| |
| |
| |
De boeken der vorige maand.
Wij zijn voornemens voortaan in elk nummer van ons tijdschrift mede te deelen, welke werken gedurende de vorige maand in Nederland zijn uitgekomen, met een korte aanduiding van den inhoud en de strekking. Meer uitvoerige bespreking der belangrijkste werken volgt later in een hoofdartikel of in het Bibliographisch album, doch het is, dunkt ons, voor onze lezers aangenaam om reeds onmiddellijk na de uitgave te vernemen, welke boeken in ons land dag aan dag het licht zien en welke onderwerpen ze behandelen.
In de vorige maand verscheen de laatste aflevering van de verzameling van Potgieters Verspreide en Nagelaten werken, uitgegeven onder toezicht van Joh. C. Zimmerman, bij Kruseman en Tjeenk Willink te Haarlem.
Geen boek is zoo geschikt om ons reeds bij den aanvang te toonen hoe moeielijk het zijn kan, om slechts met enkele woorden aandacht te vestigen op een boek. We hebben den stapel blauwe afleveringen voor ons, welke ons nu vele maanden lang in staat gesteld hebben, om nog eens naar Potgieter te luisteren, en we herdenken met dankbaarheid wat we er door genoten en geleerd hebben.
De Heer Zimmerman is goed geslaagd in zijn taak om uit zoo grooten rijkdom van geschriften als Potgieter's rustelooze werkzaamheid en vruchtbare geest voortbrachten eene keuze te doen. Hij heeft de machtspreuk gelogenstraft:
‘Bien de trop est un point
Dont on parle sans cesse et qu'on n'observe point.’
en gaf ons een uitgelezen verzameling van Potgieter's proza, poëzie en kritische studiën.
De tweede goedkoope druk van Beet's Verscheidenheden, meest op letterkundig gebied is bij de uitgevers Erven F. Bohn te Haarlem verschenen. Een schat van kennis, van fijne opmerkingen, een uitmuntend voorbeeld van degelijk en schoon proza is door deze uitgave onder het bereik van velen gebracht.
| |
| |
't Is waar, geen leeuwrik zingt er meer;
December heeft geen nachtegalen:
Maar heeft - een hemelsch Englenheir:
Dat speelt ons godlijke choralen....
schreef de heer Ten Kate in de voorrede van een bundeltjen, dat onder den titel de laatste Week van 't jaar bij Höveker en Zoon te Amsterdam verschenen is. ‘Eenige woorden van raad en bestuur, van vermaning en bemoediging in de gewichtige dagen van ‘de laatste week van 't jaar’, woorden als zoovele stemmen van verschillende persoonlijkheden, maar die te zamen één zijn in de gemeenschap der heiligen’, werden in proza en poëzie bijeenverzameld door den hr. Ten Kate, die een der edelste vertegenwoordigers is der gemoedelijke, niet strijdlustige orthodoxie en voor zijn bundeltje aan het werk van vaderlandsche en uitheemsche auteurs zulke stukken heeft ontleend, dat het voor menigeen een recht stichtelijk huisboek wezen kan.
Eerste gedichten en gedachten van een leek en Zangen der jeugd, door Adriaan de Vrije, zijn twee bundels gedichten, die bij J. Menkman te Arnhem verschenen zijn. ‘Ik ben op 't gebied der dichtkunst nog als het ware een kind en van een kind kan men nog niet veel eischen’, zegt de schrijver niet zonder zelf kennis.
De gedichten zijn zonder uitzondering nabootsingen van de Genestet.
Van de gedichten van Rosalie en Virginie Loveling kwam in de afgeloopen maand een tweede vermeerderde druk uit bij J.B. Wolters te Groningen. In ons maandschrift werd vroeger reeds hulde gebracht aan het talent en de zangerige welluidendheid dezer gedichten.
‘Nauw is de kinderhand aan den ranken stengel geslagen, die zijn sierlijke, doorschijnende kroon boven de grassprieten laat heen en weder wiegen, of het keurig kantwerk, waaruit de schoone kogel geweven schijnt, scheurt bij het afplukken, en als de adem er over glijdt, stuiven de lichte, allen van een donzen pluimpje voorziene zaadjes wijd uiteen’. Mevrouw Elise van Calcar, een der talentrijkste onder de vrouwelijke auteurs van ons vaderland, geeft in de aangehaalde woorden de verklaring, waarom zij een door haar bijeengebrachte verzameling van ‘ideeën van beroemde denkers’ Gevleugelde zaden genoemd heeft. Niet al die zaden zijn bestemd om later tot brood te worden verbakken; sommigen daarvan brengen niets dan bloemen voort, de schitterende klaprozen of het blauwe koornbloempje die, gelijk reeds Heine opmerkte, recht van bestaan hebben te midden van het golvende graanveld. Deze ideeën zijn
| |
| |
afkomstig van allerlei mannen, wier richting soms geheel tegenovergesteld liep. Men vindt, onder hen geloovigen en ongeloovigen, de namen van Dante en Luther en van Feuerbach en Schopenhauer. Men vindt zelfs Gambetta en Castelar onder de beroemde denkers opgenomen. De Gevleugelde zaden werden door tusschenkomst der uitgevers Blomhert en Timmerman te Nijmegen de wereld ingezonden.
Uitgaande van de stelling, dat de oude bedeeling, aan Israël gegeven, de schaduw is van de Christelijke heilsbedeeling, dat de eeredienst van Israël met al zijn ceremoniën en voorschriften op den Christus doelt en om die reden eene diepe beteekenis heeft, schreef de Haagsche predikant Dr. J.A. Gerth van Wijk een boekje, waarin wordt ‘ontleed wat in den tabernakel, Israëls groote Heiligdom, gegeven en geopenbaard was’. Het heiligdom, de heilige gereedschappen, de priesters... alles profeteert van de gemeenschap, waarin Christus den mensch met God gebracht heeft. De hh. Höveker en Zoon te Amsterdam hebben zorg gedragen dat De Tabernakel, De Woning Gods onder de menschen zich door zeer fraaien druk, een twaalftal voortreffelijke afbeeldingen in kleuren en een sierlijk bandje onderscheidt.
In Een brief uit Indië over de Protestantsche Kerk in Indië (Enschede, M.J. van der Loeff) deelt de heer P. Heijting, predikant te Riouw, een en ander mede omtrent den toestand der Protestantsche kerk in Indië en hetgeen in haar belang gedaan zou kunnen worden. Het vraagstuk der scheiding van kerk en staat treedt daarbij op den voorgrond. Naar het advies van den schrijver moet de kerk die scheiding niet aanvaarden, tenzij de regeering zich mild betoone bij de regeling der financieele zaken. De kerk mag volgens hem met alle vrijmoedigheid op een ruime ondersteuning uit de staatskas aanspraak maken, omdat de regeering belang heeft bij den bloei der kerk. Ook dringt de heer Heyting er op aan, dat de Indische kerk geheel zelfstandig zij. Haar universeel karakter moet haar dwingen met geen enkel Protestantsch kerkgenootschap - dus ook niet, zooals thans, met de Nederl. herv. kerk - in bijzondere betrekking te staan. Voorts vindt men in deze brochure eenige aanwijzingen omtrent eene nadere regeling van de huiselijke aangelegenheden dier vrije Indische kerken.
Eenige Noordbrabantsche onderwijzers zenden bij de uitgevers Gebrs. Muller, te 's Hertogenbosch, een maandschrift (één vel gr. 8o) voor opvoeding en onderwijs, in het licht, dat Uit het Zuiden heet.
| |
| |
De eerste aflevering is verschenen en de redactie deelt daarin mede, dat het haar plan is te werken voor de school in de eerste, voor onderwijzers in de tweede plaats. Zij wil daartoe geven: practische beschouwingen met betrekking tot de school en de studie, paedagogische beschouwingen, de quaestiën van den dag in de schoolwereld, een overzicht der schoolbladpers over de afgeloopen maand, boekbeschouwingen en mededeelingen. Met deze uitgaaf beoogt men tevens de school en de houding der onderwijzers in het Zuiden te verdedigen tegen de aanvallen, waaraan zij in sommige schoolbladen blootstaan.
De heer T.H. de Beer behoort tot hen, die ernstige grieven tegen de dagbladpers meenen te hebben. Sinds een paar jaar heeft hij op velerlei wijs aan dit gevoel lucht gegeven. Wat in de Augustusmaand van het vorig jaar, op het XVe Taal- en Letterkundig Congres te Brussel, door dezen leeraar bij het middelbaar onderwijs geïmproviseerd werd ‘in naam der kunst, in naam van hen, wier herinnering aan de onsterfelijkheid gewijd is, in naam van alle kunstenaars’, vindt men thans, ‘naar de uitvoerige schets en zoo nauwgezet mogelijk bewerkt en van eenige aanteekeningen voorzien’, terug in eene brochure: Dagbladen: kritiek en reclame, die bij den uitgever H.W. van Marle, te Arnhem, in het licht verschenen is. Behalve zijne pessimistische beschouwingen omtrent de eerlijkheid der letterkundige critiek, zooals die in nieuwsbladen wordt beoefend, geeft de heer de Beer een paar historische herinneringen ten betooge, dat ook vroeger deze zaak te wenschen overliet, en tevens een wenk, hoe naar zijne opvatting de financieele verhouding tusschen uitgever en schrijver behoort geregeld te worden, en op welke wijze de groote bladen letterkundige critiek geven moeten.
De koopvaardij-kapitein J. Muller, ‘geen schrijver van beroep, doch een eenvoudig zeeman’, heeft in eene brochure: Neerlands koopvaardijvloot en groothandel (Harlingen, W.L.H. Brugsma), de oorzaken van hun verval en de middelen tot herstel uiteengezet. Dat verval wordt o.a. toegeschreven aan de zoogenaamd vrije scheepvaartwetten, aan den achteruitgang der Nederlandsche bodems en van het gehalte der Nederlandsche zeelieden (van den gezagvoerder tot den minsten scheepsjongen), aan de slechte ‘wet op de tucht aan boord’, aan een gebrekkig onderzoek bij scheepsrampen (zooals dat van de Board of Trade uitgaat), aan de opheffing der voornaamste reederijen, aan de gebrekkige kennis van de experts voor de classificatie der schepen, aan de slechte inrichting der losplaatsen in Nederland, aan den treurigen toestand onzer vaarwaters, aan de
| |
| |
geringe zorg voor den ouden, afgeleefden, dikwijls gebrekkigen zeeman, enz., enz. Kapitein Muller heeft aan het hoofd zijner behartigingswaardige opmerkingen het Schriftwoord geplaatst: ‘Zalig is hij, die aan mij niet zal geërgerd worden’.
Muzikale novellen door Catherina F. van Rees (Haarlem, Kruseman en Tjeenk Willink) lezen we op den omslag van twee deelen, waarop de medaillonportretten prijken van Beethoven, Schumann, Paganini, Carey en Schubert. Deze novellen doen ons voor eenige oogenblikken het leven medeleven van groote maestro's, en wekken sympathie voor mannen, aan wie de wereld zooveel vreugde verschuldigd is.
Johan Gram behandelde in zijn novelle Een Haagsch fortuin (Leiden, P. van Santen) het bekende thema van den ambtenaarshoogmoed en het op een grooten voet leven van het geld van anderen, tot ten slotte de Nemesis verschijnt en alles nog vrij goed terecht komt.
Hoe de trotsche, wispelturige, eigenzinnige, door haar vader bedorven freule van Grevenstein den schilder Bonheur, een vondeling, eerst haatte, daar zij besefte dat hij in gevoel, waardigheid en adeldom van ziel ver boven haar stond; en hoe zij later als herboren werd, den schilder lief had, maar niet ‘kreeg’, wordt door den heer H.T. Chappuis geschetst in zijn verhaal: Renée, dat bij P.N. van Kampen en Zoon te Amsterdam het licht zag.
Een oorspronkelijke roman, genaamd Marie, van de hand des heeren G.J. van der Hoeve, schrijver van Bijna Gelukt, heeft het licht gezien bij Scheltema en Holkema. Te oordeelen naar de eerste woorden: ‘Ciel! wat een fameus infame weg’, leidt deze roman den lezer onder bijzonder gedistingeerde lieden, en te oordeelen naar een kijkje, hier en daar in het boek genomen, laat het zich goed lezen en is het onderhoudend geschreven.
Voor jongelieden is een verhaal door den heer A.C. de Zwart geschreven, dat onder den titel van Het spook op den Broker, bij Höveker en Zoon te Amsterdam is verschenen. ‘Men heeft mij gevraagd of deze bladzijden waarheid bevatten’, zegt de schrijver in zijn voorbericht. ‘Ik antwoord met een wedervraag: zijn levenservaringen ooit iets anders dan waarheid?’ De strekking van dit verhaal, dat des schrijvers levenservaringen bevat, is godsdienstig. Indien schoone vormen en kleur onontbeerlijk zijn in de prenten van een stichtelijk boek, dan zijn de vier platen van dit ‘verhaal voor jongelieden’ overbodig.
| |
| |
Enkele vertaalde romans zagen in de afgeloopen maand het licht, als: ‘Vineta, naar het Hoogduitsch van E. Werner (Frl. Buerstenbinder, te Berlijn), schrijfster van Glück Auf!, door Hermina’ (bij P. Gouda Quint te Arnhem), en Mijn jonge Alcides. Een verbleekte photographie, uit het Engelsch van Charlotte M. Yonge, schrijfster van De erfgenaam van Redclyffe, door Alma’ (Amsterdam, W.H. Kirberger).
Een der kerstvertellingen van Charles Dickens, The Chimes, is, van aanteekeningen en toelichtingen voorzien, als het vierde nummer der ‘Bibliotheek van Buitenlandsche schrijvers’ door den heer T.H. de Beer uitgegeven (Maassluis, J. van den Endt & Zoon).
De geschiedenis van John Holdsworth den stuurman die even als Enoch Arden bij zijn terugkeer van een lange reis zijn vrouw gehuwd vindt, wordt verhaald in een Roman van den ons onbekenden schrijver van Jilted en is uit het Engelsch vertaald door H.T. Chappuis. Het boek is in twee deelen verschenen bij H.M. van Dorp te Haarlem.
Onder de vertaalde romans kan men ook de novelle rekenen Hooger dan de Kerk door Wilhelmina von Hillern geb. Birch (de dochter van de bekende Birch-Pfeiffer), waarvan de vertaling bij J. Minkman te Arnhem is verschenen. Het deelt in prettigen vorm een bekoorlijke sage uit Breisachs verleden mede.
Een andere vertaalde Duitsche novelle heet Theodorus Mintrop en is geschreven door Catharina Diez en in 't Hollandsch overgebracht door A.M.S. Het Evangelisch Verbond te Amsterdam gaf het boekje uit, wegens zijn strekking, die door het koor uit Paulus wordt aangeduid: ‘Gott in der Höh allein sei Ehr!’
Amerika, zooals het was en zooals het thans is, luidt de titel van een paar dozijn schetsen van een Amerikaansch auteur T.L. Nichols, die door H.T. Chappuis vertaald zijn (Haarlem, H.M. van Dorp). Hoe New Engeland vóór veertig jaar er uitzag; wat Amerika's toekomst is; opvoedling; godsdienst en zedelijkheid; reizen en leven in hotels; societeiten; politici; Amerikaansche politiek; theorieën en proefnemingen op sociaal gebied; de toestand na den oorlog; een tochtje op de meren; een bezoek aan New Orleans, Galveston, Mobile... en nog veel meer onderwerpen worden in deze aangenaam geschreven schetsen behandeld.
| |
| |
Ludwig Noiré's Skizzenbuch is onder den titel Stof voor kamerdebatten in het Nederlandsch ‘zeer vrij bewerkt’ door T.H. de Beer. Het Skizzenbuch verdient zeer bij onze landgenooten bekend te worden. Noiré bespreekt de behandeling der klassieke schrijvers in de school, letterkunde in de school, taalstudie, den grondslag voor hoogere wetenschap, den invloed der natuurwetenschap op het geestelijk leven, schoolmeestersziekten enz.
De heer de Beer drukt den wensch uit, dat het door hem vertaalde boek tot levendige debatten aanleiding geve, in de huiskamer, de gezelschapskamer, de kamer der volksvertegenwoordigers, enz. Hij heeft enkele opmerkingen aan zijn vertaling toegevoegd, met welke men verlangen zal kennis te maken, wanneer men verneemt, dat de schrijver er van zegt: ‘ik kon openhartiger spreken, daar ik met dit werk geen candidatuur te verdedigen heb, daar ik geen slaaf ben van eenige staatspartij,’
De heer R.E. de Haan, directeur der Rijks Hoogere Burgerschool te Winterswijk, heeft het befaamde boek van Dr. Ludwig Büchner vertaald, dat geschreven is met het doel om de theologische wereldbeschouwing te doen wijken voor die der nieuwere natuurwetenschap. Kracht en Stof is de titel van dit werk, dat bij Blomhert en Timmerman te Nijmegen is verschenen. In het Duitsch zag reeds de 14de uitgave van Büchner's werk het licht. Zijn studiën op het gebied der natuurkundige geschiedenis, noemt hij dus niet ten onrechte ‘populaire studiën.’
Wie, na vernomen te hebben welke de wereldbeschouwing der nieuwe natuurwetenschap is, iets verlangt te vernemen aangaande den staat der toekomst, als de verzorger van alle gemeenschappelijke belangen van een volk, kan daartoe gelegenheid vinden door een boek te bestellen, dat onder den naam van Oud of Nieuw? bij M.M. Olivier te Amsterdam verschenen is. Een ‘Wiener bureaukraat’ heeft in dit boek zijn denkbeelden aangaande den ‘Cultuurstaat’ medegedeeld.
|
|