| |
| |
| |
De boeken der vorige maand.
Met het vouwbeen in de hand, niet bestudeerende, maar slechts doorbladerende, hebben we weder een kijkje genomen in de boeken die in de vorige maand zijn uitgekomen. Zulk een overzicht kan enkel eenige waarde hebben voor het groote publiek dat er belang in stelt te weten, welke nieuwe boeken in ons land het licht zien. Het getal dier boeken is grooter dan de meeste lieden weten, grooter vooral dan ze gissen kunnen, zoo ze afgaan op het aantal dat openlijk besproken wordt. Uitvoerige bespreking vordert vaak meer plaats dan beschikbaar is. Zij, wien een boek ter recensie is gegeven, stellen de behandeling er van soms maanden aan maanden uit; de critiek van sommige werken eischt veel studie en lange voorbereiding, en dus worden vele belangrijke boeken nooit of eerst zeer laat bij het publiek ingeleid, doch intusschen
‘The hungry sheep look up and are not fed!’
Door een korte bespreking en bondige aanduiding van inhoud en strekking, wenschen we daarom reeds onmiddellijk na de uitgave de aandacht te vestigen op de belangrijkste boeken en brochures, welke ons ter kennisneming gezonden worden.
Wanneer wij de oogen laten weiden over de op onze tafel gestapelde boeken der vorige maand, dan rusten ze onmiddellijk op de eerste afleveringen van Dante's ‘Hel’ door den dichter Ten Kate vertaald, en door A.W. Sythoff, in voortreffelijken vorm, met Doré's platen verrijkt, uitgegeven.
Bij uitnemendheid is deze uitgave geschikt om het nut aan te toonen dat een overzicht als het onze hebben kan. Zoo we nu niet gelegenheid hadden er van te gewagen, zouden wellicht vele maanden kunnen voorbijgaan, eer onze lezers er iets van hoorden, dat de heer Ten Kate dit nieuwe rouzenwerk ondernomen heeft. De reden hiervoor is duidelijk. Zeer klein toch is het aantal van
| |
| |
hen, die zich gerechtigd achten om over een vertaling van Dante's meesterstuk een oordeel te vellen, en zulk een recensie eisch in elk geval veel studie.
Dit heeft dan ook verhinderd dat tot nu toe gewag is gemaakt in ons tijdschrijft van een vertaling In terzinnen van Dante's ‘Goddelijke komedie’, welke de heer Mr. Joan Bohl het vorige jaar uitgaf. Toch verdient dit belangrijke werk bijzonder de aandacht, en we hopen zeer dat een onzer medewerkers weldra, door een vergelijking der beide vertalingen, tot de waardeering zoo van den grooten dichter als van zijn nederlandsche vertolkers zal medewerken.
Denzelfden dienst, welken Longfellow aan de Engelsche letterkunde bewezen heeft door zijn vertaling van Dante, bewijst de heer Ten Kate dunkt ons der Nederlandsche letterkunde.
Slechts een waar dichter, die een groote heerschappij over zijn taal heeft, kan Dante vertalen. Zijn bondige, recht op het doel afgaande taal zoowel als zijn wonderschoone vergelijkingen en beelden maken de wanhoop van den vertaler. Zoo hij letterlijk woord aan woord vertaalt, wordt zijn vertaling stroef en knarsend, en is de vertolking al te vrij, dan is het gevaar groot dat menige edele, hooge gedachte en conceptie verloren gaat. De dichter Ten Kate heeft, te oordeelen naar het begin van zijn werk, beide gevaren vermeden, en zijn vertaling schijnt even als die van Longfellow bijzonder geschikt te zullen zijn, om hun, die het Italiaansch niet kennen, een denkbeeld te geven van den heerlijken dichter, die onder alle poëten door zijn verheven geest uitmunt, en die der menschheid wijst, hoe men overwinnend leven kan op onze reis naar het land boven de sterren.
‘Zilverblank klokjen in 't groenende bosch,
Lelietje fijn in het mollige mos,
Wat moet uw luiden en klinglen beduiden?
Wat toch vermeldt gij zoo fluistrend, zoo zoet,
Dat gij het koeltje zelfs luisteren doet?’
Dus zingt de heer Anthon L. de Rop het Lelietje der Dalen toe in den bundel gedichten, welke bij D. Noothoven van Goor te Leiden verschenen is. Eenvoudig en liefelijk als de lelietjes der dalen, welke hij bemint, zijn vele der verzen van den heer de Rop. Vooral zijn rijmlooze gedichten munten uit, door zeggingskracht en welluidendheid. Met genoegen hernieuwden we de kennis met gedichten als ‘het voorjaar’ en ‘het najaar’, welke, toen ze in den Nederl. Spectator verschenen, terecht aandacht trokken, daar ze ons deden zien, dat ons land een veelbelovend jong dichter rijker was geworden. Gedichten der natuur, der liefde, het leven en der verbeelding gewijd,
| |
| |
bevat deze bundel, welke ons den heer de Rop als een oorspronkelijk, begaafd dichter doet kennen.
De wetenschap van ons geeslelijk wezen, de grondslag gelegd voor de zelfstandige Godskennis der Toekomst, is de vrij uitvoerige titel van een boek, door Dr. H. Thoden van Velzen geschreven, dat bij de uitgevers Hingst en Hepkema te Heereveen verschenen is.
Wij durven de taak niet aan om in onze eigen woorden een denkbeeld te geven van den inhoud van dit diepzinnig werk, dat met een hymne aan ons geestelijk leven besloten wordt.
In die hymne vat de schrijver zijn denkbeelden bondig saam, en zingt:
‘Gij, geest in ons, geheimvol wezen,
Zijt onveranderlijk en vrij!
Gij zijt ondeelbaar; niet te vreezen
De wisseling der stof hebt gij!
Uw ronde vorm, aan u te merken,
Meldt toch, dat God tot zijn u riep:
Die vorm, een vorm ook van Zijn werken,
Is 't zegel, dat de Algoede n schiep.
Geheugen heet uw voorraadschure,
Waarin uw werking voort blijft duren,
Als door proces ze wozen is.’ enz.
Ofschoon dit gedicht de strekking van het boek verklaart, is toch het boek zelf ontontbeerlijk om het gedicht te begrijpen. Zoo is de omschrijving welke de geleerde auteur van ons geestelijk wezen geeft, noodig om te begrijpen, waarom hij van ‘den ronden vorm’ van onzen geest spreekt. ‘Onder geestelijk wezen wordt verstaan een wezen, dat samengesteld is uit twee wezens, den gevoelenden, bewusten, denkenden, willenden geest, en een den geest omringend wezen, hetgeen niet beter schijnt genoemd te kunnen worden, dan met een naam aan het spiritisme ontleend, het perisprit, dat vatbaar is om door de centraalorganen van het zenuwsysteem zoodanig getroffen te worden, dat het beelden ontvangt, die geestesbeelden kunnen heeten, en zoo veelvuldig getroffen te worden, dat het getal dier beelden legio is.’ ‘Dit perisprit is een sphaeroïdisch of cirkelvormig wezen, hetgeen het eerste wezen omgeeft.’
De redenen waarom ons geestelijk wezen dus in een geest en een perisprit verdeeld wordt, duidt de schrijver vervolgens aan, waarna hij spreekt over ons gevoelen, ons bewustzijn, ons denken, ons willen, de eenheid en het verschil onzer verrichtingen, de openbaring onzer verrichtingen en den oorsprong onzer verrichtingen.
| |
| |
Om een denkbeeld te geven van des anteurs schrijfwijze, kan wellicht een aanhaling dienen uit zijn bewijsvoering, dat de dingen, die men gewoonlijk voorstellingen of zielebeelden noemt, eigenlijk wezens zijn.
‘Iedereen weet,’ zegt hij, ‘hoe groot de macht der zoogenaamde verbeelding is. Een enkel voorbeeld. De lijfarts van keizerin Josophine verhaalt, dat, wanneer hij haar pillen van brood had doen slikken, terwijl zij meende een purgatief te hebben ingenomen, de uitwerking met die van een purgatief gelijk stond. De oorzaak hiervan ligt voor de hand. De geest meent dat hij een purgatief genomen heeft.
Een purgatief is een geestesbeeld van een geneesbeeld, waaraan de verschillende gewaarwordingen, die het purgeeren begeleiden, verbonden zijn. Op dat geestesbeeld richt zich de geost, die meent, dat hij een purgatief genomen heeft en het gelijke erkent. Het samengestelde geestesbeeld van purgatief en uitwerkselen werkt op den geest, de geest op het lichaam, en de uitwerking des geestes is dezelfde, als wanneer de persoon werkelijk purgatief had ontvangen, omdat de geestesbeelden wezenlijk zijn’.
Het boek is gedatoerd: ‘Kolderveen, Julij 1876’
Onder den titel van: Studiën op sociaal gebied (Kruseman en Tjeenk Willink) heeft prof. Quack - het woord ‘sociaal’ in ruimen zin opvattende - enkele zijner opstellen uitgegeven, met welke de lezers van ons tijdschrift in de laatste acht jaren kennis maakten. De redevoeringen over ‘Staat en Maatschappij’ over ‘Bouw en Samenstel der Maatschappij’ en over ‘Traditie en ideaal in het volksleven’, alle te Utrecht gehouden, vinden ook een plaats in dezen bundel. Geheel omgewerkt en aangevuld is het Gids-artikel over Victor Aimé Huber; de andere artikelen ondergingen slechts geringe wijzingen.
De oud-hoogleeraar P. Hofstede de Groot is bezig De Oud-Catholieke beweging van dezen tijd in het licht der kerkgeschiedenis te beschouwen en te beoordeelen. Het eerste gedeelte van dit geschrift is bij Scholtens en Zoon te Groningen in het licht gegeven. De oud-hoogleeraar wijst eerst op de moeilijkheid van deze taak en gaat dan tot de beloofde beschouwing over. Hij laat Jezus Christus den grondslag der Christelijke kerk leggen en verhaalt de geschiedenis - de uitwendige geschiedenis meestal - der aloude Katholieke en der Roomsch Katholieke kerk, om dit stuk met de voorbereiding der Oud-Catholieke beweging in Frankrijk te besluiten. De hier en daar hartstochtelijke, ruwe toon herinnert meer aan een strijdschrift
| |
| |
dan aan een kalm historisch onderzoek. In het volgend stuk wordt het verhaal beloofd, hoe de Oud-Catholieke beweging in Nederland tot stand kwam, in Duitschland en Zwitserland kracht verkreeg. Dan zal de beoordeeling dier beweging in het licht der kerkgeschiedenis een aanvang nemen. De oud-hoogleeraar zal dan uiteenzetten: 1o. dat de Oud-Catholieke beweging hare vaste wortelen heeft in het verleden, 2o. dat zij in het heden nog maar eene krachtig opschietende jonge plant is, 3o. dat zij eene schoone toekomst heeft.
Bij de Erven F. Bolin te Haarlem gaf Dr. C.G. Von Reeken een boek in het licht, De nieuwere Wereld- en Levensbeschouwing geheeten, dat bijzonder de aandacht verdient. Terecht zegt de geleerde schrijver in zijn voorrede: ‘Welken geringen invloed men ook geneigd zij toe te kennen aan de resultaten der wijsbegeerte, de geschiedenis der menschheid leert nochtans op overtuigende wijze, dat hare beschouwingen, na korter of langer tijd, in het leven worden toegepast en zich daar krachtig deden gelden. Confucius en Solon, Mozes en Justinianus, Peter de Heremiet en Luther, Rousseau en Voltaire, Robespierre en Proudhon, Lamarek en Darwin, Bastiat en Stuart Mill, Carl Marx en Lasalle, hebben door hunne levensbeschouwing: nl. de opvatting van de plaats welke de mensch op aarde of in de maatschappij inneemt, grooteren invloed op de menschheid uitgeoefend, dan Alexander, Caesar of Napoleon’. Nu de natuurkundige wetenschap in onze dagen zich niet uitsluitend bepaalt tot het doen van waarnemingen, maar zich verdiept in de vraag naar de toekomst der menschheid en het probleem meent te kunnen oplossen: hoe en van waar is de mensch gekomen? welke is 's menschen bestemming? nu zij beproeft, wat der wijsbegeerte ten allen tijde mislukt is, acht Dr. van Recken het noodig te vragen, of de resultaten, welke de natuurwetenschap nu reeds uit haar onderzoek verkregen meent te hebben, zóó vaststaan dat daarop een stelsel gebouwd worden kan, waarin niet enkel de oorsprong van het heelal en 's menschen oorsprong, maar ook de ontwikkeling van den mensch, zijn zedelijk godsdienstige begrippen, zijn verhouding tot maatschappij en staat, de waarde van het individu voldoende worden verklaard. In den vreemde niet alleen, maar ook in ons vaderland vindt die natuurkundige wereld- en levensbeschouwing - welke de beweging in de stof de grondoorzaak van alle dingen acht - hare aanhangers en bewonderaars in alle kringen der maatschappij. De beoefenaar der
natuurwetenschap echter, die voor het lot zijner medemenschen niet onverschillig is en die miskenning zijner wetenschap wenscht te voorkomen, mag de resultaten
| |
| |
niet verzwijgen, die met bovengenoemd stelsel in strijd zijn. Dit is de taak, welke Dr. Von Reeken zich voorgesteld en in zijn belangrijk geschrift, volbracht heeft. In zijn onderzoek naar hetgeen de nieuwere natuurkundige wereld- en levensbeschouwing ons leeren, komt hij tot de slotsom dat de hypothesen (monisme en aetherisme), welke de wereldwording en de ontwikkeling van hetgeen op onze aarde bestaat zouden verklaren, hiertoe niet in staat zijn. Zij vermogen dit noch in natuurkundigen noch in wijsgeerigen zin, en de mensch zal ongetwijfeld wel blijven zoeken. Dit is evenwel slechts het eene, het critische, het negatieve deel van dit werk. De auteur toont verder aan, welke de wereld- en de levensbeschouwing zijn, die op wetenschap en ervaring gegrond mogen heeten. Noch Materialisme, noch Pantheisme, noch Pessimisme, noch Nihilisme, maar Spiritualisme alleen, het geloof aan de zelfbewuste Kracht, de persoonlijke. God, die zich in het Heelal door Zijne wetten openbaart, is in staat het individu met levensmoed en levenslust te bezielen, het staande te houden te midden van de stormen deslevens en het te doen rijpen voor eene hoogere bestemming, omdat het Spiritualisme gegrond is op - en in harmonie is met het geheele wezen van den mensch.
We zijn er in den laatsten tijd niet aan gewend zulke stellingen uit den mond van een natuuronderzoeker te vernemen. Reeds om deze reden alleen verdient het geschrift van Dr. Von Reeken aller belangstelling. Bij velen, die met dit boek kennis maken, zal, naar het ons voorkomt, die belangstelling al spoedig overgaan in ingenomenheid met de heldere, boeiende wijs van betoog en in eerbied voor de kennis, de belezenheid ook, van den schrijver.
De heer M.C. Tideman, conrector aan de Latijnsche school te Dordrecht, vond in ‘de gebeurtenissen, die betrekking hadden op het geschil over de zeeheerschappij tusschen de Vereenigde Provinciën en Engeland, sedert de vestiging der republiek aldaar, gebeurteonissen, die leidden tot het uitbreken van den eersten oorlog door deze Staten, over het vrije bezit der zee, gevoerd’, de stoffe voor zijn academisch proefschrift, dat onder den titel: De zee betwist, enz. bij J.P. Revers te Dordrecht in het licht verschenen is.
Een loffelijk doel had de heer D.C. Nijhoff voor oogen, toen hij de aandacht wilde vestigen op het nauw verband tusschen het zedelijk ideaal en het politieke leven en daartoe een brochure schreef: Het zedelijk ideaal en het politieke leven van Nederland, die als de eerste eener reeks van Stemmen over staatkundige en maatschappelijke vraagstukken, onder leiding van den heer Nijhoff, te Culemborg bij
| |
| |
Blom en Olivierse het licht zag. De schrijver wijt de staatkundige malaise van Nederland aan de beginsellooze, realistische en zelf-zuchtige staatkunde, tegenover welke hij de idealistische politiek verheft, die, ‘vol mededoogen met de kwalen en wonden der maatschappij’, de ‘samenleving als een eeuwig werkend instituut erkent, welks regelen en wetten steeds moeten veranderd worden naar de behoeften der menschelijke natuur’. Aan het ideaal van den echten staatsman, die zijn moet ‘een getrouwe afspiegeling van den geest zijner dagen en tevens door de macht van zijn persoonlijk leven boven dien geest moet zijn verheven en zich zelf slechts aannmerken als een kleine schakel in dien grooten keten der gebeurtenissen, die door den Wereldregeerder worden bestuurd’ - - - aan dit ideaal beantwoordt noch de minister Heemskerk (tegen wien de heer Nijhoff zeer bitter is), noch de heer Kappeyne die bij al zijn groote talenten ‘geen hart, gevoel en verbeelding genoeg heeft om alle nooden te peilen, tot wier leniging de staat kan en moet bijdragen’, noch de heer Van Houten, ‘wien de hartstochtelijkheid parten speelt’. Grondwetsherziening, het middel waarvan velen heil wachten, kan niet alles doen, omdat ook de beste wet op den duur niet in overeenstemming is met de behoeften en geen natie door wetten tot iets waarachtig groots en goeds wordt bezield. Wat ons land noodig heeft, is geregeerd te worden door bekwame mannen, door de wijsten en de edelsten tevens, mannen van karakter, bij wie het diep gevoel voor de Godheid de bron en grondslag is van het zedelijk leven. De banier van het zedelijk ideaal moet ook bij de verkiezingen worden ontrold en slechts door volbrenging zijner zedelijke verplichtingen zal ons volk in staat zijn zich te handhaven tegenover het buitenland en het Ultramontanisme. In hoofdzaak zijn dit de stellingen, die door den heer Nijhoff worden ontwikkeld.
Bij den uitgever A. ter Gunne te Deventer is verschenen: Agathe. Een verhaal uit het maatschappelijk leven onzer dagen, door H.F. Ewald. In dezen roman vindt men een schildering der werking van pessimisme en communisme op ‘het vreedzame en liefelijke buitenleven in Denemarken’. Gelijk dit in een tendenz-roman regel schijnt, is aan de vertegenwoordigers dier richting ‘le beau rôle’ niet toebedeeld. Dit geschrift heeft blijkens zijn titel bovendien de eigenaardigheid dat het ‘uit het Deensch (naar het Hoogduitsch)’ is vertaald.
|
|