| |
| |
| |
E.J. Potgieter.
De derde Februari staat voortaan in de jaarboeken der nederlandsche letteren als een dag van rouwe opgeteekend. In den vroegen morgen van dien dag ontviel aan Nederland een zijner edelste zonen, een zijner grootste vernuften.
Everhardus Johannes Potgieter ontsliep op zesenzestigjarigen leeftijd in de volle kracht van lichaam en geest, zonder de verflauwing of verzwakking der grijsheid te hebben gekend. In hem daalde de laatste stichter van dit tijdschrift ten grave en wordt een belangrijk tijdvak onzer letterkundige geschiedenis afgesloten.
Hij was eene machtige en krachtige persoonlijkheid; in iedere beteekenis een ridder des geestes, een ridder zonder vrees of blaam, met smetteloos blazoen en open vizier. Invloed oefenend in wijden kring en brj de besten zijns volks, in weêrwil van zijn isolement; aantrekkend, ja onweêrstaanbaar, ook waar hij met al de strengheid zijner hooggespannen eischen den jongeren tegentrad, was hij eene geweldige kracht, voortstuwend en prikkelend door voorbeeld en terechtwijzing, bezielend door zijn genie en zijne oorspronkelijkheid, door de vastheid zijner overtuiging en zijne onvermoeide werkzaamheid, door zijn geestdrift voor het ideaal en zijne verpletterende minachting van lauwheid, halfheid en middelmaat. Hoe schaamde men zich in zijne tegenwoordigheid voor het gewone en alledaagsche, voor de opwellende zelfvoldaanheid met het onvolmaakte, met de zwakke poging, die bij weinig inspanning toch eenig resultaat bleek te leveren, waarop men zich in zijn binnenste alvast ietwat te goed meende te mogen doen!
Naar hooger wees hij, naar hooger dreef hij, de vertegenwoordiger - vast schreef ik: de incarnatie - van dat echte, poëtische, hervormende en scheppende jonge Holland van 1830, groeiend in den strijd, met opgeheven standert het gebied onzer
| |
| |
letterkunde veroverend en omtooverend tot nieuwen geest en nieuwen, frisschen vorm. Vooraan in het krijgsgewoel stond Potgieter met Bakhuizen van den Brink, met Aernout Drost en Heije. Van gelijken geest bezield stonden de bondgenoten Beets en Hasebroek hun ter zijde, met Mejufvrouw Toussaint de nieuwe kunstvormen verwezenlijkend en de oude verjongend. Het nederlandsche proza wierp de kansel- en cathederkluisters af; de nederlandsche poëzie brak met een opgeschroefd conventionalisrne, en trok de hooge broozen der alexandrijnen uit. Natuur en waarheid, naïveteit en schalkheid keerden tot haar recht. Het volk werd wakker geschud en opgeroepen tot een nieuw leven, op het voetspoor der vroede, vrome, vrije vaderen; het werd opgezweept tot krachtsbetoon en inspanning op staatkundig, stoffelijk, wetenschappelijk en kunstgebied.
In Potgieter's leven werden de vaderlandslievende woorden, die hij zijn volk toezong, tot daad:
Een nieuwen strijd gestreden
Geleên - geloofd - gebeden!
Zóo is 't ons voorgegaan.
Geen middelmaat ons wennend,
Een hooger prikkel kennend
Dan aller weêrhaan-gunst,
Draag 't veld der wetenschappen
Het merk van versche stappen
En streele ons frissche kunst!
Frissche kunst heeft hij ons gegeven, met het ideaal der schoonheid steeds voor zijn kunstenaarsoog; frissche kunst, die niet vroeg naar de gereede toejuiching der schare, maar in eigen consciëntie en zelfkritiek den toets zocht harer reinheid en waarde. Alle vergoding - zelfvergoding 't meest - was hem vreemd. Wèl had hij zijne Sympathiën en antipathiën, wèl was hij te wijlen subjectief in zijne opvatting, maar de aantrekking of afstuiting gold minder de persoonlijkheid, dan de mate van talent, van wilskracht en oorspronkelijkheid, welke hij meende te aanschouwen. Hem lachte bij uitnemendheid toe, hem trok onweêrstaanbaar aan wat jong was, bewegelijk en levendig, wat een open zin toonde voor schoonheid en kunst, wat bewijs gaf van warmte des gemoeds en wakkerheid des geestes. Wie het platgetreden spoor verliet en met fier- | |
| |
heid zijn eigen weg bewandelde, kon zeker zijn van zijn hulp en zijn voorkeur, mits hij vastbesloten ware door rustelooze werkzaamheid en stalen volharding zich zelven eene plaatse te veroveren in de republiek van kunst en letteren. De jeugd was zijn lieveling, en welke bittere teleurstellingen en bedrogen verwachtingen hij op zijn levensweg ondervond, tot den einde toe trad hij haar tegemoet met zijn volle edelmoedigheid, zijne onbegrensde bereidvaardigheid in voorlichting en vingerduiding, in ondersteuning en vaak ook in milden onderstand. Zoo bleef zijn hart geopend voor allen, die eene belofte van ontluikend talent met zich droegen, en zoo bleef hij bij iedere jonge verschijning zich overgeven aan steeds nieuwe illusiën, al meende de wereld, dat hij slechts afkeurend en onvoldaan op haar nederzag en zich uit hare aanraking terugtrok. Geen zweem van scepticisme heeft werkelijk ooit post gevat in het gemoed van dezen bezielden kunstenaar. Hoe zou 't er plaatse hebben gevonden? Woorden van ontevredenheid mochten soms aan zijn mond ontglippen,
in zijn hart heeft hij nooit aan de jonkheid, aan het vaderland en de menschheid gewanhoopt.
Potgieter was in den volsten zin des woords: dichter. Dichter door den rijkdom, de diepte en verhevenheid der gedachten, door zijn geestdrift en zijne bezieling, door zijne gave der conceptie en der plastische voorstelling, door de veelzijdigheid en degelijkheid zijner kennis, door zijne artistieke natuur en zijn aesthetischen zin. Reactie tegen de ‘met lang nat’ overgoten verzen zijner voorgangers en tijdgenooten, hehaaglijk voldaan, indien eene enkele gelijkvloersche gedachte in een zee van honderd regels dreef, deed Potgieter in toenemende mate, tot schade temet der klaarheid en verstaanbaarheid, streven om in het kleinste bestek den grootsten rijkdom van denkbeelden saam te vatten.
Kracht van woorden, pit van sin,
Drymael dobbel, sit er in,
kan van zijne verzen worden getuigd. Zij zijn niet populair en zullen 't nooit worden, al behooren ze tot de schoonste, die onze taal heeft aan te wijzen. En niet vreemd voorzeker!
De menigte, die eene gemakkelijke digestie verlangt, vindt ze te zwaar, te saamgedrongen, te moeilijk en tijdroovend voor haren smaak. Het zij zoo! Maar toch wanhoop ik niet, dat sommige zijner gedichten, zijner uitstortingen des gemoeds.
| |
| |
zijner juichtonen en vaderlandsche fierheidskreten, zijner tintelende en ontvlammende opwekkingen tot inspanning en ontwikkeling, zijner innige verheerlijkingen van eenvoud en reinheid van zeden - zij 't ook in later tijd - gemeengoed des volks en zijn liefste schatten zullen worden.
Wat hem dreef in deze richting was de overtuiging, dat de gedachte den vorm waard moest zijn. Maar niemand, wien de letteren lief en niet vreemd zijn, zal 't ontgaan, hoe bij den kunstenaar daarnaast die andere overtuiging zich steeds deed gelden, dat ook de vorm een waardig en aesthetisch kleed voor de gedachte moest blijken te zijn. Welke vormvolmaking valt in zijne poëzie op te merken en te genieten, welk eene schoonheid en rijkdom van versificatie, welk een melodisch rythrnus, een afwisselend en kleurrijk metrum, welke muziek, die met de woorden medezingt, welk eene heerschappij over de taal en de stoffe! Te grooter heerschappij, naarmate der toenemende concisie en condensie van zijn stijl.
Potgieter was niet klassiek gevormd. Hij had geene geleerde opvoeding genoten, en het onderwijs zijner kinderjaren bepaalde zich tot dat der zoogenaamde ‘fransche school’. - Opgeleid voor den handel en gedurende zijn geheele leven daarin werkzaam, kon hij slechts zijne vrije avonduren aan de Muzen en aan eigen vorming en ontwikkeling wijden. Hij was dus tot zekere hoogte autodidakt. Maar hoe verbazend groot en veelomvattend was zijne kennis. Hij kende al de germaansche talen; hij las en sprak hoogduitsch, engelsch, zweedsch, noorsch en deensch met zeldzame gemakkelijkheid; de fransche letterkunde was voor hem een open boek, waarvan hij schier al de bladzijden had gelezen; hij genoot de meesterwerken der spaansche en italiaansche auteurs, en was in staat ze in al de schoonheid van 't oorspronkelijke te waardeeren. En onze eigene geschiedenis en letteren! Weinigen waren zoo volkomen met haar vertrouwd, hadden ze zoo geheel in zich opgenomen als hij. Bij voorkeur verwijlend bij de gouden eeuw onzer letterkunde, bij de roemrijke en levendige dagen der republiek, toen 't vrijgevochten volk op ieder gebied de volheid zijner levenskracht en jeugd openbaarde, herleeft in zijn zangen en in zijn proza het beeld van dat voorgeslacht met zijne edelste vertegenwoordigers in het kamp en op de vloot, aan het hof en in de raadzaal, op het kantoor en in de factorij, in de werkplaats en in het atelier, in het kabinet der staatslieden zoowel als in
| |
| |
de studeerkamer der geleerden en geletterden. Iedere glorie trok hem aan, en met kinderlijke liefde en eerbied riep hij op zijn doek de figuren te voorschijn, die door hun genie aan Nederland hebben geschonken, wat het luister- en roemrijks heeft aan te wijzen. Zijne kunstenaarsgave deed ze plastisch herrijzen; door hem werd 't ons gegund of 't ware het leven mede te leven van die eeuwen der worsteling en overwinning, der grootheid, welvaart en macht; niet als peluw ter indommeling op geërfd bezit, maar als heilzame prikkel ter navolging, evenaring, overtreffing zoo 't kan.
Maar niet alleen het verleden trok hem aan. Hij had een open oog voor de verschijnselen zijns tijds, voor de aspiraties en nooden, de wenschen en behoeften van het heden. Slechts weinige dichters hebben ons in hunne werken de actualiteit zóo aanschouwelijk en aangrijpend weêrgegeven als hij. De staatkundige gebeurtenissen, de sociale toestanden, de teekenende trekken van de physionomie van zijne eeuw, feiten en personen die gewichtigen invloed oefenden, niet alleen ten onzent, maar in den vreemde, hebben hun spoor in zijne zangen achtergelaten. Afgescheiden van hunne artistieke waarde, ontleenen zij daaraan ook een historisch belang, bovenal ten opzichte van de beweging en de gisting der denkbeelden tusschen 1830 en 1848, het tijdvak, waarin de ‘satisfaits’ nog niet hunne maatschappelijke plaatsen hadden ingenomen. Tot die satisfaits heeft Potgieter zeker nooit behoord, en het was hem eene grieve en ergernis, dat zoovele zijner vrienden en krijgsmakkers - des strijdens moede, of voldaan met de verkregen stelling - zich aansloten bij die breede partij, bij die schare der rustigen en rustenden, terwijl hij rusteloos bleef werken, steeds jagende naar het betere, geen eindpaal kennend voor menschelijke arbeid en wetenschap, huiverende, dat ruste in roesten mocht overgaan.
Het zou mij moeielijk vallen te bepalen tot welke school Potgieter behoort. Behoort hij tot eenige? Is hij klassiek, is hij romantisch of realistisch? Ik zou tot het laatste neigen, mits men daaronder het realisme van Rembrandt met zijn magisch licht, zijn sentiment voor kleur en toon versta. Maar indien het noodig is hem te rangschikken, dan kunnen zijne litteraire Sympathiën en antipathiën ons den weg wijzen, zoo wij althans mogen aannemen, dat men gelijk is aan den geest, dien men begrijpt. Dan dagen uit de geschiedenis onzer let- | |
| |
toren drie merkwaardige gestalten voor ons op: Hooft, Huygens, Staring, maar zeker Huygens 't meest. Ziedaar zijne geliefkoosde auteurs, de mannen zijner bewondering en vereering, al belette het kritisch vermogen in hem, zelfs in zijne lievelingen en voorbeelden de gebreken te overzien. Voegt er de namen van Longfellow en Bryant, Leigh Hunt en William Hazlitt, Esaia Tegnèr en Charles Lamb bij, en gij vindt misschien het spoor, hoe zich zijn proza en zijn poëzie heeft gevormd. Maar vergeet bij die studie zijne liefde voor Geel, zijn afkeer van Jacob Cats niet, en ziet, hoe gij zelven tot eene karakteriseering van dit genie geraakt!
Voor ons, voor mij, valt het lichter het beeld te teekenen van den man, die gedurende dertig jaren de ziel en het middenpunt is geweest van den kleinen kring der redactie van dit tijdschrift, voor de jongeren onder ons een leidsman en voorbeeld, voor sommigen hun ideaal, voor allen een beminnelijk, een trouw en oprecht vriend, een drijver ten goede. Die kring was de zijne; in dien dampkring gevoelde hij zich opgewekt en gelukkig; hij bewoog er zich in zijn element; al zijne schoonste letterkundige herinneringen waren er in besloten. 't Zou kwalijk passen bij de nauwgedekte groeve van den vriend de opwelling te toetsen, die hem tot de scheiding dreef, maar - al verschilden wij in de opvatting en waardeering - ook in dat gewichtige en smartelijke moment zijns levens lag onmiskenbaar ridderlijkheid ten grondslag aan zijne daad. Bitter was de scheiding, maar Goddank! de verwijdering, die er door ontstond, was slechts van korten duur. 't Scheen of het gemis ons tot nog hooger vereering, tot nog inniger aanhankelijkheid had gestemd, en de oude vrienden bleven de laatste, tot aan de ure des doods.
Generichten, saam genoten; rouwe, saam gedragen; smarte, saam geleden; gedachten en wenschen gewisseld over de teederste en heiligste aandoeningen des gemoeds, is er band, die sterker den man bindt aan den man?
Zijn beeld! Ik behoef de etsuaald en het graveerstift en den lichtdruk niet, om het blijvend te aanschouwen. Gegrift in mijn hart staat dat open, tintelend oog, dat hooggewelfde voorhoofd, die kale Socratische kruin; staan die bewegelijke en levendige trekken, die mond, die tot den gulsten en meest levenslustigen lach zich plooien, tot de edelste verontwaardiging zich samentrekken kon; die kloeke en flinke en toch zoo be- | |
| |
scheidene gestalte, die noch van overwicht bewust bleek te zijn, nog minder eenigen overmoed verraadde.
Oprecht en eerlijk, fier en onafhankelijk heeft hij door het leven gewandeld, helder van hoofd, rijk aan scheppingskracht, warm en innig van gemoed, een vriend en steun van wie zijne hulp behoefden voor de nooddruft des levens, of voor hunne vorming en ontwikkeling. Zijne koninklijke mildheid werd verhoogd door de kieschheid, waarin zij zich openbaarde en door de persoonlijke belangstelling en toewijding, de beminnelijkheid, waarmede zij vergezeld ging.
Aristocraat in zijne vormen, in de eischen, die hij stelde aan zijne omgeving, aan zich zelven 't allermeest, was hij door aanleg en neiging een democraat in zijn gemoed. De gevoeligste snaren van zijn speeltuig trilden, waar hij de ellende der misdeelden schilderde, waar hij recht deed aan 't geen in hun harte edelst en aandoenlijkst weerklonk.
Hij heeft gedeeld in het lot der mannen, die hun tijd vooruit, hun volk te hoog zijn. Men pleegt de hooge papavers te treffen, de lagere te sparen. Het is een les, die de romeinsche koningen ons hebben geleerd. Getroffen werd hij niet, maar was 't vreemd, dat teleurstelling maar al te vaak zijn deel werd, dat hij zich, bij het verlies van iedere nieuwe illusie, tewijlen terugtrok in zijne rijk-bevolkte eenzaamheid?
Hij heeft geen populariteit gezocht en begeerd, maar kunnen wij - met de hand op het hart - getuigen dat wélverdiende waardeering hem gewerd? En deze mocht hij wenschen en eischen. Te fier om hoogmoed of ijdelheid te kennen, kon hij echter zich zelven van eigen waarde niet onbewust zijn. En was het niet, of de schare geen oog en geen oor had voor de tresooren van kunst en bezieling, die deze hoogepriester haar bood?
Maar 't zal anders worden. Even als zijne lotgenooten, zal Potgieter hoe langs zoo meer worden erkend en gehuldigd als een machtig genie, een warm en degelijk vaderlander, een edel burger, een rein en voortreffelijk mensch. Ik wensch zulks in het belang des volks, want een volk, dat niet in staat is zijne groote mannen te vereeren, en dankbaar te erkennen, wat het hun is verplicht, toont teekenen des vervals, zorgwekkend voor zijn toekomst.
Het voegt Nederland rouw te dragen over het verlies van dezen dichter.
Joh. C. Zimmerman.
|
|