedeelte der gemeenten. Na aftrek der steden en dorpen wier opgaven slechts in eene der beide Informatiën voorkomenGa naar voetnoot1, is het totaalcijfer der haardsteden in de overige plaatsen van 32,162 in 1494 gestegen op 34,749 in 1514. Er is dus vooruitgang te bespeuren, althans in een der elementen waaruit de welvaart van een volk kan worden opgemaakt. Dat echter deze vooruitgang van 2587 haardsteden het eindcijfer is van zeer verschillende gegevens blijkt o.a. daaruit, dat van de vier groote steden, omtrent welke vergelijking mogelijk is, twee, namelijk Delft met 532 en Gouda met 133 haardsteden verminderd, Haarlem daarentegen met 288 en Amsterdam met 613 haardsteden toegenomen zijn. Desniettemin is, ook buiten de cijfers om, in de Informatie van 1514 duidelijk te zien dat over het algemeen de toestand beter is dan in 1494. Dit is de indruk niet dien de schrijver der inleiding heeft ontvangen. Dat de toestand beter geweest moet zijn dan voor twintig jaren, acht Prof. Fruin waarschijnlijk. ‘Hoe weinig echter’, zegt hij, ‘blijkt daarvan uit de verklaringen der gemeenten zooals die in de informatie geboekt staan. Zelfs Amsterdam erkent niet of nauwlijks dat het vooruit gaat; en toch was reeds in dit tijdvak zijn handel snel aan het toenemen ten koste der steden van West-Friesland’. Volkomen juist; doch de climax: ‘zelfs Amsterdam’ is hier naar mijne bescheiden meening niet gemotiveerd. Amsterdam had wel degelijk reden om te klagen. Vooreerst toch had het niettegenstaande zijn vooruitgang in de eerste jaren van dit tijdvak, juist in de laatste zware verliezen geleden in den oorlog met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Hanzesteden; behalve de vergèefsche kosten die de stad zich getroost had om de Oostzeevloot tegen den vijand te beschermen, waren hare schepen in die vloot, en vóór en na dien tijd nog menig ander schip gekaapt. In den Gelderschen oorlog waren de voorstad bij de St. Anthoniespoort, en de in die buurt liggende schepen verbrand; bovendien waren vele huizen en hoeven in Amstelland, dat aan de stad verpand was, en nog een aantal schepen, door den vijand vernield. Amsterdam kon zich dus met meer recht op deze rampen beroepen, dan in 1494 op den grooten schuldenlast waaronder het toen gebukt ging. Ditzelfde geldt ook in meerdere of mindere mate van de overige Watersteden van Noord-Holland. En 't spreekt van zelf dat in deze informatie, die vooral op aandrang der groote steden plaats had, en tegen de voorrechten van Dordrecht was gericht, Amsterdam niet naliet alle argumenten bij te brengen, ten betooge dat het in vergelijking met Dordrecht te zwaar belast was. In 't kort, Amsterdam had een gegronde reden tot klagen en wilde tevens gaarne klagen. Dit laatste was natuurlijk ook het geval bij elke andere gemeente, groot en klein: maar als men nu in weerwil daarvan in deze Informatie veel minder hoort klagen dan in de vroegere, dan blijkt reeds daaruit, dat de toestand over het algemeen veel beter moet geweest zijn dan in 1494. In de eerste Informatie hoort men overal, op zeer enkele uitzonderingen na, een schellen wanhoopskreet, of een doffen zucht van moedeloosheid. In die van 1514 zijn dat uitzonderingen, die alleen voorkomen op de plaatsen, waarvan men kan nagaan, dat zij werkelijk geleden hebben van eene der oorzaken van verarming, die het besluit tot het houden der enquête motiveeren, namelijk de Geldersche oorlog, de stormen en overstroomingen, en de onbillijke zetting der schiltalen. Uit die gemeenten hoort men dan weer van die vlijmende klachten, die in de naieve taal waarin ze worden geuit, dubbel weemoedig klinken. Zoo zijn er te Sliedrecht achttien personen die niet meebetalen, omdat zij ‘over 3 jaeren gevangen ende van allen heuren goeden geschat waeren’; te Bleskensgraaf verklaart de gaermeester Gerrit Mol ‘dat hij es van den rijcksten een, ende zoude zijn huys wel willen geven om 3 R. gl. eens; ende zijn onder de voors. 53 haardsteden wel 20, als zij dat een broot up hebben, dat zij niet en weten, waar zij dat ander halen zullen’. Bodegrave is driemaal verbrand, heeft een groote schuld aangegaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om de ruiterpenningen en brandschattingen te betalen; de kerk is in de laatste branden geheel en al verbrand, ‘mit clocken, toornen, ornamenten, alles, daeromme zij hemselven weder zullen moeten belasten omme die weder up te tymmeren;’ het land, dat den ingezetenen toebehoort, is ‘zeer bezwaert mit renten ende pachten, die zij daerop gehaelt hebben in deze oorlogen, alsoe veel van hemluyden gevangen zijn geweest en geranchonneert’. Een groote dijkbreuk tusschen Spaarndam en Amsterdam zette in 1510 een zeer groot gedeelte van Rijnland onder water. Nog vier jaren daarna klagen die van Leiderdorp, van Warmond, van Arleveen, van Alkemade, dat hun land al dien tijd onder water gestaan heeft; geen wonder, dat b.v. die van Alkemade, die van veenderij en houtteelt leven, over verarming klagen: ‘overmits dat het hout uytgegaan ende verdroechtGa naar voetnoot1 es ende den turf wech dreef’..., zijn zij sedert tien jaren verminderd met 25 haardsteden, ‘die van grooter armoede geruymt zijn, ende de huysen staen ledich ende werdden afgebroecken’. Om dezelfde reden zeggen de afgevaardigden van Calslae (Kalslagen, bij Aalsmeer) dat ‘heurluyder armoede zoe groot es, dat zij niet wel die en zouden weten te zeggen’. Verschillende dorpen in Rijnland zijn belast met renten, die zij verkocht hebben ten einde die dijkbreuk te herstellen. Daar en ook elders gaat de veenderij te gronde, daar het land ‘uitgedolven’ is; waar dus de turfbereiding hoofdnering is, is de klacht over armoede niet dan begrijpelijk. En door de uitveening ontstond dikwijls nog een ander gevaar; plassen en meren werden daardoor gevormd, die bij hoog water en storm zeer gevaarlijk werden voor het omliggende land. In Noord-Holland is dit eene klacht die af en toe voorkomtGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk mag men aannemen dat uit die dorpen, waar de schiltalen in 1494 onbillijk verdeeld waren, met recht over achteruitgang kon worden geklaagd. Waarheen toch leidde zulk een te zware zetting? Zoo lang er nog welgestelden in 't dorp woonden, kon men bij onderlinge verkerving of verponding de quote bijeenbrengen. Maar verhuisden die welgestelden, gelijk menigmaal gebeurde als zij zich te zwaar belast achtten, dan viel hun aandeel in de belasting op de schouders der mindergegoeden, voor wie die last natuurlijk al terstond te zwaar bleek. Dan schoot niets over dan lijf- of losrenten te verkoopen, en men kan zich voorstellen hoe spoedig zulk een maatregel het reeds wankele gebouw der gemeentefinanciën inéénstorten deed. Als regel meen ik dan ook te mogen stellen, dat, waar in de Informatie van 1514 op vrang No. IV geantwoord wordt, dat de ingezetenen van een dorp renten hebben verkocht, om met de opbrengst daarvan hun aandeel in de bede te voldoen, dat daar het aantal haardsteden in de laatste tien jaren achteruitgegaan is, en de klacht over armoede niet ontbreken kan. Zoo hebben die van Sassenheim hunne portie in de bede en omslagen met geleend geld betaald; en daar zij toch nog een gedeelte van die portie schuldig zijn, stellen zij zich voor nog meer renten te verkoopen. Maar het aantal hunner haardsteden is dan ook in de laatste 10 jaar van 36 op 32 verminderd, waarvan er 10, dus bijna een derde, niet meetellen in de schotpondenGa naar voetnoot1. Te Zwammerdam zijn 35 haardsteden, waarvan de helft ‘niet en gelden noch en geven, zoe die arm zijn ende niet en hebben’; maar het dorp is ook belast met 24 R.g. ende 7 st. losrente, waarvan de hoofdsom besteed is tot betaling van de bede en het ruitergeld, ‘ende zijn noch wel een jaer rente schluldich’. - Menig dorp heeft alleen daarom niet kunnen leenen, omdat het ‘geen geloof en heeft’; daar tracht men zich dan nog met een hoofdelijken omslag te behelpen, maar ‘indien zij geen verlichtinge en crighen, zullen zij 3 of 4 van den rijcksten verliesen’Ga naar voetnoot2, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan heeft ‘mijn Genadichen Heere’ maar toe te zien, hoe hij hun aandeel in de bede betaald krijgt, Uit Alkemade verklaren de afgevaardigden dat ‘indien zij niet gelicht ende gestelt en werdden in de gelegentheyt van huere goeden zoo moeten zij vertrekken’Ga naar voetnoot1. Maar, als gezegd, de gemeenten die over verarming, achteruitgang klagen, zijn in de Informatie van 1514 uitzonderingen, of vormen aldaar ten minste eene minderheid tegenover de gemeenten wier afgevaardigden òf niet klagen, òf althans geen anderen grond van beklag hebben aan te wijzen, dan de schuldenlast, dien de oude oorlogen van vóór 1494 hun berokkend hadden. Hieruit blijkt reeds dat de welvaart over het algemeen vooruitgegaan moet zijn. Doch er zijn in de laatste Informatie, vergeleken met de eerste, ook nog positieve aanwijzingen te vinden, die tot hetzelfde resultaat leiden. Op de meeste plaatsen waarvan het belastbaar vermogen in beide Informatiën wordt opgegeven, is vooruitgang te bespeuren, soms een zeer aanmerkelijke vooruitgang. Nu geef ik terstond toe, dat zulk eene vergelijking de grondslag niet is, waarop een hecht en weldoortimmerd gebouw van sluitredenen behoort opgetrokken te worden; de termen der vergelijking, hoe duidelijk ook in 't oog der belanghebbenden die ze opgaven, behouden voor ons iets vaags, wegens de onzekerheid der geldsmaat waarin zij zijn uitgedrukt. Toch blijkt uit de cijfers in nevensgaand vergelijkend overzichtGa naar voetnoot2, dat althans van de hier genoemde en zonder opzet gekozen dorpen in 1514 verreweg de meesten een hooger cijfer van belastbaar vermogen opgeven dan in 1494. En daar de verklaringen van die gemeenten geen uitzonderingen zijn, maar als voorbeelden kunnen gelden van 'tgeen doorgaans medegedeeld wordt, leveren zij een bewijs voor de stelling, dat de welvaart, ook blijkens de Informatie van 1514, vooruitgegaan was. Voor mij ontleent die Informatie intusschen haar grootste waarde aan de volledigheid der mededeelingen omtrent de inkomsten en uitgaven der steden, welke ons in staat stelt een vrij nauwkeurig denkbeeld te erlangen van de gemeentelijke huishouding van dien tijd. Nergens ook zijn de opgaven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer te betrouwen dan op dit punt; want waar de stedelijke autoriteiten blijkbaar den toestand in een ongunstig daglicht trachten te stellen, laten de Commissarissen zich niet misleiden, en vergelijken zij de ontvangen opgaven zorgvuldig met de cijfers der stedelijke rekeningenGa naar voetnoot1. Als men nu de inkomsten der Hollandsche steden op het einde der middeleeuwen nagaat, wordt men allereerst getroffen door de veelsoortigheid der belastingen: klaarblijkelijk hadden de fijne koppen van dien tijd al veel nagedacht over de middelen om de stadsbeurs te vullen. Hoe ver de Republiek der Vereenigde Gewesten het later ook gebracht heeft in het uitdenken van belastingen, zij was in deze slechts de waardige dochter van een niet minder vindingrijke moeder: en de antwoorden die de grafelijke Commissarissen in 1514 op hun IIIde vraag ontvingen, geven ons een hoogen dunk van die vindingrijkheid. Accijnsen worden, althans in de steden, op bijna alle behoeften van 't dagelijksch leven geheven: turf, brand- en timmerhout, boter, wijn, hier, mout, koren, vleesch, visch, run, wol, laken, leer, olie, linnen, zeep, alles betaalt ‘exchijs’ of inkomende rechten, meestal het een en het ander. Eene soort van equivalent van onze patentbelasting vindt men hier en daar op sommige neringen, als de bierbrouwerij en de makelaardij in allerlei vakken. Wat onze gemeentewet kent onder den naam van vergelding voor het gebruik van gemeentelijke inrichtingen, kende men in 1514 ook; zoo het waaggeld, dat destijds meer als een nieuwe belasting op verschillende artikelen kon beschouwd worden, die reeds langs een anderen weg werden getroffen; - 't kraangeld, de bierberrie, de vischstallen, de backerskarre, en menige andere inrichting waarvan zich de neringdoende ten profijte der stad moest bedienen, of hij wilde of niet. Eindelijk wordt meestal nog een recht van ‘exue’ geheven op erfenissen die in de stad ten bate van elders wonenden openvallen, of ook op de bezittingen dergenen die zich metterwoon naar andere plaatsen begeven. Men ziet dus, dat er geen gebrek was aan verscheidenheid in de stedelijke belastingen. Jammer maar dat er geen spoor te vinden was van een belastingstelsel. In dat opzicht zijn wij niet verwend; toch meen ik dat de toestand waarover wij heden ten dage met recht klagen, een gezegende is in vergelijking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van den toenmaligen. De eenige vraag die de belastingheffer zich scheen te stellen, was deze: waar valt wat te halen? Hoeveel malen hetzelfde product werd getroffen, ontsnapte aan de aandacht, of werd als van geen belang beschouwd. Een sterk sprekend voorbeeld hiervan levert Delft; daar drukten de volgende belastingen op de bierindustrie, waarmede toch de stad verklaard wordt ‘te staan’: 1o. Een accijns van 10 st. per vat. 2o. Een recht, ‘van outs geheven’, van 11 st., 1 oort, op elk brouwsel. 3o. Een tweede recht, sedert 1492 geheven, van 10 st. op elk brouwsel. 4o. Een ‘gruytgeld’ ten behoeve van den Graaf en den Heer van Wassenaar, ten bedrage van 5 groten (2 ½ st.) op elk brouwsel. 5o. ‘Item, een poorter die beginnen wil te brouwen, moet geven de stede eenen halven nobel, ende zijn huysvrouw oock eenen halven nobel van 4 sch. grooten tstuck; ende indien de man of wijf van buyten es, zoe moet elck geven 6 nobelen’Ga naar voetnoot1. Geen wonder zoo de brouwerij onder zulke zware lasten ten onder ging, en althans de mededinging met de andere steden niet kon volhouden. Maar, al was er niets, wat naar een belastingstelsel zweemde, als middelen van handelspolitiek werden de afzonderlijke belastingen ook destijds reeds gebruikt, en 't pas aangehaalde voorbeeld van Delft is eene uitzondering op den regel, dat de meeste steden juist haar eigen industrie zooveel mogelijk vrijlieten, en den invoer van producten der zustersteden zooveel mogelijk belemmerden. Hierboven hebben wij gezien, hoe deze strijd reeds in 1494 gevoerd werd tusschen de meeste steden in 't zuiden van 't graafschap, en hoe elk van haar zich over de maatregelen der overigen beklaagde. In tegenovergestelden zin werd met vrijdommen van belastingen gewerkt. De koopsteden vooral gebruikten dat middel om handel en vertier te lokken. Zoo verleent Rotterdam vrijdom van bieraccijns aan de visschersbuizen die in zijn haven komen liggen; en te midden van een vervaarlijke lijst van voorwerpen die aan ingaande rechten, accijnsen of andere heffingen zijn onderworpen, getuigt de verklaring der Amsterdamsche afgevaardigden, dat ‘alle hout, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
commende over de Zuyderzee, vrij es’, hoe goed zij begrepen, welke voordeelen de Noorsche handel voor hen zou afwerpenGa naar voetnoot1. Ook vindt men dikwijls vrijdom van bepaalde belastingen toegekend aan enkele steden, meestal op voorwaarde van wederkeerigheid. Onderscheidene steden waren b.v. overeengekomen het recht van exue niet te heffen als een poorter van de eene naar de andere der in de overeenkomst begrepen plaatsen verhuisdeGa naar voetnoot2; Amsterdam kende vrijdom van paalgeldGa naar voetnoot3 toe aan alle waren en schepen uit Kampen, enz. Uit de opbrengst nu van deze belastingen bekostigden de steden hare gewone uitgaven; heffingen ‘uyt den buydel’, hoofdelijke omslagen, kwamen eerst in aanmerking als de ‘exchijsen’ een tekort overlieten, en als men de gewone uitgaven nagaat, waarin een Hollandsche stad had te voorzien, kan het bij den eersten oogopslag verwondering wekken, dat er ooit aan zulk een directe heffing behoefde gedacht te worden. In onze dagen zijn wij zoo gewend geraakt aan het cijferen met millioenen, dat het ons een glimlach afdwingt te vernemen, dat de zes groote steden in 1514 haar gewone jaarlijksche uitgaven (buiten de renten van geleende gelden) met de volgende sommen meenden te kunnen bestrijden: Dordrecht met 1796, - Haarlem met 4109, - Leiden met 3556, - Delft met 6761, - Gouda met 5676 en Amsterdam met 1484 £ vl.Ga naar voetnoot4. En dan treft het ons ook te zien, welk betrekkelijk groot gedeelte van zulk een budget aan onderwerpen besteed wordt, die in onzen tijd hetzij tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
algemeene staatsuitgaven of tot uitgaven van weelde gerekend worden te behooren. Zoo komen op de Delftsche begrooting, benevens een aanzienlijke post voor onderhoud van poorten, muren en torens, voor artillerie, voor het uitdiepen van den Delf en andere publieke werken, die te zamen 3750 van het totaalcijfer van 6761 £ vl. vorderen, posten voor als de volgende:
Daarentegen zijn de kosten van het onderwijs, die op onze moderne gemeente-begrootingen zulke indrukwekkende cijfers brengen, hier verscholen onder een post van 450 £ holl. (337.10 £ vl.) voor ‘wedden van den pensionaris, secretarissen der stede, vroedevrouwe, rectoer, schoelmeesters ende andere cleyne dienaeren van der stede’. In dit opzicht is een der kleinere steden, Alkmaar, haar grootere zuster ver vooruit. Alkmaar trekt alleen voor ‘den rectoer mit vijf rectoers van der schole’ een post uit van 150 £ vl.; doch 't is niet alleen belangstelling voor het onderwijs, die de hoofdstad van Kennemerland daartoe drijft; de school, die daar bestaat, telt ongeveer 350 ‘clercken’ van buiten de stad ‘daer de stede wat prouffits bij heeft in huere exchijse’; want ijverige studie schijnt dorst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te geven, en zoowel de wijn- als de bieraccijns zouden veel minder opbrengen, ‘indien de schole failleerde’Ga naar voetnoot1. Doch publieke werken, openbare veiligheid en een min of meer weelderige administratie waren de posten niet, die het financieel evenwicht bij de meeste steden bedreigden. Op elk budget komt een post voor, die de uitgaven voor inwendige administratie verre overtreft, ja die soms tot het drie- en viervoudige daarvan klimtGa naar voetnoot2 Het zijn de renten en aflossingen der aangegane leeningen. Hoe de steden daaraan gekomen waren, hebben wij reeds in de Informatie van 1494 kunnen zien; hetzij door nood gedwongen, om buitengewone oorlogslasten te dragen, - of ten gerieve van den vorst en met het oog op voorrechten die hij kon schenken, hadden de steden ook na 1494 gedurig los- en lijfrenten verkocht. In dien klimmenden rentelast had men in de meeste steden trachten te voorzien door rechtstreeksche heffingen naar het vermogen, of door de invoering van nieuwe accijnsen. De ‘gadering uyt den buydel’, gelijk men de rechtstreeksche heffing noemde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd dan meestal opgedragen aan sommige aanzienlijke en algemeen geachte leden der vroedschap, die naar hun beste weten het vermogen van elk hunner stadgenooten moesten taxeeren, en het aandeel van elken belastingschuldige bepalen, steeds onder verplichting tot stipte geheimhoudingGa naar voetnoot1. Doch op den duur kon men op deze bron van inkomsten niet meer rekenen. Leiden had bij herhaling den 100sten penning, soms met enkele jaren tusschenruimte, geheven, en had de opbrengst telkens zien verminderen: desgelijks ook Haarlem. Gouda dorst niet meer aan rechtstreeksche heffing denken, ‘uit vreese van der gemeente omme de groote exchijsen die zij geven.’ Dikwijls ook hoort men de klacht, dat de geestelijken en de kloosters de opbrengst dier heffingen doen achteruitgaan door huizen en landerijen aan te koopen en die zonder recht te ‘admortiseeren’, d.w.z. tot goederen in de doode hand, die geen belasting betalen, te verklaren. - Bracht aldus de ‘gadering uyten buydel’ niet meer genoeg op, dan ging men maar weer aan het leenen, zoolang het krediet duurde, of schreef anders gedwongen leeningen uit op de poorterij. En niet overal waren de poorters zoo gelukkig als in het toen nog onaanzienlijke Rotterdam, alwaar de regeering nooit ‘uyten buydel gegaderd, doch wel diversche leeningen gedaen had, daerof zij de poorterije mittertijdt gerembourseert heeft,’ - ofschoon nog 600 £ holl. ongedekt blevenGa naar voetnoot2. Zoo was langzamerhand een toestand ontstaan, die voor de toekomst ernstige zorg gaf. Want gesteld al, dat de stad in haar eigen behoeften kon voorzien, waar moest zij de middelen vinden om de gewone beden en de landsrente te dekken? Uit het overzicht van den financieelen toestand der zes groote steden, op de vorige bladzijde, zal blijken dat in alle steden behalve in het bevoorrechte Dordt, de nood hoog gestegen was, en dat het niet meer dan natuurlijk was, indien steden als Haarlem en Delft, wier budget een jaarlijksch tekort aanwees, gelijkstaande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met nagenoeg een kwart van haar verplichte uitgaven, geen middel onbeproefd lieten om althans verlichting van haar aandeel in de bede te verkrijgen. Aan dien aandrang gaf de landsregeering gehoor, blijkens de door haar bevolen enquête, waaraan ik het bovenstaande ontleen. In de instructie, die de Commissarissen medekregen, beriep zich de landvoogdes dan ook voornamelijk op de wenschelijkheid eener billijke verdeeling der lasten, en op het gevaar dat de schatkist liep, indien de welgestelden zoo bezwaard bleven, ‘dat zij die lasten niet en sullen connen ofte mogen dragen, daer uyt wij groote merckelicke schade ende verlies lijden sullen in onsen penninghen, zoe van onsen demeynen ende beden als andere rechten, die wij aldaer heffende ende gebruyckende zijn.’ De regeering had echter nog een ander doel op het oog, al wordt dat in de instructie niet genoemd. Dit blijkt hieruit, dat de Commissarissen bijna overal eene vraag doen die niet op hun programma staat: namelijk, krachtens welk octrooi de gemeente geld geleend heeft of accijns heft? Het antwoord is dikwijls zeer vaag. Van de plattelandsgemeenten zijn er slechts zeer enkele die op een grafelijke vergunning kunnen wijzen. Nood breekt wet, is bij de meeste dorpen de leus: de vijand was daar, en vorderde brandschatting; wij hebben het geld gehaald, waar wij het krijgen konden. De kleinere steden zijn op dit punt ook niet en règle; Hoorn en Enkhuizen hebben bij 't verkoopen van renten gehandeld ‘nae ouden haercommen;’ Naarden heeft zelfs niet geweten dat het daarvoor octrooi behoefde; Edam beroept zich alleen op het ‘consente van huere rijckdom’, enz. In de groote steden kan men meestal een of meer octrooien vertoonen, krachtens welke leeningen zijn aangegaan; doch ook hier was meer en vaker geleend dan volgens de grafelijke vergunningen mocht geschied zijn. Hetzelfde was het geval met de heffing der accijnsen. Nu was dit een stellige inbreuk op het recht der grafelijkheid. De gemeentelijke autonomie, die onder de Republiek zulk een ontzaglijke uitbreiding kreeg, bestond in den graventijd rechtens volstrekt niet. Elke stad of dorp had juist zooveel recht, niet meer en niet minder, als de Heer van wien zij afhing, haar toegekend had. Dat echter de feitelijke toestand in den loop der tijden veel was gaan verschillen van den rechtstoestand, dat de steden, onder zwakke vorsten of in troebele tijden nie schroomden de perken der eenmaal verkregen privilegiën te over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijden, is even natuurlijk, als dat een krachtige, energieke vorst of landvoogd zich beijverde om dergelijke inbreuken te verhinderen of te herstellen. In 1514 nu had men zulk een krachtige regeering; en zij ontleende een bijzonder voordeel aan de omstandigheid dat men hare hulp inriep, ten einde een betere regeling der belasting te verkrijgen. Die hulp verleende zij, en de enquête leidde tot een nieuwe zetting der schiltalen, die, naar ik veronderstel, bij de groote steden althans, meer ontevredenheid dan voldoening zal gewekt hebben; want alleen Haarlem en Leiden kregen een aanmerkelijke verlichting van hun aandeel in de bede, terwijl Amsterdam, en vooral Dordt en Gouda, veel hooger aangeslagen werden dan vroeger. Doch het oogmerk der regeering bleek duidelijker uit een plakkaat, dat op denzelfden dag als de nieuwe zetting der schiltalen, op 6 Juli 1515, werd uitgevaardigd, tegen diverse fauten, ongeregeldheden en gebreken, gevonden door, de Commissarissen bij de bovenstaande InformatieGa naar voetnoot1. Daarbij werd, onder meer, in de eerste plaats aan steden en dorpen verboden de renten der aangegane leeningen te betalen tot tijd en wijle de Brieven van Octrooi, krachtens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke die renten verkocht waren, ofte wel copie authentiek van dien, zouden vertoond zijn aan eene Commissie, daartoe door den Graaf benoemd en binnen drie maanden na de publicatie van 't plakkaat zitting houdende; ook werd verboden het aangaan van nieuwe leeningen zonder nieuw octrooi van den Heer. Daarop volgden soortgelijke bepalingen aangaande de accijnsen in alle steden en dorpen; terwijl in de derde plaats werd bevolen dat voortaan alle steden verplicht zouden zijn, ‘alle jaeren reeckeninge te doen in goeder formen van heuren inkomen, ende copie van de selve reeckeninge te senden in de Kamer van onse Reeckeninge in den Hage, binnen ses maanden nae de expiratie van eleken jare, om aldaer bewaert te worden tot elcks seeckerheyt.’ Wel werden ook nog andere misbruiken in dit plakkaat aangewezen en tegengegaan, maar de meeste nadruk valt toch op het hier medegedeelde, en de omstandigheid, dat de regeering zoo weinig tijd liet verloopen tusschen de enquête en het uitvaardigen van haar decreet toont wel, hoe ernstig zij het daarmede meende. En van haar standpunt is dat zeer begrijpelijk. Reeds in 1494 was gebleken, hoe zeer de centrale macht, al was haar bestaan thans verzekerd, aan gezag verloren had te midden der woeste burgertwisten, die den overgang van het Bourgondische tot het Oostenrijksche Gravenhuis kenmerkten. Zoowel door vrijwillige of gedwongen opoffering van bevoegdheden, ten einde zich den steun eener partij te verzekeren, - als door de eigenmachtige maatregelen der steden had de regeering terrein verloren; en in de zestiende eeuw schonk, bij gebrek aan beschreven staatsrecht, de gewoonte of de herhaling sneller dan thans een zeker recht van bestaan aan zulke machtsoverschrijdingen. Filips de Schoone en Maximiliaan hadden reeds herhaaldelijk en met goed gevolg getracht, dat verloren terrein te herwinnen, door de bekrachtiging te weigeren van privilegiën door Vrouw Maria of door Maximiliaan zelf verleend. De enquête van 1514 en de daarop gevolgde maatregelen waren, van het standpunt der regeering, enkel eene voortzetting der reactie tegen feitelijke inbreuken op het recht der grafelijkheid. In verband beschouwd met de geschiedenis van Europa waren die maatregelen een groote stap in de richting, waarin alle vorsten uit dit tijdperk werkzaam geweest zijn. Zij passen als zoodanig goed in het kader der regeering van Karel V, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
misschien meer dan eenig ander vorst medegewerkt heeft om door uitbreiding der centrale macht het moderne idee der staatseenheid te doen zegevieren boven den chaos van tegenstrijdige machten en belangen, waartoe het leenstelsel na zijne ontaarding de Europeesche staten had gebracht. Wij weten echter, dat dat streven der vorsten bij ons niet tot dezelfde uitkomst heeft geleid als dat der Tudors in Engeland, der Valois in Frankrijk, der Hohenzollerns in Brandenburg, der Habsburgs in Spanje. Bij ons kwam de opstand tegen Spanje tusschen beiden. In dien strijd om het bestaan, waarin om zoo te zeggen elk dorp, elke stad voor zich zelf te kiezen had, aan welke zijde zij zich wilde scharen, werd de band der staatseenheid nagenoeg geheel losgerukt. Ja, de souvereiniteit zelve raakte zoek, en tot in de laatste jaren der Republiek kon ijverig en met scherpzinnigheid gestreden worden over de vraag, wie in Holland souverein was. De documenten die wij tot dusver gebruikt hebben, verlaten ons bij den aanvang dier eerste centraliseerende beweging. Maar al hebben latere gebeurtenissen die beweging tegengehouden, aan haar zijn wij toch deze Informatiën gedeeltelijk verschuldigd; en het weinige dat ik er uit mededeelde, kan doen zien welk een onschatbare bijdrage wij hier ontvangen tot de verklaring dier latere geschiedenis. Als met eigen oogen zien wij hier, welke leerschool het volk doorloopen had, dat den roemrijken strijd tegen Spanje's materieele overmacht volstreed, - eene leerschool van zelfverdediging op eigen hand, van zelfregeering met of zonder goedkeuring van den vorst, van taaie arbeidzaamheid te midden van oorlogsgevaar. Diep gegrift in de herinnering der vaderen, droegen die leeringen heerlijke vruchten bij het stoere nageslacht.
Hun, die deze kostbare bron voor ons toegankelijk gemaakt hebben, zij dank gezegd. Op allen wier werkkring hen daartoe in staat stelt, rust thans de plicht, haar milder te doen vloeien, haar te zuiveren van 'tgeen haar hier en daar nog troebel doet zijn. Februari 1877. J.A. Sillem. |
|