De Gids. Jaargang 41
(1877)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| |
De poëzie der puriteinen.‘Milton! thou shouldst be living at this hour: England hath need of thee.’
WORDSWORTH
Een machtig drama heeft in het ten einde spoedend jaar Europa diep geroerd en tot ernstig nadenken gestemd. ‘De geschiedenis onzer eigen dagen is als een Socrates die zelf niets weet, doch anderen tot kennis leidt door vragen, die doen opmerken en denken’Ga naar voetnoot1. De geest der menschen wordt steeds meer geprikkeld en opgewekt door vragen dan door antwoorden; en de bestudeering der geschiedenis van den dag erlangt niet haar geringste aantrekkingskracht, doordien men wordt gedwongen aan 't verleden, dat volledig bekend is en welks geschillen afgeloopen en beslecht zijn, bijstand en voorlichting te vragen, om de raadselen, die in eigen tijd om antwoord vragen, op te lossen. 't Verleden is de beste commentaar van 't heden. Als door instinct geleid, wendt men bij moeielijkheden en bezwaren het oog naar de vervloden eeuwen, toen gelijksoortige bezwaren overwonnen werden, en helpt de ervaring van de vaderen aan de kinderen; de moeielijkheden, door de kinderen ondervonden, staan krachtig hen ook bij om vorige toestanden te verwezenlijken en zich niet dommelig en lijdelijk, maar levendig, aanschouwelijk en vol meêgevoel het lijden en strijden voor te stellen van de vaderen. Zeer leerzaam en opwekkend tevens is het op te merken naar welke mannen, welke tijdperken der geschiedenis het volk de oogen wendt wanneer zijn hart diep is geroerd, en het gevoel van verantwoordelijkheid voor gepleegd onrecht de bloem der mannen van de natie spreken doet. Toen in dit jaar een groot gevaar het Engelsche volk dreigde, toen het beleedigde rechtsgevoel en 't verontwaardigd hart vol | |
[pagina 133]
| |
afschuw protesteerden tegen de lage zelfzucht van de Turksche alliantie, toen keerde 't volk, als door instinct geleid, zich naar 's lands heldeneeuw, en wenschte het geen Wellington of Marlborough terug, maar hoopte 't, dat de geest, die Milton, Pym en Cromwell eens bezielde, weer vaardig worden zou over het volk. Ik reken 't afgeloopen jaar in de eerste plaats toch gedenkwaardig door de beweging, die der wereld heeft getoond, dat, terwijl het veld van 't denken is verruimd, terwijl de wetenschap zijn duizenden verslaat tot schrik der Philistijnen en de beteekenis van het leven telkens dieper blijkt, het zedelijk bewustzijn en besef van 't protestantsche Engeland nog machtig zijn gebleven als weleer. Die zedelijke bevatting en begrip, 't zij aangeboren of ontwikkeld, hebben 't beste deel des volks de ketens af doen schudden van sleur, gewoonte en zelfzucht, en geestdrift, die de volken maakt en leven doet, heeft krachtig 't nageslacht der puriteinen doen optreden. Doordringende verstandelijke scherpzinnigheid, die Engeland's waar belang juist onderscheidt, verbonden met een zedelijke emotie door vrijheidsliefde en menschenmin gewekt, heeft een beweging doen ontstaan, die 't oude Europa opgebeurd en het hart van die in God gelooven zeer versterkt heeft. Want zoo iets in de wereld moed kan geven, hoopvol en vertrouwend stemt, dan is het wel, wanneer in 't plutocratisch Engeland beginsel 't wint op eng belang, en het ontwaakt geweten zelfs de gouden gloor van Hindostan's ontelbare schatten dof, flauw en onaantrekkelijk vindt. Er ging een kreet door het land, dat schandelijk onrecht en zedelijke verdrukking werden gepleegd, dat hulpelooze duizenden geschonden waren en vermoord door woeste Turken, wier schrikbewind alleen door Engeland wordt geschraagd. De wanhoopskreten van de moeders, van de meisjes en de kinderen van Bulgarije sneden door 't hart van 't Engelsche volk; de kracht en geestdrift van het land werden gewekt, en schier ontelbare mannen zwoeren bleek van toorn en met saamgeklemde lippen een grooten eed voor God, dat Engeland's mannenkracht niet langer de verwijfde Oostersche barbaren steunen zou, dat het reuzenzwaard van Engelands vrije zonen, dat aan Europa flikkerend vaak den weg wees van het recht, niet meer getrokken zou worden voor de barbaren, die in Europa's tuin hun meerderen in beschaving, in vatbaarheid voor zedelijke ontwikkeling | |
[pagina 134]
| |
en geloof, vernederen, onderdrukken en in hun kracht verminken. Met een gerommel als van verren donder deed de nog bedwongen toorn van liet volk over de lichtzinnigheid en ledigen bombast van lord Beaconsfield zich hooren. Het liet voor een oogenblik zich aanzien, alsof alleen in toorn tegen den minister, die het Engelsche volk niet begrijpt en nooit begrepen heeft, de aandoening van de menigte zich zou uiten; doch toen stond Gladstone op. Gladstone en Bright zijn mannen, het is meer gezegd, die 's volks geestdrift door hoedanigheden wekken, welke hen in den hoogsten rang als staatsman en als leider van het volk plaatsen. Hun zedelijke ernst en hun vast geloof in hun beginselen maken van staatkunde en partijstrijd schier een godsdienst en geven aan den strijd van de openbare beraadslaging en gedachtenwisseling iets van den plechtigen ernst van het altaar. Ze zijn beide mannen met een hart in 't hoofd, welks denken liefde kweekt; ze maken van hun volgelingen meest discipels, die aan hun karakter kracht ontleenen, en zijn daarom omringd, niet door in hun soldij genomen partijgangers, die winziek zijn en tuk op roof, maar door verknochte, overtuigde vrijwilligers en vrienden. Gladstone en Bright plaatsten zich aan 't hoofd van de beweging, die, aan zichzelve overgelaten, wellicht ware geslonken tot een het hart verzwakkende uitbarsting van machtelooze woede, waarin, wanneer een man der mannen het volk ontbreekt, zoo vaak een edelmoedige beweging moet ontaarden. Zij gaven 't practisch doel en tevens 't leidende beginsel aan de beweging, die nu iets meer werd dan 't protest van lichtgeraakt, opvliegend medelijden: iets meer dan het opgewonden jammeren van 't prikkelbare volk, dat snel in staat van spanning is gebracht en even snel verzwakt. Het doel was: een volkomen hervorming van Engeland's staatkunde in Turkije, en het beginsel: dat geen volk zijn voorspoed bouwen mag op de onderdrukking en het naamloos lijden van een ras, dat door zijne minderen wordt geregeerd en door godsdienst en geneigdheid toont, dat het de zaden in zich draagt, die, vrij ontwikkeld, den oogst der toekomst voor Europa waarborgen. Met aandacht en warme sympathie voor Gladstone's streven, heb ik de redevoeringen gelezen, die in de steden en de dorpen van Engeland gehonden werden, om in den naam van ze- | |
[pagina 135]
| |
delijkheid, rechtvaardigheid en eer te protesteeren tegen de naamlooze gruwelen, die door hen, welke door Engeland's vlag alleen worden beschermd, gepleegd zijn in het Oosten. En niets trof mij zoo krachtig als wel dit, dat telkens weer de naam van Milton op de lippen kwam der sprekers. De woorden van den dichter en profeet der puriteinen: ‘Avenge, o Lord, thy slaughtered saints, whose bones Lie scattered on the Alpine mountains cold,’
werden door tal van ernstige mannen aangehaald, die iets van de oud-Testamentische gestrengheid tegen de Baälspriesters, die onschuldigen vermoorden, in zich voelden oprijzen, en die door het lot der christenen in het Oosten verontwaardigd waren, gelijk Milton weleer het was over den moord van de Waldenzen. Ik kan mij geen belooning denken, welke Milton zelf verhevener en benijdenswaardiger zou zijn toegeschenen, dan dat dus na twee eeuwen de invloed van zijn woord en, boven alles, van zijn voorbeeld, zoo machtig tot beweegkracht strekken zou, om 't Engelsche volk tot ijveren voor verdrukten en tot hartstocht voor wat recht is op te wekken De dichter, voor wien 't Oude Testament en de levens van Plutarchus de bronnen der bezieling waren en die een van de machtigste, onafhankelijkste heldenkarakters was, welke eenig volk onder zijne zonen tellen mag, heeft een blijvende plaats ingenomen in de volksverbeelding. De krachtgevende, heiligende les van persoonlijke verantwoordelijkheid werd door hem gepredikt. De beweging, waarvan hij een der profeten was, zuiverde het geweten, kweekte plichtbesef, deed een hoog en nieuw ideaal van volmaaktheid volgen en maakte alle gaven en talenten ondergeschikt aan zedelijke waarde. Van niets was Milton zoo volkomen overtuigd dan dat men staatkunde moet grondvesten op beginselen van zedelijkheid en godsdienst, en dat geen nationale grootheid opgebouwd of gehandhaafd mag worden door daden, waarvan't volksgeweten gruwt. De schoonste kroon daarom voor hem is de beweging van dit jaar, die, in herinnering brengend wat hij zeide, met geestdrift streefde naar wat hij onmisbaar achtte. Geen overtuigender bewijs is mogelijk hoe krachtig ‘kerngezond’ het Engelsche volk nog is, want het verval en het bederf van het zedelijk gevoel gaan steeds vooraf aan het verval en het bederf van instellingen in rijken. De schrille kreet van de roofvogels onder de | |
[pagina 136]
| |
staten, van de arenden en gieren van het oordeel, die nederschieten op hun prooi, wordt dan schrikwekkend slechts gehoord, als zedelijk bederf en verdooving van 't geweten het eenmaal frissche lichaam van een volk schier tot een lijk hebben gemaakt. Zij, die in Engeland en elders de beweging, welke rechtvaardigheid voor de verdrukte christenen in het Oosten eischt, bespotten en bestrijden, meenen de scherpste ironie te bezigen door Gladstone en John Bright kruisvaarders van de 19de eeuw te noemen. Het is geen staatkundige, maar een godsdienstige, protestantsche beweging, zeggen ze, die door geestelijken der Anglikanen, Presbyterianen en afgescheidenen wordt aangevoerd, en die de zegenspraak ontvangt van Canon Liddon en van Spurgeon. Toen Gladstone op de groote volksvergadering met een geestdrift, die zijn hoorders op deed springen, de groote les gepredikt had, dat niet op onrecht en onwaarheid Engeland's veiligheid en voorspoed mogen gegrondvest worden, toen zeide het cynische en sceptische blad, dat in Engeland de hatelijkste zijde van het conservatisme toont: ‘we hoorden weêr de poëzie der puriteinen; het was geen staatsman, maar een veldprediker van de Rondhoofden, die zijn hoorders trachtte op te winden.’ De vergelijking is zeer juist, ofschoon als een beleediging bedoeld. Want overal waar 't wachtwoord van de Protestanten klinkt, dat nooit een leugen waarheid is, daar hoort en voelt men ook de poëzie der puriteinen. En wat de met een grijns van spot gesprokene beschuldiging betreft, dat men in deze slechts met geestelijken en godsdienstleeraars, doch niet met staatslieden te doen heeft, ook in die woorden ligt een hulde aan den ernst van Gladstone en van Bright. Het godsdienstige deel van iedere beweging is steeds het diepste en machtigste deel van allen. Het doet zijn invloed toch gevoelen op 't hart en de verbeelding van de menschen; het richt zich tot de innigst denkende en gevoelende onder de menschen, die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, en door te werken op 't geweten van de menschen, drijft het hun gansche wezen en natuur omhoog. Nauwlijks is de godsdienstige beweegkracht gegeven en het geweten ontwaakt, of naar uiting in werk en daden zoekt het opgewekt gevoel. En in die daden, in dien strijd toont zich de poëzie der puriteinen. | |
[pagina 137]
| |
Van alle machtige verschijnselen van het geestelijk leven is geen zoo indrukwekkend als het ontwaken van 't geweten eens volks. Men is gewoon geraakt aan de zedelijkheid der kerk en maatschappij van het oogenblik; zonder veel nadenken en belangstelling volgt men de heerschende theorie aangaande wat recht en wat verkeerd, wat goed en wat slecht is. Doch plotseling ontdekten geestelijke enthusiasten, dat men, achter elkander aantredende, met de oogen op den grond gericht, ver is afgedwaald van de eenvoudige reine leer van Christus; dat men, niet trouw 't gebod de naasten lief te hebben. God boven alles te eeren volgt, en niet eerlijk en rechtvaardig is. Het geweten dat tam, mak en gedwee geworden was, dat, door den priester of de gewoonte onderworpen en in dienstbaarheid gebracht, lacht als de meester lacht, en zucht wanneer hij zucht, springt, op uit zijn vadsige sluimering, en de menschheid houdt de handen tegen 't hart, verschrikt door 't wilde slaan van den ontembare. Want het geweten, dat in winterslaap gelegen heeft, kent in 't begin de werkelijkheid niet meer. Het gevoelt zich als verblind en is verschrikt en toornig gelijk een vogel, die, in zijn slaap gevangen, plotseling gewaar wordt dat een kooi hem houdt besloten. 't Geweten werd den opgeschrikten puritein op nieuw de zeer geduchte, zeer gestrenge en groote tolk en boodschapper van de andere wereld; 't geweten, dus herboren, verschrikt en verontrust, zendt donkere droomen vol ontzetting, drijft slaap en rust en vrede weg en noopt tot vluchten naar den grooten God der vaderen, wiens boodschapper het is. De schrik der onvervulde wet drijft dan het volk tot de profeten gelijk ze het weleer de kinderen Israëls deed, het groote zendeling-ras der wereld, dat de zedelijke wetten heeft gepredikt aan de menschheid met de geestdrift, welke steeds de machtigen bezielt, die een groote waarheid ons verkondigen. Geen matig, nuchter plichtbesef, hoe onwaardeerbaar in de volgelingen, drijft de profeten der herleving en verjonging aan. Neen 't is een hartstocht voor de spoedige vervulling van de wet, het is een brandende begeerte naar reinen levenswandel, naar deugd en heiligheid, die met een kreet als van ondragelijke smart zich uit; want als een vuur brandt Gods geschreven wet hun in het hart, en 't wordt een hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Hij, ‘die een dichter was onder de puriteinen en een puritein onder de dichters.’ kan het best de zedelijke grootheid | |
[pagina 138]
| |
doen waardeeren van dat ontwaken der gewetens in 't Engeland van de 17de eeuw. De groote monumenten dier beweging, wier vruchtbare kracht we heden na twee eeuwen eerst naar eisch kunnen begrijpen, zijn zeker het proza van de pelgrimsreize en Milton's poëzie. En dat vooral naar Milton's poëzie het Engelsche volk in 't afgeloopen jaar de oogen opsloeg, is, omdat zijn gedichten tot machtig voetstuk strekken aan den dichter zelven: de meest indrukwekkende en verhevene figuur van Engeland's letterkundige geschiedenis. Miltons gedichten trekken menigeen het meeste aan, omdat zij hem den bard der puriteinen beter doen begrijpen en waardeeren. 't Karakter van den dichter heeft dieper indruk op zijn volk gemaakt dan zijn verzen. Slechts eenigen tijd behoeft men weder in de jaarboeken te bladeren, die verhalen hoe Engelands vrije mannen het geweten stelden in de plaats van Paus en Koning, om even levendig als ooit weer te beseffen hoe onzelfzuchtig en heldhaftig Milton was. Veel meer dan woorden stichten daden. Nooit zal in dagen van beproeving, als een man, een groot karakter en een edele leidsman noodig is, het Neêrlandsch volk naar Bilderdijk zijn oogen wenden, omdat men hem niet eeren kan, hoe vurig men 't ook poge, en omdat daardoor telkens zijne woorden ons hol en eng en rommelend in de ooren klinken. Veel meer dan woorden en gedachten ooit vermogen, brengt een karakter licht in deze wereld. Een man als Milton strekt tot baken aan zijn volk. Zooals hij nu 's volks adspiraties trekt, deed hij ook naar zijn invloed wenschen, toen in 't begin der eeuw het Engeland van de George's het verjongde Frankrijk met ontzetting op zag rijzen. Wordsworth, die aarzeling en zwakheid zag, waar hij naar krachtig zelfvertrouwen wenschte, zong toen wonderschoon den held en zanger van de puriteinen toe: ‘Milton! thou shouldst be living at this hour:
England hath need of thee; she is a fen
Of stagnant waters: altar, sword, and pen,
Fireside, the heroic wealth of hall and bower,
Have forfeited their ancient English dower
Of inward happiness. We are selfish men:
Oh! raise us up, return to us again;
And give us manners, virtue, freedom, power.’
| |
[pagina 139]
| |
Wij zijn zelfzuchtig, gij waart onzelfzuchtig, zingt Wordsworth Milton toe, en met hem roept de gansche wereld dit het eerst den helden toe, die wat hun 't liefst is offeren voor een groot beginsel. Want onzelfzuchtigheid - en dit zegt boeken vol voor 't goede hart der menschen - treft iedereen steeds diep. Geen mensch bestaat er van verbeelding zoo geheel onterfd, zoo eng van hart, dat hij, wanneer hij Milton's leven leest, niet eenigszins beseft, dat deze man, voor wat hem recht scheen, meer ten offer heeft gebracht dan zijne minderen zelfs bevroeden kunnen. Toen the Long Parliament bijeenkwam en de troebelen, die in oorlog zouden eindigen, begonnen, was Milton 32 jaar. Hij was juist wedergekeerd uit ltalië, waar de jonge dichter bijzonder hoffelijk was ontvangen door de eerste mannen van het land, en waar hij in den omgang met geleerden, staatslieden en dichters zich van zijn groote gaven was bewust geworden. Hij had reeds eenigen naam verworven in zijn eigen land, als dichter van l'Allegro, Il Penseroso, Cosmos, Lycidas en the Arcades. Spencer's Faerie Queene was het dichtstuk, dat hij in zijne jongelingsjaren het meest bewonderde en hij, die studie liefhad en gaarne omging met de smaakvolle edelen van zijn land, had zich een levenstaak als die van Spencer voorgesteld. Hij leefde gaarne in gedachten in 't verleden; zijn eerste lange gedicht was a masque, dat geheel in den trant der tijden opgevoerd werd in 't kasteel van Ludlow en waarin de minstreel zijne hulde bracht aan de edele gravin van Derby. Door de poëzie der middeleeuwen werd hij bijzonder aangetrokken en hij had reeds 't schema gemaakt van een gedicht met Koning Arthur den christen-held en ridder tot midcdelpunt. Voor de jonge verbeelding rijst de wereld van 't verleden met betooverende schoonheid op. Men ziet een zilveren lichtglans aan den horizon, de hooge wouden van Germanje spreiden zich als de plooien van een koningsgewaad omlaag langs de helling der bergen, op wier kruin het ridderlijk kasteel zijn tinnen heft. De flikkerende helmen en lansen der huiswaarts keerende ridders weerkaatsen het zachte licht der maan; men hoort van verre in de stilte van den avond de kloosterklokken luiden, en de zoete klank van harp en luit melden, dat in 't kasteel den dapperen een liefelijke ontvangst wordt bereid, en al die schoonheid stemt tot een hoogere vreugde, die door den heiligen ernst der kathedralen wijding krijgt. | |
[pagina 140]
| |
Van deze weergalooze betoovering van 't verleden, en van de machtige verleiding om uitsluitend aan poëzie en studie zijn leven te wijden, rukte Milton plotseling zich los. Hij keerde 't ideaal van 't ver verleden den rug toe en richtte, mannelijk en vast besloten, der toekomst het aangezicht toe, die verlicht werd door den dageraad van de burgerlijke en godsdienstige vrijheid, waarvoor hij ging lijden en strijden. De ernst der tijden had hem wakker geschud. Het was een hachelijke tijd voor Engeland en geheel de wereld. De vrijheid van 't geweten liep een gevaar gelijk sinds de Armada van Spanje's kusten zeilde niet gedreigd had. De willekeurige koning en de willekeurige bisschop hadden zich verbonden, en tegen dwinglandij in den staat van den koning, die elf jaren zonder parlement regeerde, zoowel als tegen de onderdrukking van Laud den Anglicaanschen paus, kwam het volk in opstand. De hervorming, op overtuiging gegrond, won hand over hand kracht, toen weer de priestermacht zijn schrikkelijken dwang begon te doen gevoelen, en toen ten laatste Laud in roekelooze verblinding zijn hand legde op de godsdienstige onafhanklijkheid van Schotland, brak als een lava-stroom de vurige geestdrift van de langverdrukte natie los. De machtige beweging om hervorming van 't Engelsche volk, dat, als een volk van vrije mannen past, de wet geëerbiedigd en gehoorzaamd had tot het uiterste, ontaardde door de zwakke weifelmoedigheid en dubbelzinnigheid van Karel I in eene revolutie, en van het Noorden tot het Zuiden klonk door het land het machtige bazuingeschal: ‘O Israël, op naar uwe tenten!’ Een harde keuze moest toen ieder burger doen. Men moet voor een oogenblik zich verdiepen in de geschiedenis van die dagen, voor een wijle 't leven van de burgers medeleven, om zich wel voor te stellen hoe ontzettend bang de keuze velen was. Twee voorbeelden kunnen ons geheugen te hulp komen. Sir William Waller, de beroemde generaal van 't parlement, schrijft aan zijn vriend Sir Ralph Hopton, een generaal der cavaliers: ‘My affections to you are so unchangeable, that hostility itself cannot violate my friendship to your person; but I must be true to the cause wherein I serve. The great God, who is the searcher of my heart, knows with what reluctance I go upon this service, and with what perfect hatred I look upon a war without an enemy. The God of peace in | |
[pagina 141]
| |
his good time send us peace, and in the mean time fit us to receive it.’ Niet minder edel uitte zich een andere ridder, die aan den persoon des konings zeer verknocht was, Sir Edmund Verney, 's konings standaarddrager. Hij bleef uit een gevoel van loyauteit den koning trouw, schoon hij zijn zaak veroordeelde: ‘I have eaten the king's bread’, schrijft de oude ridder aan een vriend, ‘near thirty years, and I will not do so base a thing as to forsake him now. I choose rather to lose my life (which I am sure I shall do) to preserve and defend those things which are against my conscience to preserve and defend; for I will deal freely with you, I have no reverence for the bishops, for whom this quarrel subsists.’ Zijn voorgevoel bedroog den loyalen ridder niet; hij sneuvelde in den eersten strijd en werd, als Goldwin Smith opmerkt, dus verlost uit den strijd tusschen geweten en riddereed. Er waren toen in Engeland velen die, minder oprecht dan Sir Edmund Verney, de oogen sloten voor het onheilige en schandelijke van 's konings pogen, en zich aan zijn partij aansloten, uitsluitend denkend aan de koningen van weleer, toen niemand aan verandering en hervorming dacht. ‘Hoe natuurlijk in de menschheid, afgemat, verlegen en verward door eindelooze verandering, is dat weemoedige verlangen naar de tronen en altaren van 't verleden’, heeft de zooeven aangehaalde schrijver schoon gezegd. Dit is waar, het is natuurlijk; doch hoe mannelijk, fier en edel is het dan ook, met strengen moed te weigeren zelfs een oogenblik te luisteren naar dat zeer natuurlijke, verleidelijke, verzwakkende verlangen. 't Is braver werk te strijden voor de toekomst onzer kinderen, dan als antiquarissen in verteederde bewondering de fraai bewerkte ijzeren grendels van 't verleden op te poetsen! Dit brave werk deden de puriteinen in hun strijd voor een hoog beginsel, en daarom is de groote burgeroorlog Engeland's ware heldentijd. De puriteinen streden voor een doel, dat vrije mannen steeds bezielen zal, en deden het met een plechtigen ernst en een gestrenge geestdrift, die nu nog zwakke knieën sterkt en bange harten staalt. Een van die kloeke mannen, die het zwaard van hunne vaders, dat sinds de Armada aan den muur gehangen had, aangrepen, om voor gewetensvrijheid een nieuwen kamp te wagen, was Milton. Hij doet de moeielijke kenze en werpt zich in het midden van | |
[pagina 142]
| |
den strijd. In dien onstuimigen tijd werd Engelands dagbladpers geboren, want Milton was met zijn pamfletten en snel op elkander volgende geschriften feitelijk de eerste leider van de openbare meening, die 't periodiek geschrift den invloed gaf welken de kansel tot nu toe bezat. Hij wijdde zich aan de openbare zaak en had den moed om twintig jaren lang geen enkel dichtstuk neer te schrijven, om met zijn machtig proza - schoon de dichter volgens zijn verklaring slechts met zijn linker hand proza kon schrijven - te strijden voor oprechtheid en voor waarheid. Toen Milton, na de troonsbestijging van Karel II, unit het publieke leven werd gebannen en de dichtkunst, die hij liefhad, weer begon te beoefenen, was hij 52 jaren oud, dat is de leeftijd, welken Shakespeare had bereikt bij zijn dood. Niets is zoo edel, stemt zoo hoog en wekt zoo prikkelend op tot onzelfzuchtig werk, als het machtig zwijgen, in die twintig jaren, van zulk een dichtergeest. Geen les is zoo gevorderd in ons land, waar links en rechts zoovelen zich onttrekken aan 't dienen van den staat, als 't moedig zwijgend werk ten nutte van 't publiek belang van Milton, die zijn gaven offerde op 't altaar van 't vaderland. Mij schijnt, hoe vreemd het klinke, dit ernstig zwijgen van de orgelstem van Engeland de hoogste poëzie der puriteinen toe; en van die stilte schijnt de majesteit mij grooter dan van het meesterwerk, dat voor alle eeuwen den bard der puriteinen leven doet. Geen indrukwekkender protest is denkbaar tegen de zelfzucht, die de monniken aller tijden drijft, om zich van hunne medemenschen af te zonderen, hetzij om door hun vlucht uit 's levens strijd hun eigen ziel te redden uit de hel, hetzij om eigen gave of wetenschap te kweeken, zonder zich te bekommeren om het lijden en de nooddruft van de zwakke menschen om hen heen. Onze moderne wereld heeft toch zoowel hare monniken als de kerk van Rome. Want dichters, kunstenaars en geleerden, die niet in 't leven van hun natie deelen, die niet hun schouders mede zetten onder 't wiel, wanneer de staat de hulp behoeft van alle burgers, zijn zoovele monniken van kunst en wetenschap. Wat valt men de oude monniken dan hard, die achter kloostermuren zich aan de maatschappij onttrekken, om zich uitsluitend aan gebed en overpeinzing toe te wijden; waarom beticht men hen van laffe zelfzucht, omdat zij niet als kloeke mannen ons het lichtend voorbeeld geven hoe ook in | |
[pagina 143]
| |
het gewoel en de verleiding dezer wereld zij, die God vreezen, eerbaar en rechtvaardig kunnen leven? Is godsdienst minder heilig bijgeval dan kunst en wetenschap? Indien de monniken der moderne wereld, die zich onttrekken aan het worstelen en het streven van de burgers om hen heen, omdat hun kunst en wetenschap zulke jaloersche goden zijn, dat ieder uur alleen aan hen gewijd moet zijn, verstandig en navolgenswaardig handelen, wie heeft dan nog het recht den bleeken monnik te gispen, die zich verbergt en bidt, in plaats van zich te toonen on te werken? De priesters zoo van wetenschap als kunst, die steeds de plooien van het slepende gewaad onttrekken aan de ruwe hand van 't volk, dat aan zijn meerderen leiding vraagt en hulp in staatkunde en in godsdienst en gedrag, verzuimen grooter plicht dan zij vervullen. Zoo niet de denkers die in weten, niet de zieners die in vorm en kleur, en evenmin de dichters die in al wat spreekt tot hart en tot verbeelding hun vreugde en leven vinden, zich zelfs het minst gelegen laten liggen aan de nooddruft hunner dagen, wat moet dan met het volk gebeuren? Wanneer de leiders van het volk niet door hun daden toonen te beseffen dat zij de instellingen van den vrijen staat met al hun krachten moeten steunen, daar vrijheid onontbeerlijk is als weg en middel tot ontwikkeling en volmaking, dan is het zeker allerminst een wonder dat zoo vele hunner minderen blind zijn voor hun plicht en waar belang. Wanneer niet langer, als in Milton's tijd, 's lands aangewezen hoofden, 's volks dichters, denkers en geleerden zich aan de spits van 't volk stellen, maar zich als monniken verbergen in hun cel, dan wordt de natie, die geen vaandelen wuiven ziet, de worsteling moede, en zij ontaardt langzaam maar zeker in een vreugdeloos volk van monniken en asceten. Doch 't ascetisme van de meerderheid is ver van grootsch. Men kan de vreugd der wereld, het opwekkende genot van vrij en vroolijk samenzijn, van weten en van werken soms verzaken ter wille van hetgeen men godsvereering waant, doch ook een ander ascetisme helaas! een ascetisme, even schadelijk en veel minder achtenswaardig, ziet men soms heerschen in de wereld. En dit heeft tegenwoordig plaats. Of is 't geen ascetisme in den eeredienst van 't geld, wanneer men vreugd en de eerste burgerplichten, het zonnige zeer venchtbare geluk van zich met vrienden dikwijls te vermaken, | |
[pagina 144]
| |
zoowel als het bewustzijn dat men doet al wat men kan om 't vaderland te dienen en zijn medemensch te helpen, opoffert om alleen aan nering en bedrijf te denken, om steeds in den molen van het alledaagsche rond te blijven loopen en zijn verbeelding enkel te verhinderen in te dommelen door spel en wilde speculatie? Voorwaar, het zijn asceten in den dienst van Mammon al die honderden van menschen, die het te druk hebben in hun kloostercel, 't kantoor, om aan de groote vraagstukken des tijds de minste aandacht of belangstelling te geven, die onverschillig zijn, niet enkel voor de kerk, maar zelfs voor iedere godsdienstige beweging, die bijna elken burgerplicht, elk aandeel in het leven van den staat verzaken, naar het schijnt, geloovende, dat den staat 't geheim bekend is van spontane generatie, en die, de wereld om zich heen vergetend, trouw de kralen tellen van hun rozenkrans, slaafs de monniken volgend, maar toch met dit verschil, dat hunne kralen plat zijn en van goud, terwijl die van de monniken van weleer rond waren en van elpenbeenGa naar voetnoot1. Wanneer men Milton's leven leest en zich poogt voor te stellen hoe ontzaglijk veel hij uit het hoogste plichtgevoel heeft opgeofferd voor: ‘de Perle
Waer voor men 't al met winst verliest,
Gelukkigh, die het beste kiest’,
dan kan men zich geen beter voorbeeld denken voor de mon- | |
[pagina 145]
| |
niken en asceten onzer dagen dan dat van den puriteinschen dichter, die zich niet te wonderlijk en groot achtte om te strijden, toen het voor zingen niet de tijd was. De asceten van de kunst, die in de kunst een god zien en geen dienaar van den Allerhoogste, doen in hun afgodsdienst gansch anders dan de mannelijke profeet en dichter van de puriteinen. Milton geloofde niet in het recht van kunstenaars om excentriek te zijn, om in het bewustzijn van 't bezit van groote gaven de meest vulgaire zelfzucht steeds te toonen, en dus aan eigen wonderlijk genie een tempel op te richten, die de oogen kwetst der reinen van verbeelding. Zonder overdrijving, gemaaktheid en ijdele zelfaanbidding ging dit groot genie de wereld door als perfect gentleman, als man van eer, en even deugdzaam als een burger, zonder 't minst talent, die Gods gebod in eere houdt. Hij toonde eerbied voor de wondere gave, hem geschonken, door niet zwak maar sterk te zijn. Hij liet het, genie, die machtigste van alle gaven Gods, niet minachten doordien hij - 's Hemels uitverkorene - zijn meerderheid in 't dagelijksch leven toonde door zedelijkheid te treden met de voeten, door laf te weigeren voor zijn kinderen brood te winnen, door openlijk en schaamteloos te zondigen en zelfbedwang te schuwen, als slechts goed voor 't mindere volk. Hij maakte geen opzichtige vertooning door zich der wereld voor te stellen als miskend genie, doch werkte wijl het dag was. Hij riep niet theatraal de menigte om zich heen, tot allen schreeuwend: ziet eens welk een fijnbewerktuigd, hooggeörganiseerd genie ik ben! Hoe wonderlijk, bijna aanbiddelijk verschil ik van u, die ik toch evenwel mijn medemenschen noemen blijf. Mijn hoofd omsluit een wereld en heeft dus geen plaats voor nietige gedachten aan mijn plicht als echtgenoot of burger. Ziet eens, hoe vreemd ik ben gemaakt. Mijn hart, dat warm voor heel de wereld klopt, toont zich steeds onafhankelijk door geheimzinnige ondankbaarheid jegens de trouwste zelfs van die mij minnen. - Milton was van een machtiger geslacht dan dat der zelfvertroetelende genieën. Hij toonde een krachtige, onzelfzuchtige sympathie voor het streven der verdrukten om hen heen, en als ik opmerk hoe zijn lichtend voorbeeld nu zijn vaderland nog kracht geeft, dan komt de vurige wensch op in mijn hart: o mocht de poëzie der puriteinen, de poëzie van daden, van beginselen en van toewijding | |
[pagina 146]
| |
aan 't openbaar belang van alle kracht en talenten opnieuw in Nederland de harten en gewetens doen ontwaken. Om daartoe te geraken en de poëzie van Milton's daden en geschriften te begrijpen, is de studie van des dichters tijd en leven onontbeerlijk. Wanneer men eenmaal inziet, welk een man der mannen Milton was, grijpt men vanzelf naar zijn gedichten. Na gezien te hebben, welke wonderen hij met zijn linkerhand verrichtte, verlangt men om te weten wat zijn rechterhand vermocht. Dan gaat men het meesterwerk van Milton bestudeeren, niet als een heldendicht, dat zeer verheven is en door ieder moet gelezen worden, maar als het werk van den profeet der protestanten, dien men heeft liefgekregen en bewondert, en naar wiens woorden men wil luisteren, als naar die van een eerlijk en zeer edel mensch. Dus voorbereid, is men in de ware stemming; dan leest men niet hier en daar een klein gedeelte, maar haast men zich om van 't geheele gedicht een overzicht te krijgen, door het te lezen van 't begin tot aan het einde. Wanneer men ‘het Verloren Paradijs’ op deze wijze leest, ontdekt men dankbaar dat het machtig zwijgen van de twintig jaren, toen Milton zijne harp aan 't vaderland ten offer bracht, niet onbeloond gebleven is, en dat niet slechts de mensch, maar ook de dichter loon wegdraagt voor die zelfopoffering, Ziet slechts wat er is geschied. Leest eerst de verzen van den jongeling, en dan die van den ouden held. In de eerste is de leerling van den zachten Spencer merkbaar, die de verbeelding zich in volle weelde baden laten, en welluidend, zangerig, vrouwelijk teeder is. De minstreel, die voor lady Derby masques dichtte, en die een Perseroso schreef, zeer rijk aan beelden en kunstvaardig, doch dat weinig treft, is aan het oog onttrokken. In zijn plaats ziet men den blinden bard, die aan den voet van Gods altaren zijn gave heeft geofferd, die al werkend voor de heerschappij van 't licht, zich vijanden gemaakt heeft zonder tal, die hem vervolgen, zijn geschriften door den beul laten verbranden, en hem versmaden en bespotten. Daar zit hij droevig eenzaam en verlaten neder, teleurgesteld en moede, van licht beroofd, ontgoocheld en verraden. De zaak waarvoor hij streed, schijnt hopeloos gevallen; in plaats van Cromwell en zijn Ironsides, de yeomen van oud Engeland, die God vreesden, en door strenge tucht de Ruperts deden wijken, heerscht nu de koning-libertijn, met zijne landverradende mai- | |
[pagina 147]
| |
tressen, zijn losbandig en oneerlijk hof. In ondoordringbare duisternis zit de verslagen strijder neder; van het weldoend licht der zon, van studie in de boeken die hij liefheeft, van de schoonheid van de schepping is hij afgesneden; hij kon niet weten, als wij nu doen, dat de strijd der puriteinen vruchtbaar zou zijn, en het volk had vrij gemaakt; hij werd niets gewaar dan tastbare duisternis, en zelfs de toekomst had voor hem geen licht, geen schemering zelfs. Toen Milton dus ter neer zat, Job gelijk, en zich herinnerde wat hij gedaan en ondervonden had, kreeg de oude dichter zijn belooning. Zijn lippen werden aangeraakt door het vuur der geestdrift, door een van de gloênde kolen van het altaar Gods, waarvoor hij had gestreden. Na 't jaren lang zwijgen werd zijn mond ontsloten en toen hij in plechtigen ernst weêr de harp van zijn jongelingsjaren opnam, zie, toen bleek het, dat hij tot die gelukzaligen behoorde ‘whose soul the holy forms
Of young imagination has kept pure’,
toen bleek het dat de kracht, het vuur, de liefde van den man, die werkt en doet, den dichter waren bijgebleven, en dat de lange strenge tucht zijn teedere muze tot een hemeldochter had gevormd, wier aangezicht straalde van onsterfelijken moed en van verheven schoonheid. Hij grijpt de harp, en als met orgeltonen klinkt nu de machtige muziek van een bezield dichter, die in God vertrouwde met al de innigheid en het onwankelbaar geloof van Israëls koninklijken zanger. Hij zal, ofschoon vernederd en in duisternis gezeten, nu openlijk getuigen dat de God, die de aarde geschapen heeft en nog bestuurt, rechtvaardig is en goed. Hij zal der wereld toonen, dat Zijn wet steeds triomfeert over den booze, en dat nooit ongehoorzaamheid of snood verraad het allerminst vermogen tegen God, die vol van liefde en teederheid de schoone wereld, welke de zanger niet meer zien kan, heeft geschapen, en die aan het gelouterd en beproefde menschdom steeds ten laatste weer de blijde boodschap zendt van: ‘vrede op aarde, in den mensch een welbehagen’. Het is nacht voor zijn oogen, maar licht voor zijn ziel; zijn onvergankelijk, onveranderlijk geloof in God, wil hij zijn medestrijders als een troost voor oogen houden; hij kan niet zwij | |
[pagina 148]
| |
gen, maar moet spreken om als Gods getuige op te treden; hij voelt den hartstocht in zich rijzen, als hij verontwaardigd de snoode woede der godslasteraren ziet, die victorie roepen; met de kracht welke langdurige tucht en zelfbedwang hem gaven, dwingt hij dien strengen toorn zich te keeren tegen 't beginsel zelf van alle kwaad, en dus ontstaat het metrum van zijn verzen, terwijl hij als bij instinct door een muzikale regelmaat zijn hartstocht in bedwang houdt en zijn geestdrift perken stelt. Als een profeet wendt hij het oog, dat slechts wat geestelijk is, nog ziet, tot God, en zingt: ....Gij vooral doorgloei me en leer mij zingen,
O Geest, die 't zuiver hart oneindig meer waardeert
Dan alle tempels en altaren! Wat gij leert
Is waarheid! Gij bestondt vóór 's waerelds morgenkrieken,
En spreidde, een duif gelijk, de ontzachelijke wieken
Al broedend over 't diep, door U bevrucht! Uw kracht
Doordring' mijn zwakheid, en uw dageraad mijn nacht,
Dat ik, ten toppunt van mijn grootsch ontwerp gestegen,
Gods Alvoorzienigheid bevestige, en Zijn wegen
Rechtvaardig' voor den mensch!
Met deze aanroeping van het Opperwezen begint ‘het Verloren Paradijs’, en dat het Neêrlandsch volk voortaan het voorrecht hebben zal dit machtige poëem van den bezielden bard der puriteinen in eigen taal te lezen, dankt het den man, wien onze letterkunde reeds zoo veel verschuldigd is, die voor geen reuzentaak terugdeinst, maar zijn groote dichterlijke gave gebruikt om 't schoonst en best wat in de wereld door genieën is gedacht, gezien en voorgesteld, in schoone vormen te vertolken. Wij danken aan den heer Ten Kate een vertaling van ‘'t Verloren Paradijs’, waarvan hij, met volkomen recht en met het mannelijk zelfbewustzijn een groot werk verricht te hebben, kan zeggen: ‘Hiervan intusschen ben ik mij bewust, dat ik gedaan heb wat ik kón, om zóó te dichten als ik meende dat de Britsche Homeer zou gedaan hebben, ware hij de Hollandsche Homeer geweest’Ga naar voetnoot1. Niet uit een los fragment, hoe | |
[pagina 149]
| |
schoon ook, of uit enkele regelen, hoe zoetvloeiend en vol kracht, kan men hiervan een eenigszins voldoenden indruk krijgen. Als een geheel toch spreekt het Hollandsche gedicht, gelijk het Engelsche poëem dat het vertolkt, onwederstaanbaar tot verbeelding en gevoel. Nooit leert men eenigermate beseffen hoe groot en machtig Milton is, wanneer men er zich toe beperkt om, in een bloemlezing van Engelsche gedichten, met enkele deelen van zijn meesterwerk bekend te worden. Men moet hem lezen van den aanvang tot het einde; de moeite en inspanning om met zulk een dichter zich te meten, om te strijden en te werken ten einde zijn hooge vlucht te volgen en met zijn oogen al 't geschapene, ja 't oneindige zelf te leeren zien, is opwekkend en geeft kracht om te begrijpen wat ons vaak in fragmenten duister schijnt. De saamgedrongen kracht, de majesteit van ‘het Verloren Paradijs’, maken dat, als men 't eens in al zijn grootsche pracht en evenredigheid gezien heeft, de indruk onuitwischbaar blijft en een aanwinst is voor het geheele leven. Men leert er Milton dan uit kennen; en de poëzie der puriteinen, de poëzie van plicht en hoog beginsel laat hare macht, om op te wekken en te vormen, haar ernstig schoon te beseffen. En enkel door den tempel, welken Milton God ter eere oprichtte, in zijn geheel te overzien, leert men den edelen stijl er van waardeeren. Een edele stijl kan enkel voortkomen uit een oprecht hart, uit een reine en ernstige verbeelding. Wie spreken wil als Milton deed, moet leven gelijk Milton deed en maken dat zijn | |
[pagina 150]
| |
geschiedenis de beste commentaar is van zijn werken. Men kan ‘het Verloren Paradijs’ niet nederleggen, zonder te gevoelen dat een innig overtuigd en eerlijk man, dat een eenvoudige en van geestdrift gloeiende profeet en dichter tot ons spreekt. Hoe gevoelen we het? Ik weet het niet. We hooren 't aan den klank der woorden, gelijk men aan den vollen klank van 't nedervallend goudstuk de echtheid kent van het metaal. En grooter hulde kan ik zijn bezielden tolk niet brengen, dan door te erkennen, dat de stijl van het Nederlandsche gedicht denzelfden indruk achterlaat. Milton was een harmonist, geen melodist, en uit Ten Kate's verzen ruischt mij breed en machtig gelijke harmonie als orgelklanken toe. ‘In breede liniën en buigende kolommen’ doet hij de Alexandrijnsche versmaat ons vertolken, wat Milton in zijn rijmlooze vijfvoetige jambe heeft gedacht. Dat het mij leed doet, dat hij niet het oorspronkelijk metrum heeft gevolgd, mag ik niet verhelen. Het had als voorbeeld voor de rijmende poëten, die, door den klinkklank van het rijm verlokt, den rythmus van gebonden stijl zoo algemeen verwaarloozen, schier onwaardeerbaar moeten zijn, om door een meester onzer taal, door een dichter zoo welluidend als Ten Kate, zich te doen overtuigen, welk heerlijk voertuig voor gedachten en gevoelens het blank verse van een Milton is. Te meer gevoelt men dit wanneer men weet hoe overwogen en beslist de keuze was van Milton om ‘in heroic verse as that of Homer’ zijn gedicht te schrijven. Doch ik erken, dat mijn verdriet over Ten Kate's voorkeur van berijmde verzen belachelijk moet schijnen na mijn verklaring, dat zijn vertolking zoo getrouw den geest van het oorspronkelijke wedergeeft. Slechts eene uitvoerige bespreking, opgehelderd door de aanhaling van regels, zoo uit het Engelsch als uit het Nederlandsch, zou kunnen toonen, waarom ik meen, dat door het rijm Ten Kate zeer onnoodig zich de hand heeft laten binden. Doch zulk een betoog zou tot niets dienen. Het dichtstuk is voltooid, en als men ziet hoe schoon het is, en opmerkt dat zeer vaak het rijm den dichter heeft geholpen in plaats van hem te hinderen, en dat vele van zijn regels het in zeggenskracht van 't Eingelsch winnen, dan is het beter te vertrouwen, dat de dichter, zich zijn meesterschap over het rijm bewust, een wijze keuze heeft gedaan, te meer daar deze hem, gelijk hij zelf erkent, geen oogenblik berouwd heeft. | |
[pagina 151]
| |
Als Milton zegt dat Satan is: Confounded, though immortal. But his doom
Reserved him to more wrath; for now the thought
Both of lost happiness and lasting pain
Torments him:
dan klinkt het even krachtig en niet minder welluidend in het Hollandsch: ‘hij is verslagen,
Hoewel onsterflijk! maar gespaard tot feller plagen:
Want als een hel der hel, droeg hij het schrikbeeld meê
Van 't onherroeplijk Wèl en 't onverganklijk Wee.’
De Nederlandsche beschrijving van de hel streeft eveneens de Engelsche op zîj: ‘A dungeon horrible, on all sides round,
As one great furnace flamed; yet from those flames
No light; but; rather darkness visible
Served only to discover sights of woe,
Regions of sorrow, doleful shades, where peace
And rest can never dwell, hope never comes
That comes to all, but torture without end
Still urges, and a fiery deluge, 'fed
With ever-burning sulphur unconsumed.’
Zeker niet minder aanschouwelijk lnidt het in het Nederlandsch: ‘Een woeste vlakte, een hol, aan alle zijden blakend
Gelijk een ovenmuil; en vuur en vlammen brakend,
Maar vlammen zonder licht, wier zichtbre duisternis
Tooneelen weemlen doet, waar alles grawzaam is,
Verblijven van ellend, oneindige spelonken
Van jammer, in een nacht van schaduwen verzonken,
Waar nooit de vrede woont en nooit de hope daagt,
(Die daagt voor al wat leeft!), maar eeuwge foltring knaagt,
En de eeuwge vuurzee wooedt, door onverteerbre zwavel
Gevoed en nooit verzaad.’
Al lezend en onophoudelijk vergelijkend stuit men natuurlijk hier en daar op min gelukkig uitgevallen regels, ofschoon het rijm daarvan geloof ik steeds de schuld draagt. | |
[pagina 152]
| |
‘Better to reign in Hell than serve in Heaven’
wordt in het Nederlandsch: ‘'k Draag liever hier een kroon,
Dan in den Hemel een vergulde slavenketen.’
In plaats van een bondig, puntig, zeer eenvoudig gezegde, krijgen we dus een conventioneele uitdrukking, een geijkte vergelijking. Het ongelukkige gewemel, het eenig woord behalve kemel, dat rijmt op hemel, maakt dat wij lezen: ‘voortgerukt in woedend krijgsgewemel,’
voor het veel kenschetsender ‘with rallied arms’ van Milton. Wanneer de eerste mensch verleid wordt, en zijn vrouw de vrucht hem toereikt, al te vaardig door haar den vollen tak ontrukt, dan luidt het wonderschoon bij Milton: ‘Sky loured, and, muttering thunder, some sad drops Wept at completing of the mortal sin.’
Men voelt dat de vertaling ter wille van het rijm door een woordenrijkheid zondigt, die het suggestieve, het beeldende van het oorspronkelijke, doet verloren gaan: De Hemel fronste; een donder loeide; een dichte regen
Kwam plotsling treurig uit de wolken neêrgezegen,
Alsof de Hemel weende om 's Menschen eersten val!
Hiertegenover staat, dat soms Ten Kate Milton overtreft, doordien hij andere beeldspraak kiest. Mij treft b.v.: ‘Zoo sprak de AfvaIlige, nog roemende in zijn smart,
Maar met de weêrhaak van de raadloosheid in 't hart.’
meer dan: ‘So spake the apostate Angel, though in pain
Vaunting aloud, but racked with deep despair.’
Doch wat zal ik nog voortgaan met de beide dichtstukken te vergelijken? 't Is meer om onzen dichter te overtuigen, dat ik met diepe aandacht zijne schoone verzen heb gelezen, dan om iets voor of tegen zijne versmaat te bewijzen, dat ik aldus op enkele min of meer gelukkige uitdrukkingen de opmerkzaamheid vestig. Dit toch kan ik verzekeren, dat, als ik na | |
[pagina 153]
| |
het oorspronkelijke ingezien te hebben de vertaling opnam, ik telkens gansch en al vergat, dat ik enkele woorden wilde vergelijken en - doorlas en genoot. Dit overkwam mij bij het lezen van het eerste boek, en onophoudelijk had hetzelfde plaats. Ieder, die Ten Kate's meesterstuk ter hand neemt, zal hetzelfde ondervinden en dankbaar erkennen, dat Milton, zoo hij Nederlandsch had geschreven, dus zou geschreven hebben. Een enkel voorbeeld slechts, ofschoon het, losgerukt van het geheel, slechts een zeer flauw begrip geeft van de grootschheid, waarop ik de aandacht wil vestigen. Satan wordt ons voorgesteld, als hij, na zijne nederlaag en val uit den hoogsten hemel, zijn millioenen om zich schaart. ‘Zoo sprak de Satan, 't hoofd ten golven uit geheven,
Met oogen louter gloed. Zijn andre leden dreven
Al dobbrend op de zee, rousachtig, mijlen lang.
Hij scheen een monster uit d'alouden fabelzang,
Een van de titans, in den buik der aard gevormden,
Die, staaplend berg op berg, de hemelen bestormden.’
Hij roept de afvallige engelen te wapen en wil den strijd met God hernieuwen door sluw een poging te gaan wagen om den onschuldigen, pas geschapen mensch ten val te brengen. ‘Zoo sprak de Aartsvijand. En tot staving van zijn woord,
Daar vonkelden opeens als gloênde bliksemstralen
Millioenen zwaarden rond, door even zooveel malen
Fiere englen van de heup getrokken - en de gloor,
Snel, plotsling, vlamde 't ruim der diepe Helle door.
Zij lasterden Gods naam, terwijl hun stemmen trilden
Van woede, en donderden op 't koper hunner schilden
Met wapens van metaal, on brulden d'oorlogskreet,
Die tergend oprees en den hemel dreunen deed.’
Geen dier millioenen durft het echter wagen om de hel te ontvlieden en in 't oneindige, aan de andere zîj van Chaos, de nieuw geschapen aarde te gaan zoeken. Satan alleen heeft daartoe moed. 't Gelukt hem door het afschuwelijke gedrocht, de zonde, die den sleutel van den afgrond in bewaring heeft, de poort; der hel te doen ontsluiten: | |
[pagina 154]
| |
‘Zij sleepte naar de poort zich op den slangenstaart,
En sloeg den slotboom op, een ijzeren gevaart!
Dat heel de Styx niet zou verwrikken of bewegen?
Zij dreef den sleutel door de wondre kronkelwegen
Van 't kunstig slot, en schoof met moeizaam overleg
De grendels van metaal en diamant-rots weg.
Nu vlogen plotseling, onbandig losgesprongen,
De poorten uit elkaâr, en schorre donders drongen
Uit de ijzren hengsels diep tot in den middernacht
Van d'Erberus................
Daar zag nu Satan al wat de Afgrond hield bedekt,
Een grondlooze' oceaan, oneindig uitgestrekt,
Waar nergens lengte of breedte of hoogte werd gevonden,
Noch paal, noch perk, waar tijd en ruimte niet bestonden,
Hier stond de Aartsvijand aan den boord der Helle stil
........... op eens neemt hij zijn vaart,
Den grond wegstootend, door een dikken smook gedragen,
De breede vleugelen als zeilen uitgeslagen.
Zoó zweeft hij mijlen voort, als op een wolkkaros
Al hooger klimmend. Maar die zetel laat hem los,
En loodrecht stort hij in het ijle naar beneden,
Tienduizend vaâmen diep. Vergeefs den val bestreden!
Vergeefs geklapwiekt, waar geen lucht is! Tot dit uur
Zou hij nog vallen, zoo geen onweêrswolk, van vuur
En solfer zwanger, als door een noodlottig wonder
Van-éen-gescheurd, hem met den weêrslag van heur donder
Had' opgezweept naar 't punt waar hij gevallen was.’
Wij vallen, als wij deze woorden lezen, met Satan naar beneden in de duizelingwekkende eeuwige diepte van het oneindige heelal; we krijgen een ontzettenden indruk van de onmetelijke ruimte, en wij vergeten te gaan vergelijken, of in het Engelsch de beschrijving evenzeer wegsleepend is.
Wij hopen, dat ‘het Verloren Paradijs’ door honderden in Nederland gelezen zal worden, want het is bij uitnemendheid geschikt om een denkbeeld te doen krijgen van de poëzie der | |
[pagina 155]
| |
puriteinen, van de poëzie dier machtige beweging, welke Engeland verjongde en hernieuwde. Want gelijk kennis van den tijd, waarin de dichter leefde, tot het lezen van zijn meesterwerk moet nopen en tevens tot het juiste begrip er van schier onontbeerlijk is, zoo doet het grootsche, zeer verhevene gedicht een wederdienst aan Milton's eeuw door ieder lezer diep te doen beseffen, welke eeuw van groote mannen en van machtige beginselen zij was. Wanneer men ‘het Verloren Paradijs’ en ‘Samson Agonistes’ leest, leert men in Milton den verheven bard der protestanten eeren. Hij is een evenknie der dichters, die profeten waren in het Heilige Land; groote gebeurtenissen brengt hij in herinnering; tot heldendaden wekt hij op; het verleden doet hij voor ons herleven, en hooge adspiraties geeft hij zijn volk, door aan de nieuwe beginselen, gevoelens en vormen der eeuw, waarin hij leefde, de wijding te geven van Israëls heilige jeugd. De bijbel, welke den protestanten toen een frissche pas ontdekte bron van nieuwe waarheid was, bezielde hem en gaf hem het onderwerp aan voor zijn gedicht, waarin hij zijn onwankelbaar geloof in God wilde openbaren en Zijne wegen voor den mensch wilde rechtvaardigen. ‘U zoekt in stille nachten,
Mijn ziel vóor alles op, o Sion! Mijn gedachten
Doorwandlen 't bloemtapeet, dat aan de zoomen bloeit
Van ieder beckjen, dat uw heilig oord doorvloeit!’
zong Milton Sion toe. Hij leefde in gedachten in het Israël der profeten; hij zag zijn volk voor valsche goden knielen, en wilde het terugbrengen tot den eenvoudigen dienst van God, den Schepper van Hemel en aarde. In zijn gedicht bracht hij daartoe de schepping van de wereld in herinnering. De diepste waarheden worden telkens gemeenplaatsen totdat ze herleven in frissche vormen en in nieuwe woorden. Elk tijdperk heeft zijn eigen taal, en zoo men de oude waarheden in nieuwe taal verkondigt, begrijpen honderden haar beter. Een diepen indruk heeft op de verbeelding van zijn volk zijn epische beschrijving van de schepping van 't heelal gemaakt. Het gevoelen van 't oneindige, van de almacht Gods en van de nietigheid des menschen heeft hij gewekt, en niemand heeft met zoo veel ernst als hij gewezen op het plichtgevoel, en zoo | |
[pagina 156]
| |
de deugdzaammakende overtuiging veld doen winnen, dat men verantwoordelijk is voor alles, wat men doet en laat, aan God. 't Afhanklijk schepsel voelt zijn onmacht, buigt zich neêr
En leeft zich zelven niet, maar die hem wrocht ter eer.
Dit is de poëzie der puriteinen, die zeker in het leven en het werk van Milton zijn edelste uitdrukking vond. Het is de poëzie der moedige mannen, die ‘de Perle’ vonden ‘waervoor men 't al met winst verliest’, en die haar vonden, enkel door hun liefde voor de waarheid, die zich in trouw, in reverentie en in daden toonde. Ik idealiseer de puriteinen niet. Bijzonder ongeschikt voor dwepende verheerlijking zijn de harde en verschrikkelijke kracht en ruwe ernst der mannen, die een covenant gesloten hadden met Jehova, en in wier harten de geweldige en felle denkbeelden van het oude testament de zachte leer van het Evangelie overheerschten. Maar toch is het voorbeeld van de Ironsides opwekkend in de hoogste mate. Ze streden voor een groote zaak, met diepe en ernstige overtuiging; ze bezaten het vermogen lang en aanhoudend na te denken over een zelfde onderwerp, en hadden een geloof en moed, die bergen konden verzetten. Men kan, wanneer er enkel gelet wordt op tegenstrijdigheden en op zwakheid, hier en daar zeer licht een zeer groteske carricatuur van de oude puriteinen maken. Die mannen, die voor vrijheid streden, vervolgden andersdenkenden toen zij de macht in handen hadden; die ridders van het zuivere geloof en van het vrije onderzoek verbrandden later oude heksen! Ja, dat is waar, doch zijn daarmede hun karakter en hun streven dan veroordeeld, en werden, omdat de voorvaders niet waren wat zij nog niet konden zijn, hun daden krachliteloos en onteerd? De helden der Hervorming waren geen heiligen en halfgoden: ze waren menschen, waren kinderen hunner eeuw, al waren ze ook de meestbegaafde en edelste dier kinderen. Daar waar ge een man zaagt van oprecht gemoed en onversaagde waarheidsliefde, van machtigen geest en edel hart, daar vondt gij ook een ridder der Hervorming, een protestant. Dat zij in vele der vooroordeelen en dwalingen van hun dagen bleven deelen, maakt hen voor ons juist menschen, en doet het ons niet zoo onmogelijk schijnen hen te volgen; dat zij niettegen- | |
[pagina 157]
| |
staande deze menschelijke zwakheid (ons, niet-onfeilbare stervelingen eigen) toch moedig en verstandig streden tegen enkele dwalingen, welke thans ieder schadelijk acht, en dat, zij, weelde en vreugde verzakende, de stem van het geweten volgden, maakt hen voor ons tot helden en profeten. Op 't absolute en onfeilbare blindgestaard, is hij, die niet kan zien dat Geus en Protestant - schoon ze in onwetendheid halsstarrig menige dwaling volgden - toch ridders van de waarheidsliefde waren: en dat de puritein, ofschoon hij, 't voorbeeld volgende van de kinderen Israëls, in eigen vijand steeds Gods vijand zag, en dus den Philistijnen streng de scherpte deed gevoelen van zijn zwaard - toch een der helden van gewetensvrijheid is. Zoo menige barbaarschheid en verlagend bijgeloof sinds langen tijd verdwenen zijn in Engeland en Nederland, waar zij als sneeuw versmolten voor de kracht der openbare meening, dan heeft de wereld dit te danken aan de waarheidsliefde, die Geus en Puritein tot protesteeren dwong. Zeal for Truth Thoresby, van wien Kingsley spreekt, en andere puriteinen, alle zeer eenvoudige lieden, doch die leugen haatten, hebben de wereld doen vooruitgaan, door hun vurige waarheidsliefde en hun trouw aan de beginselen, waarin ze geloofden. Ze waren geen asceten, maar soldaten; want niet door vrede en berusting, maar door strijd wint men het hoogste. Strijd en gevaar zijn 't zout van 't zieleleven; ze binden 't volk tot éénen man te samen, ze doen het leven van den staat en van de Kerk door allen leven, ze schudden de gewetens wakker. En strijd heeft nog een andere vrucht. Naarmate een onderwerp krachtiger gevoel kan opwekken, is het ook meer geschikt om oorspronkelijkheid aan te trekken en scheppende macht op te wekken. Strijd en gevaar brengen zeer vaak een nieuwe kracht in de maatschappij wanneer de oude krachten zijn versleten en ontzenuwd. De poëzie der puriteinen toont het vruchtbare van strijd en tevens de onsterfelijke kracht van niets ontziende waarheidsliefde. Ik weet wel, dat men steeds een duren prijs, een bloedgeld als het ware moet betalen voor vruchtbare tijden van onstuimige geestdrift en van zedelijke opgewektheid. ‘Het is eene opmerking, door veler ervaring bevestigd’, zegt Nicolaas Beets, ‘dat alle gevoel samenhangt en groote opgewektheid in de eene richting voor onverhoedsche opwekking in eene geheel andere | |
[pagina 158]
| |
richting vatbaar maakt. Hierdoor wordt vaak de heiligste ure de ure der grootste verzoeking en kan de reinste zielfsverheffing den weg banen tot den diepsten val.’ Dit geldt gelijkelijk van personen en van volken. De Fransche revolutie, die in zedelijke grootheid wel is waar bij de Engelsche moet achterstaan, maar toch door geestverheffende opgewektheid en geloof in machtige beginselen uitmuntte, werd gevolgd door Talleyrand en eindelijk door Napoleon den Derde. De groote helden van de puriteinen kregen tot opvolgers den verachtelijken koning, die door Frankrijk werd bezoldigd, en zijne walgelijke Rochesters en Buckinghams. Doch de zedelijke opgewektheid en de geestdrift voor beginselen doen meer blijvend goed, dan zelfs de laaghartigste reactie kwaad vermag. Zoo eenige mannen, eenige tijdperken niet naar al te hooge idealen, niet naar onbereikbare volmaking streefden, dan viel de wereld, viel de groote menigte te laag en hopeloos. Elke godsdienstige beweging heeft twee krachten. De positieve kracht predikt gehoorzaamheid aan zedelijke verplichting jegens God; de negatieve kracht bestaat in ontkenning van hetgeen ons leugenachtig voorkomt. Den grootsten invloed heeft niet steeds de positieve kracht. De ernstige, gestrenge weigering om in leugens te gelooven en om dit ongeloof te verbergen of op eenige wijze te verhelen, maakt steeds de macht van hen, die protesteeren, en het veroorzaakt ook hun lijden. De eerste christen-martelaren leden niet omdat ze Christus eerden, wien Adrianus zelfs een plaats in 't Pantheon wilde geven. Ze leden en ze zegepraalden tevens, omdat ze weigerden de goden van het keizerrijk te aanbidden. De protestanten werden niet vervolgd om hetgeen zij openlijk getuigden te gelooven, maar omdat ze protesteerden tegen aflaat, biechtstoel en den talisman der priesterlijke macht. Hun negatieve kracht, hun moed om openlijk en mannelijk te ontkennen dat leugen waarheid is, bezorgde hun de overwinning. Hoe zeer is het te wenschen dat die kracht tot protesteeren, dat die geestdrift voor de waarheid nog eens in onzen tijd de zedelijkheid en het geloof der maatschappij mogen hernieuwen. Vele ernstig denkende mannen zijn van de protestantsche kerk geheel vervreemd, omdat ze niet meer krachtig en met geestdrift protesteert tegen alles wat haar leugen voorkomt. Zij | |
[pagina 159]
| |
zoeken thans een wet voor hun leven, een beginsel voor hun daden, een leiddraad voor hun denken buiten de protestantsche kerk. De breede stroom, die op zijn vruchtbare wateren de toekomst der Germaansche volken scheen te dragen, is doodgeloopen in het dorre zand van dogma's, die geen mensch begrijpt en waar geen mensch naar leeft. Niets is op het einde zoo vernietigend voor zedelijkheid en godsdienst als de gewoonte om niet alles openlijk te zeggen, om handig een klein deel der waarheid te verzwijgen, en zeer voorzichtig zich iets voor te behouden, dat men niet openlijk durft te verklaren. Alleen door niet te aarzelen, niet te transigeeren, maar weer, gelijk de hervormers deden, het geloof in harmonie te brengen met de overtuiging en de wetenschap des tijds, en mannelijk te protesteeren tegen alles wat onwaar schijnt, kunnen de kinderen van de puriteinen, hugenoten, geuzen, den breeden stroom weer vrij en vruchtbaar voort doen vloeien. Zoo men de poëzie der puriteinen tot zijn hart doet spreken, en daardoor goed beseft wat aan die machtige beweging haar deugdzaam makenden invloed gaf, zal weer de moed tot strijdend protesteeren wakker worden. Alleen door onverbiddelijk waar te zijn, kunnen de protestanten dezer eeuw voor het aankomend geslacht het geloof aan God behouden; en het besef, dat plichtgevoel zijn kracht ontleent aan de overtuiging dat men verantwoordelijk is voor alles, wat men doet, aan een heilig Wezen, boven, buiten ons. Onze aarde heeft haar zon, waaraan ze door onzichtbare banden is gehecht, die ze gehoorzaam volgt, waarom ze zich beweegt van wie zij kracht, licht en het leven zelf ontvangt. Dus is de menschheid door onzichtbare banden aan haar God verbonden. Gelijk de wateren van den oceaan zich naar de hemelbollen opwaarts heffen in heerlijken cadans, heffen de dichters onder ons zich met hun adspiratiën, met hun harten en verbeelding, opwaarts naar God in zangerig maatgeluid. Zij zijn de kinderen dezer aarde en blijven der aarde getrouw, maar hun opwaarts streven en hun grooter vatbaarheid voor de aantrekkingskracht van 't hooge en heilige brengen leven en frischheid op de aarde, die hen niet volgt, maar die de zoute frischheid van den zeewind mint. Laat toch des dichters voorbeeld ons veredelen. Het beginsel zelf van alle onzedelijkheid, van zonde en misdaad is lage | |
[pagina 160]
| |
zelfzucht, die 's menschen ik tot centrum maakt, waarom de wereld zich beweegt en waaraan alle wezens en belangen en beginselen ondergeschikt zijn. Wij hebben buiten ons en boven ons een middelpunt noodig, dat ons beweegbracht geeft, dat ons leidt en volgen doet. Laat ons daarom nu, evenals weleer de vaderen het deden, de dichters volgen in hun stoute vlucht en met hun oogen het onzienlijke beschouwen. Laat een bezield genie, gelijk de dichter en profeet der puriteinen, ons weer het diep gevoel van onze afhankelijkheid van onzen Schepper mededeelen en ons bezielen met zijn geestdrift voor de waarheid, dan hebben wij de kern van zijne poëzie begrepen en zijn we waardig om te luisteren naar hen ‘Who through the world's long day of strife Still chant their morningsong’.
December, 1876.
Charles Boissevain. |
|