De Gids. Jaargang 39
(1875)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 474]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Eene milliarden-studie.(Vervolg en slot van blz. 338.)
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den Franschen geleerde? Blijft het toch niet een feit, dat Frankrijk ver over de vijf milliarden armer is geworden alleen door het opbrengen van de oorlogsschatting, en bovendien volgens het officieel rapport van den minister Magne meer dan vier milliarden aan oorlogskosten? Zijn die sommen zoo gering, was Frankrijk zoo overrijk, dat de verliezen niet, of bijna niet, worden gevoeld, hunne gevolgen niet bespeurd? Of is wellicht de zaak zoo ingewikkeld, dat het moeielijk wordt, zelfs voor deze geleerden, zich eene juiste voorstelling van die gevolgen te vormen? Dat zij niet gaarne lang stilstaan bij de staatsuitgaven, vindt zijne verklaring hierin, dat zij beter dan iemand weten hoe zeer het budget is bezwaard door den aanmerkelijk toegenomen schuldenlast. Doch overtuigd - en wie zal het hun tegenspreken? dat men niet zoozeer heeft te letten op het staatsbudget, als wel op den toestand van de natie zelve, zoeken zij zich vooral rekenschap te geven van den invloed, dien de geleden verliezen hebben uitgeoefend op hare welvaart. Nu is hun gebleken, dat Frankrijk tot bestrijding der milliarden zeer weinig goederen heeft uitgevoerd, niet zeer veel edel metaal, maar eene groote waarde aan effecten en coupons, en zij vragen: is daardoor zoo belangrijke schade geleden? Hun antwoord is ontkennend. Wat den uitvoer van edel metaal betreft - zoo redeneeren zij - onze circulatie is er niet door bedorven, want de bankbiljetten hebben zijne plaats ingenomen, zijn zoo goed als niets gedeprecieerd, van geldcrisis is geen sprake geweest, ja, voor finantieele ongelegenheden zijn wij veel meer gespaard gebleven dan onze Duitsche naburen. En wat den uitvoer van effecten en coupons aangaat, wie zou er door benadeeld wezen? Immers de houders hebben niets anders gedaan, dan hunne vreemde fondsen te verruilen tegen Fransche rente, zij zijn er in plaats van armer, eer rijker door geworden, want, na tegen lagen prijs te hebben ingekocht, zien zij voortdurend de waarde van hunne nieuwe bezitting rijzen. De kapitalen van industrieele en handelsondernemingen zijn ongedeerd gebleven, de productieve krachten dus geenszins verzwakt, en moge er al wat goud en wat papier over de grenzen zijn gegaan, weldra zullen de met nieuwen ijver bezielde nationale werkkrachten ze op het buitenland hebben heroverd. Naar aanleiding van beide punten, den gedwongen koers der bankbiletten en den uitvoer van effecten, een paar woorden. Het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schijnt overbodig hier te herinneren, dat de finantieele nadeelen, voortgevloeid uit de oorlogsschade zelve, gelijke gevolgen moesten medebrengen als de milliardenbetaling. Een en ander is niet te scheiden, maar het spreekt van zelf, dat de beide oorzaken elkanders werking hebben versterkt. Wanneer men nu meent die werking zeer gering te moeten schatten, kan het wezen dat de feiten, waarop men zich tot ondersteuning van die meening beroept, volkomen waar zijn, doch dat men er onjuiste conclusiën uit trekt, hetzij door verkeerde redeneering, hetzij door andere feiten over het hoofd te zien. Dat de behoeften der circulatie door het bankpapier tot dusverre vrij wel zijn bevredigd, is niet te loochenen, en dat het, ofschoon tot wettig betaalmiddel verheven, niet dan korten tijd in meer dan zeer geringe mate is gedeprecieerd, wie zal het betwisten? Het vertrouwen in de soliditeit der Bank, de wetenschap, dat de Staat haar grootste schuldenaar was en de roem van haar voorzichtig beleid hebben het crediet harer biljetten gehandhaafd. En toch zal niemand, zelfs niet de onverbeterlijkste optimist, den raad durven geven om den bestaa.nden toestand duurzaam in wezen te doen blijven. Waarom niet? Omdat ieder voelt hoe gevaarlijk hij is. Hoe licht kan het vertrouwen in het oninwisselbaar bankbiljet aan het wankelen worden gebracht! Politieke verwikkelingen, hetzij in het binnenland, hetzij tegenover het buitenland, kunnen zoo licht het crediet schokken. Een of twee slechte oogsten en de danruit voortvloeiende noodzakelijkheid om groote inkoopen van goederen te doen bij het buitenland, 't welk zich niet laat betalen in bankbiljetten met gedwongen koers, kunnen de depreciatie met al haar noodlottige gevolgen in het leven roepen. Wat heeft in de laatste jaren het voorbeeld geleerd van Italië, van Oostenrijk, van de Vereenigde Staten, en voor driekwart eeuw van Engeland, ja wat heeft Frankrijk zelf niet met zijne assignaten beleefd?Ga naar voetnoot1 Intusschen, men kan voor de gevaren beducht zijn en tegelijkertijd overtuigd wezen, dat zij op eenigen afstand zullen blijven, een afstand, althans groot genoeg om, zoodra zij beginnen te naderen, tijdig te kunnen ontsnappen. Men kan dus gelijk hebben met de bewering, dat de gedwongen koers | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nog geene nadeelen heeft teweeg gebracht, zelfs nog niet dadelijk dreigt aan te brengen, en toch toestemmen, dat er hoe eer hoe liever een eind aan moet gemaakt worden. Levendig is dan ook in Frankrijk de overtuiging, dat de Bank zoo spoedig mogelijk hare betalingen in specie moet hervatten. En zij heeft sedert de milliardenbetaling onophoudelijk met bewonderenswaardige volharding het doel nagestreefd om zich daartoe in staat te stellen. Voortdurend zij werkzaam geweest om haren metaalvoorraad te versterken. Reeds is zij begonnen met de allerkleinste coupures harer biljetten uit den omloop terug te nemen, en het tijdstip, waarop zij al haar papier weêr inwisselbaar zal verklaren, ligt waarschijnlijk reeds nabij. Hoe is het mogelijk geweest, dat zij van 11 September 1873 tot 18 Maart 1875 haren voorraad edel metaal heeft kannen vermeerderen van 708 millioen tot 1511 millioen francs, gelijktijdig met eene vermindering in de circulatie harer biljetten van meer dan 250 millioen? En nog wel in eenen tijd dat Duitschland massa's goud aankocht om zijne munthervorming te kunnen tot stand brengen? Door voortdurend het disconto betrekkelijk hoog te houden heeft de Bank die groote resultaten verkregen. Die hooge rentestand deed de kapitalen geregeld naar Frankrijk toevloeien, om er voor korter of langer tijd met voordeel te worden uitgezet. Hij drukte eenigermate de prijzen van goederen zoowel als van fondsen, zoodat het buitenland op de Fransche markt met voordeel kon koopen en er dus zijn goede geld gaarne heenbracht. Een voor Frankrijk gunstige wisselkoers kon daardoor worden verkregen en wanneer al tijdelijk Engeland of Duitschland - of beiden - het disconto opvoerden om goud te trekken, de Fransche Bank behield wat zij had, daar zij hare betalingen in oninwisselbaar papier kon doen en zag hare kelders weêr telkens met nieuwen toevloed gevuld, zoodra elders de rentestand was gedaald. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het is waar, krachtig hebben de omstandigheden medegewerkt. Het jaar 1874 heeft een zeer gunstigen oogst opgeleverd, zoodat er veel goederen konden uitgevoerd worden en betrekkelijk weinig van het buitenland benoodigd waren; ook ten gevolge van de voordeelige handelsbalans kwam de wissel gunstig voor Frankrijk te staan en werd de invoer van edel metaal bevorderd Maar zonder de met volharding toegepaste politiek om het disconto hoog te houden, zou de Bank onmogelijk in zoo korten tijd zooveel specie hebben kunnen verzamelen. En heeft nu Frankrijk voordeel genoten of schade geleden? Is het niet zooveel rijker geworden als het door de bemoeiingen van de Bank aan waarde in goud heeft verkregen? Wanneer de rijkdom van een volk moet afgemeten worden enkel naar zijne hoeveelheid edel metaal, ja, dan zeker! Maar tegenwoordig weet men wel, dat het goud ook is betaald en dat zijn binnenstroomen op zich zelf dus volstrekt geen teeken van vermeerderde welvaart is. Wie heeft de hooge rente, waardoor het is aangetrokken, moeten opbrengen? Immers de Fransche handel en nijverheid. Wie heeft de schade geleden van de betrekkelijk gedrukte prijzen der goederen en fondsen? - Immers de Fransche voortbrengers en houders. Wie hebben zich moeten tevreden stellen met lagere loonen? - Immers de Fransche arbeiders. Die nadeelen moesten worden gedragen om het vroeger weggezonden goud te doen terugkeeren. Zal men dan nog kunnen gelooven, dat die wegzendingen tot betaling van de milliarden geene nadeelen hebben teweeg gebracht? Wordt die conclusie gewettigd door het feit, dat het metalen ruilmiddel was vervangen door een ander 't welk redelijk wel aan de behoeften van het verkeer voldeed? Nadeel heeft dus de gedwongen koers zeer zeker bewerkt, al zijn de zware rampen, waarmede hij altijd dreigt, tot dusverre op eenen afstand gebleven. Maar het gevaar voor die rampen kan ook nu nog nader komen, de vrees er voor kan zeer gemakkelijk in eene paniek ontaarden, en dan is afwending niet meer mogelijk. Dr. Soetheer ziet in den gedwongen koers zooveel kwaad niet. Zelfs schrijft hij - en het overigens zeer lezenswaardig artikel in het Februarinommer van onzen Economist volgt hem - eenig voordeel toe aan het gebruik der niet-inwisselbare bankbiljetten en wel hierin bestaande, dat het eene gelegenheid gaf tot rentegevende belegging van 't geen anders nog geene vrucht zou hebben afgeworpen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Voorwaar een magere troost! Immers ook zonder gedwongen koers kon ieder, die comptanten beschikbaar had, ze beleggen in staats- of andere fondsen. En dat elke regeering, die de klinkende munt tijdelijk uit den omloop neemt om haar door papier met gedwongen koers te doen vervangen, voor de schatkist rente bespaart, is duidelijk. Zij kan toch het aldus verzamelde edel metaal gebruiken tot het doen van hare betalingen in plaats van hiertoe leeningen te sluiten. Maar of zij door zoo te handelen de belangen van de ingezetenen behartigt, dat is juist de vraag, en die vraag kan niet anders dan ontkennend worden beantwoord. Trouwens, wil zij niet den gevaarlijken toestand voor onbepaalden tijd bestendigen, dan moet later weêr specie worden beschikbaar gesteld, en de kosten om die te bekomen wegen allicht op tegen de bespaarde rente. Het eenige voordeel van, en het eenige motief tot het geven van gedwongen koers aan de bankbiljetten is dit geweest, dat de regeering in een tijd van uitersten geldnood zich op gemakkelijke en min kostbare wijze betalingsmiddelen heeft verschaft. Zij heeft dit kwaad gekozen, omdat zij het minder vreesde dan een ander kwaad, namelijk geldgebrek. Het is te hopen, dat de betalingen in specie zullen hervat zijn voordat de rampen naderen, die ten gevolge van de een of andere noodlottige omstandigheid zich, zoolang de gedwongen koers bestaat, ieder oogenblik kunnen doen gevoelen. Zeer terecht worden met onbezweken volharding voortdurend pogingen aangewend om ze te voorkomen, doch die pogingen zelve komen het geheele Fransche volk duur te staan.
Is de gedwongen koers niet zoo onschuldig, als men, oppervlakkig beschouwd, zou kunnen denken: met de verwisseling der effecten is het evenzoo gesteld, gelijk in het oog springt, wanneer men nog op iets anders let dan alleen op de belangen der houders. Of deze in vreemde, dan wel in even solide Fransche fondsen hun geld belegd hebben, zal hun vrij onverschillig zijn, ja, wanneer de laatste hooger rente afwerpen en bovendien goede kans op rijzing hebben, dan zijn de houders zeker door ze te kiezen in gunstiger toestand gekomen. Maar de medaille heeft hare keerzijde. De jaarlijks door die houders getrokken interest werd vroeger betaald door het bui- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tenland; thans geeft de coupon hun eene pretensie ten laste van Frankrijk zelf. Wat de schatkist aan rente en te eeniger tijd wegens arnortisatie uitbetaalt, moet genomen worden uit de opbrengst van de belastingen. Het Fransche volk betaalt dus inderdaad aan zijne renteniers of andere fondsenhouders den interest, dien voorheen de vreemdeling opbracht. Wat in vroegeren tijd door dezen werd betaald strekte ieder jaar tot vermeerdering van het nationaal inkomen. Deze bron van inkomstenvermeerdering is verdwenen voor zooverre vreemde fondsen zijn verkocht aan het buitenland en Fransche rente voor het provenu is teruggekocht. En waarlijk die belastingen beteekenen niet weinig! De interest der staatsschuld is meer dan verdubbeld. Waar voorheen 359 millioen francs voldoende was, daar moet nu 800 millioen wezen. Bedroeg vroeger hetgeen aan belastingen werd geheven ongeveer 206 francs per familie, sedert 1873 is dit aangegroeid tot ongeveer 300 francs per jaar. En nog blijft er een tekort over, nog zoekt men hoe de noodige middelen bijeen te brengen. Het vinden van nieuwe belastingen wordt zoo goed als onmogelijk, het verhoogen der bestaande meer en meer ondoenlijk. Die op voorwerpen van weelde als paarden, rijtuigen, de nieuw ingevoerde op biljarten, sociëteiten, speelkaarten, goud en zilver, durft men niet meer te verhoogen, uit vrees dat daarbij de schatkist schade in plaats van baat zal vinden. Tot het invoeren van eene rechtstreeksche belasting op het inkomen ziet men geen kans; men tracht het daarom althans gedeeltelijk te treffen door zegelrecht van actiën en obligatiën, het verbruik door heffingen van tabak, sterke dranken, suiker, cacao, thee, peper, vanille, cichorei, olie, geïmporteerd vleesch, zeep, stearine- en andere kaarsen, papier, lucifers, bier; het verkeer door belastingen op het personenvervoer per spoor, op het goederenvervoer, door verhooging van brief- en telegramport. Op het registratierecht heeft men nog tien percent gelegd en besloten het van acten van huur, polissen van assurantie, enz. te heffen, evenals het zegelrecht van cheques. Bovendien werden de directe belastingen, schoon in betrekkelijk geringer mate, verhoogd. Niet minder dan 487 millioen francs moest jaarlijks van de nieuwe heffingen worden verkregen en dan bleef er op het budget nog een tekort van 145 millioen francs over! Wie meer bijzonderheden wil vernemen leze het artikel van M. Chevalier aan het hoofd dezer regelen vermeld. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| ||||||||||||||||||||||||||||
En het resultaat van den dienst 1874 toont, dat de opbrengst van alle nieuwe belastingen te zamen nog 19 millioen beneden de raming is gebleven, terwijl de rijzing der kosten van executiën wegens wanbetaling van de directe belastingen aantoont, dat verdere verhooging ook daarvan moeielijk wordt. Dat de wetgever er onder verlegen raakt is geen wonder, en wanneer een lid der nationale vergadering, vol vuur zoekende naar meer belastbare voorwerpen, met den meesten ernst de hooge heerenhoeden en de pianos aanbeveelt, dan behoort men liever medelijden dan spot voor hem over te hebben. Maar hoeveel meer nog moet het hem met leedwezen vervullen wanneer hij, van heiligen ijver bezield om maatregelen te helpen tot stand brengen ter bevordering van volkswelvaart en volksontwikkeling, telkens stuit op onoverkomelijke bezwaren van finantiëelen aard! De nationale vergadering wordt dikwijls gehekeld op grond, dat zij bijna niets ten dienste van het algemeen belang uitvoert en haren tijd liever verbeuzelt met politieke redevoeringen, kansberekeningen en intriges. Misschien zou zij zeer gaarne wat meer tijd willen besteden aan den intellectueelen en rnaterieelen vooruitgang van haar volk maar hare handen zijn gebonden, want alle plannen kosten geld, en waar moet dat geld vandaan komen zoolang nog altijd de begrooting een belangrijk deficit toont? Inmiddels lijdt het volk niet alleen nadeel door het niet tot stand komen van nuttige zaken, die het in finantieel gunstige omstandigheden kon deelachtig worden, doch bovendien is de massa nieuw ingevoerde belasting zelf verre van gemakkelijk te dragen. Juist in de eerste tijden dat zij zijn opgelegd drukken alle belastingen het zwaarst, niet alleen op hen die ze moeten betalen, maar in veel ruimer kring laat zich haar gewicht voelen. Hoevele hinderpalen leggen zij aan het verkeer in den weg, hoe zeer belemmeren zij allerwege de productie en den omzet der goederen! Aan den eenen kant verzwakken zij de krachten van de verbruikers, om aan den anderen kant de reeds daardoor benadeelde voortbrengers ernstig te belemmeren. Moeten deze trachten de gevorderde belastingen weêr te vinden in de hoogere prijzen van hunne producten, het wordt dubbel moeielijk die hoogere prijzen te bedingen van een publiek dat zelf een belangrijk deel zijner inkomsten in allerlei vormen aan de schatkist moet afstaan. Zoo lijden ook de bezitters van Fransche rente, al hebben zij, evenals vroeger uit vreemde fondsen, nu een jaarlijksch in- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| ||||||||||||||||||||||||||||
komen tot hunne beschikking 't welk door hunne landgenooten is opgebracht. Immers ook zij dragen een deel van de lasten, misschien rechtstreeks niet zooveel als de billijkheid scheen te vorderen, maar indirect worden ook zij in meerdere of mindere mate getroffen. Veel gevoeliger echter moet de druk neêrkomen op de arbeidende klassen, wier loonen worden ingekrompen naarmate de productie in hare ontwikkeling belemmerd, de industrie in hare vlucht tegengehouden wordt. Met recht kan men zich beroepen op de statisbiek van het spaarbankwezen, waarvan ik reeds enkele gegevens aanvoerde. Het sparen is voor Frankrijks bevolking ongetwijfeld moeielijker geworden. Hadden de spaarbanken slechts in 1870 en 1871 de teekenen van achteruitgang gegeven, dan zouden die wellicht aan de rechtstreeksche gevolgen van den oorlog alleen kunnen toegeschreven worden. Doch het jaar 1872 - het laatste jaar waarvan de resultaten tot dusverre bekend zijn - toont daarbij vergeleken niet alleen geenen vooruitgang aan, maar integendeel nieuwen, nog sterkeren achteruitgang. Openbaarde zich nu de vermindering alleen in het bedrag der gedeponeerde sommen, men zou de verklaring mogen zoeken in het feit, dat een deel der saldo's is gebruikt tot het aankoopen van Fransche rente, toen de koers daarvan zoo voordeelig was, doch de vermindering betreft ook het getal openstaande en het getal der nieuw geopende rekeningen en de vermeerdering geldt niet slechts het bedrag der teruggenomen gelden, maar vooral dat van de geheel, gesloten rekeningen. Zonder vrees voor overdrijving mag men dus aannemen, dat de spaarbankstatistiek ook hier eenigermate de achteruitgegane beweging der volkswelvaart afspiegelt. Trouwens het is bijna onnoodig in de cijfers eene bevestiging te zoeken van verschijnselen die men gerust kon voorspellen, daar zij niet konden uitblijven. Wanneer men nagaat, dat het Fransche volk zeer vele en zwaar drukkende nieuwe belastingen moet opbrengen, en dat het, sedert het een groot deel der vroeger in zijn bezit zijnde buitenlandsche effecten heeft verkocht, jaarlijks aan coupons en dividendbewijzen veel minder waarde trekt uit het buitenland, dan kan men er niet aan twijfelen, of zijne productieve krachten zijn verzwakt, en het nadeel kan slechts door verhoogde inspanning en verdubbelde spaarzaamheid geheel of gedeeltelijk worden ingehaald. Werd vroeger elk jaar eene zekere waarde wegens coupons enz. genoten uit het buitenland en konden tegen den uitvoer daarvan voorheen goe- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| ||||||||||||||||||||||||||||
deren, edele metalen of nieuwe effecten worden ingevoerd, thans is dit in veel minder mate het geval. Het Frausche volk moet zich nu òf met minder buitenlandsch goed tevreden stellen, òf wel, indien het eene even groote hoeveelheid wil invoeren als vroeger, eene grootere hoeveelheid eigen producten aan den vreemdeling verkoopen. En de loop van den handel, voor zooverre de cijfers dien kunnen weêrgeven, duidt aan, dat de zaken zich inderdaad hebben toegedragen zooals kon verwacht worden. De cijfers wijzen uit, dat Frankrijk na 1871 veel meer aan goederen - ook in verhouding tot den invoer - heeft uitgevoerd dan in vroegere jaren. Zooals reeds is opgemerkt, waren de prijzen zijner producten, mede ten gevolge van andere omstandigheden, vooral den betrekkelijk hoogen rentestand, voordeelig voor het buitenland, en zeker is ook aan dien invloed voor een deel de meerdere uitvoer van goederen toe te schrijven. In dezelfde richting werkten de zware en veelvuldige belastingen, de belemmeringen der industrie en de vermindering der waarde in vreemde coupons en dividendbewijzen, tengevolge waarvan aan het buitenland zooveel meer goederen moesten aangeboden worden, ook al verlangde men niets meer dan voorheen in ruil te ontvangen. Gelulckig is men allerwege met nieuwe inspanning en verdubbelden ijver weêr aan den arbeid getogen; gelukkig zijn de oogsten niet noodlottig, ja, is die van 1874 in alle opzichten zeer overvloedig uitgevallen. Vandaar mede een zeer gunstige handelsbalans en voordeelige wisselkoersen; vandaar althans de gelegenheid voor de Fransche Bank om, zonder al te zeer het disconto te verhoogen, veel edel metaal uit het buitenland aan te trekken. En zoo zien wij op nieuw, hoe weinig recht men heeft om op grond van een enkel feit - grooten uitvoer van goederen en gunstige handelsbalans - te beweren, dat de productieve kracht der natie niet heeft geleden! Neen, waar is het, dat de sombere voorspellingen, als zoude Frankrijk tot machteloosheid zijn geslagen niet alleen in politieken, maar ook in oeconomischen zin, gebleken zijn, althans wat het laatste betreft, geheel overdreven te wezen, maar eveneens is het waar, dat de nadeelen aan de volkswelvaart toegebracht verre van gering zijn te schatten. Verre van gering, hoewel zij weinig in het oog vallen. Geen finantieele crisis met haar gevolg van faillissementen en schrik | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| ||||||||||||||||||||||||||||
verspreidende geruchten is uitgebarsten; den schok voor zijne geldmarkt gevreesd van de milliarden-overdracht is Frankrijk zegevierend te boven gekomen, en het heeft daardoor de bewondering der gansche wereld tot zich getrokken en verdiend. De operatiën zijn met zooveel beleid en onder zoo gunstige omstandigheden gevoerd, dat de tijdelijke nadeelen voor de volkswelvaart, die uit den aard der zaak het meest in het oog springen, betrekkelijk gering zijn geweest. Maar juist doordat het geheim van den goeden uitslag der operatiën voor een groot deel ligt in de aanwending van het staatscrediet en het gebruik maken van de daardoor aangeboden gelegenheid om den last der betaling over een groot aantal jaren te verdeelen, zullen ook de nadeelen van duurzamen aard zich nog lang, ook aan het nageslacht, doen gevoelen. Tal van jaren zal het budget onder het hoofdstuk ‘Staatsschuld’ zware offers vragen van de belastingschuldigen tot bestrijding van interest en aflossing. En vele zullen nog de vruchten der nationale werkkrachten moeten zijn voordat zij het verlies 't welk is geleden zullen hebben goedgemaakt. Zelfs de politici zullen nog langen tijd aan de milliarden worden herinnerd. Met vernieuwden moed zullen zij het leerstuk van Frankrijks glorie kunnen opdisschen, wanneer zij over eenige jaren de moeielijkheden om de begrooting te doen sluiten zijn te boven gekomen, en wellicht aan de wereld verkondigen dat het opbrengen van eene oorlogsschatting, die gansch Europa met ontzetting had vervuld, aan de groote natie geen noemenswaarde moeite heeft gekost, ja, hare voortreffelijke eigenschappen nog te beter aan het licht heeft doen komen. Maar zal hun dan niet uit alle oorden des lands door de belastingschuldigen worden toegeroepen, dat ook deze glorie duur genoeg werd en nog wordt betaald, en dat zij, hoezeer zich verheugende in het bewustzijn, ‘que la France est assez riche pour payer sa gloire’ niet gaarne zelve nog eens den druk der betaling wenschen te voelen? | ||||||||||||||||||||||||||||
IV.Heeft Duitschland door de ontvangst van de vijf milliarden evenveel gewonnen als Frankrijk door de betaling heeft verloren? Kan dit wel eene vraag zijn? Wijzen niet de cijfers | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| ||||||||||||||||||||||||||||
uit, dat in de eene schatkist is gekomen het bedrag 't welk de andere schatkist verliet? Zeker, de vraag zou geene vraag wezen, indien hare beteekenis zoo eng werd opgevat. Maar in zeker opzicht zijn schatkisten niet meer dan trechters, en gelijk het aan de eene zijde er op aankwam de nadeelen te beoordeelen welke het Fransche volk heeft geleden of te lijden ten gevolge van het opbrengen der oorlogsschatting, zoo moet ook aan den anderen kant gevraagd worden welke voordeelen het Duitsche van de ontvangst heeft genoten, of nog genieten zal. En, aldus opgevat is de vraag niet zoo heel eenvoudig; zij schijnt althans voor verschillende beantwoording vatbaar. Wil men het bewijs, men leze de Duitsche schrijvers na, die haar hebben behandeld, en men zal bevinden dat sommigen de gevolgen voor Duitschland in menig opzicht voor nadeelig in plaats van voordeelig houden, en zelfs twijfelen of de nadeelen ten slotte wel geheel en al door de voordeelen worden opgewogen. Die voordeelen waren volgens Wagner ‘jedenfalles lange nicht so gross als man im Publicum, das die Milliarden anstaunte, dachte.’ Wolowski heeft niet weinig schik in deze uitspraak, hij maakt zich sterk er nog een loodje op te leggen en zou zelfs wel gaarne doen gelooven, dat eigenlijk niet Frankrijk, maar Duitschland de dupe is geworden van de milliarden. Ware er een groote voorraad voor beide partijen even nuttige en in waarde gelijkstaande goederen door het eene volk overgedragen aan het andere, er zou wel niet aan getwijfeld kunnen worden, of de ontvanger zou in dezelfde mate zijn gebaat, als de gever was geschaad. Maar het spreekt van zelf, dat in den korten tijd van twee en een half jaar onmogelijk eene zoo kolossale waarde in voor het gebruik benoodigde goederen kan overgemaakt en nuttig besteed worden boven de gewone hoeveelheden door den in- en uitvoerhandel geleverd. De betalingen hebben dan ook, volgens de gesloten overeenkomst, geene goederen, maar comptanten opgeleverd, uitgezonderd alleen de spoorwegen in Elzas-Lotharingen en de aan gedwongen koers onderhevige Fransche bankbiljetten. Wissels staan voor dengene die ze ontvangt met comptanten gelijk, daar hij ze op den vervaldag kan incasseeren of vóór dien tijd in disconto geven, in ieder geval dus ze in comptante penningen kan converteeren. Nu heeft wel ieder volk voor zijn verkeer ruilmiddelen noodig, maar in den regel bezit het daarvan juist ongeveer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zooveel als dat verkeer eischt. In gewone omstandigheden zal de loop van den internationalen handel de edele metalen, 't zij gemunt of ongemunt, uit een land doen vloeien, zoodra zij daar betrekkelijk goedkoop zijn, met andere woorden zoodra de hoeveelheid daar aanwezig grooter is dan voor de behoeften van het verkeer noodig blijkt. Het zou dus kunnen zijn, dat eene plotseling opgekomen en lang aanhoudende toestrooming van comptanten slechts weinig nut aanbracht, ja in sommige opzichten schadelijk werkte door den rentestand naar beneden te dringen, de prijzen op te drijven, de loonen in de hoogte te jagen, speculatiezucht op te wekken, zwendelarij aan te moedigen. Duitschland heeft dit werkelijk ondervonden. Het was niet, zooals Frankrijk door middel van het crediet ten opzichte van de uitstrooming der milliarden had gedaan, in de gelegenheid den invloed van de toestrooming over lange jaren te verdeelen, en moest hare kracht wel te sterker voelen, naarmate hare werking meer binnen een kort tijdsbestek was geconcentreerd. Daarbij komt nog iets. Zooals gezegd is, ontving de Duitsche keizer een zeer aanzienlijk bedrag in wissels, betaalbaar binnen zijn rijk. Wanneer hij nu, na die te hebben gerealiseerd, de daardoor verkregen comptanten een tijd lang rustig in de schatkist liet liggen en dus aan het verkeer onttrok, kon er tijdelijk eenige schaarschte van ruilmiddel ontstaan en de geldmarkt dientengevolge in verlegenheid raken. Of zijne regeering hiertegen gewaakt heeft, door evenals de Fransche deed tot aan den betalingsdag, zorg te dragen, dat alle gelden onmiddellijk na hare ontvangst aan bankiershuizen in depot werden gegeven, zoodat zij dadelijk weêr voor het verkeer werden beschikbaar gesteld, is niet bekend; een rapport zooals dat van Leon Say is van Duitsche zijde niet opgemaakt, althans niet gepubliceerd; wij weten dus niet precies, op welke wijze men met de ontvangen gelden heeft geopereerd. Wel is door de toelichtingen van enkele wetsontwerpen, ingediend bij den Rijksdag, bekend geworden, dat de regeering, bovenal uit vrees voor renteverlies, er voortdurend op uit was de ontvangen gelden zoo spoedig mogelijk aan te wenden tot hunne bestemming, maar hoe zij die woorden ‘zoo spoedig mogelijk’ heeft opgevat, blijkt niet; van de tusschenkomst van bankiers maakt zij geene melding en het schijnt dat zij alles heeft laten uitvoeren door hare ambtenaren, die natuurlijk met de geldmarkt niet van nabij vertrouwd waren. Er wordt dan ook o.a. door Bamberger | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| ||||||||||||||||||||||||||||
over geklaagd, dat zich van tijd tot tijd op de geldmarkt schaarschte deed gevoelen ten gevolge van de milliardenbetalingen en zelfs andere beurzen, bepaaldelijk de Londensche, ondervonden nu en dan de terugwerking. Groote moeielijkheden echter schijnen uit deze voorbijgaande oorzaken niet voortgesproten te zijn. Doch genoeg om te doen uitkomen, dat de plotselinge toestrooming van comptanten en wissels wel schadelijke gevolgen kan medegebracht hebben. Het wordt tijd om na te gaan of de schatten, nadat zij waren toegestroomd, zegen hebben verspreid of onheil gebaard. De rijksregeering kwam in het bezit van al het geld. Zoodra wij nu weten hoe zij het heeft besteed, zullen wij in staat zijn de gevolgen althans eenigermate te beoordeelen. Het zou hier de plaats zijn de cijfers te geven, die in bijzonderheden alle uitgaven, uit de milliarden bestreden, doen kennen, en het zou weinig moeite kosten, daar Wagner ze met groote zorg uit officieele bescheiden heeft bijeengezocht en in tabellen publiek gemaakt met aanwijzing wat door het Rijk, wat door den vroegeren Noordduitschen Bond, wat door de afzonderlijke staten was ontvangen en uitgegeven. Maar, den lezer, die de opgaven geheel volledig wil nazien, verwijzende naar Wagners bijdrage zelf, waarvan ik den titel aan het hoofd van dit opstel afschreef, bepaal ik mij liever tot een kort overzicht. In het geheel werd ontvangen 1,484,595,946 thaler, of - naarden koers van 3.75, - eene som van 5,567,234,801 francs.- Dit bedrag is ruim 251 millioen francs hooger dan volgens opgaven van de Fransche regeering door deze was uitbetaald. Het verschil wordt echter volkomen opgehelderd, wanneer wij ons herinneren, dat onder de ontvangen gelden ook worden gerekend de 200 millioen francs welke Parijs als oorlogsschatting bij gelegenheid van de capitulatie heeft moeten betalen en de ruim 51 millioen francs, die eveneens aan verschillende Fransche plaatsen waren opgelegd en van haar ontvangen. Vóór alles moesten natuurlijk de gemaakte oorlogsuitgaven bestreden, de nog niet gedekte kosten goedgemaakt, de daarvoor gesloten leeningen afgelost worden. Hiervoor zijn in het geheel ruim 446 millioen thaler besteed. Over de 261 millioen thaler werd aangewezen om daaruit te vinden belooningen voor hen, die zich bij uitnemendheid verdienstelijk hadden gemaakt voor het vaderland, en vergoeding van schaden door ingezetenen ten gevolge van den oorlog ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| ||||||||||||||||||||||||||||
leden, door reederijen, assuradeurs, zeehandelaars enz., ten gevolge van hut verlies wegens de door de Fransche marine opgebrachte en prijsverklaarde koopvaardijschepen, door de bewoners van Elzas - Lotharingen, wier woonplaatsen voor een belangrijk deel het tooueel van den oorlog waren geweest. Eindelijk werden er de noodige fondsen uit gevonden tot verzekering van ruimen en duurzamen onderstand aan krijgslieden, die in den oorlog invalide waren geworden. Ten einde hun vooruitzicht grootere zekerheid te geven besloot men tot het oprichten van een afzonderlijk fonds - het zoogenoemde invalidenfonds - met een kapitaal van niet minder dan 187 millioen thalcr, welks inkomsten voldoende waren gerekend voor het doel. Eene som van 40 millioen thaler werd in klinkende munt ter zijde gelegd om onder den naam ‘Kriegsschatz’ bewaard te worden, ten einde bij eventueel uitbreken van eenen oorlog te worden gebruikt tot voorziening in de eerste behoeften aan comptanten. Pruissen had zich er wel bij bevonden 30 millioen beschikbaar te hebben gehad, en het Duitsche Rijk volgde het voorbeeld door een nog hooger bedrag er voorin de plaats te stellen. Tot versterking van de weerbaarheid des lands werden ruim 272 millioen thaler afgezonderd. Hiervoor zouden vestingen worden aangelegd en verbeterd, de vloot versterkt, verzamelingen van kaarten hersteld en uitgebreid, kleeren, magazijnen, bakkerijen, geweren, geschut en verschillende andere benoodigdheden aangeschaft worden. Tot het bouwen van een nieuw paleis voor de vergaderingen van den Rijksdag werden 8 millioen thaler bestemd, voor enkele verbeteringen in de administratie, vooral de posterijen en het telegraafwezen, bijna 22 millioen, voor het aankoopen en het tot verbeterde exploitatie brengen van de spoorwegen, vooral in Elzas - Lotharingen ruim 143 millioen, terwijl nog te verdeelen overbleef bijna 290 millioen thaler. Hoe deze sommen nog door de verschillende staten zijn besteed doet minder ter zake. Zij zijn betrekkelijk gering, en een opgaaf van alle bijzonderheden zou te veel omslag vorderen in verhouding tot de resultaten, die er uit te trekken zijn. Genoeg zij het hier op te merken, dat nog veel is besteed tot aflossing van schulden, tot versterking der middelen van defensie en tot den aanleg van spoorwegen. De gegevens zijn trouwens voldoende om eene in hoofdtrekken juiste voorstelling te vormen, zelfs om als grondslag te dienen voor het vestigen van een oordeel omtrent de noodzakelijkheid en de doelmatigheid van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het gebruik der schatten. Dit laatste is intusscheu voor ons niet de hoofdzaak, en hoewel er zoo uit een politiek als uit een oeconomisch oogpunt zeker gegronde bedenkingen kunnen gemaakt worden, b.v. op het bewaren van een afzonderlijken oorlogschat, op het instellen van een afzonderlijk invalidenfonds en wellicht op andere zaken, wil ik dergelijke bedenkingen in het midden laten. Eene critiek te leveren van de genomen besluiten ligt niet in mijne bedoeling, ik heb slechts te wijzen op enkele gevolgen, die de volkswelvaart er van moest ondervinden. De gelden, bestemd, om het invalidenfonds te vormen, werden definitief, die om een paleis voor de volksvertegenwoordiging op te richten en voor een goed deel die waaruit vestingwerken zouden worden gebouwd, voorloopig, tot een gezamenlijk bedrag van minstens 300 millioen thaler, winstgevend belegd, zooveel mogelijk in de soliedste binnenlandsche fondsen; een deel kon uitgezet worden om effecten te beleenen of wissels te disconteeren, terwijl althans tijdelijk voor een deel er van ook de beste buitenlandsche effecten mochten aangekocht worden. Vooral binnenlandsche werden gezocht; de vraag daarnaar nam alzoo in omvang en kracht zeer toe, zoodat natuurlijk de koersen, die ten gevolge van den gunstigen loop des oorlogs en vooral na den vrede reeds rijzende waren, in betrekkelijk korten tijd belangrijk hooger moesten loopen. Maar er kwam iets bij, 't welk volkomen in dezelfde richting en met dubbele kracht werkte. Aan staatsschulden werd voor niet minder dan 446 millioen thaler afgelost, en ook dat, natuurlijk tot besparing van rente, binnen een zeer kort tijdsverloop. Groote, zeer groote sommen, belegd op de soliedste wijze, kwamen dus plotseling vrij en moesten zoo spoedig mogelijk nieuw emplooi vinden. Daarbij kwamen nog ongeveer 63 millioen thaler, die tot vergoeding van oorlogsschade en als dotatiën aan particulieren waren uitbetaald. Waar zouden al die gelden heen? Natuurlijk moesten zij alle op even solide, of, werd dit te duur, op minder solide wijze belegd worden. Men kon ze voor een deel duurzaam uitzetten op hypotheek, of onroerend goed er voor aankoopen, maar voor een zeer belangrijk deel moesten er op nieuw fondsen worden gekocht, de koersen derhalve naar boven worden gedreven. En voor zoover de gelden tijdelijk werden uitgezet, strekten zij om de geldmarkt ruim, den rentestand laag te doen worden en begunstigden zij dus al weêr het stijgen der koersen en moedigden zij de speculatie aan. Dit alles juist in eenen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tijd dat de ondernemingsgeest reeds krachtig was geprikkeld door den roemrijk afgeloopen oorlog. Het kon wel niet anders, of in zulke gunstige omstandigheden moesten er vele kapitalen beschikbaar gesteld worden voor het oprichten van nieuwe ondernemingen. Vlottend kapitaal was in overvloed voorhanden; goud en zilver stroomden in massa het land binnen en zoolang Frankrijk aan alle beurzen op groote schaal wissels op Duitschland inkocht, kon het edel metaal niet naar het buitenland terugvloeien: de wisselkoersen zouden in gewone omstandigheden weldra op uitvoer van edel metaal hebben gewezen, doch werden nu beheerscht door den invloed, dien de milliarden-operatiën der Fransche regeering uitoefenden. De geldmarkt bleef dus ruim, en de ondernemingsgeest had zelden schooner gelegenheid gevonden om zijne vleugelen breed uit te spreiden. In allerlei richtingen openbaarde hij zich weldra. Banken, bouwmaatschappijen, mijnontginningen, spoorwegondernemingen werden bij dozijnen opgericht en vonden willige kapitalen in overvloed. Blijkens officieele statistiek was het getal naamlooze vennootschappen opgericht van 1790 tot 11 Juni 1870 in geheel Pruissen niet hooger dan 279, of gemiddeld ongeveer vier per jaar; in de laatste helft van 1870 alleen verrezen er niet minder dan 34. Maar in 1871 zagen er 225 het levenslicht, en in 1872 niet minder dan 503 met een gezamenlijk kapitaal van over de 500 millioen thaler. Het aanvankelijk succes van de eerste nieuwopgerichte ondernemingen leidde uit den aard der zaak tot navolging. De aandeelen werden met graagte genomen, de koersen van verreweg de meeste werden, zij het dan ook voor een deel kunstmatig, opgedreven en menigeen werd door het vooruitzicht op spoedige rijzing van de aandeelen overgehaald tot deelneming. Zoo werd ook de kleine burgerij, die vroeger hare bezitting in solide Duitsche fondsen had belegd, weldra deelgenoot zelfs in de meest gewaagde speculatiën. Want natuurlijk waren lang niet al die nieuwe ondernemingen ernstig gemeend, laat staan op deugdelijke grondslagen gevestigd. Vele werden enkel en alleen opgericht, 't zij met het doel om aandeelen en obligatiën aan den man te brengen en door het publiek duur te laten betalen, 't zij om oprichtingskosten te verdienen, 't zij om winstgevende baantjes van directeur, commissaris enz. te verkrijgen. Met ophef werd in de dagbladen de te ‘gründen’ onderneming aangeprezen, met vertooning werd al spoedig de arbeid begonnnen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zoodra een zeker bedrag in aandeelen was bijeengebracht, en welhaast werden de schitterendste dividenden aangekondigd en uitbetaald. De gelukkige bezitters hielden ze natuurlijk op prijs, maar anderen wilden even gelukkig worden als zij en trachtten te koopen tegen de onbegrijpelijkst hooge koersen, niet wetende, dat die prachtige winsten maar al te vaak alleen op het papier bestonden en dat de uitdeelingen werden bestreden met het kapitaal zelf. Wie geen comptanten had speculeerde in den wind of leende ze. Geld was gemakkelijk te krijgen en wie zou zich bezorgd maken zoolang nog het binnenkomen van milliarden werd te gemoet gezien? De rentestand zou, naarmate deze aan de markt kwamen, nog wel meer dalen, en de koersen der fondsen nog wel meer rijzen! Spoedig dan ter beurze gesneld en zonder tijdverlies alles op het spel gezet om maar in korte dagen rijk te worden! Natuurlijk kon zulk een toestand niet duurzaam wezen. Eenmaal moest er aan het blinde vertrouwen een eind komen, en wanneer dan mocht blijken hoe zeer menigeen zich had vergist, dan zou er plotseling een blind wantrouwen ontstaan, waardoor zelfs gezonde en eerlijke ondernemingen - want die waren er ook wel! - niet weinig zouden te lijden hebben. En toen in het voorjaar van 1873 aan de Weener beurs, waar eveneens dergelijke speculatiën op groote schaal en voor een goed deel met Duitsche kapitalen waren gedreven, enkele ondernemingen hare betalingen moesten staken, sloeg de schrik in een oogwenk over naar Berlijn. Verreweg het grootste deel der nieuwe ‘Gründungen’ stortte ineen als waren het kaartenhuizen en, terwijl de eene aandeelhouder zich haastte zijne duurgekochte waarden aan de markt te brengen ten einde zoo mogelijk nog een deel te redden, zag de ander, die met geleend geld had gespeculeerd, zijne papieren door zijne crediteuren tot elken prijs verkoopenGa naar voetnoot1. Het crediet was verdwenen. Van prachtige | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dividenden was geen sprake meer; de zoo duurzaam gerekende rijzing van alle fondsen maakte plaats voor eene ontzettende en bij den dag toenemende daling; verreweg de meeste nieuwe ondernemingen moesten hare betalingen staken of zagen zich genoodzaakt om te liquideeren, en de ongelukkige aandeel- of obligatiehouders bespeurden in de meeste gevallen, dat zij tegen hooge prijzen weinig meer dan scheurpapier hadden gekocht, en konden de listige oprichters en handige oplichters, die zich ten hunnen koste schatten hadden verworven, achterna kijken! Zou echter die speculatiekoorts, die zwendelarij, niet evengoed zijn opgekomen, zoo de betaling der milliarden ware achterwege gebleven? Is niet - zoo vraagt b.v. Wagner - dikwijls kort na het eind van gelukkig gevoerde oorlogen een dergelijk verschijnsel waargenomen, en moet men het niet veeleer toeschrijven aan de gewone reactie, welke de rust des vredes met hare gunstige vooruitzichten te weeg brengt in de gemoederen, die door de rampen en bange verwachtingen des oorlogs nog zoo kort geleden beangst en beklemd waren? Geheel en al ongelijk heeft Wagner niet, en het is geenszins ongeloofelijk, ja veeleer waarschijnlijk, dat de eerste tijden na den zoo gelukkig afgeloopen oorlog, ook bijaldien geen Fransche milliarden hunne schatten hadden uitgestrooid, teekenen zouden hebben gegeven van al te opgewonden optimisme; dat ook dan de ondernemingsgeest te groote vlucht zou hebben genomen; dat ook dan na eenigen tijd een terugslag gevolgd en zware verliezen zouden geleden zijn. Dit alles kan toegegeven worden. Maar wie opmerkt, welk een overvloed van geld plotseling ten gevolge van de betaling en de besteding der milliarden beschikbaar werd, en welke overdreven verwachtingen van geldruimte en koersrijzing er door waren opgewekt, kan niet anders dan erkennen, dat daardoor ongetwijfeld een prikkel te meer is gegeven aan den ondernemingsgeest en een ruimere gelegenheid is opengezet aan de zwendelarij. Weken vóór dat de eerste noodlottige verschijnselen van de uitbarsting zich hadden geopenbaard, zag Bamberger het gevaar naderen, en hem komt de eer toe, reeds destijds zijne waarschuwende stem te hebben doen hooren. De regeering, zoo zeide hij, moet het daarheen trachten te leiden, dat de Fransche betalingen zoo langzaam mogelijk worden voortgezet. Hoe minder schielijk de operatiën afloopen, zooveel te beter voor Duitschland, want elke schok moet voor de financieele wereld ook daar schade aanbrengen; | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| ||||||||||||||||||||||||||||
laat daarom het toevloeien van den overvloed zooveel mogelijk over een geruimen tijd worden verdeeld. De Duitsche regeering heeft echter zijne stem niet gehoord, althans niet er naar geluisterd: zij is voortgegaan met het uitstorten van haren overvloed op de Duitsche markten. Ware zij anders te werk gegaan, wellicht zou aan het volk veel leed zijn bespaard gebleven. Maar, het moet erkend worden, de aandrang tot spoed bij het betalen van de oorlogscontributie kwam vooral van Fransche zijde. Dien aandrang te weerstaan was misschien ongeraden. Niet zoozeer wijl de zekerheid eener te wachten betaling altijd lager wordt geschat dan de betaling zelf, als wel omdat er ieder oogenblik politieke verwikkelingen konden tusschen beiden komen. Dat von Bismarck met alle macht er naar streefde, de daaruit mogelijk te wachten moeielijkheden te voorkomen door spoedige afdoening der milliarden-schuld in de hand te werken is duidelijk gebleken uit zijne onlangs gedeeltelijk gepubliceerde correspondentie met Graaf von Arnim, destijds ambassadeur te ParijsGa naar voetnoot1. Deze motieven zijn van geheel ander allooi dan hebzucht, gouddorst of - zooals Bamberger zegt - ‘eine philisterhafte Aengstlichkeit und Begehrlichkeit’ van het publiek, aan welks pressie de Regeering zou hebben toegegeven. Het schijnt daarom bedenkelijk de Duitsche regeering te beschuldigen van in dit opzicht lichtvaardig te hebben gewerkt. In een ander opzicht had zij misschien beter kunnen handelen, nl. door de tot hare beschikking gekomen kapitalen gedurende een geruimen tijd in buitenlandsche fondsen te beleggen, of door tusschenkomst van bankiers te brengen aan de wereldmarkt in plaats van door een overdreven vraag naar bijna uitsluitend Duitsche fondsen de effectenkoersen overmatig in de hoogte te drijven. Maar wat daarvan zij, voor een goed deel - ofschoon niet uitsluitend - is de omvang en de intensiteit der finantieele crisis, die in 1873 te Berlijn en elders zoo menig slachtoffer heeft gemaakt, stellig toe te schrijven aan den plotseling toegestroomden en aanhoudend vermeerderenden geldovervloed, dien de milliarden hebben aangebracht. En zoo blijkt het, dat degenen, die in den zomer van 1874 bijzonder weinig Duitschers voor hun genoegen hebbende zien | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| ||||||||||||||||||||||||||||
reizen, van dat feit de schuld gaven aan de milliarden, niet geheel verkeerd hebben gezien. Behalve de verliezen veroorzaakt door de finantieele crisis, dwong ook de verminderde waarde van het geld menigeen tot beperking in zijne uit gaven van weelde. Ja, ambtenaren, officieren en anderen, die van een vast inkomen in geld moesten leven, hebben zich in de noodzakelijkheid gezien zich niet weinig te bekrimpen. Tegen aller verwachting heeft dus de toevloed der milliarden, althans tijdelijk, groote nadeelen teweeggebracht. Maar tegenover de schaduwzijde staat ook een lichtzijde. Zal ik, om deze te doen uitkomen, wijzen op het feit, almede in den aanhef van dit opstel vermeld, dat de arbeidsloonen belangrijk zijn gestegen? Ik zou dit niet durven doen dan onder voorbehoud. Voor zooverre toch de overdreven prikkeling van den ondernemingsgeest aanleiding heeft gegeven tot het op touw zetten van vele nieuwe werken, waartoe arbeidskrachten noodig waren, is het loon door ongezonde, kunstmatig opgewekte invloeden gerezen, en dus niet dan tijdelijk, en voor zooverre de prijzen der goederen gedurende den tijd van overruim voorziene geldmarkt en overspeculatie buitengewoon zijn gestegen, en de loonen daarmede gelijken tred hebben gehouden, zal eveneens de invloed slechts voorbijgaande wezen. En nu is het de vraag, of zulk een tijdelijke rijzing der loonen wel voor eene weldaad mag worden gehouden. Wagner verheugt zich er in, al was het ook maar alleen omdat de arbeider ten minste gedurende eenige maanden in de gelegenheid is gesteld geweest, om zich wat meer genietingen te verschaffen dan hem vroeger was vergund. Maar ik zou - met onzen Economist - vreezen, dat Wolowski eerder gelijk heeft, wanneer hij de zaak anders inziet; dat Faucher terecht hetgeen hij noemt: ‘Deplacirung des Gewohnheitsyerbrauches’ voor een ongeluk houdt wanneer de gunstige omstandigheden zoo spoedig weêr voorbijgaan, en ik zou niet verwonderd wezen, indien de moeielijkheden, welke sedert eenigen tijd zijn gerezen tusschen arbeiders en werkgevers, voortvloeien uit de ontevredenheid van de eersten, nu de abnormaal gestegen loonen weder, zooals onvermijdelijk was, aan het dalen zijn geraakt. Toch zijn er uit anderen hoofde redenen om aan de ontvangen schatten eene gunstige werking op den stand der loonen en tegelijkertijd op de ontwikkeling der volkswelvaart toe te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schrijven. Ik wijs hier niet op de groote werken tot versterking van vestingen, zeehavens en oorlogsvloot, voor welke doeleinden belangrijke sommen zijn beschikbaar gesteld (meer dan 152 millioen thaler), want de vraag naar arbeiders, hierdoor uitgelokt, is wel van langeren duur, maar toch ook niet duurzaam, en wanneer de werken zijn uitgevoerd, dragen zij, rechtstreeks althans, niets meer bij tot bevordering van de materieele welvaart. Liever kan gewezen worden op de gelden besteed tot aankoop en verbetering van bestaande, tot aanleg en exploitatie van nieuwe spoorwegen (meer dan 143, wellicht meer dan 200 millioen thaler). Deze dragen ook voor de toekomst bij tot bevordering van de volkswelvaart, en moeten vruchten afwerpen, die aan de geheele maatschappij, ook aan de arbeidende klassen, zullen ten goede komen. Of de koopsom voor de spoorwegen in Elzas-Lotharingen te hoog is geweest, en of hunne opbrengsten ver beneden de verwachtingen blijven - zooals Wolowski niet zonder leedvermaak constateert - laat ik in het midden. Aangenomen, dat de schatkist er minder voordeel van geniet dan waarop bij het sluiten van den koop was gerekend, daaruit zou alleen volgen, dat men wellicht met nog geringer opoffering van andere baten de zaak van ontwijfelbaar nut voor de volkswelvaart had kunnen verkrijgen, maar het nut wordt er niet geringer door. Hetgeen wordt besteed tot bevordering der weerbaarheid van het land kan - zooals ik zeide - niet eene productieve uitgaaf genoemd worden, in dien zin dat de stoffelijke welvaart van het volk er rechtstreeks door gebaat wordt, maar levert in anderen zin een niet te miskennen voordeel op. Men heeft nu zonder eenige opoffering of moeite de vereischte gelden gevonden en zou hoogstwaarschijnlijk op veel minder ruimen voet hebben gewerkt, indien niet de milliarden voorhanden waren geweest. Van de kolossale sommen thans èn voor het aanleggen en uitbreiden van vestingwerken, èn voor het aanschaffen van verbeterde vuurwapenen, zou men zeker veel hebben kunnen, en in dat geval ook hebben willen sparen. Maar men zou dan toch altijd nog zeer groote uitgaven voor de defensie hebben gedaan, en waaruit zouden zij zijn bestreden? Natuurlijk uit de opbrengst der belastingen. Eveneens de kosten van den gevoerden oorlog, die waarlijk niet gering zijn. De aangegane leeningen zijn afgelost, de verbruikte oorlogsschat is niet alleen hersteld, maar zelfs vergroot. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Al de renten, om van de amortisatie niet te spreken, zouden jaar in jaar uit zijn bestreden uit de gewone inkomsten. De last zou zijn neêrgekomen op de belastingschuldigen, van wie ongeveer een vierde boven het tot dusverre betaalde zou gevraagd wezen. En er is meer. Zou men wel gemakkelijk tot de ingrijpende hervorming van het muntstelsel zijn overgegaan, zoo men niet door de ontvangst van de milliarden zeker was geweest de daartoe onvermijdelijke kosten zonder eenige inspanning te kunnen bestrijden en zich op gemakkelijke wijze in het bezit had zien gesteld van de noodige grondstof om nieuwe munt van te slaan? Het is waar, de uitvoering van het plan ontmoet groote bezwaren; nauw is het goud gemunt, of een groot deel er van wordt over de grenzen gebracht om elders, vooral in de kelders van de Flansche Bank, te worden bewaard, of om ten spoedigste te worden omgesmolten. Die stroom heeft niet slechts tijdelijk, maar maanden lang zijne beweging voortgezet. Wordt hij niet, zij het ook met inspanning van alle krachten, voor goed gekeerd, dan zal de invoering van de nieuwe rijksmunt nog tot de grootste moeielijkheden aanleiding kunnen geven. Dat alles erken ik volmondig en, wanneer iemand beweerde, dat de Duitsche regeering in munt- en bankzaken op verre na niet eene zoo groote virtuositeit heeft getoond als in de zaken des oorlogs, zal ik het niet wagen hem tegen te spreken. De uitvoering van de munthervorming, ik wil het geenszins betwisten, schijnt tot dusverre niet met voldoende kennis van zaken, of niet met genoegzame voorzorgen te zijn geleid. Zal echter daarom die hervorming niet als een voordeel voor Duitschland mogen beschouwd worden? Mij dunkt, zelfs hij, die van den enkelen gouden standaard in de verste verte geen voorstander is, moet overtuigd zijn, dat de ellendige circulatie in Duitschland met al hare verschillende soorten van munt en van papier, noodig moest worden genezen, en dat er geen ander afdoend middel was dan invoering van een geheel nieuw muntstelsel voor het gansche Rijk. Aangenomen, dat het nieuwe niet zoo uitstekend is als mocht gewenscht worden, aangenomen ook, dat zijne invoering, goeddeels door de schuld van de genomen of niet-genomen maatregelen, wordt bemoeielijkt en vertraagd, aangenomen dat zij veel meer geld en tijd zal kosten, dan gehoopt of voorzien was, toch zal eene overgroote verbetering tot stand komen. En dat men om haar te ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| ||||||||||||||||||||||||||||
krijgen den arbeid heeft kunnen beginnen en doorzetten, dat heeft men vooral te dankeu aan de milliarden. Dus kan Duitschland - zoo zal wellicht iemand vragen -zich verheugen, dat het een grooten oorlog gratis heeft gevoerd, dat het zich voor Fransch geld tot aan de tanden kan wapenen en dat het de vruchten van eene - trouwens nog niet geheel tot stand gekomen - munthervorming zal plukken? Is dat het voordeel, waarmede de milliardenschatten den overwinnaar zegenen, den overwinnaar, wien zij onder haar toestroomen nog eerst met een zware finantieele crisis hebben bezocht? Is er waarlijk wel stof tot vreugde, of moet men het er voor houden, dat het nadeel zwaarder weegt dan het voordeel? Dat vooral de Franschman deze vragen met grooten nadruk doet hooren, laat zich denken! Maar zelfs hij zal bij nader inzien en met het oog op de ervaring van zijn eigen vaderland wel bedenken, dat het niet zoo heel weinig beteekent een geweldig zwaren oorlog gratis te hebben gevoerd, een groot land zonder eenige opoffering in voldoenden staat van verdediging te brengen en een ellendig muntwezen te vervangen door een beter. Wanneer nieuwe belastingen worden opgelegd, beseft ieder den zwaren druk dien zij veroorzaken, dan voelt ieder zooveel te beter wat het zegt daarvan verschoond te blijven. En waarlijk het is een niet gering voorrecht voor de Duitschers, dat bij hen geene nieuwe lasten zijn ingevoerd, dat aan hunne nijverheid geene nieuwe belemmeringen zijn in den weg gelegd, dat hunne voortbrenging ongestoord haren gang kan gaan en mag rekenen op een niet verminderend binnenlandsch debiet! Hoe geheel anders is dit alles in Frankrijk gesteld! En de bloeiende staat der finantiëu gedoogt niet alleen het uitblijven van vele nieuwe en het geheel of gedeeltelijk opheffen van enkele oude belastingen, maar gunt zelfs het doen van vele andere nieuwe uitgaven: ik herinner slechts aan de uitbreiding van spoorwegen en telegrafen, de verhooging van traktementen verleend aan verschillende ambtenaren, vooral aan de onderwijzers, als zoovele uitgaven, die aan het volk op den duur ten goede komen. Alles juist andersom dan in Frankrijk, waar de regeering door haar gebrek aan geld verlamd wordt in het tot stand brengen van heilzame maatregelen. Doch niet alleen aan het staatsgezag, maar ook rechtstreeks aan het maatschappelijk organisme hebben de milliarden nieuwe krachten toegevoegd. De herinnering alleen aan den vorm, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waarin zij overgebracht waren, is voldoende om het duidelijk in te zien. Schoon de hoeveelheid edel metaal, welke aan Duitschland is overgemaakt, niet zoo groot is geweest, als vrij algemeen was verwacht, was zij toch waarlijk niet gering. Het geheel e bedrag der vijf milliarden kon natuurlijk niet zoo spoedig in geld worden geleverd en Duitschland kon het ook niet begeeren. Want waar zou het al dat geld gelaten hebben? Zelf had het niet zooveel specie noodig, en ze naar elders af te zenden tot betaling van aangekochte goederen, dat zou alleen dan denkbaar zijn geweest wanneer het zijne invoeren in een oogenblik zoo verbazend kon vermeerderen zonder de prijzen van alle goederen overal onzinnig op te drijven, of wanneer andere landen hunne uitvoeren in een oogenblik zoo enorm konden vergrooten. Maar de hoeveelheid edel metaal, die is overgebracht, heeft in bestaande behoeften voorzien; voor een deel is zij benuttigd tot het slaan van de nieuwe rijksmunt, voor een deel is zij gebruikt door de circulatie, welke meer ruilmiddel dan vroeger noodig had sinds den grooten vooruitgang van handel en nijverheid, het toenemen van de drukte des verkeers, het stijgen der prijzen. Al was het gebruik van crediet en credietinstellingen, tegelijk met de vermeerdering van deze laatste, zeer toegenomen: eene grootere hoeveelheid specie was eveneens nuttig en noodig. Een veel aanzienlijker bedrag is overgemaakt in effecten. Deze zijn gekomen in Duitsche handen om ze niet dadelijk weêr te verlaten. Zij, die gelden beschikbaar kregen door de ontvangen vergoedingen van oorlogsschade, door de amortisatie van staatsschulden, door verkoop tegen hooge koersen aan het invalidenfonds en aan andere instellingen, hebben voor een zeer aanzienlijk bedrag vooral van de vreemde effecten, welke uit Frankrijk waren uitgevoerd, weêr ingekocht. Zij trekken in het vervolg uit Italië, Turkije, Oostenrijk, Rusland, Amerika de rente, die vroeger in Duitschland of niet werd genoten, of uit 's Rijks schatkist werd betaald, dat is uit de opbrengst der belastingen, geheven van hunne landgenooten en van hen zelve. Ieder jaar kunnen zij daarvoor goederen of edel metaal uit het buitenland ontbieden, of wel nieuwe rentegevende fondsen aankoopen. Zoo wordt de koopkracht - om het met Wagner maar eens zoo uit te drukken - van Duitschland voor de toekomst in verhouding tot andere landen, natuurlijk vooral tot Frankrijk, gesterkt. Duitschland wordt een land van ietwat | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hooger prijzen en ietwat hooger loonen dan het zonder dezen invloed zou geworden zijn, en daardoor wordt zijne productieve kracht betrekkelijk verhoogd. Niet op eene in het oog vallende wijze werkt deze invloed. Maar hij komt ieder jaar terug, schenkt de gelegenheid om zonder den uitvoer van goederen of geld te vermeerderen, jaarlijks eene grootere waarde uit het buitenland in te voeren, of wel om tegen verminderden uitvoer eene niet verminderde waarde van elders te verkrijgen. Voortdurend werkt hij gunstig door de prijzen en eveneens de loonen op een betrekkelijk hooger peil staande te houden. Waren de milliarden niet ontvangen, de oorlogskosten zouden in den vorm van staatsleeningen een duurzamen druk hebben uitgeoefend. Niet alleen het bedrag van hetgeen zou geheven worden van de ingezetenen, maar ook alle verdere belemineringen en bezwaren, waartoe elke belasting aanleiding geeft, zouden nadeelig werken. Al dat nadeel is voorkomen, en bovendien is men in staat geweest om zonder den druk der belastingen te verzwaren de defensieve kracht van het land verbazend te versterken, eene hoogst nuttige munthervorming, zoo al nog niet volkomen tot stand, dan toch tot meer dan een begin van uitvoering te brengen. En of nu al die voordeelen opwegen tegen de geweldige rampen door de finantieele crisis van 1873 over het Duitsche Kijk uitgestort? Wie zal het zeggen? Eene nauwkeurige balans op te maken zal met de thans voorhanden gegevens wel onmogelijk wezen. Ik voor mij zou intusschen geneigd zijn om aan de duurzame voordeelen meer gewicht te hechten dan aan de voorbijgaande nadeelen. De crisis, zoo zij al niet veroorzaakt is door de plotselinge, toestrooming van massa's geld, is er zonder twijfel in omvang en in hevigheid door toegenomen. Een diepen indruk hebben de menigte ruïnes, die zij heeft te weeg gebracht, achtergelaten. De abnormaal hoog gerezenloonen hebben, nu allengs de rijzing weêr voor een deel is verdwenen, aan de arbeidende klassen, wier opeenhooping in de groote steden er door was bevorderd, en wier gewoonten zich min of meer hadden gewijzigd, misschien meer kwaad dan goed gedaan en zeker minder goed dan de hooge prijzen schade berokkend hebben aan kleine renteniers, ambtenaren en anderen, die van een vast inkomen moesten leven. Van deze trouwens hadden ook velen reeds directe verliezen geleden door den ‘Schwindel’ en den daarop gevolgden ‘Krach.’ | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dit alles springt in het oog, meer dan het voordeel, 't welk eensdeels bestaat in het ontkomen aan het nadeel van sterk verhoogde belastingen en treurig gestelde staatsfinanciën, anderdeels en nog meer in de werkingen die zich slechts langzaam, maar dan ook duurzaam, openbaren. De tegenstelling met Frankrijk biedt zich hier als van zelve aan. Daar zijn de tijdelijke moeielijkheden, welke men, en niet zonder goede reden, met zoo grooten angst had te gemoet gezien, overwonnen zonder catastrofes, schijnbaar zelfs zonder overgroote inspanning. Aan hen, die de zaken zoo voortreffelijk hebben weten te leiden, komt daarvan - al hebben zij onbegrijpelijk hooge onkosten gemaakt - de grootste eer, de meeste dank toe. Maar hij, die de zaken een weinig meer van nabij beziet, en niet, zooals vooral in dit geval een Franschman maar al te gaarne doet, zich ontveinst hetgeen de toekomst nog aan opofferingen zal vragen en aan moeielijkheden baren, hij beseft welke zware lasten het volk nog tal van jaren zal hebben te torschen, welke groote belemmeringen het zal hebben te overwinnen. Juist andersom in Duitschland. De overdracht der milliarden heeft daar - misschien niet zonder eenige schuld aan de zijde der Hegeering - in een opzicht zeer nadeelig gewerkt, zóó, dat de gevolgen zich op een gegeven oogenblik plotseling en heftig openbaarden en dus gemakkelijk waar te nemen waren. Maar op den duur brengen die schatten er belangrijk voordeel aan zoowel direct als indirect, en, al springen de voordeelen weinig in het oog, zij zijn daarom niet van geringe beteekenis. Trouwens, de balans is, zooals ik zeide, nu althans nog, niet op te maken. Men kan hoogstens aanwijzen waarop dient te worden gelet, en wanneer in vervolg van tijd, als de noodige gegevens voorhanden zullen zijn, iemand eene nauwkeurige re kening van winst en verlies mocht willen opmaken, dan mag hij, althans bij het beoordeelen van de handelingen der Duitsche Regeering, zoo bij het opleggen als bij het spoedig innen van de milliarden, ééne zaak niet uit het oeg verliezen. Het is het doel 't welk zij bij een en ander heeft gehad. Heeft zij eenvoudig om der wille van het geld hare onbegrijpelijk hooge eischen gesteld, en eiken aandrang tot vermindering halsstarrig afgewezen louter uit hebzucht of winstbejag? Verre van dien! Het politiek doel was bij haar de hoofdzaak. Zij wilde Frankrijk voor een geruimen tijd onschadelijk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maken. Daartoe was de moreele knak van de ongehoord zware nederlagen, naar zij meende, niet voldoende. Zelfs de afstand van grondgebied - die trouwens in het belang van den toekomstigen vrede ook zijne schaduwzijde had - scheen haar nog niet genoeg zekerheid te geven. Ook de zenuw des oorlogs moest worden afgesneden, aan 's lands financiën een diepe, lang bloedende, wonde worden toegebracht. Het budget moest voor tal van jaren zoo zeer worden bezwaard, dat men niet aan krijgstoerustingen, veel minder aan het voeren van oorlog, kon denken, in één woord Frankrijk moest ook finantieel met machteloosheid worden geslagen. In dat systeem paste voorzeker een maatregel als het opleggen van de geweldig zware oorlogsschatting. Zij moest dan dienen, niet alleen om aan het Fransche volk, 't welk ieder jaar door de verhoogde belastingen zou worden herinnerd aan de noodlottige gevolgen van den lichtzinnig begonnen oorlog, een motief te meer te geven tot den voortdurenden wensch naar vrede, maar bovendien en vooral om het in de onmogelijkheid te brengen tot het voeren van een nieuwen strijd en om het van die onmogelijkheid te overtuigen. Had de Duitsche Regeering alleen de bedoeling gehad om Frankrijk te weerhouden van het stelselmatig voorbereiden tot, het dreigen met, het zoeken van een revanche-oorlog, dan had zij wellicht reden om zich te verheugen, dat zij niet is teruggedeinsd voor de zware verantwoordelijkheid die zij op zich laadde door het stellen van den ongehoord hoogen eisch van vijf milliarden. Dan zou de aanvankelijk bij Europa opgekomen verontwaardiging over de hardvochtigheid des overwinnaars hebben plaats gemaakt niet alleen voor bewondering van zijn scherpen blik bij het beoordeelen van Frankrijks finantieele hulpbronnen, maar zelfs voor een gevoel van tevredenheid wegens zijn welgekozen middel tot bevordering van een duurzamen vrede Maar de Duitsche Regeering, die ook den afstand van een belangrijk stuk grond had gevorderd, en zelf onmiddellijk na het tot stand komen van den vrede is begonnen zich tot aan de tanden te wapenen, schijnt veeleer te zijn uitgegaan van de onderstelling: ‘Frankrijk is Duitschlands erfvijand en zal het blijven.’ In die onderstelling laat haar systeem om den tegenstander met machteloosheid te slaan, laten al hare maatregelen zich uitnemend verklaren en het opleggen van de oorlogscontributie zich volkomen verdedigen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Of echter het systeem zal blijken het rechte te zijn? Wanneer twee natiën, die in een en hetzelfde statenstelsel samen moeten leven, wel verre van elkanders vriendschap te zoeken, elkander beschouwen als erfvijanden; wanneer de sterkste van de twee zich niet veilig waant zoodra de andere zich onbelemmerd schijnt te bewegen en te ontwikkelen, en deze niets liever zou doen dan de sterkere hoe eer hoe liever op het lijf te springen; wanneer de duur van den vrede enkel en alleen af hangt van haar tijdelijke onmacht - valt er dan op te rekenen dat hij lang zal zijn? Wordt hij niet integendeel iederen dag bedreigd, daar toch niemand weet wanneer die onmacht zal ophouden, nog minder wanneer het gevoel van onmacht zal verdwenen zijn? Zou niet de ware politiek het streven hebben voorgeschreven om de onderstelling, dat deze machtige naburen erfvijanden moeten zijn, zoo mogelijk te doen vergeten en weg te nemen? Indien aan Europa, vooral indien aan de kleinere staten, wier rust door het wantrouwen in den duur des vredes is geschokt, deze vraag werd voorgelegd, zou niet het antwoord uit één mond bevestigend worden gegeven? Voor het oogenblik is Frankrijk machteloos, de af betalingvan de 5 milliarden heeft het zwaar getroffen, doch op verre na niet doodelijk. Het kan weêr machtig en zal weêr rijk worden, en het zal te bezien staan of zijn zelf beheersching sterk genoeg zal wezen om het dan van een nieuwen strijd op leven en dood terug te houden!
Groningen, Maart 1875. Mr. W.A. Reiger. |
|