De Gids. Jaargang 39
(1875)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 470]
| |||||||||||||||||
Zwakke zijden.Is Amsterdam nog te verdedigen, ook na droogmaking van het IJ? door P.H.A. Geraerds Thesingh, kapt. der artillerie te Amsterdam. Arnhem, J.v. Egmond Jr., 1867.
| |||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||
En toch moest een volk als het onze, dat zulke groote sommen voor zijne verdediging gaat besteden, zelfs niet het recht hebben daaromtrent den minsten twijfel te voeden. Wij zullen u 30 millioen, ja wij zullen als 't noodig is, u nog veel meer geven, maar wij eischen dan ook dat wat voor het vele geld tot stand komt, degelijk zij en volkomen doeltreffend. Zoo, gelooven wij, zal de groote meerderheid van het volk op dit oogenblik tot 's lands verdedigers spreken; zoo althans, heeft het volk zeker recht te spreken. Nu is het zeker niet gemakkelijk om aan den rechtmatigen volkseisch: ‘zorg dat hetgeen tot stand komt doel treft’, te voldoen. Die eisch is zwaarder dan wat van vele andere landsdienaren geëischt wordt. Als de ondervinding in een wet of in een besluit deze of gene leemte of wel dit of dat gebrek aantoont, dan is door een bijvoeging of geringe verandering, het kwaad spoedig te herstellen. Als het plan van eenig openbaar werk blijkt onvolledig te zijn, dan wordt door wat meer geld, het gebrek gemakkelijk verholpen. Meestal vraagt men er zelfs niet naar wie eigenlijk van die fouten de schuld draagt, want de zaak zal immers nu toch terecht komen. Niet alzoo evenwel met 's lands verdediging. Indien op allerlei punten vele millioenen werkelijk nuttig voor de verdediging besteed worden, maar op een enkel punt wordt daarin niet of slechts gebrekkig voorzien, dan zal de vijand van dit zwakke punt partij trekken en juist daar doorbreken, zoodat de vele millioenen vergeefs verbruikt zijn. Men had dan even goed, ja misschien zelfs beter gedaan, niets uit te geven. En daarom moeten vooral de ontwerpers van militaire verdedigingsplannen, hunne ontwerpen op een hoogst conscientieus en volledig onderzoek gronden. Plegen die ontwerpers dat nu ook inderdaad te doen? De Kamerzitting van 18 December 1874 is juist niet geschikt om ons daarvan de overtuiging te geven, en ook nog andere gronden bestaan er voor billijken twijfel daaraan. Immers men moet er wel aan twijfelen, als men ziet dat zelfs officieren van naam, die het publiek met de resultaten van hun speciale studie over verdediging willen bekend maken, ja dat schrijvers als zij wier werken aan het hoofd van dit opstel genoemd zijn, de zaak veel gemakkelijker voorstellen, dan zij inderdaad is. Sommigen zullen zeggen: ‘nu ja, 't is wel mogelijk, dat de plannen van de heeren Thesingh en Kromhout niet ge- | |||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||
heel juist zijn, maar het zijn ook de echte, officieele verdedigingsplannen niet; deze berusten in de portefeuilles der bevelhebbers en zijn natuurlijk geheim; al is er dus nog zooveel gebrekkigs in het ontwerp van den heer T. of K., daardoor is volstrekt niet uitgemaakt, dat het officieele plan niet volmaakt is.’ Wij zijn veel te weinig in militaire zaken te huis, om op zulk een bewering iets afdoends te kunnen antwoorden; maar onzes inziens blijft 't dan toch zeer bedenkelijk, dat zelfs mannen als de heeren T. en K. over hoogst belangrijke verdedigingszaken, dwalingen kunnen verkondigen. Omtrent die geheimen in de officieele verdedigingsplannen, helpt echter ‘l'Homme blanc’ ons uit den droom. Dit voor land en volk zoo nuttige ‘enfant terrible’ schreef: ‘Geheimen zegt gij! - Is het een geheim dat er een IJsselstelling is, een Grebbe idem, een Utrechtsche linie, enz.? Schijnt er de zon niet op, kunt gij die niet zien, bekijken, zijt gij zoo kort van gezigt, zoo stomp? Bestudeert, leert uw land kennen, gaat na het doel van elke vastigheid, het nut van elke afsnijding,............................................ en als gij dat.................... hebt gedaan, dan behoeft gij niet naar al of niet geheimen te vragen, dan weet gij.’ Onoplosbaar schijnt dus het geheim der officieele verdediging toch niet te wezen. Maar dan ook kan men de aanmerkingen, welke op werken als die van de kapiteins T. en K. te maken zijn, niet zonder eenige waarde noemen, omdat aan hun plannen geen beteekenis zou te hechten zijn. Ruiterlijk verklaren wij leek te zijn in de militaire wetenschap, en wij verwachten dus de aanmerking: ‘hoe kunnen leeken zich verbeelden er meer van te weten dan bekwame vakmannen? Laten alle schoenmakers zich bij hunne leesten houden; de zaken zullen er des te beter door gaan.’ Ons antwoord echter op die aanmerking luidt, dat wij ons volstrekt niet inbeelden meer van het militaire vak te weten dan de militairen; daarenboven willen wij ons in het geheel niet inlaten met wat speciaal hun wetenschap is. Maar tot het inrichten van een verdedigingslinie is immers ook nog wel iets anders noodig dan speciaal militaire wetenschap alleen, terreinkennis bijvoorbeeld? Waarom zouden nu zij, die leeken zijn in de | |||||||||||||||||
[pagina t.o.472]
| |||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||
krijgswetenschap, niet evenveel, of liever, waarom zouden zij somwijlen zelfs niet nog meer kennis van terrein kunnen hebben dan krijgslieden? Wij leeken nu, zijn in dit speciale geval bij machte omtrent het terrein van een belangrijk deel eener zeer gewichtige verdedigingslinie inlichtingen te geven, die de militairen, blijkens de geschriften van de heeren T. en K., zeer dringend noodig hebben. Misschien zullen die inlichtingen doen zien, dat 't wenschelijk is wijziging te brengen in de verdedigingsplannen, althans in die der heeren T. en K. En al zou dat niet het geval wezen, zoo achten wij het toch tot onzen plicht die inlichtingen te verstrekken, omdat een ieder gehouden is voor zaken van overwegend algemeen belang datgene bij te dragen wat hij bijdragen kan, zij het dan ook slechts een enkel bouwsteentje.
't Is over de Amsterdamsche verdedigingslinie dat wij wenschen te spreken, en wel bepaald over dat gedeelte welks terrein ons goed bekend is, namelijk over het zuid-westerfront met den Haarlemmermeerpolder en de daardoor gevormde accessen tot Amsterdam. Juist hier, daaromtrent zijn de deskundigen het vrij wel eens, ligt het zwakke punt dier linie. ‘L'Homme blanc’ had gezegd: ‘Er is geen linie van Amsterdam, zoo er wel ooit eene geweest is................................................ de hoofdgedachte, de bespiegeling was, onderwaterzetting!............................. maar, en dit wordt door een ieder over het hoofd gezien, men heeft reuzen-droogingskwispedoren gebakken, die tienmaal al uwe inundatiën kunnen inslurpen (excuseer). De grootste van die echt oud Hollandsche inslurpers-instrumenten zijn van de nieuwere tijden afkomstig, en wel in de eerste plaats Haarlemmermeers drooge kom en dan het IJ.’ Daartegen komt de heer Thesingh in ‘Is Amsterdam nog te verdedigen, enz.’ op. Wel acht ook hij de Amsterdamsche linie tegenwoordig ‘in geen enkel opzicht’ in voldoenden staat, en noemt hij haar thans zelfs op zeker punt ‘uiterst zwak;’ maar hij acht 't toch mogelijk die linie in een zeer goeden staat van tegenweer te brengen en geeft de middelen aan, waardoor dit doel te bereiken is. | |||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||
Dit laatste doet ook de heer Kromhout in ‘De stelling van Amsterdam’, en wel op gedétailleerde wijze, maar hij wil niet overal dezelfde maatregelen toepassen als de heer T. Voor zoover wij weten, zijn verreweg de meeste mannen van het vak overtuigd, dat voor de verdediging van Amsterdam de Haarlemmermeerpolder onmogelijk droog gelaten kan wordenGa naar voetnoot1, maar niet allen wenschen de inundatie daarvan op dezelfde wijze te bewerkstelligen. Wat de heer Kromhout wil, is te lezen op pag. 92 en vervolgens, waar hij zegt: Zooals............... blijkt, had men het voornemen om bij het uitbreken van den oorlog het Haarlemmermeer zoogenaamd ‘dras en plas’ te zetten, ten einde het doordringen van een vijand door dien polder zoodoende te voorkomen. Men begreep intusschen terecht, dat het ‘dras en plas’ zetten toch niet voldoende zoude zijn, want men stelde voor om de verschillende wegen door den polder op versterkte punten te doen uitloopen; dit was dan ook zeer juist gezien. Wij wenschen evenwel bij het verdedigen van Amsterdam nog verder te gaan dan het dras en plas zetten van den Haarlemmermeerpolder, doch wij zeggen daarbij uitdrukkelijk dat het middel eerst dán zoude aangewend moeten worden, wanneer de vijand de stelling had ingesloten, zooals wij bij den aanvang van deze studie veronderstelden. Wanneer men het werk van den heer Gevers van Endegeest over de droogmaking van den Haarlemmermeer raadpleegt, dan ziet men daaruit en uit de daarbij behoorende platen, dat het diepste gedeelte van den polder gelegen is op 4.30 - A.P.;Ga naar voetnoot2 wanneer men nu in dezen polder water zou kunnen laten tot - 3.50 AP., dan was de nadering door den polder belet. Men zoude nu dit water op twee manieren kunnen bekomen: 1o. Door, bij het uitbreken van den oorlog, de stoomgemalen buiten werking te stellen, ten gevolge waarvan het kwelwater den polder langzamerhand zoude inundeeren; | |||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||
2o. door het bouwen van eenige sluizen; hierdoor zou men met het inundeeren van den polder langer kunnen wachten. Nu valt het niet te ontkennen, dat aan dezen maatregel zeer veel nadeel en schade verbonden is, doch wij stellen daar tegenover: Nêerlands onafhankelijkheid. Mocht deze daardoor gered kunnen worden, wat beteekent dan het uitmalen van kwelwater uit den Haarlemmermeerpolder. Eene kwestie van 4 maanden. Zoo als uit de grenzen van de inundatie bij een stand van 3.50 - A.P. blijkt, zou men in dat geval slechts twee werken noodig hebben, en deze zouden (wel te verstaan verbeterd) de forten aan de Liede en het Schiphol kunnen zijn. Overtuigd zijnde, dat deze wijze van verdediging, indien zij officieel aangenomen en verkondigd werd, een kreet van verontwaardiging zoude doen opgaan, zoo zullen wij nagaan welke werken noodig zijn om deze zijde der stelling te verdedigen, zonder inundatie in den Haarlemmermeerpolder. ‘Mocht de nood aan den man komen, dan zal de opperbevelhebber nog naar goedvinden kunnen handelen, ofschoon alleen volgens de eerst aangeduide manier door kwelwater, want het doorsteken van den polderdijk, in plaats van het inlaten van water door eene sluis (die niet bestaat), zou niet gaan, aangezien in dat geval de Haarlemmermeerpolder in korten tijd weder een meer geworden zou zijn.’ Eene inundatie in Haarlemmermeer tot 3.55 M. - A.P.Ga naar voetnoot1 zoo als de heer K. voorstelt, zonder waterinlating, is eenvoudig ongerijmd. Zooals wij 't zullen aantoonen, kan die inundatie slechts geschieden door zeewater, wat natuurlijk voor het land | |||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||
van den polder hoogst schadelijk zal wezen, ook als dit later weder zal drooggemaakt zijn. 't Zou een nationale ramp moeten genoemd worden, al acht de heer K. 't een kleinigheid, den met zooveel mooite en kosten droog en vruchtbaar gemaakten grooten polder, op die wijze zeker voor langen tijd te bederven. De commissie voor de droogmaking van het meer, versterkt met twee militaire leden, door den Koning speciaal voor de zaken der verdediging van Amsterdam benoemd, schreef dan ook in 1841 in haar rapport over die verdedigingszaak: ‘Het Meer, eenmaal drooggemaakt zijnde, zal wel niemand er aan denken om het ter zake der inundatie weder te vullen.’ Is echter eene inundatie van den geheelen polder, zoo als de heer K. wenscht, voor de landsverdediging toch wezenlijk noodig, dan moeten de mindere belangen natuurlijk voor de hoogere wijken en zou men zich die ramp dus dienen te getroosten. Maar dan ook is het hoogst wenschelijk ja niet meer dan billijk, dit besluit vast te stellen niet alleen, maar het ook openlijk en algemeen bekend te maken, opdat zoowel in tijds alles in orde gebracht zij wat daarvoor vereischt wordt als opdat de vele bewoners en andere belanghebbenden mogen weten, wat hun te wachten en tevens te doen staat. Eene zoo belangrijke zaak geheel van het inzicht des bevelhebbers van het oogenblik te laten afhangen, en daartoe eerst dan te besluiten als de vijand de linie ingesloten heeft, 't geen de heer K. wil, zou in tallooze opzichten hoogst noodlottig zijn, ook omdat het dan voor het stellen van een doeltreffende inundatie wel eens te laat kan wezen. Daarvoor toch is vrij wat tijd noodig; eene iuundatie zonder waterinlating tot 3.55 - A.P. zoo als de heer K. aanprijst, zal zeer zeker in geen vol jaar tot stand komen, tenzij er zooveel regen valt als in 1866 of 1872. Wij zijn 't dan ook geheel eens met den heer Thesingh wanneer hij 't van het hoogste belang acht, dat er vooraf een vast plan worde gemaakt waaraan ieder zich heeft te onderwerpen, en waarvan geenerlei afwijking geoorloofd mag zijn. Volstrekt niet alle vakmannen evenwel achten, met den heer K., inundatie van het geheele Meer noodig. De heer T. wenscht alleen de noordelijkste strook van den polder, tusschen den Ringdijk en den Spaarnwouderweg, onder te zetten, maar wil dit gedaan hebben tijdens het in staat van verdediging brengen der linie, dus nog eer de vijand er is. En tot nu toe schijnt ook nog alleen de inundatie van die noordelijkste strook, in het officicele plan te liggen. | |||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||
Het hoofddenkbeeld van den heer T., zooveel water in te laten dat daarmede, in geval van aftapping, de geheele polder voor den vijand onbruikbaar gemaakt zou zijn, welke hoeveelheid water echter, bij het stellen der inundatie, alleen in het noordelijkste deel des polders geborgen moet worden, komt ons juist voor. 't Is evenwel de vraag of de maatregelen, voorgesteld om dit hoofddenkbeeld te verwezenlijken, daartoe de geschikte zijn. Voor inundatie van het geheele Meer acht de heer T. 36½ millioen kub. M. water noodig en wenscht hij, zoo als gezegd is, deze hoeveelheid te bergen benoorden den Spaarnwouderweg. Daartoe zou langs dien weg een kade moeten opgeworpen worden tot de hoogte van 1.45 M.A.P., wat hij 1.40 A.P. noemt, omdat een inundatie van de bedoelde noordelijkste strook tot 1.85 M. - A.P., bij hem 1.80 - A.P. geheeten, de vereischte 36½ millioen kub. M. zou bevatten. Tot dit cijfer van 36½ millioen komt hij door de zeer eenvoudige redeneering, dat het Meer 18,100 hectaren groot is, en voor zulk een oppervlakte ongeveer die hoeveelheid water noodig is om 0.20 M. ondergebracht te worden. Hij vergeet daarbij echter de niet minder eenvoudige en zeer bekende omstandigheid, dat de Meerpolder geen gedaante heeft die men alledaags ‘zoo plat als een koekenpan’ noemt, maar dat die polder integendeel in het midden aanmerkelijk lager ligt dan aan de boorden, zoodat in deze verdieping zooveel van de 36½ millioen kub. M. zal wegloopen, dat breede zoomen langs de boorden droog en dus juist de accessen open blijven. Van de gronden in Haarlemmermeer liggen:
onder welke oppervlakten de slooten in die gronden medegerekend zijn. Het watervlak van alle vaarten, tochten en slooten in den polder bedraagt, op het peil van 4.65 - A.P., ruim 900 hectaren. Door de wegen worden circa 190 hectaren ingenomen. Al het overige der binnen de Ringdijkskruin besloten oppervlakte van 18,150 hectaren, ligt boven 3.55 - A.P. | |||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||
Wanneer men nu bedenkt dat alleen het vullen der vaarten, tochten en slooten, van het gewone peil 4.95 - A.P. af tot op 4.65 - A.P. toe, waarbij het allerlaagste land begint onder te loopen, circa 2.2 millioen kub. M. water vordert, dan is 't zonder veel moeite te berekenen dat, als men begint bij den normalen waterstand van 4.95 - A.P., noodig is eene hoeveelheid water van:
In deze cijfers is nog niet eens begrepen wat door inslurping zal verdwijnen, eer de droge en met water te overdekken grond, geheel verzadigd is. Rekent men dat de grond voor die verzadiging een waterhoeveelheid van slechts 0.05 M. hoogte in zich zal opnemen, dan moeten de laatste cijfers klimmen tot:
De 36½ millioen kub. M., die de heer Thesingh toereikend acht om den geheelen Haarlemmermeerpolder te inundeeren, zullen den polder dus maar weinig hooger dan tot 4.05 - A.P., nog niet tot 4.00 - A.P., onderzetten. Welke oppervlakte dan met water bedekt zal wezen, is op bijgaand kaartje door eene gekruiste arceering aangetoond. Een zoom van 200 tot 2000 M. breed langs den Ringdijk, blijft dan geheel watervrij, en met name het terrein vlak bezuiden het dorp Sloten, dat de heer T. terecht vooral onbruikbaar gemaakt wil hebben, omdat juist hier het zeer zwakke punt der Amsterdamsche linie te vinden is. Ook zal dit belangrijke terrein voor den vijand gemakkelijk bereikbaar zijn, want niet alleen over de breede droge zoomen langs den Ringdijk maar ook over de flinke grindwegen van den polder, kan hij er heen marcheeren. Kaptein Thesingh meent wel, dat ook die polderwegen met zijn 36½ millioen kub. M. water onbruikbaar gemaakt zullen zijn, ‘daar deze,’ zegt hij, voor zoover ons bekend is, niets hooger ‘liggen dan de bodem,’ maar dat is zeer onjuist. Die wegen liggen allen, de een meer en de ander minder, aanmerkelijk | |||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||
boven het terrein, en bij een inundatie tot 4.00 - A.P. komen slechts hunne allerlaagste plekken hier en daar enkele centimeters onder water, terwijl zij over bijna de geheele lengte, een goed eind boven water blijven liggen. Bij een inundatie met 36½ millioen kub. M., het cijfer van den heer T., wordt dus wel verreweg het grootste deel van het polderland onder water gezet, maar zonder dat iemand er eenig nut van heeft, want zeer begeerlijke accessen blijven voor den vijand geheel open. Een inundatie van het Haarlemmermeer die werkelijk doel zal treffen, moet ten minste tot 3.55÷ A.P. geschieden, zoo als ook de heer Kromhout wil. Niet alleen wat door een gekruiste, maar ook wat door een schuin liggende arceering op bijgaand kaartje is aangeduid zal dan onder water komenGa naar voetnoot1; de droge zoomen zijn dan overal zeer versmald, op sommige plaatsen geheel verdwenen, en de wegen in den polder, indien ze niet allen over hun gansche lengte onder water staan, zullen toch vermoedelijk geheel onbruikbaar zijn. Voor zulk een inundatie evenwel is, zoo als uit het bovenstaande blijkt, niet minder dan circa 107 millioen kub. M. water noodig, of ongeveer driemaal zooveel als de heer T. wil gebruikt hebben. En een hoeveelheid van 107 millioen kub. M. is niet te bergen op de strook benoorden den Spaarnwouderweg, die hij tot een dergelijk doel aanwijst. Door een gelijksoortige berekening als hierboven voor den inhoud van den geheelen polder is aangegeven, vindt men wederom 0.05 M. waterhoogte voor de inslurping van het land, rekenende dat de strook benoorden den Spaarnwouderweg zal bevatten:
Die strook benoorden den Spaarnwouderweg kan dus, zelfs indien zij tot het zeer hooge peil van 0.55 - A.P., dat is tot een tamelijk hoog peil van Ringvaartwater, wordt ondergezet, slechts 53 millioen kub. M. bevatten. En om deze hoeveelheid daar te bergen, zou langs den Spaarnwouderweg een dijk moeten opgeworpen worden, niet minder water keerende dan de polder- | |||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||
ringdijk zelf. Dit is dus zeker wel een uiterste. Maar toch is dit uiterste en toch zijn deze 53 millioen M3. nog ontoereikend voor een voldoende inundatie van het geheele Haarlemmermeer, waartoe, zoo als wij zagen, ongeveer de dubbele hoeveelheid water noodig is. Wil men dus aan het juiste beginsel: ‘laat zooveel water in, dat daarmeê bij aftapping de geheele polder onbruikbaar gemaakt zou zijn’ vasthouden, dan moet men aanvankelijk reeds een veel grooter oppervlakte inundeeren dan alleen de strook benoorden den Spaarnwouderweg. Een voldoende vergrooting zou het zijn, indien ook de strook tusschen den Spaarnwouder- en den Vijfhuizerweg ondergezet werd. Om het polderdeel, tusschen den Vijfhuizerweg en den Ringdijk noordwaarts daarvan, de vereischte hoeveelheid van 107 millioen kub. M. te doen bevatten, moet deze oppervlakte van circa 5200 hectaren geinundeerd worden tot ongeveer 1.95 - A.P. En daartoe zou eene kade moeten opgeworpen worden langs den Vijfhuizerweg, in plaats van langs den Spaarnwouderweg. Die inundatie, daarvan kan men zeker zijn, zal de vijand niet doen afloopen, ook al blijven hare grenzen onverdedigd; want hij zou daardoor slechts het deel bezuiden den Vijfhuizerweg voor zich zelf geheel onbruikbaar doen worden, zonder het noordelijke polderdeel iets toegankelijker te maken. Elke inundatie van den Haarlemmermeerpolder alleen benoorden den Spaarnwouderweg, zal de vijand stellig in het groote overblijvende zuidelijke polderdeel aftappen. Na de voltooiing van dit opstel vernemen wij, dat dit ook reeds in Maart 1874 door den heer Rutgers van Rozenburg in de Tweede Kamer beweerd is. De hier gegeven cijfers kunnen nu gelden als bewijs van de volmaakte juistheid dier bewering. Inderdaad heeft de vijand ook niet veel scherpzinnigheid noodig om op te merken, dat die betrekkelijk geringe hoeveelheid water benoorden den Spaarnwouderweg in het groote zuidelijk gedeelte zonder nadeel voor hem zal afvloeien, en het ergens doorsteken der 11 kilom. lange inundatiekade zal niet te beletten zijnGa naar voetnoot1 aan den vijand die begrijpt, daardoor te zullen overwinnen. Door | |||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||
de aftapping zullen dan wellicht 12000 hectarenGa naar voetnoot1 land onderloopen, maar de accessen vrij worden. Bij een aanvankelijke inundatie daarentegen tot aan den Vijfhuizerweg en tot 1.95 - A.P., worden 5200 hectaren ondergezet, maar verreweg het grootste deel des polders, ter oppervlakte van ongeveer 13000 hectaren, is tegen onderloopen wegens het doorsteken der inundatiekade wezenlijk gevrijwaard, en de toegangen tot Amsterdam door Haarlemmermeer zullen versperd zijn en, in ieder geval, versperd blijven. En nu zal het toch wel niet te veel gevraagd zijn dat men geen 12000 hectaren, of in elk geval een zeer groote hoeveelheid land, nutteloos late verdrinken, door aanvankelijk alleen de strook benoorden den Spaarnwouderdwarsweg onder te zetten. Moet er een inundatie in Haarlemmermeer gesteld worden, laat het dan zijn een doeltreffende inundatie van de 5200 hectaren benoorden den Vijfhuizerweg.
Vanwaar zal het water voor zulk een inundatie komen? De heer Kromhout is van oordeel, dat alleen reeds het staken der loozingen van waterschappen en polders dat water zal verschaffen. Bij het bespreken der inundatie van elk poldertje geeft hij telkens weder als maatregelen om tot inundatie te komen, op:
Maar het niet loozen van water zal inderdaad alleen in den regentijd iets tot inundatie kunnen bijdragen. Des zomers en in andere droge tijden, zal het effect nul zijn. En aangezien 't niet te verwachten is, dat de vijand juist het voor hem zeer ongunstige regenseizoen zal kiezen om in de lage landen rondom Amsterdam te opereeren, zoo vleit men zich met een ijdele hoop indien men meent, dat het staken der loozingen inundatie zal veroorzaken. Des zomers is doorgaans, zoowel in Rijnland als in Haarlemmermeer, zonder loozingen niet alleen geen verhooging van waterstand te zien, maar er moeten zelfs groote hoeveelheden water worden ingelaten om eene te sterke daling van | |||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||
het peil te beletten. In den zomer van 1868 bijvoorbeeld, moesten alleen in Haarlemmermeer niet minder dan 16 millioen kub. M. water ingelaten worden, om den waterstand op een redelijk peil te houden. Nu willen de heeren Thesingh en Kromhout beide, bij het uitbreken van een oorlog, den boezem van Rijnland op 0.08 - A.P. gebracht hebben; bij hen heet dit ter hoogte van A.P. En de heer K. wil ons doen gelooven, dat zeewater daarvoor wel niet noodig zal zijn. Hij zegt: Om den boezem van Rijnland op te zetten, zal men beginen met de navolgende stoomgemalen buiten werking te stellen: 1o. te Spaarndam, 2o. te Halfweg, 3o. te Gouda; en tevens te sluiten 1o. de vijf sluizen te Spaarndam, waarmede men uitwatert op het IJ, 2o. de twee sluizen te HalfwegGa naar voetnoot1 voor hetzelfde doel dienende, 3o. de drie sluizen te Gouda, waarmede de boezem uitwatert op den Hollandschen IJssel, 4o. de sluis te Katwijk, welke het water afvoert op de Noordzee, en 5o. de sluis aan den Leidschen dam, welke bij hoogen stand ook water op Delfslandsboezem brengt. ‘Uit de menigte sluizen en drie stoomgemalen welke benoodigd zijn om den boezem op de hoogte van 0.55 - A.P. te houden, kan men gemakkelijk afleiden dat hij rijk aan water is, zoodat men niet bevreesd behoeft te zijn, de inundatie niet te kunnen stellen. Daarenboven blijft het hulpmiddel tot- inlaten van zeewater nog altijd over.’ Nu is 't vooreerst geheel onjuist om uit het groot aantal loozingsmiddelen te willen afleiden dat de boezem ‘rijk aan water’, dat is groot van inhoud moet wezen. Integendeel, hoe kleiner de boezem is, hoe meer en hoe krachtiger loozingsmiddelen er noodig zijn. Maar in de tweede plaats, is een groote boezeminhoud volstrekt geen argument voor de gemakkelijkheid der inundatie. Rijnlands boezem, die 's zomers zelden hooger maar meestal lager staat dan 0.65 - A.P., moet voor de inundatie in ieder geval worden opgezet; Kraijenhoff's Instructie van 1809 schreef voor tot 0.44 - A.P. wat toen 0.36 - A.P. genoemd werdGa naar voetnoot2 en de heeren K. en T. verlangen dat zelfs tot 0.08 - A.P. Hoe grooter echter de boezem is, hoe mocielijker zulk een opzetten | |||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||
zal wezen, of wel hoe meer water er voor vereischt wordt. Als men zich nu herinnert dat in alle droge tijden, bij het staken der loozingen, de boezem uit zich zelf niet rijst maar integendeel daalt, dan immers mag men de voorstelling van den heer K. wel in alle opzichten eene uiterst scheeve noemen. Nog een ander middel om water in Rijnland te brengen, wordt geopperd. De heer K. zegt, dat de commissie voor de droogmaking van Haarlemmermeer in haar reeds meer aangehaald defensie-rapport van 1841 schreef, dat men zou ‘kunnen rekenen op water, dat uit de Lek bij Vreeswijk, van uit AmstellandGa naar voetnoot1, of uit den IJssel bij Gouda kon verkregen worden,’ met de bijvoeging echter: ‘indien de vijand althans niet reeds te ver was doorgedrongen.’ De commissie zeide inderdaad iets dergelijks in dat rapport, maar maakte tevens de opmerking, en dit verzwijgt de heer K., dat de instructie van 1809 niet van dit inundatiemiddel spreekt en ook, dat zij het niet in aanmerking wil nemen. Daar bij een oorlog, de prises d'eau aan Lek en IJssel zeker reeds in 's vijands handen kunnen en waarschijnlijk ook wel zullen zijn eer nog de laatste verdedigingslinie, de Amsterdamsche, bedreigd wordt, zoo is het inderdaad zeer verklaarbaar waarom niet op rivierwater voor de inundatiën in Rijnland te rekenen valt, tenzij men die inundatiën reeds wilde stellen éér de vijand in het land is. Maar 't zal wel in niemands plan liggen de laatste verdedigingslinie reeds te inundeeren, als de voorliggende linie nog niet eens is aangetast. Wellicht zal men zeggen: ‘maar Rijnlands boezem kan dan toch wel uit Lek of IJssel tot dat peil van 0.08 - A.P. opgezet worden eer de vijand in het land is; dit opzetten van den boezem brengt nog niet mede, dat het land dadelijk geïnundeerd wordt; men kan door zulk opzetten een watervoorraad verzamelen, die later, als het land geïnundeerd moet worden, dienen zal.’ Zulk een meening zou echter niet juist zijn. Vooreerst niet, omdat men bij het dreigen van oorlogsgevaar, het rivierwater waarschijnlijk wel zeer noodig zal hebben voor de Utrechtsche | |||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||
linie en het dus niet al dadelijk aan de Amsterdamsche linie zal afstaan. En ten anderen, omdat men niet Rijnlands boezemstand tot 0.08 - A.P. kan verhoogen, zonder zeer veel land onder te zetten. De heer K. zegt wel op blz. 40, dat dit opzetten van den boezem zonder bezwaar geschieden kan, omdat de kaden der polders in Rijnland op 0.42 + A.P. wat bij hem 0.50 + A.P. heet, of hooger liggen, maar ook dit is onjuist. Verreweg de meeste polderkaden liggen veel lager, en bovendien zal bij een stand van - 0.08 A.P. een zeer groote oppervlakte niet ingepolderd land, zoogenaamd boezemland, onderkomen. Uit het rapport van 1868 der heeren Conrad, Reuvens en Stieltjes, over de middelen tot verbetering van Rijnlands waterstaat, ziet men op blz. 19 en 12, dat reeds bij standen van gemiddeld 0.25 - A.P., welke daar van 0.11 tot 0.27 - A.P. heeten, ongeveer 1500 hectaren boezemland onder water staan. Bij een waterstand van 0.08 - A.P., zal men veel meer boezemland en een aantal polders onderzetten. En al dat land, waarvan een zeer groot deel voor de verdediging volstrekt niet behoeft geïnundeerd te worden, toch onder water te zetten zelfs éér nog de voorliggende verdedigingsliniën aangevallen zijn, zal toch wel niemand in ernst bedoelen. Maar al was het mogelijk Rijnlands boezem tot 0.08 - A.P. op te zetten zonder land te doen onderloopen, dan nog zou dit volstrekt niet toereikend zijn om een goede inundatie in Haarlemmermeer te stellen. De geheele boezem van Rijnland met het waterschap Woerden, is circa 3650 hectaren groot. Deze boezem op 0.08 - A.P. staande, en tot het peil van de vereischte inundatie in het meer, 1.95 - A.P., zoo als reeds hierboven besproken is, afgetapt, zou niet meer dan circa 65 millioen kub. M. water leveren. Dit is veel te weinig voor een behoorlijke inundatie van Haarlemmermeer alleen, waartoe immers gebleken is, circa 107 millioen kub. M. noodig te zijn. Na zulk een aftapping van den boezem, zou er niets overblijven voor alle andere polders welke in Rijnland geïnundeerd moeten worden, die bijna allen met den bodem ver boven 1.95 - A.P. liggen; en al kon men aan die polders op eenige andere wijze water verschaffen, dan zou toch de geledigde boezem aan den vijand een uitstekend middel leveren tot hunne droogzetting. Om al deze redenen is men volkomen gerechtigd aan te nemen, dat een behoorlijke inundatie van Haarlemmermeer niet met binnenwater gesteld zal worden. Ja, zelfs in een zeer natte | |||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||
regenperiode zal men, zonder zeewater, geen goede inundatie van dien polder in een eenigszins redelijken tijd verkrijgen. Uit het reeds vermeld rapport der heeren Conrad, Reuvens en Stieltjes blijkt toch, dat Rijnland met Woerden in het allerbezwaarlijkste driedaagsche tijdperk van 4-7 December 1866 niet meer dan 21 millioen kub. M. water leverden. Als nu zulk een uiterste waterbezwaar niet 3, maar 15 dagen achtereen aanhield, 'tgeen natuurlijk geheel ondenkbaar is, als men geen enkelen droppel loosde en als het water van geheel Rijnland en Woerden op Haarlemmermeer alleen gebracht werd, dan nog zou Haarlemmermeer's inundatie, die circa 107 millioen kub. M. moet bevatten om doeltreffend te wezen, ruim 15 dagen vorderen. Men trachte derhalve niet zich zelf en het volk in den waan te brengen, dat Haarlemmermeer ook zonder zeewater doeltreffend geïnundeerd kan worden. Het is onwaar, en het is zeer ongelukkig tevens, want het land zal door zeewater schromelijk lijdenGa naar voetnoot1. Maar het is vrij wat beter een kwaad dat werkelijk bestaat, niet alleen te erkennen en onder de oogen te zien, maar het ook als zoodanig openlijk te ‘verkondigen’ - 't geen de heer K. op blz. 94 zoo af keurt, - dan het geheim te houden en te verbergen. Verzwijging toch kan slechts teleurstellingen baren, die in dit geval welligt noodlottig zouden zijn. Men moge dit kwaad al niet willen zien en zich verbeelden toch goed tegen den vijand gewapend te wezen, 't zal niets baten. Nauwelijks toch zouden de wapenen ter hand genomen worden om werkelijk dienst te doen, of ze zouden blijken papieren tooneelwapenen te zijn.
De heer Thesingh wil bij een inundatie in Rijnland, de Ringvaart van Haarlemmermeer bij het fort Schiphol en bij het fort aan de Liede afdammen. Legt men echter- een dam bij het fort aan de Liede, dan kan men in de te inundeeren streek benoorden de afdamming, geen water door de Liede en het Spaarne van Spaarndam aanvoeren, en vandaar zou toch juist het meeste water voor de inundatie moeten komen. In het meergenoemd defensie- | |||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||
rapport van 1841 adviseerde dan ook de droogmakings-commissie, die evenzeer afdamming nuttig oordeelde, om niet bij het fort aan de Liede, maar bewesten den mond van het Spaarne een dam in de Ringvaart te leggen; zoo doende zou men, wat zeer noodig is, voor de afgedamde streek over het water van Spaarndam kunnen blijven beschikken. Ten gevolge van dit advies werd bewesten den mond van het Spaarne een soort van fort opgeworpen, om een aldaar te leggen dam te beschermen. Afdamming heeft veel voor. In de eerste plaats zou men het betrekkelijk kleine afgedamde deel van den boezem veel spoediger kunnen opzetten, dan den geheelen boezem van Rijnland. En in de tweede plaats, zou de vijand de inundatiën der verschilleude kleinere Rijnlandsche polders niet kunnen aftappen, éér hij die afdamming overmeesterd had, en dit kan hem zoowel door versterkingen te land als door gewapende schepen, zeer moeielijk worden gemaakt. Zonder afdamming bestaat de mogelijkheid dat de vijand, door den ringdijk van den Haarlemmermeerpolder door te steken, de Ringvaart laat afloopen; en op een ledige ringvaart is de inundatie der omliggende Rijnlandsche polders gemakkelijk af te tappen. Het doorsteken van Haarlemmermeer's ringdijk is over die groote lengte, aan den vijand bezwaarlijk te beletten. Toch zijn er tegen afdamming van het noordelijkste deel van Rijnland, wel degelijk bedenkingen aan te voeren en ook werkelijk aangevoerd. De in ons oog belangrijkste bedenking is, dat het afdammen der Ringvaart, hetgeen men volgens het stelsel van 1841 zal verrichten door grond achter den ringdijk te vergraven, veel te veel tijd vordert. Maar die bedenking is naar onze overtuiging, niet onvatbaar voor oplossing. Indien men van te voren eenige platbodem vaartuigen of drijvende bakken, naar de afmetingen der af te dammen wateren gevormd, laat maken en ter bestemmingsplaats in gereedheid houdt om ze op het vereischte tijdstip te laten zinken, dan is met behulp van eenige zakken zand en wat planken, al zeer spoedig een stevige dam te verkrijgenGa naar voetnoot1. Vermoedelijk zal zulk een dam aanvankelijk wat lekken, maar dat weinigje lekwater is geen bezwaar. Gedurende het inlaten van het water benoorden de afdamming, kan | |||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||
men de dammen gemakkelijk door grondstorting dicht maken. Zulk een dam kan ook aan zijn bovenkant zoo smal gehouden worden, dat daardoor voor den vijand geen brug over het afgedamde water gevormd wordt, en ze komt ons in vele opzichten doelmatiger voor dan een of ander permanent werk, gelijk gemetselde penanten met schutbalken of stuwdeuren. Nu 't gebleken is dat de inundatie niet gesteld kan worden zonder zeewater, pleit voor afdamming van de inundatie-streek vooral ook het feit, dat op die wijze alleen het kleinste noordelijke deel, en niet geheel Rijnland, door zeewater zou bedorven worden. 't Is wel mogelijk, dat 't den vijand niet op den duur belet kan worden zich van de afdamming meester te maken; maar indien hij er al meester van geworden is zal hij nog niets verder gevorderd wezen dan al dadelijk het geval zou zijn, indien men niet afdamde. Maakt men geen afdamming of wel, heeft de vijand eenmaal de afdamming vermeesterd en gaat hij de Ringvaart aftappen, dan schiet er voor den verdediger wel niets anders over dan ook in het zuidelijke deel van Rijnland zeewater toe te laten. Maar daardoor is wel degelijk de verdediging nog vol te houden. Rijnlands boezem door de Katwijksche sluizen af te tappen, zal den vijand in dat geval niet gelukken, omdat men meer zeewater langs Halfweg en Spaarndam kan aanvoeren dan langs Katwijk zal wegloopen. De vijand zou dan evenwel ook dien boezem kunnen aftappen, door den Ringdijk van Haarlemmermeer door te steken. Maar de coupure in dien dijk zou al een zeer aanzienlijke grootte en een zeer gunstige ligging moeten hebben, indien er alles door wegloopen zou wat kan aangevoerd worden. Immers het zal altijd mogelijk blijven de Ringvaart, die het water moet afvoeren, op verschillende punten, bijv. door het doen zinken van vaartuigen, te verstoppen. Er is dus ook in dat geval nog kans de inundatiën vast te houden, door zooveel mogelijk zeewater in te laten. Maar wel mag dit een wanhopig verdedigingsmiddel heeten, omdat de vijand moeielijk zooveel kwaad aan het land zal kunnen doen als op die wijze, door den verdediger zelf, niet aan een kleine opgeofferde streek maar aan een halve provincie, zou berokkend worden.
't Is hier de plaats niet om de tamelijk wijdloopige, en toch onvermijdelijk eenigszins onzekere berekeningen van de hoeveelheid water, die door het Noordzeekanaal op Rijnland kan ge- | |||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||
bracht worden, in extenso mede te deelen. Wij geven dus slechts de uitkomsten dier berekeningen, 't aan de zaakkundigen overlatende om zich door nacijfering, van de waarheid onzer resultaten te overtuigen. De Noordzee staat bij Wijk aan Zee met vloed gemiddeld 0.75 M. boven, met eb gemiddeld 0.75 M. onder AP. Zet men nu de vloeddeuren van alle sluizen te Wijk aan Zee open, laat men tevens alles wat zoodoende op Rijnlands boezem, komt, afloopen door het in Haarlemmermeer te brengen, dan zullen de Noordzeesluizen vermoedelijk met iederen vloed 4 uren werken en niet meer dan ruim 6½ millioen kub. M. kunnen aanvoeren. Bij een waterstand in de Ringvaart van Haarlemmermeer benoorden den Vijfhuizerweg, ter gemiddelde hoogte van circa 0.70 M. - A.P., zullen dan de sluizen te Spaarndam en te HalfwegGa naar voetnoot1 door het Spaarne, de Liede en de Ringvaart dezelfde hoeveelheid als de Noordzeesluizen, namelijk ruim 13 millioen kub. meters per etmaal doorlaten en op Haarlemmermeer brengen, indien men in den polderringdijk, zoo dicht mogelijk bij de Vijfhuizen en wel bij den mond van de Liede en bij Halfweg, inundatiesluizen opent, die echter nog gemaakt moeten worden en waarvan de laatstgenoemde ongeveer 22 M., de beide eerstgenoemden ieder circa 14 M. wijd moeten zijn, indien hun vloer ter hoogte van 1.88 M. - A.P. komt te liggen, welk peil de heer Thesingh daarvoor aanneemt, het 1.80 - A.P. noemende. Misschien zal het gelukken iets meer zeewater dan 13 millioen kub. M. per etmaal in te laten, òf bij buitengewoon hooge vloeden op de Noordzee, òf door een lager peil op de Ringvaart aan te nemen dan wij deden: maar op buitengewoon hooge vloeden mag men niet rekenen. en door het peil der Ringvaart te verlagen, zal men slechts weinig winnen. De sluizen en de kanalen die het water moeten aanvoeren, zijn niet geschikt om belangrijk meer water door te laten, en zeer zeker zal men, zonder bijzonder hooge zeestanden, er nimmer in slagen | |||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||
om de door ons gestelde hoeveelheid van 13 millioen per etmaal, tot bijvoorbeeld 20 millioen te vergrooten. Uit de berekeningen over waterinlating, waarvan hier de resultaten gegeven worden, blijkt 't, dat onder de vermelde omstandigheden en bij voortdurende openhouding der vloeddeuren, het kanaalwater onmiddellijk binnen de Noordzeesluizen periodiek in hoogte tusschen circa 0.40 M. boven en 0.40 M. onder A.P. moet afwisselen. Hieruit ziet men tevens, dat de sluizen te Schellingwoude al zeer weinig water voor de inundatie zullen kunnen aanvoeren, want het Zuiderzeewater staat aldaar gemiddeld 0.35 onder A.P. bij eb en op A.P. bij vloed. De Zuiderzee zal, behalve in zeer buitengewone omstandigheden, zoo goed als niets voor de inundatie in Rijnland leveren, indien men uit de Noordzee water ontleent. En indien men de Noordzeesluizen niet laat werken, zal uit de Zuiderzee slechts weinig worden aangevoerd. Het gevoelen van den heer Thesing verschilt aanmerkelijk van het hier uitgedrukte. Volgens hem toch zal alleen de Zuiderzee alles aanvoeren. Ten einde vandaar 12.8 millioen M3. per etmaal op Haarlemmermeer te brengen, wil hij inundatiesluizen in den ringdijk van dien polder bouwen, met den vloer op 1.88 M. - A.P. en ter gezamenlijke wijdte van 33 M.; terwijl uit het bovenstaande gebleken is dat om 13 millioen M3. per etmaal uit de Noordzee aan te voeren, voor even diepe sluizen een gezamenlijke wijdte van 50 M. noodig isGa naar voetnoot1. De heer T. verwacht echter dat een wonder, op zijn minst zoo groot als het Mozaïsche Roodezeewonder, zijne denkbeelden zal komen verwezenlijken. Het peil in het Noordzeekanaal zal bij het werken der Schellingwoudsche sluizen, zoo neemt hij op pag. 35 aan, in hoogte tusschen 1.50 M. - A.P. en 0.50 M. - A.P. afwisselen. Als nu het invloeiende Zuiderzeewater, door tamelijk nauwe sluizen en tamelijk lange en nauwe kanalen, eindelijk bij Haarlemmermeer aangeland is, zal het, zou men denken, vrij wat lager staan dan bij Schellingwoude. Maar volgens den ontwerper zal het dan integendeel vrij wat hooger zijn; want, hoe ongeloofelijk 't ook schijne, zoo lezen wij toch op blz. 38 de onderstelling | |||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||
van den heer Thesing dat de Ringvaart, als 37.4 millioen M3. in 70 achtereenvolgende uren in Haarlemmermeer stroomen op A.P. zal staan, en dus gemiddeld 1 meter hooger zijn zal dan het Noordzeekanaal en gemiddeld alzoo waarlijk 0.17 M. hooger dan de Zuiderzee zelf. De op zulke onderstellingen gegronde beweringen, dat de Rijnlandsche inundatiën in 4 dagen met Zuiderzeewater te stellen zijn, hebben natuurlijk geenerlei waarde. Al de berekeningen die ten grondslag liggen van dit schrijven, voeren dan ook tot een geheel ander resultaat. Om alleen Haarlemmermeer behoorlijk te inundeeren, waartoe 107 millioen M3. noodig zijn, zullen ongeveer 8 etmalen gevorderd worden, indien uit de Noordzee de circa 13 millioen per etmaal worden aangevoerd, waarop men hier meent te moeten rekenen. Als nu daarenboven slechts twee etmalen noodig zijn om de andere Rijnlandsche polders onder te zetten, en tevens om eventueel de afdammingen in de Ringvaart te maken, dan zal de Rijnlandsche inundatie vermoedelijk in niet minder dan 10 etmalen tot stand komen. Tien etmalen nu zijn, als het op het in orde brengen eener verdedigingslinie aankomt, een zeer langdurig tijdvak. Waarschijnlijk is het echter niet onjuist te beweren, dat op de hier aangeduide wijze het besproken front der Amsterdamsche linie toch in korter tijd in verdedigbaren toestand zal komen, daar de inundatie in Haarlemmermeer niet ten volle tot het aangegeven peil van 1.95 M. - A.P. behoeft te reiken om den vijand aanvankelijk reeds tegen te houden. De bovenste waterlaag toch van die inundatie zal ook nog wel ingelaten kunnen worden, gedurende de eerste dagen na de komst van den vijand voor de linie. Al neemt men evenwel aan, dat de linie dus bijvoorbeeld reeds drie dagen vóór de volkomen inundatie in verdedigbaren staat zal zijn, dan nog houdt men een volle week over als minimum van tijd, om zich voor de ontvangst des vijands gereed te maken. En ook een enkele week, is in den oorlog een lange tijdruimte. Toch is het veel beter vooraf volkomen zeker te weten dat er zooveel tijd noodig is, dan omtrent dit zoo hoog belangrijke punt allerlei fraaie verwachtingen te blijven koesteren die toch nooit verwezenlijkt kunnen worden. Zoowel om dien langen tijd, als omdat het inlaten van Noordzeewater onvermijdelijk is, blijkt 't dat de voorgenomen inundatie in | |||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||
Rijnland veel bezwaarlijker is, dan men vrij algemeen schijnt aan te nemen. Begrijpelijk is het dus, dat men omziet naar andere verdedigingsmiddelen dan de bedoelde inundatie. Zulk een ander middel is door den heer Mr. J.P. Amersfoordt aangegeven. Niet Haarlemmermeer, maar het land dat Haarlemmermeer onmiddellijk omgeeft wil hij inundeeren, zoodat de strook gronds welke op bijgaand kaartje vertikaal gearceerd is, zou onderkomenGa naar voetnoot1. De verdedigingslinie van den heer A. bestaat dus uit een inundatie die doorgaans slechts 200 à 1000 M. breedte kan hebben, en die zoowel met een aantal wegen doorsneden is als zich over een circa 25 kilometer grooter ontwikkelde lengte uitstrekt, dan de linie door het Haarlemmermeer. Juist daarom echter is het niet te verwachten, dat het plan van den heer A. door krijgskundigen goed zal genoemd worden. Ook is er het bezwaar aan verbonden dat de Ringvaart hoog zal moeten worden opgezet om het boezemland, bijv. de gronden tusschen Heemstede en Bennebroek, te inundeeren.
Is dus ook door het denkbeeld van den heer Amersfoordt de kwestie nog niet opgelost, en een doeltreffende inundatie in Haarlemmermeer lang niet zoo gemakkelijk als men over het algemeen geloofde, dan waarlijk mag een nader, volledig en grondig onderzoek naar de middelen die behooren aangewend te worden om dit front der Amsterdamsche linie te beschermen verre van overbodig, ja integendeel dringend noodzakelijk heeten. Door onvolledig onderzoek zijn bijvoorbeeld de heeren Thesingh en Kromhout tot plannen gekomen, die in zeer gewichtige opzichten onjuist zijn. En nu bestaat wel is waar de mogelijkheid, dat reeds bestaande maar geheime officieele plannen veel beter, ja misschien volmaakt zijn, maar dit blijkt uit niets. Van alles wat er voor een goede verdediging op dit punt noodig zal wezen, is slechts uiterst weinig in de werkelijkheid te vinden; en 't is toch moeielijk aan te nemen dat officieren als de heeren T. en K. nog andere en wel gebrekkige plannen zouden leveren, indien die werkelijk goede plannen inderdaad bestonden. | |||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||
Moge de hoogst gewichtige taak van hen, die met dit nader onderzoek belast zullen zijn, eenigszins vergemakkelijkt worden door de hier gegeven mededeelingen. Maar moge dit onderzoek bovenal daartoe leiden, dat eindelijk inderdaad doeltreffende verdedigingsmiddelen ook feitelijk tot stand komen. Welk een lange reeks van jaren reeds wist men, dat de verdediging van ‘het laatste bolwerk onzer nationale onafhankelijkheid’ verlamd was door het ontbreken van nog zooveel, wat daarvoor zeer zeker moest en ook kon aanwezig zijn! Men leerde ons als kinderen: ‘geduld is zulk een schoone zaak.’ En inderdaad werkte die les ook en wij hadden altijd door geduld. Maar laat het toch nooit vergeten worden, dat het geluk ons voortdurend op werkelijk verwonderlijke wijze hielp, en zeker even groot was als ons geduld. Had niet een onbegrijpelijk gunstig lot de stormen welke Europa in het laatste vierde dezer eeuw schokten, voortdurend van ons vaderland afgewend, 't is de vraag of wij dat geduld dan nog ‘zulk een schoone zaak’ zouden noemen. Waarschijnlijker is 't dat wij dan in het geheel geen onafhankelijkheidsbolwerken meer te verdedigen zouden hebben, en dat juist ons onuitputtelijk geduld ook onze groote nationale zonde zou moeten genoemd worden die ons eerst tot verdooving, en eindelijk tot uitdooving gebracht had.
A. Elink Sterk. |
|