De Gids. Jaargang 39
(1875)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Decentralisatie in Nederlandsch Indië.Bij de aanvaarding van het bestuur over Ned. Indië, sprak de Gouv.-Generaal van Lansberge de hoop uit, dat Indië voortdurend nauw mocht verbonden blijven met het Moederland, en volgde daarin het voorbeeld door zijne voorgangers gegeven, die steeds in gelijken zin spraken. In Nederland worden dergelijke ontboezemingen niet gehoord - en op zich zelf zou dit nu juist geen nadeel zijn! - maar toch is dat stilzwijgen te betreuren, omdat het een gevolg is van de hier te lande thans algemeen als waar aangenomen stelling: ‘que tout va pour le mieux dans la meillenre des colonies.’ Het bestaan van Indische kwesties, en daarmeê de wenschelijkheid om die op te lossen, blijven tegenwoordig onbesproken of worden ontkend, misschien wel omdat men van andere zaken meer heil verwacht voor het uitlokken van eene ministerieele crisis, dat hoofddoel der hedendaagsche politiek! Die onverschilligheid ten aanzien der koloniën wordt gevonden bij de meeste Nederlandsche dagbladen, die zich tevreden stellen met het overnemen van eenige ‘faits divers’ uit de Indische mailcouranten, - en vooral bij het Nederlandsche volk, dat, ten tijde der jongste verkiezingen, alleen een geopend oor en oog had voor het wachtwoord: algemeene of bijzondere school! terwijl koloniale belangen geen invloed hoegenaamd uitoefenden op de keuze der volksvertegenwoordigers. Die onverschilligheid is zelfs overgeslagen op de leden der Staten-Generaal, die zich tevreden stellen met de officieele telkens herhaalde verklaring: dat de veiligheid op Java niets te wenschen overlaat, tegenover de dagelijks terugkeerende berichten van roof en diefstal in de Indische bladen voorkomende; - die het stilzwijgen bewaarden bij het ontslag van een Vice- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
President van den Raad van Indië en andere hooggeplaatste ambtenaren, - het rekest der voornaamste ingezetenen te Batavia van Augustus 1874, - en zooveel meer, wat in het laatste jaar de algemeene aandacht van Ned. Indië, en terecht! in hooge mate opwekte. Toch is de onderstelling niet gewaagd te noemen, dat de enkele leden der Kamer, die op Java verblijf hielden, zeer zeker zouden hebben deelgenomen aan de beweging waarvan evengenoemd adres een uitvloeisel was, indien ze zich nog daar ginds hadden bevonden, - en dat het minste der aangehaalde feiten tot levendige interpellatiën zou aanleiding geven, wanneer het ergens in Nederland ware voorgevallen. De vraag rijst: van waar dat doodzwijgen van Indische kwesties? Is dan alleen een schoon geschreven, maar toch altijd verdicht verhaal als de Max Havelaar, in staat de aandacht van het Nederlandsche volk te vestigen op hetgeen in zijne Indische bezittingen plaats vindt? ‘Er bestaat thans geen Indische kwestie!’ zoo luidt het antwoord, dat men hier te lande op die vraag geeft. Behalve in Atjeh gaat alles daar ginds zooals het behoort, en de Gouverneur-Generaal schreef immers: dat men zelfs over Atjeh zich onnoodig ongerust maakt. Te Batavia wordt daarover bijna niet gesproken.
Het komt schrijver voor, dat de toestand in Ned. Indië volstrekt niet zóó geruststellend is, als men zich dien wel voorstelt in Nederland, waar men in de steeds stijgende koffieprijzen de oplossing meent gevonden te hebben van alle mogelijke kwesties van financieelen aard, en aan de verschijnselen, die zich in de laatste jaren in Indië voordoen, te nauwernood een oogenblik aandacht schenkt, - daarin althans niets bijzonders vindt.
Het is nog zoo lang niet geleden, sedert in het Ned. Parlement en daarbuiten telkens op de noodzakelijkheid gewezen werd, om de Nederlandsche financiën onafhankelijk te maken van de Indische batige sloten. Tegenwoordig worden dergelijke wenschen bijna niet meer vernomen. De Minister van financiën bepaalde zich, bij de aanbieding der Begrootingswetten 1876, tot de verklaring dat de steeds zich uitbreidende reeks van openbare werken tot voorzichtigheid aanmaant, terwijl hij overigens constateerde, dat de toestand gunstig mag genoemd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden, en alle gewone uitgaven, zelfs een deel van hetgeen de aanleg van spoorwegen en de voltooiing der vestingen zalkosten, uit de gewone (?) middelen kunnen betaald worden, omdat er op de Nederlandsche Staatsbegrooting feitelijk slechts een tekort is van ruim 22 millioen, waarin kan worden voorzien door de uitgifte van schatkistbiljetten, een overschot van een vorig dienstjaar, en vooral: door bijdragen uit de Indische middelen van bijna 16 millioen. Maar in Indie wordt niet minder gerekend op de steeds stijgende koffieprijzen. Voor 1876 wordt reeds beschikt over eene som van ruim 21 millioenGa naar voetnoot1 uit de winst op koffie te behalen, en van bijna 8 millioen uit de overschotten van vorige jaren, tegenover een bedrag uit diezelfde (zeer zeker buitengewone) middelen van 9 millioen op de begrooting 1869 voorkomende. Een en ander vindt nergens bestrijding. Wie zou ook aanmerkingen kunnen of willen maken op den grondslag, waarop de eindcijfers der begrooting rusten: den prijs, waartegen men rekent de Gouvernementskoffie in 1876 te zullen verkoopen, welke nog circa 20 pCt. lager is gesteld dan de tegenwoordige marktwaarde? Tegen de onderstelling, dat de koffieoogst 1876 geschat wordt ƒ 54,420,081 te zullen opbrengen, bestaan dan ook geene bezwaren, maar wel tegen de conclusie, die daaruit door de groote meerderheid van het Nederlandsche volk stilzwijgend wordt getrokken, te weten, dat men nu ook nog niet behoeft bedacht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zijn op maatregelen, die wellicht in de toekomst noodig zullen blijken. Want men geeft zich niet voldoende rekenschap van het toch zeer mogelijke feit, dat de marktwaarde der koffie weder tot 40 cts. daalt. Daarvan zou het gevolg zijn: een tekort op de cijfers van de thans ingediende begrooting van 18 millioenGa naar voetnoot1, 't welk onmiddellijk aanleiding zou geven tot de vraag: of de als bijdrage aan Nederland geraamde uitgaaf ad bijna elf millioen in de eerste plaats geheel zou moeten verdwijnen? Van de zijde van Nederland zou tegen dergelijke beslissing groot bezwaar worden gemaakt om het beginsel dat daarmeê gemoeid is. En terecht. Het Moederland getroost zich vele uitgaven, waartoe geene noodzakelijkheid zou bestaan, indien Java geene Nederlandsche kolonie ware. De Minister de Waal wenschte daarom op de Indische begrooting eene vaste bijdrage voor Nederland uit te trekken en achtte eene som van 6 millioen eene op billijkheid gegronde vergoeding voor alle dergelijke door Nederland te betalen onkosten. Destijds was de Kamer niet genegen den Minister van Koloniën te volgen op den door hem voorgestelden weg, maar aannemende dat zij dit later wel zou willen doen, wanneer de koffieprijzen weêr daalden tot den vroegeren prijs van 40 ct., dan nog zou een tekort ontstaan van circa dertien millioen op de cijfers van deze begrooting, waarin Indië uit eigen middelen zou moeten voorzien. Intusschen wordt de mogelijkheid van dergelijke eventualiteit nimmer besproken: - dus stilzwijgend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontkend. Het is daarom alleszins de moeite waard om te onderzoeken, waarop dat gevoelen steunt. De geheele stelling: dat het evenwicht tusschen de inkomsten en de tegenwoordige uitgaven in Indië niet zal verbroken worden, berust op de taxatie der koffie. Maar juist de bepaling der prijzen, die dat artikel in de toekomst vermoedelijk zal opbrengen, steunt op geen redelijken grond. Gedurende verscheidene jaren, en tot 1871 toe, werd de koffie verkocht voor ongeveer ƒ 40 per picol op Java of 40 ct per half kilo in Nederland, totdat op eens eene rijzing ontstond, die den prijs binnen enkele jaren opvoerde tot circa 60 ct. Intusschen is de koopwaarde van het geld in dat tijdvak niet met 50 pCt achteruitgegaan en evenmin kan met eenigen grond van zekerheid worden beweerd, dat de comsumptie van koffie in die evenredigheid is toegenomen. Dat de productie niet verminderde, blijkt voldoende uit de statistieke opgaven. Er zijn dus geene redenen aan te wijzen die eene verhooging ad 50 pCt., als thans heeft plaats gevonden, economisch verklaarbaar maken, maar het is een algemeen bekend feit dat de koffie een artikel is geworden van speculatie. Groote kapitalen werden, - en worden nog steeds bijeengebracht om daarin handel te drijven. Welken enormen invloed nu de speculatie op de prijzen van eenige handelswaar uitoefent, is dagelijks uit tal van voorbeelden waar te nemen. Wie daaraan twijfelt, leze het rapport van het Engelsche Parlement over den gang van zaken aan de Londensche beurs. Van koloniale artikelen moge bijv. de tin tot waarschuwing dienen, of wel de suiker, die eenige jaren geleden evenzeer een speculatief artikel was en voor ƒ 23 per picol werd verkocht, terwijl de fabrikanten op Java zich thans gelukkig achten, zoo ze ƒ 14½ voor diezelfde hoeveelheid kunnen bedingen. De industrieel, die tegenwoordig een koffieland wil koopen, zal dan ook bij de berekening der daarvoor te besteden som geen hooger cijfer als vermoedelijke opbrengst durven ramen dan een zoodanig, dat gebaseerd is op eene prijsbepaling der koffie ad ƒ 40 per picol. Bevoegde personen nemen zelfs een nog lageren maatstaf aan. De vraag mag gedaan worden: of de voorzichtigheid die door den particulier wordt betracht, door den Staat niet behoeft in acht te worden genomen? of de Wetgevende Macht niet bedacht moet zijn op de koffieprijzen der toekomst en in tijds | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoodanige maatregelen behoort voor te bereiden, waardoor het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven bewaard kan blijven, ook bij koffieprijzen, die na rijp onderzoek kunnen geacht worden normaal te zijn. Het valt niet te ontkennen, dat de oplossing van die kwestie nog niet dringend noodzakelijk is bij de groote sommen, die als overschotten van vorige dienstjaren in kas zijnGa naar voetnoot1. Des te beter! men is daardoor juist in staat vrij en onbevooroordeeld te organiseeren hetgeen zal blijken noodig te zijn, en wat later bij gebrek aan geld allicht zou moeten achterwege blijven. Maar des te ongelukkiger! omdat de Nederlandsche natie met de hooge ramingen der koffie genoegen nemende, thans oog en oor sluit voor de finantiëele kwestie, terwijl in het feit dat er zooveel meer wordt uitgegeven ten behoeve van Indië dan enkele jaren geleden, een voldoend motief wordt gevonden voor de meening dat Indië thans geen reden van klagen heeft en er dus in 't geheel geen koloniale kwesties meer bestaan!
Men is nu eenmaal gewoon in Nederland nota te nemen van hetgeen de inlander wenscht, of door eene of andere politieke partij wordt gezegd te verlangen, maar niemand denkt er aan op te komen voor de belangen der Europeesche, Chineesche of Arabische maatschappijen, die overal in Ned. Indië gevestigd zijn, of de rechtmatigheid te onderzoeken van 't geen door haar wordt verlangd. Van daar ontevredenheid, vooral bij de Indo-Europeesche maatschappij! - malaise, zooals de daarvoor uitgevonden term luidt, die wel nimmer zal leiden tot actieven tegenstand, gelijk men dien casu quo van inlanders zou kunnen te gemoet zien, maar die toch zeker het prestige van het Nederlandsche gezag, dien hoeksteen van ons regeeringstelsel in den Archipel, verzwakt, in stede van dat te versterken. Maar al behoeft er ook geen directe vrees te bestaan voor de uiting dier ontevredenheid op eene wijze, waardoor de belangen van Nederland in gevaar kunnen gebracht worden, zoo gebiedt toch het gezond verstand (om niet eens van rechtvaardigheid te spreken), dat men luistere naar hetgeen wordt aanbevolen door hen, die in de koloniën wonen. Want men vergete niet, dat de Indo-Europeesche maatschappij in hoofdzaak | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezelfde belangen heeft als het Nederlandsche volk, en waar de eerste hare waarschuwende stem doet hooren, daar verwerpe men den vriendenraad niet terstond, omdat die niet past in het kader der binnenlandsche politiek, waarin, en waarin alléén het Nederlandsche volk zijn heil zoekt, maar onderzoeke welke grieven daar ginds worden aangevoerd tegen de wijze, waarop Nederland thans het bestuur voert over zijne Aziatische bezittingen, en herstelle die, waar het blijkt dat in het welbegrepen belang, ook van Nederland, eene verandering noodzakelijk is. Het mag mag daarom betreurd worden, dat de klachten die in Indië vernomen worden, tegenwoordig hier te lande zoo weinig - eigenlijk in 't geheel geen indruk maken. Zoo men er over spreekt, wordt alles toegeschreven aan den in Indië heerschenden geest om altijd te ‘mopperen’. Wie zoo oordeelt, vergeet echter dat een groot aantal Indo-Europeanen zich thans met der woon heeft gevestigd in Nederland, en waarlijk niet bekend staan als lastige en ontevreden menschen, al behoorden ze daar ginds ook tot de ergste zoogenaamde ‘mopperaars’. Niet de menschen, maar de omstandigheden veranderen, wanneer men zijne woonplaats uit Holland naar Java overbrengt, en de Nederlander, die de geuit wordende klachten op dien grond ter zijde schuift, houdt geene rekening met die omstandigheden, - kan zich eenvoudig niet verplaatsen in den toestand, waarin zijne Indische landgenooten zich bevinden.
Van waar dan dat doodzwijgen van alles, wat uit Indië tot ons komt? Bestaat er soms geen werkelijke reden tot ontevredenheid? Zijn zij, die op verandering aandringen, niet bevoegd om de wenschelijkheid van hetgeen zij verlangen te bepleiten? of is het waar, wat men in Indië dikwijls hoort beweren, dat Nederland zoo verblind is door de batige saldo's, dat de voor de koloniën meest noodzakelijke verbeteringen afstuiten op den onwil der Hollandsche natie om een deel van dat saldo daarvoor te besteden? Op al die vragen moet een ontkennend antwoord volgen: Wat de eerste betreft, kan men veilig stellen, dat Nederland ten aanzien van zijne Aziatische bezittingen de roeping niet vervult, de verplichtingen niet nakomt, die op het Opperbestuur van een Staat rusten. Algemeen zal moeten worden toegegeven, dat althans Java moet geacht worden deel uit te maken van een beschaafden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staat. Maar welk oordeel zou geveld worden over een land, waar dingen gebeurden, die op Java aan de orde van den dag zijn? Een onderzoek naar de verschillende feiten, die in Indië aanleiding geven tot klachten, zou hier veel te ver leiden. Dat ontevredenheid onder de Europeesche maatschappij toeneemt, vooral in de laatste jaren, blijkt voldoende uit de in Indië grooten opgang gemaakt hebbende brochures van mannen als Mr. van den Berg, van Delden, den luit. kolonel de Rochemont, den Redacteur van Daalen, uit de dagelijks in de Indische couranten voorkomende berichten omtrent de uiterst brutale wijze, waarop dieven en roovers zich niet ontzien hun handwerk uit te oefenen - uit de op Java schier eenstemmige veroordeeling van de oorlogsverklaring aan Atjeh - de geschillen tusschen den Gouv.-Generaal Loudon en Minister van Koloniën, over de inmenging van laatstgenoemde in het koloniaal bestuur - niet het minst uit het reeds met een enkel woord besproken adres der ingezetenen van Batavia. Maar ieder die in Indië verblijf hield, die slechts correspondeert met daar gevestigde vrienden of betrekkingen, kan aan die meer recente feiten het gewone koor toevoegen van de daar steeds vernomen wordende klachten over gebrek aan transportmiddelen, verlichting, veilige havens, openbare veiligheid, over schoolwezen, hygiëne, slechte wegen, den toestand van het gevangeniswezen, moeielijkheden die men ondervindt bij het invoeren van goederen, en honderd andere zaken meer die in de Indische bladen telkens een onderwerp van publieke bespreking uitmaken. Hoe zou nu het Nederlandsche volk wel te moede zijn, wanneer in eene der provinciën van het Rijk feiten voorvielen die in Indië tot de meest gewone gebeurtenissen worden gerekend te behooren? wanneer bijv. eene of andere provinciale hoofdstad jaarlijks tien of twaalf maal onder water liep, of wel wanneer hier te lande zooveel ontbrak, waaraan niet eens gedacht wordt omdat het Indië geldt? indien bijv. Nederland met een grondgebied van nog geen derde van de oppervlakte van 't enkele eiland Java en nog geen vierde der daar wonende bevolking, gezegend was met een vierde of een derde der op dat eiland aangelegde spoorwegen - met een lijntje dat nog niet groot genoeg zou zijn om Amsterdam en Rotterdam te verbinden. Welke vergelijkingen zouden dan wel gemaakt worden met omringende landen? Welke eischen zouden gesteld worden aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hen, die belast waren met het bestuur over den beschaafden Staat: Nederland? 't Is waar! het onderscheid tusschen Indië en Nederland is oneindig grooter dan tusschen 't laatste Rijk en bijv. het naburig België, maar in welk opzicht? De handel in Nederland beteekent zeer zeker veel meer dan de Indische, en mag dus grooter eischen stellen, maar ook hier bestaan zekere grenzen, die reeds lang zijn overschreden, waar het de vraag geldt: wat de Indische handel wel mag vorderen naar evenredigheid van zijne uitgebreidheidGa naar voetnoot1? Waar het echter betreft zekerheid van lijf en goed, de zorg voor intellectueele belangen (onderwijs), waar het aankomt op maatregelen, te nemen in 't belang der algemeene gezondheid en veiligheid, zelfs tot veraangenaming van het leven, daar heeft ieder deel gelijk recht om te vorderen, dat de Staat zijne verplichting nakome om die belangen te bevorderen en blijft alleen de vraag over, of er genoeg belasting wordt opgebracht om de Regeering van eenig land te veroorloven de tot bereiking van dat doel noodzakelijke uitgaven te betalen. Ten aanzien van Ned. Indië behoeft de laatste vraag niet te worden gedaan. Als deel uitmakende van een beschaafden Staat heeft het dus recht op veel, waaraan nu zelfs niet wordt gedacht, en wat wel bestaat tot in de minste gemeenten van Nederland. Misschien zal men tegen die redeneering aanvoeren, dat Indië slechts is eene bezitting - geen deel van het Rijk. Maar welk practisch verschil ontstaat daardoor in de verplichtingen die op Nederland rusten? Het begrip van een grondgebied dat door een ver daarvan verwijderd Rijk wordt bezeten, moet een van beiden zijn: Of men stelle zich op het standpunt, dat dergelijk Rijk te doen heeft met een overwonnen land, 'twelk wordt geëxploiteerd alléén met het oog op de behoeften van den overwinnaar! of de laatste is gehouden in - en voor het verkregen gebied al | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
datgene te doen, wat tot de roeping en het wezen behoort van den Staat. De kolonie worde in één woord bestuurd als bezitting of als Staat, al is die dan ook in vele opzichten afhankelijk, ja schatplichtig aan het moederland. Alle middelwegen loopen daarop uit, dat men vasthoudt aan het denkbeeld: bezitting, waarmeê men kan doen, wat men wil. Verbeteringen worden dan wel aangebracht, maar alleen om de ingezetenen te vriend te houden, of de bezitting productiever te maken, niet omdat de verplichting daartoe bestaat. Dergelijke middelwegen hebben echter dit groote nadeel, dat daardoor belet wordt het leidend beginsel duidelijk te stellen en logisch uit te voeren. Men durft er niet voor uit te komen, dat Indië moet bestuurd worden als een landgoed, waaraan des noods geld mag worden te koste gelegd, omdat het welbegrepen belang des eigenaars dat vordert. Want daaruit zou volgen, dat macht in deze alles beslist, eene stelling die moeielijk kan gepredikt worden door kleine staten, terwijl verder op de ingezetenen, als geene rechten bezittende, ook geene andere verplichtingen rusten tegenover den Staat, dan die gegrond zijn op gevoelens van vrees of van dankbaarheid. Vrees vervalt echter zoodra het gezag niet kan worden gehandhaafd, - voor dankbaarheid bestaat geen reden, omdat de inwoners weten dat de Staat alleen uit eigenbelang heeft gehandeld, en eene vergelijking met het verdere grondgebied altijd in 't nadeel uitvalt van de kolonie. Voor die gevolgtrekking deinst iedere politieke partij terug, en algemeen is dan ook het verlangen, dat Java rechtvaardig worde bestuurd, - dat op de belangen van dat land worde gelet. Maar uit de erkenning dat er rechten bestaan en op belangen moet gelet worden, volgt reeds dat Ned. Indië feitelijk niet wordt beschouwd als enkele bezitting, maar als een land, waaraan de Regeering al datgene behoort te doen, wat het doel en raison d'être is van een Staat. Consequente toepassing van dat beginsel leidt daartoe, dat de Regeering van Ned. Indië bij 't nakomen van die verplichting wel niets zal mogen doen, waardoor een ander deel of het geheel van den Nederlandschen Staat eenig nadeel ondervindt, of zelfs maar het gevaar ontstaat, dat de aan Indië opgelegde schatting niet kan betaald worden, maar niet minder dat dit ook de eenige grens is, waarbinnen hare bevoegdheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om te handelen moet beperkt blijven, terwijl die grens wordt overschreden, en dus wordt gehandeld in strijd met de gepredikte beginselen van rechtvaardigheid, zoodra een of ander aan Ned. Indië wordt onthouden wat de Staat qua talis behoorde tot stand te brengen, alleen om een batig saldo te verkrijgen. Want een overschot is eene zaak, waardoor men in staat wordt gesteld op de burgers drukkende lasten te verminderen (amortisatie, afschaffing van belastingen), of om nieuwe ondernemingen in 't leven te roepen, maar absoluut noodig is het niet. Het heeft niets te maken met het wezen van den Staat, - waartoe wèl behoort de bescherming van openbare veiligheid en zooveel meer straks reeds aangehaald, waarin de Ned. Staat ten aanzien van zijn Ned Indisch grondgebied nog op jammerlijke wijze te kort schiet. Beschouwt men dus de zaken uit het oogpunt der rechtvaardigheid, dan bestaan er zeer zeker gegronde redenen tot ontevredenheid in Ned. Indië.
In nauw verband tot het zoo even behandelde staat het antwoord, te geven op de tweede vraag: of de klachten in Indië worden aangeheven door daartoe niet bevoegde personen? De Europeanen in Indië, zoo redeneert men, leven bij de genade van het Gouvernement, dat hun vergunt hun verblijf aldaar te vestigen. Wie zich niet wil onderwerpen aan den gang van zaken, ga er niet heen, of keere terug. Daargelaten nog dat die conclusie der ontwikkeling van Indië in den weg staat, komt ook die redeneering neder op het reeds bestreden begrip: dat Indië is eene bezitting, d.i. een land welks inwoners volkomen afhankelijk zijn van de goede luim van eene andere natie. Een vreemdeling kan burgerrechten verkrijgen in iederen beschaafden staat, waarin hij zich vestigt, maar een Nederlander die in Indië gaat wonen, zou nooit burger kunnen worden. Zoolang echter de leer verkondigd wordt, dat Indië rechtvaardig moet behandeld worden, behoeft de stelling niet te worden verdedigd, dat ieder die daar woont, zekere (zij het ook uiterst beperkte) burgerlijke rechten heeft, en dat hij althans bevoegd is zijne bezwaren te doen kennen en herstel van grieven te verzoeken. Maar - zal men beweren - de Indo-Europeanen vormen slechts een zeer klein gedeelte van de geheele bevolking van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Java. Al zijn zij van meening, dat veranderingen noodig zijn, dan volgt daaruit niet dat de overgroote meerderheid der ingezetenen die verlangt. Het eerste moet natuurlijk worden toegegeven, maar 't laatste geenszins. Want men vergete niet, dat de inlandsche bevolking niet bij machte is hare grieven bekend te maken, en dat de Indo-Europeesche maatschappij de tolk mag heeten van de klachten door Javanen of vreemde Oosterlingen geuit. Ten bewijze daarvan strekke vooral de aard der berichten omtrent de in Indië heerschende malaise. Nergens wordt geklaagd over de inlandsche bevolking, maar wel over het gemis aan dingen, waaraan de inlander zeker evenveel, zoo niet meer behoefte gevoelt dan de Europeaan, tenzij men aanneemt bijv. dat het den Javaan onverschillig is of hij bestolen wordt, - of den Chineeschen handelaar dat het invoeren van goederen op Java met tienmaal meer formaliteiten en moeielijkheden gepaard gaat dan elders. Toch ziet men zelden dat de inlander een diefstal aangeeft, of de Chinees zich beklaagt over vexatiën van het toldepartement. Het staat een ieder vrij daaruit de conclusie te trekken dat, wat den Europeaan onaangenaam is, den Oosterling niet deert, maar voor hem, die met gezond verstand oordeelt, zal het wel duidelijk zijn, dat het stilzwijgen der inlanders alleen daaraan is toe te schrijven, dat zij de middelen missen om van hunne gezindheid blijk te geven ten aanzien van feiten, die zelfs de minst ontwikkelde mensch zal willen verbeteren, zoo hij de middelen daartoe slechts kan uitdenken.
Dat de Nederlandsche natie onwillig zou zijn om in de werkelijke behoeften van Indië te voorzien, mag evenmin worden aangenomen. Wel wordt het feit ten hoogste geapprecieerd, dat Indië jaarlijks ettelijke millioenen in de schatkist stort, - maar geen Minister, geen lid der Kamers zou zich verklaren tegen het doen van eene uitgave, waarvan bewezen ware, dat ze behoorde te geschieden in het uitsluitend maar wezenlijk belang van Indië. De groote kwestie ligt echter hierin, dat het op politiek koloniaal terrein zoo uiterst moeielijk is dergelijk afdoend bewijs te leveren. In Nederland passeeren eene menigte wetsontwerpen jaarlijks den hamer van den Voorzitter der Tweede Kamer, zonder aanleiding te geven tot politieke discussiën, omdat het bestaan van locale belangen in den daarvoor bepaalden vorm en door daar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toe bevoegde personen voldoende wordt geconstateerd, maar ten aanzien van Indië knoopt ieder voorstel tot het uitgeven van geld zich vast aan het nog steeds onopgeloste politieke vraagstuk van de leer van het batig slot. Stelt de Minister eene of andere verbetering voor, die geld kost, dan moet hij zich in de eerste plaats vrijpleiten van de verdenking, die ipso facto reeds op hem rust, alsof hij dat batig slot wil aantasten, terwijl de steun van het publiek of van locale autoriteiten hem ten eenemale ontbreekt, waar het geldt het bewijs te leveren voor de wenschelijkheid om eene of andere door den Gouverneur-Generaal voorgestelde nieuwigheid tot stand te brengen. Terwijl alzoo aan de eene zijde in vele opzichten op verandering wordt aangedrongen, en de Wetgevende Macht in theorie zich niet daartegen verklaart, mits maar blijke dat verbetering wordt bedoeld, blijft veel in statu quo, wat aan de ontevredenheid in Indië telkens nieuw voedsel geeft. Partijen zijn onmachtig een vergelijk te treffen, en dat terwijl de beste intentie beiden bezielt. Wat mag daarvan wel de reden zijn, en hoe zou daarin zijn te voorzien? Ziedaar een vraagstuk, waarvan de oplossing voor Indië veel belangrijker is, dan zoo menige koloniale kwestie, die echter, als passende in het kader der binnenlandsche politiek in Nederland, de gewichtigste feiten ten gevolge hadGa naar voetnoot1. Om op die vraag een voldoend antwoord te kunnen geven, dient vooraf te worden geconstateerd dat de grieven, die in Indië worden vernomen, een geheel ander karakter dragen dan de feiten, welke hier te lande het onderwerp uitmaken van politieke beschouwingen. Zooals reeds met enkele voorbeelden werd aangetoond, klaagt men daar ginds voornamelijk over het volkomen gemis aan instellingen of zaken, die in iederen Europeeschen staat gevonden en geacht worden absoluut noodig te zijn. In Nederland daarentegen moge al eens een enkele maal eene partij zich ten doel stellen eene wijziging te brengen in eene bepaalde wet (bijv. de schoolwet), - in den regel wordt alleen strijd gevoerd tusschen - en over personen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De reglementen der verschillende kiesvereenigingen, zoowel als de programma's der elkander opvolgende ministeriën, gelijken sprekend op elkander, en een vreemdeling zou moeielijk een principieel onderscheid kunnen ontdekken tusschen de loyale en kordate of de eerlijke en krachtige wijze, waarop twee politieke tegenstanders verlangen dat zal geregeerd worden. Waar een feit al eens de algemeene aandacht trekt, daar zal gesproken worden van plichtverzuim of verkeerde toepassing der wet, maar men zal zich in den regel wachten daarvan een grief te maken tegen eene bestaande instelling. De reden daarvan ligt voor de hand. Het Nederlandsche volk heeft een aandeel in - een recht van contrôle op het Bestuur door de vertegenwoordigers die het verkiest in Gemeenteraden, Provinciale Staten en Staten-Generaal. Het zwaartepunt van het gezag, dat wordt uitgeoefend, berust bij die Vertegenwoordiging, en Burgemeester, Commissaris des Konings en Ministers zijn wel verplicht zich te voegen naar de meerderheid van die, hun ter zijde gestelde lichamen. Al zijn sommigen ook van oordeel dat eene of andere wet verkeerd werkt, de meerderheid denkt er anders over. Zoo niet, wordt zij veranderd. Strijd tegen en over personen moge het gevolg zijn van dien toestand - over eigenlijke zaken beslissen de belanghebbenden, d.i. het Nederlandsche volk, zelve.
Niet aldus in Indië! De voor dat land meest belangrijke, zoowel als ondergeschikte kwesties worden uitgemaakt zonder de ingezetenen in 't minst te raadplegen. In de Tweede Kamer, waar feitelijk alles wordt beslist, is Indië niet vertegenwoordigd. Nog nimmer is de wensch geuit, en waarschijnlijk zal die ook nooit geuit worden, dat Indië een vertegenwoordiger moge zenden naar het Nederlandsch Parlement. Geen persoon, die in Nederland woont, is meer volkomen geschikt om voor Indië op te komen, omdat hij uit den aard der zaak niet meer dat rechtstreeksche, iederen dag terugkeerende belang heeft bij eene of andere wijziging, laat staan nog dat hij geen juist oordeel meer kan vellen over hetgeen op duizende mijlen afstand plaats vindt. Eigenbelang is nu eenmaal de sterkste, zoo niet de eenige drijfveer van 's menschen handelingen, 't zij hij uitsluitend voor zich zelf werkt, dan wel de bedoeling heeft nuttig te zijn voor de maatschappij, waarvan hij deel uitmaakt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit alles neemt echter niet weg, dat Indië, even als iedere beschaafde staat, zijne vertegenwoordigers behoorde te hebben, - dat het bestuur over dat land zou moeten gecontroleerd worden door personen die daartoe bevoegd en geschikt zijn, en dat een en ander nagenoeg geheel ontbreekt. Men bewere niet, dat de Minister van Koloniën in het Nederlandsch Parlement optreedt als vertegenwoordiger der Indische bezittingen en dat de Kamers door zijne mededeelingen in staat worden gesteld, even goed een oordeel te vellen over Indische zaken, als over hetgeen in Nederland plaats vindt. Een eerste vereischte voor een volksvertegenwoordiger is: onafhankelijkheid, en de Minister van Kolonien is bovenal lid van een Kabinet, dat heeft te letten op de honderde kwesties die zijn politiek bestaan bedreigen, maar met Indische belangen niets te maken hebben, op de eischen der partij waaruit het is voortgekomen, en niet minder op hetgeen verlangd wordt door zijne tegenstanders. Daarbij kent een Vertegenwoordiger het district dat hem koos, maar de Minister van Koloniën krijgt uit den aard der zaak, slechts hoogst beknopte berichten over 'tgeen in Indië voorvalt. Bij de vele gevaren, die zijn politiek leven bedreigen, en de betrekkelijk weinige mededeelingen die hij ontvangt, zal dus ieder Minister van Koloniën wel het woord in eere houden: spreken is zilver, maar zwijgen is goud. Hij kan niet alles zeggen, soms omdat het staatsbelang er zich tegen verzet, dikwijls omdat de officiëele waarheid hem niet bekend is. Uit eigen beweging deelt hij zeer zeker niet anders mede dan goede tijdingen, en waar een enkele maal de publieke opinie zich krachtig doet hoorenGa naar voetnoot1, daar strijdt dergelijke uiting dikwijls met de politieke zienswijze, door den Minister bij eene vorige gelegenheid verdedigd, en wordt ze eenvoudig genegeerd. Toch is diezelfde Minister de eenige persoon, door wien Indië zijne belangen kan voordragen bij den hoogsten Rechter: het Nederlandsch Parlement, en tevens de eenige van wien de Kamers inlichtingen kunnen bekomen, indien zij gebruik willen maken van haar recht tot controle. Het is dus niets te veel gezegd, wanneer men beweert dat over het lot van de koloniën wordt beslist, zonder te weten of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de maatregel in overeenstemming is met de uitgedrukte wenschen en de werkelijke belangen van de ingezetenen. Waren die bij de Kamers bekend, de onderstelling ligt voor de hand, dat soms anders zou gehandeld zijnGa naar voetnoot1.
Intusschen is er in dien toestand niets dat bevreemding wekt. Integendeel! voor hem die de geschiedenis der laatste jaren heeft nagegaan, is hij slechts een natuurlijk gevolg van wat vroeger gebeurd is. Een zeer korte blik op hetgeen bijv. sedert 1840 op koloniaal terrein heeft plaats gevonden, moge het bewijs leveren voor die stelling. Vóór 1840 had de Koning het uitsluitend bestuur over de koloniën. Bij de grondwet van dat jaar, werd alleen de verplichting opgelegd om mededeeling te doen omtrent de koloniale financiën, terwijl de bestemming van het batig slot zou worden geregeld bij de wet. Het Ministerie van Koloniën werd beschouwd als een bijzaak. Het hoofd van dat Departement werd door niemand lastig gevallen en liet op zijne beurt den Gouverneur Generaal handelen. Destijds bloeiden de Residenten, hoofden van plaatselijk bestuur. De traditie van hun gezag leeft nog voort. Velen weten bijzonderheden en anecdotes te vertellen van de groote macht, die zij bezaten. Er was, in één woord, bijna geene controle noch op financieel terrein, noch op de wijze, waarop het gezag werd uitgeoefend. Die toestand gaf aanleiding tot vele misbruiken en klachten, maar bij gebreke van eenige wettige corporatie, die in staat was tegenwicht uit te oefenen, kon geene verbetering worden aangebracht dan door de inmenging der Staten Generaal. Den Heer van Hoevell komt de eer toe het grootste aandeel gehad te hebben in de beweging, die zich na 1848 op koloniaal gebied openbaarde. Bij het Nederlandsche volk en zijne vertegenwoordigers werd belangstelling levendig voor het lot van Indië - een regeeringsreglement kwam tot stand en hoewel er in den aanvang, op het papier althans, weinig veranderde in de wijze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarop Indië werd geregeerd - feitelijk had de inmenging der Staten Generaal een grooten ommekeer tengevolge, die allengs door wetten en verordeningen werd bestendigd. Terwijl vroeger als regel gold, dat de Resident, hoofd van plaatselijk bestuur, in alles voorzag, tenzij hooger autoriteit tegenstrijdige bevelen gaf, werd allengs gebruik, dat de Resident niets meer vermocht te doen dan na voorafgaande goedkeuring, terwijl de Gouverneur Generaal, die op zijne beurt van alles rekenschap moest gaan geven aan den Minister van Koloniën, aan de eene zijde verlangde, dat de Residenten niet zouden handelen zonder zijne voorkennis, aan de andere zijde begon uit te zien naar de politieke denkwijze van den tijdelijken Minister, om zijne handelingen daarnaar te kunnen inrichten. Het natuurlijk gevolg hiervan was, dat de uitvoerende macht meer en meer werd gecentraliseerd, maar het zwaartepunt van het gezag geraakte telkens verder verwijderd van de plaats, waar het moest worden uitgeoefend. Niet dat zoo iets immer in de bedoeling heeft gelegen van wien ook. Het was den Staten-Generaal alleen te doen om eene destijds geheel ontbrekende en zeer gewenschte controle in te voeren, maar de grenzen van hunne macht in deze werden in 't geheel niet afgebakend. Van daar dan ook, dat terwijl de Burgemeester van eene gemeente in Nederland zich wel nooit het hoofd zal breken met de vraag: wat zal de Tweede Kamer er van zeggen? wanneer hij een gasfabriek wil aanleggen, een nieuwen weg bestraten, enz., de Minister eene interpellatie kan tegemoet zien, zoodra een Adsistent-Resident goedvindt aan een der in de binnenlandsche politiek geliefkoosde thema's te tornen, door bijv. een weg in heerendienst te doen aanleggen, zoodat hij letterlijk het oog moet houden op alles wat in Ned.-Indië plaats vindt. Hij mag zich niet eens tevreden stellen met eene uitdrukkelijke verklaring van den Gouv. Generaal omtrent het doel van de reis door een algemeen secretaris ondernomen, wanneer die voorkomt niet geheel overeenkomstig te zijn met de feiten in de dagbladen medegedeeld. Hij kan, zoowel voor 't eene als voor 't andere feit, ieder oogenblik ter verantwoording geroepen worden. Maar van daar dan ook, dat de Residenten feitelijk thans minder macht bezitten dan de Burgemeester van eene plattelandsgemeente. De laatste heeft alleen af te rekenen met den gemeenteraad en de boven hem gestelde autoriteit, Is eenmaal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een maatregel door beiden goedgekeurd, dan is hij volkomen bevoegd, zelfs verplicht dien uit te voeren. De resident daarentegen is nooit geheel veilig voor de aanmerkingen, die in Holland kunnen gemaakt worden. Van daar dan ook de soms belachelijke tegenstrijdige bepalingen, bijv: het bij het publiek bekende Staatsblad 1872 No. 183, waarbij aan den Koning wordt voorbehouden het verleenen van spoorwegconcessies in Ned. Indië, wanneer staatssubsidie of garantie wordt verlangd, maar aan den Gouverneur Generaal de macht wordt verleend tot het uitgeven van concessies, zoodra geen geldelijke offers van het Rijk worden geëischt, terwijl tegelijkertijd schriftelijke last werd gegeven aan den Gouverneur Generaal om er toch vooral niet aan te denken om van die toegekende macht gebruik te maken, zonder voorafgaande goedkeuring uit den Haag. Van daar dat reeds in Indië uitgevaardigde wettelijke bepalingen weder moesten worden ingetrokken op last van een nieuw opgetreden Minister, en nu wederom de klachten die in Indië vernomen worden over de toepassing der agrarische wetten, waardoor de ontwikkeling der particuliere nijverheid wordt belemmerd en speciaal de suikerindustrie met bezorgdheid het jaar 1878 ziet naderen en zich de vraag stelt: op welke wijze zij in het bezit zal komen van de noodige gronden, wanneer de Staat zich onttrekt en de inlanders, hoezeer feitelijke bezitters, geene rechtstitels zullen kunnen doen gelden, die voor overdracht vatbaar zijn. 't Is alles een natuurlijk gevolg van den toestand, waarin de Minister van Koloniën zich bevindt. Oppermachtig in Indië, is hij tot zelfs in de kleinste zaken verantwoording schuldig aan de Tweede Kamer, en het oordeel dat laatstgenoemde college over zijne handelingen velt, bestaat meestal niet in een antwoord op de vraag of een wet is geschonden, maar of een of ander feit wel overeenkomt met de politieke denkwijze van de meerderheid der Kamers. Dergelijke geheel onbeperkte controle is bovendien verkeerd, omdat zij in zeker opzicht onmachtig is. Noch de Kamer, noch de Minister kunnen nagaan, wat er op Java geschiedt. Zoo men al hier te lande de handelingen van Indische autoriteiten wil critiseeren, dan moet dat geschieden op grond van de inlichtingen door hen zelve verstrekt. Van de voorstelling van eenig feit hangt de beoordeeling meestal reeds af. Wat door het helderste daglicht behoorde beschenen te worden, wordt slechts onder de schoonste kleuren voorgesteld. De Minister | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de Kamer zien den loop der zaken alleen door den bril dien men in Indië voor hen vervaardigt. Maar boven alles oefent de onbegrensde macht der Staten Generaal een verderfelijken invloed uit op de behandeling van Indische bestuurszaken, omdat, zooals reeds gezegd is, het uitvoerend gezag zelfs onbewust zich richt naar de plaats waar de controleerende autoriteit is gevestigd. Is dus de Tweede Kamer het eenige lichaam, dat toezicht kan uitoefenen op de handelingen van het Indisch bestuur, dan volgt daaruit dat de Minister en Gouv. Generaal in alles willen gekend - in duizende nietigheden betrokken zijn, die in andere staten direct en op de plaats zelve worden afgedaan. De absurditeitGa naar voetnoot1 van die verhouding springt telkens in 't oog en niet minder gevoelt men hier te lande de kracht van het gezegde: dat Indië in Indië behoort geregeerd te worden. Bij gebreke edhter aan bepaalde grenzen van de macht door - of in Holland uit te oefenen, ontstaat zekere zucht om de verantwoordelijkheid van 't geen geschiedt, op een ander te werpen, waarvan o.a. een sterk sprekend voorbeeld is te vinden in de bekende brochure van luitenant kolonel de Rochemont. De Gouv. Generaal telegrafeerde, dat alléén de vrees voor inmenging van vreemde Mogendheden hem deed besluiten, Atjeh den oorlog aan te doen, en de Minister antwoordde, dat, indien er gegronde motieven voor die vrees bestonden, de oorlog kon verklaard worden. De eerste stelde zich op het standpunt dat hij den Minister in staat moest stellen een zelfstandig oordeel te kunnen vellen, en de Minister was van meening dat hij den Gouverneur niet mocht verbieden een oorlog te voeren, dien deze noodzakelijkachtte. Diezelfde aarzeling om de geheele verantwoordelijkheid van een of ander op zich te nemen, wordt teruggevonden bij de meeste Indische ambtenaren. Gedekt te zijn is het hoofdmotief van nagenoeg alle handelingen, maar tevens het groote struikelblok, waartegen nieuwe zaken afstuiten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geene beslissing wordt in Indië genomen dan na het inwinnen van eene menigte adviezen en vooral na raadpleging met het Nederlandsch opperbestuur, dat echter op zijne beurt tot niets besluit; tenzij het zich kan beroepen op het gevoelen der Indische autoriteiten. Zij, die zich in der tijd tot den Gouv.-Generaal wendden met het verzoek om vergunning tot het maken van den spoorweg Soerabaja, Passoeroean, werden verwezen naar den Minister van Koloniën, die wederom aan belanghebbenden verklaarde dat de Gouv. Generaal daarin alleen moest beslissen.
Die feitelijke centralisatie van het gezag op het Plein en Binnenhof, is de groote - zoo niet de eenige bron, waaruit alle moeielijkheden ontstaan. Zij is wel is waar een natuurlijk gevolg van het alleszins loffelijk streven om het vroeger alvermogend Indisch bestuur aan eenige controle te onderwerpen, maar de schaal is thans te ver overgeslagen en de tegenwoordige toestand op den duur onhoudbaar. Het Indisch bestuur is te zwak geworden, het initiatief bijna geheel verloren gegaan! Daarin worde dan verbetering gebracht en wel door gedeeltelijke decentralisatie - door het overbrengen op de Indo-Europeesche maatschappij van een aandeel in - een recht van controle op het bestuur over zekere te omschrijven zaken! De motieven, die voor de wenschelijkheid van dergelijke verandering pleiten, zijn talrijk en wegen zwaar. Het uitvoerend gezag - d.i. de mogelijkheid voor de Regeering om datgene tot stand te brengen, wat in een beschaafden Staat te huis behoort, zal aanzienlijk worden versterkt. Een hoofd van plaatselijk bestuur kan veel krachtiger optreden, waar het geldt het doen van voorstellen tot wijziging of verbetering, zoodra een college hem ter zijde staat, dat geacht kan worden de ingezetenen te vertegenwoordigen. Binnen bepaalde grenzen zal onmiddellijk handelen mogelijk worden zonder verdere tusschenkomst van het Hoofdbestuur - en daarbuiten worden oneindig omstandiger en veelzijdiger berichten verkregen omtrent de wenschelijkheid van een voorgestelden maatregel, dan thans, nu alleen het advies wordt ingewonnen van den Resident. De billijkheid vordert de erkenning dat thans jaarlijks aanzienlijke sommen overblijven, die op de Indische begrooting waren gebracht, d.i. dus door het Opperbestuur toegestaan, speciaal bijv. voor groote werken van algemeen nut. Maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
juist dat zooveel achterwege blijft, is een bewijs te meer voor de stelling dat veel aan plaatselijke zorg behoorde te worden overgelaten, 'twelk nu in 't geheel niet tot stand komt. Bovendien is decentralisatie bijzonder voor Indië aan te bevelen, omdat daardoor een bezwaar wordt opgeheven, dat thans telkens en overal zijn verlammenden invloed doet gevoelen op den gang van zaken aldaar. Waar alles op één man aankomt, zooals in Indië in bijna alles het geval is, moet de onophoudelijke afwisseling van personen natuurlijk vertraging ten gevolge hebben. Bij het in werking brengen van collegiaal bestuur heeft die afwisseling veel minder nadeelige gevolgen. De draad wordt niet telkens afgebroken, want het college blijft bestaan - wat eenmaal in studie is, blijft in behandeling en wordt niet meer telkens gedeponeerd tot dat het nieuw opgetreden hoofd van bestuur zich op de hoogte heeft gesteld der meer pressante zaken, om daarna allicht weder op geheel andere wijze te worden op touw gezet of wel, als niet strookende met de inzichten van den nieuwen titularis, geheel en al ter zijde te worden geschoven. Het tegenwoordig stelsel, volgens hetwelk die hoofden van gewestelijk bestuur, welke de meest invloedrijke vrienden te Batavia hebben, ook het meest voor hunne Residenties gedaan krijgen, zal verder verloren gaan. In geval van gebleken noodzakelijkheid, mag de Resident thans wel op eigen verantwoordelijkheid handelen, maar daartoe gaat hij niet licht over, vooral in zaken van geen groot belang. Algemeen is het gevoelen, dat men minder waagt door de verantwoordelijkheid op zich te nemen van eene vooraf niet goedgekeurde uitgave van vijf ton dan van vijf duizend gulden. Voor de eerste kan de Resident feitelijk toch niet belast worden; van de laatste zegt men te Batavia al spoedig dat er zoo'n haast niet bij was. Het bewijs dat een of ander nadeel voorkomen is door tijdige voorziening, is zoo hoogst moeilijk te leveren door hen, die niet goed zijn aangeschreven.
De financiëele kwestie zou door decentralisatie eene groote schrede nader komen tot hare oplossing. Gelijk boven reeds is aangetoond is de taxatie der koffie de spil, waarop de geheele Indische begrooting thans draait. Neemt men daarvoor den prijs, die lange jaren en tot 1871 toe normaal, ja zelfs hoog heette te zijn, dan zou op de begrooting van 1876 een aanzienlijk te kort geconstateerd worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar dan ook zou de nood in Indië veel hooger zijn dan hier te lande, juist omdat daar ginds nog zooveel moet bekostigd worden, wat reeds is begonnen of waaraan bepaalde behoefte bestaat, en in vergelijking waarvan het verlangen bijv. naar locale spoorwegen in Nederland weelde mag genoemd worden. De mogelijkheid is niet tegen te spreken, dat Indië binnen kort kan geroepen worden om te voorzien in een deel der uitgaven die thans nog bestreden worden uit de winsten op de koffie. Maar die eventualiteit juist maakt het zoo hoogst wenschelijk dat aan de ingezetenen eenig aandeel worde toegekend in het bestuur. De invoering van belastingen is altijd impopulair: maar waar die plaats vindt tegen den bepaalden wil der ingezetenen, ontstaat maar al te dikwijls een lijdelijk verzet, waarbij men de belasting weet te ontduiken, dus doelloos te maken, terwijl de geschiedenis vele voorbeelden leert van welgeslaagde revoluties, waarvan de aanleiding gelegen was in de poging om eene belasting met geweld in te voeren. Het is hier de plaats om met en enkel woord het rekest te bespreken, in Augustus 1874 door 180 der aanzienlijkste ingezetenen van Batavia ingediend. In Nederland wordt daaraan dikwijls deze uitlegging gegeven, dat het den adressanten vooral te doen was om de stelling uit te spreken: ‘dat, vermits door de Javanen reeds genoeg belasting wordt opgebracht, het niet aangaat de overige ingezetenen nog meer te doen betalen.’ Op hen echter die in Indië verblijf hielden, maakt de lezing den indruk dat de hoofdbedoeling der rekwestranten is, van hun gevoelen blijk te geven, dat geene nieuwe lasten mogen worden opgelegd, zonder eenig recht van controle op het op te brengen geld, daar het niet aangaat de Europeesche maatschappij in Indië feitelijk alléén te doen betalen om het batig slot te verhoogen. In Nederland is men vrij algemeen van meening, alsof in Indië in 't geheel geene belasting door de Europeanen wordt betaald, terwijl toch in werkelijkheid niet zoo heel veel minder wordt opgebracht dan in het moederland. Bovenal ziet men hier te lande geheel voorbij, dat talrijke voorbeelden zijn aan te wijzen, waarbij de Europeanen vrijwillig tot zekere doeleinden gelden bijeenbrachten, die hier | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te lande niet worden verkregen dan in den vorm van belastingenGa naar voetnoot1 Bewijzen daarvoor zijn te vinden in de straatverlichting te Samarang, Passoeroean, Poerworedjo en wellicht nog andere plaatsen, die uit vrijwillige bijdragen wordt bekostigd na de herhaalde weigering van het Opperbestuur om de daaraan verbonden uitgaven voor 's lands rekening te nemen, zooals sedert jaren te Batavia geschiedt. Het komt dan ook niet twijfelachtig voor, dat veel uit eigen middelen zou worden tot stand gebracht, wat thans geheel ontbreekt, zoo de Regeering er maar toe besloot om gemeenten in 't leven te roepen en daaraan een zeker recht van zelfbestuur toe te kennen. Maar men wijke af van den regel die nu wordt gevolgd, om de ingezetenen door het hoofd van plaatselijk bestuur te doen aansporen tot het bijeenbrengen van geld voor eenige zaak van locaal belang. Zoodoende komt nooit iets blijvends tot stand en het zal den ingezetenen spoedig verdrieten geld op te brengen voor iets - hoe noodig ook - indien de hoogste plaatselijke autoriteit daarover alleen beheer voert, zonder dat zij zelve het minste hebben in te brengen, laat staan zelfs controle kunnen uitoefenen over de door hen opgebrachte gelden.
Niet minder gunstig zal decentralisatie werken ten aanzien van een ander hoofdvereischte om de financiëele kwestie tot eene | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goede oplossing te brengen, dat in Indië maar al te veel over 't hoofd wordt gezien. ‘The present system of finance wholly fails in one most important safeguard of finance, i.e. in imposing a principle for economy or a motive for economy on the spenders of public money.’Ga naar voetnoot1. Zoo verklaarde een voormalig Directeur van financiën in Britsch Indië, en die verklaring is ten volle toepasselijk op de Ned. Indische bezittingen. Sterker nog! wat slechts ten deele waar is voor Engelsch Indië, waar de besparingen door gemeentebesturen op de hun door het Opperbestuur toegekende gelden, in ieder geval nog komen ten bate der koloniale kas, is dubbel waar voor Java, waar bezuinigingen alleen kunnen dienen om het in dat land hoogst impopulaire batig slot te verhoogen. Het motief tot bezuinigingen ontbreekt dan ook geheel en al. Geen Indisch ambtenaar die zich ten doel zal stellen de Nederlandsche schatkist te helpen vullen. De tegenwoordige toestand komt neer op een voortdurenden strijd: ieder ambtenaar legt er zich op toe, om binnen de grenzen van zijn werkkring zooveel geld uit te geven als mogelijk is, d.i. als hij kans ziet van Nederland te verkrijgen, terwijl de Minister van Koloniën en de Kamers 's Rijks schatkist hebben te verdedigen tegen hetgeen in hun oog wel moet gelijk staan met een directen aanval op 's Lands penningen Door aan gemeenten of gewesten eene afzonderlijke huishouding te geven, wordt dergelijk motief tot bezuiniging in 't leven geroepen. Plaatselijke werken bijv. die nu voor landsrekening worden gemaakt door Ingenieurs, wier belang alleen meebrengt: de gearresteerde begrooting niet te overschrijden, komen dan voor rekening van lokale besturen en onder controle van het publiek, dat thans uitsluitend ziet op goed en solide werk, maar zoo de gemeente dat zelve moet betalen, al spoedig zal gaan letten op de vraag of er ook wel gewerkt wordt overeenkomstig de eischen der zuinigheid.
De kennis van Ned.-Indie, de mogelijkheid om in koloniale | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaken een juist oordeel te vellen, zouden verder aanzienlijk toenemen. Thans moet worden afgegaan op enkele officiëele mededeelingen, die echter geheim en dus voor publieke beoordeeling niet vatbaar zijn, wanneer het namelijk voorstellen geldt die door den Gouverneur Generaal worden gedaan of goedgekeurd. Maar adviezen en verzoeken die niet strooken met de persoonlijke meening van den Opperlandvoogd, die dus geene aanleiding geven tot het nemen van maatregelen, komen nimmer ter kennis van Minister of Staten Generaal. De wenschelijkheid van al hetgeen door den Gouverneur Generaal wordt afgekeurd, blijft onbesproken. Daarbij is ieder ambtenaar uit den aard der zaak min of meer behoudend in den slechten zin des woords. Verandering is voor hem synoniem met meer moeite, terwijl het resultaat, even als iedere toekomstige zaak, minstens onzeker mag heeten, hoewel de verantwoordelijkheid op den ontwerper blijft rusten. Eindelijk hebben de Indische ambtenaren in den regel waarlijk genoeg te doen en kunnen zich moelijk inlaten met het voorstellen of regelen van nieuwe dingen. Waar echter plaatselijke of gewestelijke vertegenwoordigingen aandrongen, bijv. op verbetering der politie, zoo ze al niet bevoegd waren dergelijke verbetering zelve tot stand te brengen, daar zou het rapport van een Procureur Generaal niet meer de kracht hebben om de Staten Generaal te overtuigen, dat de regeling dier aangelegenheid niets te wenschen overlaat. De Adst. Resident, die thans min of meer onder de controle staat van het publiek, met hetwelk hij telkens in aanraking komt,- weert zich uitnemend en woekert met de middelen die hem ten dienste staan, al erkent hij zelf, dat hij te kort schiet in de taak om de publieke veiligheid op voldoende wijze te handhaven. Zijn chef, de Resident, steunt hem in zijne pogingen, al is hij soms van oordeel, dat het onder 's mans voorganger beter ging. De betrokken Directeur maakt eene vergelijking tusschen twee Residenties. De Gouverneur Generaal eindelijk weigert de politiemacht in Residentie A. te vermeerderen, terwijl B daarom niet vraagt. Bij de grootere verwijdering verzwakken de maatregelen, die geacht worden noodig te zijn tot beteugeling van het kwaad, en ten slotte ontkent men het bestaan van het euvel dat op duizende mijlen afstand natuurlijk niet wordt gevoeld, of men maakt er zich af met een: 't is altijd zóó geweest. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hygiène, onderwijs, politie, allen zaken, waarop men in Europa den hoogsten prijs stelt, zullen een onderwerp van bespreking gaan uitmaken in Indië, - maatregelen zullen genomen worden die thans afstuiten op de redeneering, dat de eene plaats niet moet worden bevoorrecht boven de andere, terwijl men er tegen opziet om de noodige machtiging te vragen, omdat het te veel moeite en geld zou kosten om eene algemeene verandering tot stand te brengen. En niet minder zou de Tweede Kamer tot de overtuiging komen, dat er veel kan worden geregeld, wat van oneindig meer belang is voor Java, dan de hier te lande bekende aangelegenheden, die zeker burgerrecht hebben verkregen als koloniale kwesties, maar die in Indië geen hart koud of warm maken.
De thans in Indië heerschende geest van ontevredenheid tegen het aan Nederland toegeschreven verlangen, om Java te willen regeeren van uit den Haag, zou verdwijnen en plaats maken voor belangstelling in bestuurszaken. Het zal een college van ingezetenen veel gemakkelijker vallen iets tot stand te brengen, dan een hoofd van plaatselijk bestuur, die, als geheel afhankelijk van het Gouvernement nimmer door de inwoners als hun vertegenwoordiger wordt erkend. Men luistert gaarne naar bekenden van wie men weet dat zij 't zelfde belang hebben, maar veroordeelt a priori maatregelen, die een Resident neemt, zoo ze niet ten doel hebben het uitgeven van veel geld. De weinige maatregelen tot decentralisatie, die in den laatsten tijd zijn genomen, leveren het bewijs dier stelling. De Kerken armbesturen, de Kamers van Koophandel, vroeger Regeeringsinstellingen, zijn thans overgegaan in handen van particulieren. Maar de werkkring dier colleges heeft nimmer tot kritiek aanleiding gegeven. Menigmaal werden de door hen bewezen diensten erkend; vooral zijn de adviezen der Kamers van Koophandel dikwijls tot bewijs van 't een of ander aangehaald. Tot zekere mate is hetzelfde toepasselijk op alle instellingen, die maar vrij en onafhankelijk zijn van de inmenging van het Nederlandsch Opperbestuur, bijv: de rechterlijke macht, wier handelingen slechts zelden worden gekritiseerd. De groote strijd wordt steeds gevoerd tegen Residenten en Adsistent Residenten, die in den regel wel het goede willen, maar gebonden zijn door de instructiën van hooger hand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog een nadeel van de tegenwoordige centralisatie mag niet onopgemerkt blijven en is zeker niet het geringste, al doet het zich niet terstond gevoelen. Nederland is verwend geraakt door 45jarigen vrede. Wie oorlog voorziet, heet pessimist. Toch is die ramp mogelijk. De Gouverneur Generaal is tegenwoordig de eenige persoon, die aan dergelijke gebeurtenissen het hoofd zou kunnen bieden en hij kan alleen steunen op het leger. Maar de krijgskans is wisselvallig. Een groot deel der militaire macht kan op verwijderde punten verzameld zijn, zoodat het een binnen- of buitenlandschen vijand allicht mogelijk zou vallen Batavia en Buitenzorg te bezetten. Wat blijft er dan echter over van het vermogen om weerstand te bieden? Een vluchtend Gouverneur Generaal is een in het Indisch staatsbestuur ondenkbaar persoon, wien alle autoriteit ontvalt. Maar de verschillende plaatselijke besturen, die altijd gewoon waren op Batavia te steunen, zouden het gegeven voorbeeld volgen, zouden zich althans niet krachtig genoeg gevoelen om hun gezag te handhaven, waar de grondslag van dat gezag, de bevelen uit Batavia, op eens kwamen te ontbreken. Zoo de Resident in dergelijke gevallen naast zich had een college van de meest invloedrijke mannen, hij zou daarin een moreelen en materieelen steun vinden, en bij de enorme uitgestrektheid der Ned. Ind. bezittingen, die eene totale bezetting onmogelijk maken, zouden overal middelpunten van tegenstand kunnen georganiseerd worden.
Hoogst waarschijnlijk zal het verlangen naar decentralisatie en zelfbestuur bestreden worden met het argument, dat Indië daarvoor nog niet rijp is. Maar men vergeet, dat het leidend regeeringsbeginsel steeds is geweest: zich zoo min mogelijk in te laten met de inlandsche huishouding. Het gezag van den loerah, wedono, Regent, is binnen zekere grenzen beperkt. De Resident controleert alleen of die grenzen soms worden overschreden. Daarbinnen echter kan de inlander doen, wat hem goeddunkt. Zoodra het er daarentegen op aankomt om bestuur te voeren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over Europeanen en vreemde Oosterlingen, daar is de Resident alles in allen en moet hij zich mengen in de geringste details. Toch zal wel niemand beweren, dat de Europeaan niet even geschikt is, om de belangen te behartigen van de plaats zijner inwoning, als de Javaansche dessabewoner. Het vreemde verschijnsel ontstaat nu, dat de Resident den aanleg of het onderhoud van een weg opdraagt aan een inlandsch hoofd, de hoegrootheid bepaalt der belasting door iedere inlandsche gemeente op te brengen, zonder dat hij zich verder inlaat met de wijze, waarop de weg tot stand komt of de belastingen worden geïnd; maar heeft hij voor zijn bureau een mat, heeft een politieoppasser een paard noodig, dan is de Resident de eenige bevoegde persoon om die voorwerpen aan te schaffen, terwijl hij in die macht nog belemmerd wordt door allerlei wetsbepalingen. Zoo hij slechts een enkelen oppasser meer wenscht aan te stellen, moet hij daartoe vergunning bekomen van den Koning! Is de inlandsche bevolking al niet rijp voor grooter mate van zelf bestuur, de Indo-Europeesche maatschappij des te meer. Over 't algemeen zijn de Europeanen in Indië beter in staat over de publieke zaak te oordeelen dan 90 pCt van de Nederlandsche kiezers ten platten lande. En omdat die 90 ongeschikt zijn een zelfstandig oordeel te vormen, moeten daarom de tien overigen van alle bemoeiing worden uitgesloten? Immers neen! want die tien hebben in de hoofdzaak dezelfde belangen als de 90 anderen en zullen dus hunne voorlichting kunnen schenken. Juist diezelfde redeneering is toepasselijk op de Europeesche ingezetenen in Indië. Al is de meerderheid der geheele bevolking nog niet rijp voor selfgovernment, de minderheid staat op hooger standpunt en mag niet worden uitgesloten. Een geliefkoosd beeld is de vergelijking van het Nederlandsch gezag bij de macht van een voogd over een minderjarige. Maar men ga de beteekenis wèl na. Zoodra in Indië een geschikte persoon is die zich met de administratie wil belasten, geldt in het privaat recht de regel, dat de voogd alleen het beheer voert over de in Nederland aanwezige goederen van den minderjarige. Men vergelijke nu eens, hoevele leden der Volksvertegenwoordiging, die feitelijk de voogdij over Indië uitoefenen, niet meer geschikt zijn, maar eenvoudig zich zelve meer geschikt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achten om een oordeel te vellen over Indische zaken, dan de eerste de beste, die Java heeft bezocht.
Wellicht zal men tegen eene opdracht van een aandeel in het bestuur aan de Indo-Europeesche maatschappij aanvoeren, dat de Europeaan zich slechts ten doel stelt rijk te worden, om vervolgens te repatrieeren. Daaruit zou volgen, dat hare leden zullen zijn onwillig, omdat eigen belangen het zwaarste wegen; ongeschikt, omdat ze te kort op Java blijven. Die bewering berust echter op de verkeerde onderstelling, dat met Europeanen alleen zouden bedoeld worden de zoogenaamde particulieren. Dat zij verre! De zoozeer gewenschte controle worde uitgeoefend door ieder ingezetene, zelfs door de meer ontwikkelde Inlanders en vreemde Oosterlingen. De rechter, de officier pruttelen niet minder dan de koopman, zoo hunne huizen onder water staan; zij hebben volkomen hetzelfde belang dat maatregelen genomen worden om dergelijke rampen voor 't vervolg te keeren. Vooral de ambtenaren gevoelen het onaangename van eene controle uit Nederland, die zonder kennis van locale toestanden hunne bewegingen zoo menigmaal belemmert, terwijl zij volkomen vrijheid zouden hebben, wanneer hunne handelingen moesten beoordeeld worden door hen, die in denzelfden toestand verkeeren. Dat onwil zou bestaan, is evenmin aan te nemen. Zoovele zoogenaamde eerebaantjes, in werkelijkheid lastposten, zijn altijd vervuld. Men stelt er een eer in, in het algemeen belang werkzaam te zijn. Eerst wanneer geen leden voor plaatselijke schoolcommissies, voor Kamers van Koophandel en dergelijke te vinden zijn, mag getwijfeld worden aan den goeden wil der Indo-Europeanen om hun tijd beschikbaar te stellen voorzaken van algemeen belang. Dat ongeschiktheid zou bestaan omdat men te kort op Java blijft, is evenmin een bezwaar. Vooreerst let men in Nederland alleen op de uit Indië terugkeerenden en ziet over het hoofd, dat er tien daar ginds blijven tegen een, die repatrieert. Maar bovendien wordt het bestuur immers thans gevoerd door personen, op wie dat zelfde bezwaar van toepassing is. In zooverre verandert de toestand dus in 't geheel niet. Vooral echter vergete men niet, dat de tegenwoordige Indo-Europeanen geen ander doel kunnen hebben dan om rijk te worden. Ze verkeeren in de onmogelijkheid om iets anders | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te doen. Zelfs geld verdienen wordt op den duur vervelend. Waar het geheele streven op dat doel is gevestigd, wordt het leven eentonig, zoodra het bereikt is. Wat zal een Europeaan nog langer in Indië uitvoeren, wanneer hij rijk is geworden? Het eenige wat hem overblijft, is te repatrieeren om het verkregen vermogen te genieten. Maar geef zoo iemand het vooruitzicht om in een anderen en wijderen kring nuttig te kunnen zijn, open der ambitie eenigen uitweg, en menigeen zal voor Java behouden blijven, die thans uit verveling wegloopt.
Het bovenstaande is niet geschreven met de bedoeling eene volkomene revolutie aan te prijzen in het geheele regeeringsstelsel van Ned. Indië. Iedere maatschappelijke regeling moet tegelijkertijd zijn: gevolg en oorzaak. Gevolg van gebleken behoefte, oorzaak van verdere ontwikkeling, maar nimmer een plotselinge ommekeer, waardoor strijd zou ontstaan met hetgeen bestaat en door gewoonte recht van bestaan heeft verkregen. Maar in Indië bestaat bepaalde behoefte aan een krachtiger bestuur, dat veel weet tot stand te brengen, waarover thans zelfs niet gesproken wordt, en dat de tegenwerking kan overwinnen der Indische maatschappij tegen de maatregelen, die uit Nederland worden voorgeschreven, en wederkeerig van Nederland tegen hetgeen door Indië wordt verlangd. Dàt gevoelde de Gouverneur Generaal Loudon, die een Daendels noodig achtte. Zijne Excellentie vergat echter, dat zelfs een Daendels in dezen toestand geen verbetering zou kunnen brengen. Geen krachtiger bestuur toch is in den tegenwoordigen tijd meer mogelijk, indien niet te gelijkertijd een tegenwicht in 't leven wordt geroepen. Maar Minister en Staten Generaal zijn huiverig en onmachtig nog grooter uitbreiding te geven aan het aandeel in de Regeering dat bij hen berust. Er bestaat dus behoefte aan een nieuw element van controle, dat de macht der locale autoriteiten zal kunnen versterken, door haar te vergunnen veel tot stand te brengen waartoe de noodige goedkeuring thans niet kan verkregen worden van hen, die het te bestrijden kwaad niet uit eigen ondervinding kennen en dat dus geringer schatten dan de moeite, die gepaard gaat aan eventuele wijzigingen in hetgeen - dikwijls sedert lang - bestaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Evenmin is de bedoeling om te betoogen dat Ned. Indië tot een soort van onafhankelijken staat moet verheven worden. Wie de balans zuiver opmaakt, zal wel altijd moeten toegeven, dat de wensch daartoe door Indië nimmer zal worden geuit, omdat het belang van dat land om deel te blijven uitmaken van een Europeeschen staat, waaruit het zóóveel trekt wat tot zijn bestaan noodig is, oneindig zwaarder weegt dan de som die het jaarlijks aan het moederland opbrengt. Maar even als twee steden hetzelfde provinciaal en landsbelang hebben en toch op vele punten tegenstrijdige eischen doen hooren, zoo zijn er ook talrijke zaken, waarbij Indië lijnrecht tegenover Nederland staat. Daaraan moet recht worden verschaft - daarom moet Indië in 't bezit worden gesteld van instellingen, die dat recht waarborgen. Die instellingen ontbreken thans ten eenemale. De rechter, die over het lot van Indië moet oordeelen, verneemt niet dan de stem van hoogstens een persoon, die een op wetenschap, maar nog niet eens een zelfstandig oordeel kan uitbrengen. Alle andere adviezen zijn niet gevestigd op persoonlijke ondervinding, maar worden slechts al te dikwijls beheerscht òf door de zucht om critiek te oefenen, soms wel eens als blijk dat men iets goeds heeft gelezen en daarvan het bewijs wil leveren, òf door het verlangen om practisch te blijven, d.i. niet aan te dringen op iets, wat niet in den smaak valt en geen kans heeft van welslagen in Nederland. De Raad van Indië is wel is waar bij het Regeerings Reglelement in stand gehouden juist om te voorzien in de behoefte aan een onafhankelijk college dat voor de belangen van Indië zou kunnen opkomen, zoodra die dreigden benadeeld te worden door de handelingen van het Uitvoerend Gezag, maar het is niet krachtig genoeg om die roeping naar behooren te vervullen. Vooreerst toch is de Raad van Indië slechts een zuiver adviseerend lichaam en niet verantwoordelijk voor Regeeringsdaden. Daarbij komt dat bij de weinige leden waaruit het is samengesteld, in het advies van den Raad feitelijk het gevoelen wordt teruggevonden van slechts een enkel persoon, die meer speciaal bekend is met de zaak in kwestie, terwijl eindelijk alleen Europeesche hoofdambtenaren daarin zitting hebben, en noch het particulier Europeesch, noch het Inlandsch element, noch zelfs zoo menige belangrijke tak van bestuur ooit daarin werden vertegenwoordigd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het worde dan de taak der politiek om zoodanige instellingen in 't leven te roepen; om de grenzen te bepalen voor datgene, wat Indië in den vervolge zal mogen doen zonder vrees voor inmenging van de zijde van het Opperbestuur in Nederland.
Iedere wettelijke regeling van dit onderwerp zal met vele moeielijkheden gepaard gaan, maar men zegge daarom niet dat zij onmogelijk is. Men make een aanvang! Zoo al de gewichtigste belangen niet dadelijk aan het eigen beheer der Indische maatschappij kunnen worden overgelaten, ten aanzien van datgeen wat hier te lande bijv. meer eigenaardig behoort tot den werkkring der gemeenten, zal moeilijk de objectie kunnen gemaakt worden dat de Indische maatschappij daarvoor nog niet rijp, d.i. niet geschikt is. Britsch Indië is sedert jaren in het bezit van municipal institutions en volgens de officieele verslagen werken die op uitnemende wijze. Dat land verkeert in volkomen denzelfden toestand als bijv. Java ten aanzien van de meeste bezwaren, die tegen de invoering van gemeentelijke instellingen kunnen gemaakt worden. Maar in Britsch-Indië werd alles niet op eens ingevoerd. Men begon met het toekennen van rechten van zelfbestuur in sommige aangelegenheden van gering belang. Bleek de goede werking, dan werd een andere wet van toepassing verklaard, die meer rechten verleende. Eindelijk zijn de hoofdsteden thans in 't bezit van volledige gemeente-instellingen, op Europeesche leest geschoeid. Zelfs Frankrijk (onder Keizer Napoleon III) kan tot voorbeeld strekken. In 1849 liet de keizer aan zijne onderdanen niet veel meer aandeel in de Regeering, dan Nederland aan de ingezetenen in de Koloniën. Aan de Fransche Gemeentebesturen waren in 't eerst slechts zeer beperkte rechten gegeven, die ze konden uitoefenen. Enkele onderwerpen van weinig belang mochten beslist worden zonder inmenging van het centraal gezag: andere onderwerpen waren vatbaar voor herroeping door den prefect binnen een bepaalden termijn: de belangrijkste zaken moesten door hem worden goedgekeurd. Allengs hadden wijzigingen plaats, waarbij de verschillende bevoegdheden der Gemeentebesturen tot vrijzinniger categoriën | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden gebracht, Wat vroeger vooraf moest worden goedgekeurd, werd later wet, tenzij herroepen binnen zekeren termijn, of wel de Gemeentebesturen konden onmiddellijk eene beslissing nemen, die de Prefect niet meer mocht herroepen.
Volgens de theorie bestaat de eigenaardige werkkring der gemeenten meer bijzonder in de volgende onderwerpen:
Zeer zeker zou het niet aangaan een besluit uit te vaardigen, waarbij Java werd verdeeld in een aantal gemeenten, aan wie de zorg voor al het bovenstaande plotseling werd opgedragen. Het begrip van gemeente is niet historisch, is nog onbekend in Ned. Indië. Maar in Hindostan ontbrak die historische grondslag evenzeer en toch zijn ze tot stand gekomen. Men make een aanvang en roepe in de hoofdplaatsen een gemeentebestuur in 't leven, waaraan worde opgedragen de zorg voor enkele der bovengenoemde belangen, om daarna die bevoegdheid trapswijze uit te breiden, al naarmate de behoefte blijkt te bestaan. Van lieverlede kunnen dan de oorspronkelijke of wel de reeds meer ontwikkelde bepalingen ook op andere plaatsen worden toegepast, die daartoe 't meest in aanmerking komen. De Regeering benoeme aanvankelijk de meeste, zoo niet alle leden van het Gemeentebestuur. Allengs zal vrije keuze door de ingezetenen wenschelijk en mogelijk worden. Zoodoende worden zekere onderdeelen van het gezag in 't | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leven geroepen, aan wie de administratie kan worden overgelaten over tal van zaken, die thans, als minder belangrijk, worden ter zijde geschoven, of die voor de hoogst geplaatste ambtenaren veel kostbaren tijd doen verloren gaan, welke nuttiger had kunnen besteed wordenGa naar voetnoot1. Zoodoende zal men allengs die onderdeelen weder kunnen vereenigen tot gewestelijke besturen, d.i. een stap verder gaan in de richting van eene decentralisatie, die niet anders kan werken dan tot heil van kolonie en moederland beiden. Zoodoende zal men vooral de grens kunnen bepalen, waarbinnen Indië zich zelf mag regeeren en daarbuiten eene doeltreffende controle door de Staten-Generaal mogelijk maken, die thans meer wordt gevreesd dan gewenscht.
Met opzet werd tot dusverre nagelaten de rol te bespreken, die de Indische bladen spelen ten aanzien van het toezicht op de handelingen van het Bestuur, dat door het publiek moet worden uitgeoefend. Voorzeker is die niet gering! Bij het Ministerie van Koloniën is een ambtenaar speciaal belast met het lezen van al wat in Indië wordt uitgegeven en het aanhalen van al wat in de Indische bladen belangrijks voorkomt, om dat onder de aandacht van den Minister te brengen. Maar voor 't overige worden de Indische couranten weinig in Nederland gelezen, en juist in Nederland moet de strijd worden gevoerd, wil men eene verandering brengen in den gang van zaken in Indië. Zoolang het zwaartepunt van het gezag berust op het Plein en Binnenhof, behoort juist door het Nederlandsch publiek meer over Indië te worden gelezen dan de enkele faits divers, die de Nederlandsche uit de Indische bladen overnemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarbij staat het drukpersreglement, waarvan de bepalingen minstens elastiek mogen heeten, eene vrije uiting der gedachten in den weg, en is het personeel dat op Java belast is met de redactie der couranten veel te gering. De hoogst geplaatste ambtenaren hebben hier te lande relatiën met de dagbladen; de bekwaamste mannen op elk gebied schrijven meermalen courantenartikels. Maar op hoeveler medewerking kan een Indisch blad zich beroemen? Het geldt daar ginds meer nog dan hier, dat men wel gaarne zijne opinie meedeelt, mits niet ongevraagd of in 't publiek. De Kamer van Koophandel zal nooit schromen een advies te geven, maar geen enkel lid dat niet lang zal aarzelen, alvorens iets te publiceeren, zoolang geen bepaalde aanleiding daartoe bestaat. Al zijn echter de dagbladen alleen niet voldoende om een behoorlijke controle te scheppen, zij leveren niettemin het bewijs dat er in Indië teekenen zijn van publiek leven. Hoe meer die gegeven worden, des te meer zal Nederland zich verplicht zien op de belangen van Indië acht te slaan. Dergelijke uitingen der algemeene meening als het rekest der Bataviasche ingezetenen zijn maar al te zeldzaam: een natuurlijk gevolg van de uitsluiting der Europeesche maatschappij van alle bestuurzaken. Er is nu telkens een groote aanleiding noodig om de gemoederen in beweging te brengen en vooral een man die de beweging in een goed spoor kan en wil leiden. Het zou daarom wellicht wenschelijk zijn, indien Indië in één opzicht het voorbeeld navolgde van Nederland, waar telkens vereenigingen in 't leven worden geroepen, die zich voorstellen de bevordering van een of ander doel, 'twelk niet rechtstreeks noch onmiddellijk kan bereikt worden, maar dat door het drijven van eene machtige corporatie allengs een onderwerp wordt van publieke bespreking en de belangstelling wekt van het algemeen. In den laatsten tijd werden hier te lande opgericht schoolen vredeverbonden, lijkenverbranding-, antiplaatsvervanging- en zoovele andere vereenigingen, waartoe vele en aanzienlijke personen toetraden. Een denkbeeld, dat eerst belachelijk scheen, dat zelfs door de voorstanders in 't publiek moeielijk kon besproken worden zonder aanleiding te geven tot spotternij, ontvangt zoodoende levensvatbaarheid. De voorstanders vinden den hun zóó noodigen steun om verder te gaan, of worden in de gelegenheid gesteld zich tegen ernstige bestrijding te verdedigen. En al sloeg dergelijke vereeniging den bal eens mis, al ging | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij te ver, het bewijs zou geleverd worden dat er public spirit leeft in Indië - dat Indië teeken van leven geeft op politiek terrein. Het ontzenuwt de tegenwerking dat Indië geen zelfbestuur begeert. Bovenal zouden Indische kwesties niet meer ter zijde kunnen geschoven worden in Nederland, maar behandeld moeten worden, terwijl de wisseling van gedachten, als gevolg van dergelijke publieke manifestaties, het doel, dat eerst ver verwijderd, ja onmogelijk scheen, al spoedig binnen engere en practisch bereikbare grenzen zou terugbrengen.
's Hage, 8 October 1875. J.P. van Bosse. |
|