De Gids. Jaargang 39
(1875)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Billiton voorheen en thans.Onder al de pogingen welke in onze dagen in verschillende richtingen worden aangewend om landbouw, handel en nijverheid, hetzij hier te lande, hetzij in onze overzeesche bezittingen aan te moedigen en uit te breiden, zullen weinige, geloof ik, den palm betwisten aan die tot exploitatie van Billiton. Zoowel de reeds verkregen resultaten als de vooruitzichten in de toekomst mogen inderdaad schitterend genoemd worden. Wij wenschen in deze kleine bijdrage een kort overzicht te geven van de gesteldheid van dit land en van hetgeen verricht is om het vruchten voor handel en nijverheid te doen dragen. Eene in alle opzichten nauwkeurige en volledige beschrijving moet men echter in deze bladen niet zoeken; ons hoofddoel is door de vergelijking van den vroegeren met den tegenwoordigen toestand van dit eiland als in een spiegel te doen zien, wat van eene meer doeltreffende en op breeder schaal aangelegde exploitatie van onzen rijken Oost-Indischen Archipel, en meer bepaaldelijk van de zoogenaamde Buitenbezittingen, voor Nederland zou te verwachten zijn. Het is bekend dat bedoelde ontginning heeft gedeeld, en zelfs in ruime mate, in het gewone lot van dergelijke ondernemingen, en dat zij lang met bezwaren van allerlei aard heeft te worstelen gehad, voordat de goede uitslag de kroon kwam zetten op zooveel arbeid, met geduld, ijver en doorzicht volbracht. De tegenwoordige bezoekers van dit eiland, ja ik zelf die er gedurende de laatste jaren, als vertegenwoordiger der Billiton-Maatschappij in N.-I., herhaaldelijk vertoefde, kunnen zich moeielijk een begrip vormen van wat Billiton nu ruim twintig jaar geleden nog was, en van wat er verricht is moeten worden, om het te herscheppen in hetgeen het nu is. Wat men er in het algemeen van wist, kwam in de hoofdzaak hierop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neder, dat Billiton het grootste lid was eener eilandengroep, gelegen in de nabijheid van het tinrijke eiland Banka; dat het bespoeld werd door de Indische en Chineesche zeeën en dat het onder zijne bevolking eene klasse van stoute zeeroovers telde, die hunne tochten dikwerf tot in de nabijheid der reede van Batavia uitstrekten, en zich daarbij niet ontzagen zelfs Europeesche vaartuigen aan te vallen, te plunderen en de bemanning te vermoorden of gevankelijk weg te voeren. Alhoewel het administratief onder de bevelen van den Resident van Banka stond, werd het Nederlandsch gezag op Billiton slechts vertegenwoordigd door een inlandsch hoofd, Depati genaamd, die van het Ned.-Ind. Gouvernement bezoldiging in geld en rijst ontving, en die nu en dan Banka bezocht om die belooning af te halen en zich, zoo noodig, met den Resident over de belangen van dit deel van het hem aanbetrouwde gebied te onderhouden. Maar de belangen van het eiland en zijne bevolking mogen destijds dikwerf besproken zijn, behartigd werden zij niet; Billiton bleef wat het sinds eeuwen geweest was: een nagenoeg onbekend eiland, dat, grootendeels woest en onbebouwd, slechts hier en daar eene kampong (dorp) had aan te wijzen, waar eenige armoedige en door hunne hoofden onderdrukte inlanders in rijstcultuur en vischvangst een ellendig bestaan vonden. Wat men onder veestapel verstaat, was op Billiton nauwelijks bij naam bekend; paarden, koeien of karbouwen hadden verreweg de meeste inwoners zelfs nooit gezien, en nog heden ten dage is menig bewoner van dit gewest huiverig een paard bij den teugel te houden. Geiten, kippen en eenden waren nagenoeg de eenige vertegenwoordigers dier tamme diersoorten, die overal elders den mensch tot zoo veelzijdig nut en genot strekken; alleen op de hoofdplaats van het eiland (Tandjoengpandan) waren een paar Chineesche huisgezinnen gevestigd, die, bij het drijven van kleinhandel, er tevens eenige varkens op nahielden. De nijverheid werd er vertegenwoordigd door een kleine kern van scheepsbouwmeesters en ijzergieters, waarvan de eersten voorzagen in de behoeften aan prauwen voor de zeeroovers en visschers, de laatsten uit het op Billiton voorkomend ijzererts de weinige instrumenten maakten, voor den scheeps- en landbouw gevorderd. Onder zulke omstandigheden leefden op dat eiland eenige duizenden menschen, die scherp in twee klassen gescheiden waren. De meerderheid bestond uit landbouwers, die hun eiland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nimmer verlieten, tenzij om hun gewoon bedrijf met een weinig vischvangst langs het strand af te wisselen, die den Moharnmedaanschen godsdienst toegedaan waren en de eigenlijke Billitoneesche bevolking uitmaakten. Eene kleine maar krachtige minderheid werd gevormd door de zeevarenden, Orang seka's genaamd, die in hunne prauwen geboren werden, leefden en stierven en zich nimmer met de bewoners van het land vermengden, in zeeroof en visscherij (vooral tripang-vangst) hun bestaan vonden en den heidenschen godsdienst beleden. Aldus was de toestand in 1850, toen allengs de aandacht zoowel van het N.-I. Gouvernement als van enkele partikulieren meer bepaaldelijk op het eiland Billiton werd gevestigd, en men de vraag begon te opperen, of het niet, evenals Banka, erts in genoegzame hoeveelheid zou bevatten, om daaruit met voordeel tin te smelten. Wat men van den metaalrijkdorn van het eiland wist, was weinig en onzeker; men sprak van eene jaarlijksche levering van eenige pikols tin, die de Billitonneezen nog in de vorige eeuw als eene schatting aan den sultan van Palembang, hun toenmaligen leenvorst, hadden moeten opbrengen; men beweerde dat zekere monsters tinerts, in het mineralogisch museum van het Bataviaasch genootschap van kunsten en wetenschappen voorhanden, van Billiton afkomstig waren; men maakte melding van de rapporten, die, twintig jaren vroeger, door den kapitein la Motte, toenmaligen militairen kommandant van genoemd eiland, aan de Indische Regeering zouden zijn aangeboden en in welke de aanwezigheid van tinerts aldaar bepaaldelijk zou zijn aangetoond; men wist dat Junghuhn, tijdens zijne terugreis van Java naar Nederland in September 1848, had aangeteekend, dat Banka zijn rijkdom aan tin waarschijnlijk gemeen had met het nabij gelegen Billiton, met vele streken van het schiereiland Malakka (de staten Kalantan, Pahang, Pérak, Salangore) en met eenige oostelijke landschappen van Sumatra (Tanah Hoealoe, noordwestwaarts van Bila, Asahan en misschien ook Delhi). Maar dit alles gaf geene zekerheid, en die was nergens dan op Billiton zelf te verkrijgen. Wat destijds door de N.-I. Regeering met betrekking tot deze aangelegenheid is verricht, kan met stilzwijgen door ons worden voorbijgegaan; genoeg zij het hiervan aan te stippen, dat het verkregen resultaat, ondanks de goede bedoelingen dier Regeering, wanhopend negatief was. Van Nederland zelf kwam ditmaal de stoot dit: Billiton uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijne onbekendheid opheffen en den grondslag van zijne tegenwoordige vermaardheid en bloeï leggen zou. Terwijl wij ons veroorloven den lezer, die hiervan meer wenscht te weten, te verwijzen naar het Tijdschrift voor Ned.-Indië (jaarg. 1853, 1e en 2e aflev.), waarin de eerste goed geordende onderzoekingstocht op onderhoudende wijze is beschreven, stippen wij uit deze beschrijving slechts het volgende aan. Aan de spits dergenen die het plan hadden opgevat om van Billiton te maken wat het tegenwoordig is, stond een vorst, die nooit geaarzeld heeft om, zoo hier als in Indië, zijne bescherming en krachtigen steun te verleenen aan wat gebleken was nuttig en edel te zijn. Het was Z.K.H. prins Hendrik der Nederlanden, die aan de heeren baron Vincent van Tuyll van Serooskerken en John Loudon opdroeg zich naar Billiton te begeven, teneinde door een zorgvuldig plaatselijk onderzoek uit te maken, of op Billiton tinerts in voldoende mate te vinden was, om het met voordeel te kunnen ontginnen. Het mag hier niet verzwegen worden dat beide heeren, wien nog de heer van Bloemen Waanders, administrateur van het tindistrict Djeboes op Banka, speciaal als beschermer der rechten van de inlandsche bevolking was toegevoegd, hunne taak met uitstekend beleid hebben volvoerd en geene vermoeienissen en bezwaren (en deze waren vele en velerlei) hebben ontzien, om den hun opgedragen last naar eisch te volbrengen. Zij werden in deze hunne pogingen krachtig ondersteund door den toenmaligen chef van het mijnwezen in N.-I., den heer C. de Groot, en door den heer mijningenieur Huguenin, die hen op de eerste reis naar Billiton vergezelden. Eerstgenoemde dezer ingenieurs is dezelfde die later, als vertegenwoordiger der Billiton-maatschappij in N.-I., heeft mogen bevestigen en voltooien wat door eenige verdien stelijke mannen in Indië, onder tal van bezwaren, was aangevangen en voortgezet. Op dezen tocht bleek al spoedig dat de aanwezigheid van tinerts op Billiton zeer wel aan de inlandsche hoofden bekend was, maar dat zij steeds hadden getracht om dit feit voor iederen Europeaan zooveel mogelijk verborgen te houden. Zij begrepen zeer goed dat de bekendheid met dit feit eene ontginning van het erts door Europeanen zou ten gevolge hebben, en dat zich hierbij een stelsel van orde en behartiging der belangen van de inlandsche bevolking zou doen gelden, waardoor deze aan hunne hebzucht en onderdrukking ten eenenmale onttrokken werd; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijk dan ook de ondervinding dit sedert op afdoende wijze heeft bevestigd. De eerste die op dezen tocht feitelijk tinerts op Billiton gevonden en de eerste staafjes tin daaruit gesmolten heeft, was een zoogenaamd inlandsch kind, geboren te Menado en door bovengenoemde leden der commissie van onderzoek van Banka naar Billiton medegenomen. Zijn naam, dien ik hier met groot genoegen en hoogachting nederschrijf, is J.F. den Dekker. Deze man is van toen af (1851) tot heden onafgebroken als een der voornaamste beambten der Billiton-maatschappij op het eiland werkzaam geweest, en wel met een tact en vlijt, die iederen welopgevoeden volbloed Europeaan tot voorbeeld zouden kunnen strekken. Den Dekker, die het voordeel eener wetenschappelijke opleiding geheel miste, was echter in het bezit van een helder verstand en eene scherpe gave van opmerking, en had als schrijver bij een der administrateurs der tinmijnen op Banka zich veel kennis eigen gemaakt, die hem bij den eersten onderzoekingstocht op Billiton uitstekend zou te stade komen. Zonder zijn geest te vermoeien met de nomenclatuur der gronden waarin tinerts op Banka voorkomt, en met de vraag of die bestaan uit lagen van primair of van secundair graniet of wel uit andere daarmede verwante gesteenten, had hij bij de daar in bewerking zijnde mijnen, zooals men dat noemt, goed uit zijn oogen gekeken, en vooral vlijtig den aard der terreinen nagegaan, uit welke het tinerts op Banka door de Chineezen gewasschen wordt. Niemand wist beter dan hij, hoe en met welke middelen het onderzoek dier terreinen behoort te geschieden, en welk resultaat als gunstig, welk als omgekeerd moet worden aangemerkt. Aangetrokken door zijne schranderheid en zijn arbeidzamen geest, nam de commissie den jeugdigen den Dekker als secretaris mede, en de ondervinding leerde reeds spoedig, dat men zich ten aanzien der hem toegeschreven goede eigenschappen niet had vergist. Den 28sten Juni 1851 bij Billiton's hoofdplaats, Tandjoeng-pandan aan de rivier Tjiroetjoep geland, was den Dekker reeds op den namiddag van dienzelfden dag in het bezit van een kokosnootdop vol tinerts, dat hij bij de rivier Saboerit, eenige honderd ellen ten noorden der hoofdplaats, uitgewasschen had. Overtuigd dat de aanwijzingen van inlanders hem stellig zouden geleid hebben naar plaatsen waar geen tinerts, maar alleen het dusgenaamde koppong (een mineraal dat, althans voor oningewijden, eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijkenis met tinerts heeft, maar slechts titanium en ijzer bevat) te vinden was, had hij veeleer gehoor gegeven aan de geheimzinnige aanwijzing van een Chinees, die hem hierbij echter bezworen had, hem niet bij de hoofden van Billiton te verklappen. Dezen gids volgende, had hij een put ge graven van eenige weinige voeten diepte, den daaruit verkregen grond gewasschen, en het resultaat verkregen, hierboven aangeduid. Des avonds van dien dag was het reisgezelschap verzameld in de op een kleine hoogte gelegen benteng (fortje), door een inlandsch korporaal en eenige soldaten bezet, waar eene armzalige hut zoo goed mogelijk voor hun verblijf was ingericht. Met welk een opgetogenheid en geestdrift zij daar lucht gaven aan hun gevoel van vreugde en zelfvoldoening, kan men zich beter voorstellen dan beschrijven. Het eerste, het zoolang betwiste hoofdpunt van onderzoek was reeds nu volledig en naar wensch beslist: het was nu een uitgemaakte zaak en niet meer voor tegenspraak vatbaar, dat de bodem van Billiton tinerts bevatte. En wat het tweede hoofdpunt aanging, de vraag of het tinerts in genoegzame hoeveelheid voorhanden zou zijn om het met goed gevolg te ontginnen, ook daaromtrent mocht men de gunstigste voorspelling wagen, op grond van het oordeel der bovengenoemde mijn-ingenieurs, bij wie deels de vorm der bergen, deels wat hun een aanvankelijk onderzoek van hunne samenstelling en van die der aangrenzende vlakten geleerd had, de schoonste verwachtingen had opgewekt. Dat de uitkomst de juistheid dier voorspelling schitterend bewezen heeft, zal uit het vervolg van dit opstel kunnen blijken. Men verbeelde zich echter niet dat de belooning der aangewende moeite, voor zoover die in geldelijk voordeel was gelegen, reeds onmiddellijk daarop volgde. Het tegendeel is waar. Menige vermoeiende tocht, lang niet altijd van gevaar ontbloot en van ontberingen van allerlei aard vergezeld, moest nog gemaakt, menige teleurstelling door schrale opbrengst der aangelegde mijnen, lage tinprijzen en ziekten van het aanvankelijk slechts met veel moeite te leiden Chineesche werkvolk veroorzaakt, moest nog ondervonden, een jaren lang tijdperk van beproeving en van onzekerheid aangaande het eindresultaat der onderneming moest nog doorleefd worden, aleer de zege bevochten en de zegepraal verworven was. Beginnen wij onze beschouwing der resultaten met de opgave | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de cijfers der tinproductie van Billiton van 1853 tot 1873, het laatste jaar waarover zij bekend zijn.
Uit deze opgave blijkt dus, dat de totale tinopbrengst sedert de oprichting der Billiton-maatschappij tot heden 397,452 pikols, of niet veel minder dan 25 millioen kilogrammen, heeft bedragen. De zuiverheid van het Billiton-tin evenaart die van dat van Banka; beide soorten bevatten, zooals zij in den handel voorkomen (in schuitjes van p.m. 30 kil.), op 100 deelen van 991/5 tot 997/10 deelen chemisch zuiver tin. De zeer geringe hoeveelheid vreemde bestanddeelen is samengesteld uit sporen van ijzeroxyde, kalk, soms een weinig plantaardige kool enz. Weinige metalen op zoo eenvoudige wijze van hunne ertsen afgescheiden, worden, zonder oversmelting, in zulk een graad van zuiverheid aan den handel of de industrie afgeleverd. De prijzen die het tin per pikol opbrengt, zijn, - het behoeft nauwelijk te worden opgemerkt, - even als alle andere handelsartikelen, aan eene niet geringe verandering onderhevig. Vloed en ebbe wisselen elkander ook hier onophoudelijk af, echter tot heden nimmer in die mate, of er blijft bij de tegenwoordige regeling der ontginning nog steeds eene belangrijke winst voor de ondernemers over. Van 1863 tot en met 1873 werden de volgende middenprijzen behaald: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hoogste prijs die, voor zoover mij bekend is, te Batavia, waar sedert een aantal jaren, in tweemaandelijksche veilingen, al het door Billiton geleverde tin publiek wordt verkocht, voor dat artikel besteed werd, bedroeg ƒ100. 10 p.p., en de gemiddelde prijs van 8035 pikols in dezelfde veiling op 8 April 1872) verkregen, was ƒ 99.40 p.p. Ruim een tiental jaren geleden variëerde de gemiddelde prijs van ƒ45 tot ƒ55 p p., terwijl die nog vroeger, van 1830 tot 1850, slechts ƒ 43 bedroeg. De prijsverbetering is dus zeer aanzienlijk, terwijl daarenboven, zooals wel van zelf spreekt, door de snelle toeneming der tinproductie in de laatste jaren, de prix de revient zeer is verminderd. Tal van uitgaven toch hebben evenzeer plaats bij eene kleine als bij eene groote productie. Wanneer men in aanmerking neemt, dat het tinerts op Billiton (even als op Banka) hoofdzakelijk als stroomtin in den diluvialen bodem voorkomt, en dat erts door uitspoeling met water gemakkelijk ingezameld en, zonder verdere bewerking, door gloeiing met houtskolen, in zeer eenvoudige, maar daarom niet minder doelmatige en onkostbare ovens, tot zuiver tin herleid worden kan; en daarbij bedenkt, hoe zeer gedurende de laatste tien jaren de prijzen van het artikel zijn verbeterd, terwijl er voldoende zekerheid bestaat, dat het voortbrengingsvermogen nog gedurende een reeks van jaren geene vermindering behoeft te duchten; dan mag men zeker met vertrouwen de uitspraak doen, dat de tinontginning op Billiton voor de aandeelhouders eene goede zaak is. Het aantal mijnen op Billiton in bewerking was gedurende de laatste vijf jaren aan weinig verandering onderhevig, zooals uit onderstaande tabel blijken kan. Bewerkt werden in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het algemeen moet hierbij worden opgemerkt, dat men van het aantal mijnen, gedurende de laatste jaren aanwezig, steeds p.m. 10 pCt. moet aftrekken, omdat zij, deels ten gevolge van ongelukken, zooals het doorbreken der waterwerken of droog weder en daardoor veroorzaakt gebrek aan water, deels dewijl zij eerst kort geleden waren aangelegd, geen tin opleverden. De opbrengst der mijnen is verder zeer verschillend, zooals met een oogopslag uit de navolgende opgaven blijken kan. Gedurende het boekjaar 1872/73 was die opbrengst aldus verdeeld. Van 113 mijnen produceerden er
Aanmerking. Onder de in de laatste rubriek bedoelde mijnen zijn er een twaalftal die dit jaar niets produceerden.
Ofschoon uitvoerige behandeling van zuiver wetenschappelijke of technische bijzonderheden hier niet op hare plaats zou zijn, vermoed ik toch dat de lezer gaarne eenigszins nader zal worden ingelicht omtrent de soort der mijnen, die thans op Billiton bewerkt worden. Men is namelijk gewoon ze hier, zoowel als op Banka, in de twee volgende soorten te verdeelen: 1o. Koelietmijnen, onder welken naam men de zoodanige verstaat, die worden aangelegd op boven de oevers der rivieren verheven terreinen en in de hoofdzaak alleen worden bewerkt door er water heen te leiden, en ze te doen uitspoelen tot eene diepte die zelden meer dan een paar ellen bedraagt. Machineriën worden hierbij niet gevorderd, en de geheele bewerking is van hoogst eenvoudigen aard. 2o. Kollongmijnen, waarbij de diepte der mijn van 4 tot 10 meters afwisselt, en die zijn aangelegd in oude of tegenwoordige rivierbeddingen. Alhoewel mede tot den open mijnbouw behoorende, vorderen zij echter veel meer werk en toestellen dan de koelietmijnen, zooals het voorloopig onderzoek, het uitpompen van het overtollige water, somtijds het bekleeden der wanden van de mijn met hout of ander materiaal, om instortingen te verhoeden, enz. Op Billiton is daarenboven nog eene derde benaming in gebruik, namelijk die van koeliet-kollong. Men duidt daarmede die mijnen aan, die nu eens als koeliet, of oppervlakkige, dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weder als kollong, of diepe, worden bewerkt. Hoewel deze benaming minder eigenaardig is, moeten wij ons bij onze beschouwing aan deze drieledige indeeling houden, dewijl er thans vele mijnen zijn, wier terreinen werkelijk deels als koeliet, deels als kollong worden bewerkt. Koelietmijnen nu hebben het voordeel dat zij met betrekkelijk klein personeel en geringe onkosten reeds spoedig eene aanmerkelijke winst kunnen opleveren, doch het nadeel, dat de terreinen dikwerf snel zijn uitgeput en de afgespoelde grond (slib) dikwerf naar de beddingen der rivieren geleid wordt, zoodat, als men daar later kollongmijnen wil aanleggen, de daardoor aangevoerde dikke aardlaag vooraf met veel moeite en kosten moet verwijderd worden. Dit geval heeft zich werkelijk reeds enkele malen voorgedaan. Kollongmijnen daarentegen vorderen wel meer onderzoek, moeite, langeren tijd en hoogere aanlegkosten, maar zij hebben het belangrijk voordeel, dat zij jaren lang eene rijke productie afwerpen en dat het gansche in bewerking genomen terrein langzamerhand en op de doelmatigste wijze volkomen wordt uitgemijnd. Om dit laatste doel te bereiken, zijn, behalve het maken van een aantal putten, ook grondboringen noodig, die vroeger uitsluitend met een werktuig van Chineeschen oorsprong, de zoogenaamde tjiam, plaats hadden. Dit werktuig nu, hoe nuttig ook, is voor eenige jaren bij het grondonderzoek òf geheel vervangen, òf althans, bij aanvankelijke mislukking der grondboring, opgevolgd door de veel betere groote boor, een toestel die veel dieper in den grond dringt en waardoor de ertsrijkdom van het in onderzoek zijnde terrein volkomen wordt aan het licht gebracht. Bij de eerste proeven met dit veel kostbaarder werktuig waren de Chineesche mijnwerkers weinig daarmede ingenomen, maar nauwelijks was door de gunstige uitkomst van eenige dier proeven de opbrengst van sommige mijnen voor jaren als gewaarborgd, of elke mijn-kongsie (vennootschap) verzocht met den meesten aandrang, dat ook op hare terreinen die proeven zouden worden toegepast. Aan dat verzoek, dat in het belang van alle betrokkenen was, is dan ook zooveel mogelijk voldaan, en het aantal in werking zijnde groote boren is dus van één op vier gebracht. Het gevolg hiervan is, dat de regelmatige en langdurige tinproductie van Billiton steeds meer verzekerd wordt, en dat vele met weinig voordeel werkende koelietmijnen allengs worden vervangen door kollongmij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen, of wel als zoogenaamde koeliet-kollongmijnen worden bewerkt, zooals uit onderstaande opgaven blijken kan:
Met deze grondboringen wordt steeds voortgegaan, en de daardoor verkregen resultaten hebben het vertrouwen der Chineesche mijnwerkers op Europeesche leiding en invloed, dat vroeger veel te wenschen overliet, daar die natie aan veel energie en vindingrijkheid ook groote eigenwijsheid paart, in hooge mate doen toenemen. Zooals altijd en overal, behaalde ook hier meerdere kennis, bij eene doelmatige en bedaarde toepassing daarvan, de overwinning op te groote gehechtheid aan overoude gebruiken en gewoonten.
Nadat wij dus de hoofdtrekken der geschiedenis van de Billitonsche tinontginning hebben leeren kennen, willen wij thans ook een blik slaan op de tegenwoordige bewoners en den tegenwoordigen toestand van het eiland. Alhoewel niet het talrijkst, vordert de Chineesche bevolking, die ruim 5500 zielenGa naar voetnoot1 sterk is, waarvan ruim 4300 meer rechtstreeks bij de mijnen betrokken zijn, in de eerste plaats onze aandacht. Tot nog voor korten tijd werden de mijnwerkers bijna uitsluitend door bemiddeling van een Chineeschen handelaar in China aangeworven, en wel volgens een contract van levering, dat aan de Maatschappij jaarlijks belangrijke uitgaven veroorzaakte. In het jaar 1873 was echter de hulp van bedoelden handelaar overbodig geworden en boden er zich, via Singapore, op Billiton meer vrijwillige Chineesche nieuwelingen (singkee's) aan, dan met mogelijkheid bij de verschillende mijnen te plaatsen waren. Dezen meer natuurlijken en tevens voordeeliger loop van zaken heeft de Maatschappij ongetwijfeld te danken, eensdeels aan de gunstige resultaten door de tinontginning sinds vele jaren verkregen, anderdeels aan de goede en vrijzinnige behandeling die den Chineeschen werkman hier ten deel valt, zooals wij thans zullen in 't licht stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onmiddellijk nadat de nieuwaangekomen Chineezen uit hun wangkang (Chineesch vaartuig) voet aan wal hebben gezet, worden zij door een landgenoot, die de betrekking van kassier bij de Maatschappij vervult en hunne taal spreekt, ontvangen, en vervolgens door den geneesheer der Maatschappij gekeurd. Slechts zij die wegens zware gebreken voor den arbeid bepaald ongeschikt zijn, worden hierbij afgewezen; de gezonden worden aangenomen, en zij die ongesteld zijn, worden op staanden voet ter verpleging in het hospitaal der Maatschappij opgenomen. De meesten dezer Chineezen zien er bij hunne komst op Billiton niet doorvoed uit, en wat zij in de eerste dagen van het hun op kosten der Maatschappij verstrekte voedsel tot zich nemen, wettigt alleszins het vermoeden, dat hunne vroegere gelegenheid om voedsel te erlangen, in geene gunstige verhouding stond tot hunne behoefte. Zoo spoedig mogelijk worden zij nu bij de verschillende mijnen ingedeeld en, hetzij te land, dan wel te water, naar hunne bestemming vervoerd. Aldaar aangekomen, worden zij door de deelhebbers in de mijn als arbeiders (koelie's) te werk gesteld, en de Maatschappij verzekert hun een minimum maandgeld van tien gulden voor het onverhoopt geval, dat de deelhebbers, door ongelukken van wat aard ook, buiten staat mochten zijn zelven het loon hunner arbeiders te voldoen. De nieuweling is dus van den dag zijner aankomst op Billiton van een bestaan verzekerd, en zoo het hem niet aan vlijt en geschiktheid ontbreekt, mag hij de gegronde hoop voeden, eenmaal zelf als deelhebber eener mijn te zullen optreden. Omtrent de nieuwelingen wordt steeds deze regel gevolgd, dat gedurende het eerste jaar de administratie de mijn aanwijst waarbij zij worden ingedeeld, maar dat zij daarna vrij zijn om te gaan werken waar zij verkiezen. Het zal niet overbodig zijn hierbij te herinneren, dat het Chineesche mijnpersoneel op Billiton gesplitst is in zoogenaamde kongsie's (vennootschappen), die, naar gelang der uitgebreidheid of belangrijkheid der mijnen, uit een grooter of kleiner aantal deelhebbers bestaan; dat het deze deelhebbers zijn die de mijnen voor hunne rekening bewerken, onder de verplichting zich hierbij te regelen naar de bevelen hun door de beambten der Maatschappij gegeven; en dat al het verkregen tin door hen in zuiveren toestand in de pakhuizen moet geleverd worden, tegen betaling van ƒ 20 p.p., terwijl onzuivere blokken tin onherroepelijk afgewezen en op kosten der kongsie overgesmolten en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gereinigd worden. Onder het bovengenoemd aantal van 4300 bij de verschillende mijnen ingeschreven Chineezen, vindt men omstreeks 650 deelhebbers, 3270 arbeiders, en ongeveer een 300tal zoogenaamde werkzoekenden, samengesteld eensdeels uit diegenen welke niet als vaste arbeiders bij eene mijn zijn ingedeeld en slechts nu en dan eenig werk bij de mijnen verrichten, anderdeels uit winkeliers, ambachtslieden, bedienden enz., die niet meer van plan zijn zich met mijnarbeid af te geven en zich voor goed als ingezeten op Billiton hebben nedergezet. Aan alle nieuwelingen door de Maatschappij in dienst genomen, wordt verder van bestuurswege eene voorloopige toestemming tot verblijf op Billiton uitgereikt, die later, bij goed gedrag, door eene definitieve wordt vervangen. De Maatschappij bezit in ieder mijndistrict (er zijn er thans vier: Tandjoeng-pandan, Boeding, Mangar en Dindang)Ga naar voetnoot1 een pakhuis, waaruit de mijnwerkers, tegen een jaarlijks te bepalen, maar steeds uiterst billijken prijs, al hunne benoodigdheden, zooals werktuigen, rijst, olie, zout en zelfs gemaakte kleedingstukken op rekening verkrijgen kunnen; terwijl, bij den aanvang van elk boekjaar, eene algemeene afrekening plaats vindt, waarbij aan ieder het hem verschuldigde wordt uitbetaald. Aan hen die onvoordeelig hebben gewerkt, en dus hunne in het verloopen jaar gemaakte schulden niet kunnen voldoen, wordt alsdan een nieuw krediet geopend. De rijst wordt hun steeds à ƒ 5 het pikol uit de pakhuizen verstrekt, hoe hoog de prijs daarvan ook wezen moge. De Maatschappij verliest dan ook belangrijke sommen op de levering van dat artikel, tegenwoordig zeer zeker meer dan ƒ 100,000 's jaars, en het behoeft dus wel nauwelijks aangestipt te worden, dat nooit een enkel Chinees bij een ander zijne benoodigde rijst inkoopt. Anders echter gaat het met werktuigen, kleedingstukken en tal van andere zaken, die door de mijnwerkers steeds minder uit de pakhuizen der Maatschappij genomen worden, naarmate een mijndistrict meer in bloei vooruitgaat. Zij koopen die alsdan bij diegenen hunner landgenooten die zich meer in het bijzonder op den handel hierin toeleggen, en bevestigen dus ook hier weder den regel, dat ieder, van wat rang of stand in de maatschappij ook, liever | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat koopen waar hij verkiest of het meest naar zijn zin of neiging bediend wordt, dan op aangewezen plaatsen, waar hij de goederen die hij behoeft, in bepaalden vorm of hoedanigheid, tegen vastgestelde prijzen, verkrijgen kan. In geval van ziekte of verwonding worden de Chineesche mijnarbeiders op kosten der Maatschappij en door hare geneesheeren behandeld: bij lichte ongesteldheden, voor zoover dit mogelijk is, in hunne woonplaatsen, anders in de hospitalen der Maatschappij die wij later zullen leeren kennen. Nemen wij dit alles te zamen, dan mogen wij zeker de overtuiging uitspreken, dat door de directie alles in het werk gesteld wordt, om den Chineeschen mijnwerker niet slechts tot een vrij, maar tot een welvarend man te verheffen. Ofschoon deelhebbers en arbeiders denzelfden arbeid bij de mijnen verrichten, is het echter natuurlijk dat de leden der laatste categorie er zooveel mogelijk naar streven, om tot de eerste over te gaan. Een deelhebber toch deelt in de winsten der mijn, winsten welke soms zeer belangrijk zijn en meermalen eenige duizenden guldens 's jaars bedragen, terwijl een arbeider zich met een vast weekloon tevreden stellen moet. Hier staat echter tegenover, dat de arbeider althans van zijn loon verzekerd is, wat zich niet laat zeggen van de winsten van den deelhebber, terwijl deze bovendien, bij voortdurend ongunstige resultaten zijner mijn, dikwijls diep in schulden geraakt. Ofschoon in dat geval de Maatschappij, om hem en zijne onderneming staande te houden, gewoon is hem een deel daarvan kwijt te schelden, blijkt toch uit dit een en ander, dat, even als in Europa, de werkman soms beter af is dan de ondernemer. Werd dit overal door eerstgenoemden wat beter begrepen en gewaardeerd, de rust en tevredenheid der maatschappij zouden er niet minder om wezen. Maar hoe komt men nu, dus hoor ik mij vragen, zoo op eenmaal aan een meer dan toereikend getal geschikte arbeiders, rechtstreeks uit China naar Billiton vertrokken, en die niets aan de Maatschappij kosten, terwijl zij vroeger ƒ 80 per hoofd voor hen betalen moest? Mijn antwoord op deze vraag werd gedeeltelijk reeds gegeven. Die gunstige verandering is eene vrucht des tijds en van de zoo doelmatige maatregelen te dien aanzien, vooral door mijne onmiddellijke voorgangers genomen; de vrucht van verleende vrijheid in den arbeid en van een prikkel waarvoor weinig menschen onvatbaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, ik meen dien van het eigenbelang. Eene kongsie toch die goed werkt, op behoorlijk onderzocht terrein, kan gezegd worden onafhankelijk te wezen en daarenboven ieder jaar in welstand belangrijk toe te nemen. Hierdoor in het bezit gekomen van een meer of minder groot vermogen, doet de Chinees op Billiton juist als de Hollanders en andere Europeanen in Oost- en West-Indië. Hij begint te verlangen om zijn vaderland en zijne betrekkingen eens weder te zien, een verlangen waaraan jaarlijks een paar honderd Chineezen, en somtijds meer, gevolg geven. Wie onder hen genoeg heeft overgegaard, om in zijn land naar 's lands wijze behoorlijk te kunnen leven, blijft er veelal, terwijl weder anderen, met wie dit niet het geval is, of die te veel verteerd hebben (en daarover valle men hen niet lastig, het gebeurt bij ons ook wel), naar Billiton terugkeeren, overtuigd als zij zijn van er welkom te zullen wezen. Zij komen dan echter veelal daar niet alleen terug, maar brengen familie of kennissen mede, die ook eens op het rijke tin-eiland, waarvan zij zooveel en zooveel goeds hebben gehoord, hun geluk wenschen te beproeven. Eene voorwaarde om zich op Billiton gelukkig te gevoelen, wordt echter voor de Chineezen niet vervuld, en dat is het familieleven. Zij die zoo innig veel van hunne kinderen houden, kunnen slechts zelden zich in het bezit eener vrouw en kinderen verheugen. Chineesche of Indische vrouwen van elders zijn en komen niet op het eiland; en de vrouwen van Billiton zelf gaan er slechts zelden toe over, om zich met een zoon van het Hemelsche rijk te verbinden. Het verschil in taal, gewoonten en godsdienst tusschen beide rassen is te sterk sprekend, dan dat dergelijke vereenigingen dikwijls zouden kunnen plaats grijpen. De verhouding der gehuwden tot die der ongehuwden is dan ook uiterst ongunstig bij hen te noemen; op omstreeks 4000 Chineesche mijnwerkers telde men in Februari 1873 slechts 117 vrouwen en 93 kinderen (44 jongens en 49 meisjes); terwijl in Februari 1874 het getal der vrouwen tot 127 en dat der kinderen mede tot 127 (55 jongens en 72 meisjes) gestegen was. Men ziet, er is eene kleine verbetering hierin op te merken. Ook verdient het vermelding, dat, eenige jaren geleden, de directie een aantal Javaansche schoonen heeft overgehaald om naar Billiton te verhuizen, ten einde zich aldaar met een Chinees harer keuze te verbinden. Doch deze maatregel, met de beste bedoelingen in het werk gesteld, had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te weinig gunstige gevolgen, om tot eene herhaling te nopen. Overigens moet men, bij de beoordeeling dezer toestanden, niet uit het oog verliezen, dat de Chineesche mijnwerkers op Billiton, voor een goed deel althans, dat eiland slechts als eene tijdelijke verblijfplaats beschouwen. Het karakter en de gewoonten der Chinezen zijn reeds te dikwerf beschreven, dan dat het noodig zijn zou hieromtrent in breede beschouwingen te treden. Ook op Billiton verloochenen zij hunne aangeboren arbeidzaamheid, slimheid en zucht naar materiëel genot niet. Het is een krachtig menschenras, maar men moet hen steeds zorgvuldig in het oog houden en doen gevoelen, dat geene afwijkingen van den goeden weg, welke ook, zouden geduld worden. Brj eene strikt rechtvaardige behandeling van de zijde der Europeesche beambten, blijve het steeds regel, - een regel die slechts weinige uitzonderingen toelaat - om hen op een gepasten afstand te houden en nimmer aan hen eenige verplichting te hebben. Zoo onderdanig als de Chinees is, zoolang hij u noodig heeft, zoo aanmatigend is hij wanneer hij zich onafhankelijk waant. Waar zijne belangen in het spel zijn. bekreunt hij zich weinig om de billijkheid en is hij zelden voor rede vatbaar; en wanneer zijne hartstochten zijn opgewekt, slaat hij lichtelijk tot geweld over. Zijne eerlijkheid laat daarenboven wel iets te wenschen over, en zijne eerzucht grijpt alle middelen aan om voldoening te vinden zij het dan ook alleen in het oefenen van invloed op zijne stamgenooten, die hij even goed als anderen tracht te bedriegen. Hij die, als de gelegenheid zich daartoe aanbiedt, duidelijk toont, hunne lagen en verkeerde bedoelingen te begrijpen, en tevens in staat en gezind te zijn die behoorlijk en met nadruk te keer te gaan, is het meest bij hen gezien en gevreesd. Daartoe is echter eene langdurige ondervinding en groote kennis van zaken noodig; doch die ze bezit, kan ook hier het bewijs leveren voor de eeuwige waarheid, dat kennis macht is. Meermalen was ik in de gelegenheid, bij de administrateurs, die jaren lang op Billiton met de Chineezen verkeerd hadden, een grooten tact om met hen om te gaan op te merken. Zoo vraagden eens al de kongie's van een distrikt, om voor ƒ 5 het pikol nog betere rijst te ontvangen, dan tot heden het geval was geweest Wanneer men nu nagaat, dat de hun verstrekte rijst onmiddellijk volgde op de allerbeste soort, die uitsluitend door de meest gegoede klasse gebruikt wordt en waarvoor te Batavia en elders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dikwijls ƒ 10 per pikol wordt betaald, en dat de Maatschappij toch reeds 2 à 3 gulden per pikol op de levering verloor, dan zal het duidelijk worden, hoe onbillijk deze eisch was. Eene ernstige of met de uitdrukking van verontwaardiging gepaarde afwijzing zou echter zeker van hunnen kant slechts sterkeren aandrang hebben uitgelokt; doch toen de administrateur hunne vraag schertsend beantwoordde met de wedervraag, of zij dan tevens maar niet allen in een mooi huis te Batavia zouden willen gaan wonen, kwam er geen einde aan het gelach door dezen kwinkslag bij hen opgewekt. Een andermaal gold het de vraag, om in plaats van de ijzeren gietvormen, waarin het gesmolten tin wordt gegoten om na afkoeling den vorm van het dusgenaamde schuitje aan te nemen, koperen te ontvangen; een eisch, die op dezelfde wijze werd beantwoord met de wedervraag, of zij ze nog niet liever van zilver zouden willen hebben. In beide gevallen bleek volkomen op hen van toepassing: ‘J'ai ri, me voilà désarmé.’
Niet altijd echter is een kwinkslag voldoende, om hen van een gedanen eisch te doen afzien. Wanneer het eigenbelang er te zeer meê gemoeid is, moet men tot andere middelen de toevlucht nemen. Meermalen deed zich b.v. het geval voor, dat eenige mijnwerkers zich trachtten meester te maken van rijke tinhoudende terreinen, die aan eene naburige mijn toebehoorden. Alsdan was de eenige aangewezen weg, om de hoofden dezer samenspanning, die niet overtuigd wilden worden, uit den dienst der Maatschappij te ontslaan, terwijl zij vervolgens door het Europeesch bestuur, op kosten der Maatschappij, bij voorkomende gelegenheid naar Singapore werden overgevoerdGa naar voetnoot1.
Wij komen thans tot de inlandsche bevolking. Wanneer men die op Billiton gevestigde inlanders uitzondert, die daar uit den vreemde, meestal van Borneo, zijn aangeland, dan valt er van deze niet veel goeds te zeggen. Het zijn in den regel lichamelijk weinig ontwikkelde menschen, die in hoogen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graad lui, onverschillig, valsch en dikwerf zeer fanatiek zijn. Men vindt bij hen schier niets van de goede hoedanigheden van den Javaan, zelfs niet diens zucht tot gezellig verkeer en ouderlingen kout, zoodat de thans door hen bewoonde en van jaar tot jaar zich liefelijker voordoende kampongs (dorpen) nimmer aan den reiziger die lustige en levendige familietooneelen vertoonen, die in de Soendalanden zoo dikwijls een eigenaardig en hoogst aantrekkelijk karakter aannemen. Om echter over deze gebreken geen te hard oordeel te vellen, moet men in het oog houden, dat de. Billitoneesche bevolking tot nog voor korten tijd aan de willekeur harer hoofden was overgeleverd, en nimmer zeker was van te kunnen behouden wat zij langs wettigen weg had verworven. Dat een dergelijke toestand weinig geschikt was om haar tot werkzaamheid te prikkelen, is licht begrijpelijk, en niet minder dat zij het liefst zich als verschool in de uitgestrekte bosschen, waar twee of drie huisgezinnen een zoogenaamd dorp uitmaakten, om daardoor zoo min mogelijk ten speelbal aan hare hoofden te verstrekken. Slecht gevoed, ja meermalen aan hongersnood prijs gegeven, konden zij hunne krachten nimmer boven zeker peil ontwikkelen, zoodat zich van lieverlede een zwak en ontaard geslacht vormde, dat, ondanks den veel gunstiger toestand waarin het zich thans geplaatst ziet, zich niet zoo spoedig tot een flink en krachtig volk verheffen zal. En toch is daarop het streven gericht, zoowel van het Europeesch bestuur, als van de Maatschappij. Geheel zonder vrucht zijn trouwens die pogingen niet gebleven, en men zou blind moeten zijn, om niet te erkennen, dat, sinds het eiland geëxploiteerd wordt, de levensvoorwaarden voor de inlandsche bevolking in alle opzichten gunstiger zijn geworden. Behalve dat zij beschermd wordt tegen de willekeur van wien ook, ziet zij zich door het verblijf zoowel der Europeanen als der Chineezen aldaar, voortdurend in de gelegenheid gesteld, om alle door haar gekweekte voortbrengselen van den grond, haar gevogelte, de door haar gevangen visch enz., op de voordeeligste wijze van de hand te zetten. Zij woont thans in goed aangelegde dorpen, die door de hulp van het bestuur met allerlei soort van vruchtboomen beplant zijn en nog worden, terwijl hare huizen een net voorkomen hebben en behoorlijk bewoonbaar zijn. Bij epidemiën, die zich tegenwoordig veel minder voordoen dan vroeger, wordt zij dooide geneesheeren der Maatschappij kosteloos behandeld en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van geneesmiddelen voorzien. In één woord, haar levenslot heeft in ieder opzicht oneindig veel gewonnen. Ik voor mij echter heb nimmer het minste bewijs mogen ontdekken, dat deze zoo gunstige verandering door haar op prijs wordt gesteld, zonder dat ik evenwel stellig zou durven verzekeren, dat dit werkelijk in geen enkel opzicht het geval is. Men heeft wel eens beweerd, dat de groote voordeelen door de Billitonmaatschappij uit de door haar bewoonde streken getrokken, en die natuurlijk ook voor haar geen geheim konden blijven, een gevoel van naijver en spijt bij haar hebben opgewekt, omdat thans in zoo ruime mate door vreemden gedaan wordt, wat door haar zelve altijd werd verwaarloosd; doch daargelaten dat de rijkdom van het eiland aan tinerts voor zijne bevolking nooit eenig voordeel afwierp, staat hiertegenover, dat, zooals wij reeds opmerkten, juist door de ontginning daarvan door anderen al hare producten eene veel grootere waarde hebben gekregen. Die waarde ontvangt zij steeds in klinkende munt, waarvan haar bovendien het ongestoord bezit is verzekerd; terwijl zelfs geen enkele vruchtboom ten behoeve der Maatschappij wordt omgeh ouwen, die niet te voren, onder medewerking van het bestuur, is getaxeerd en haar ruimschoots volgens die taxatie wordt vergoed. Hoe nu ook de geest der bevolking wezen moge, zooveel is zeker, dat er althans eenige vooruitgang bij haar is op te merken, en het aan de onvermoeide pogingen, vooral van de twee laatste Europeesche bestuurders (de heeren von Gaffron en Ecoma Verstege) is mogen gelukken, hare belangstelling voor het telen van onderscheidene producten op te wekken, die zij meer en meer op de markten (bazars), die op de hoofdplaatsen zijn aangelegd, ten verkoop komt aanbieden. Reeds vroeger merkte ik op, dat zij een tak van nijverheid uitoefent, daarin bestaande dat zij van het op Billiton voorkomend ijzererts landbouw- en andere gereedschappen (patjols, spaden, spijkers, hamers enz.) vervaardigt. Alhoewel de Maatschappij zich die artikelen even goed en tot minder prijzen op andere plaatsen kan aanschaffen, heeft zij ze echter steeds tegen de gewone prijzen van de inlandsche fabrikanten aangenomen. Voorts zijn in de laatste tijden eenige vrouwen op Billiton begonnen, van de aldaar groeiende pandanussoorten zeer nette en bruikbare kokers te vervaardigen, terwijl vooral in de twee laatste jaren de bevolking groote voordeelen heeft behaald door den verkoop van rotan aan een op de hoofdplaats gevestigden Engelschman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit alles heeft ten minste ten gevolge, dat de bevolking zich beter dan vroeger kleedt en voedt. Het is onze innige wensch, dat de zoo wèl doordachte pogingen van het Europeesch bestuur en der Billitonmaatschappij om ook het lot der inlandsche bevolking te verbeteren, steeds meer en meer vruchten zuilen dragen, en dat de in de laatste jaren op de hoofdplaats Tandjoengpandan opgerichte inlandsche school hiertoe ruimschoots het hare zal bijdragen. En zoo zal, naar wij ons vleien, nog eenmaal de dag aanbreken, waarop de inlandsche bevolking van Billiton toonen zal, de zegeningen van een geregeld Europeesch bestuur en de daaraan verbonden ontwikkeling van landbouw en nijverheid naar behooren te waardeeren.
De zeevarende bevolking, Séka's (volgens anderen Sekkahs) genaamd, maakt, zooals wij reeds vroeger zagen, dat gedeelte der bevolking van Billiton uit, dat vroeger leefde van zeeroof en van visch- en tripangvangst. Thans wijden deze lieden zich alleen aan laatstgenoemden tak van bedrijf, maar bewijzen zij tevens voor een groot deel zeer gewaardeerde diensten aan het Nederlandsch bestuur en de Billitonmaatschappij. Het is een krachtig, werkzaam en opgewekt menschenras, steeds bereid om, zoowel te land als ter zee, den zwaarsten arbeid te verrichten, maar als beginsel huldigende, dat het type van menschelijk geluk daarin bestaat, dat men op zee wordt geboren en opgevoed en in prauwen huwt, zijn huishouden inricht, zijn bedrijf uitoefent en ten slotte ook sterft. Zorg voor de toekomst is hunne zaak niet en spaarzaamheid te betrachten zal niet licht in een Séka opkomen. Wat zij verdienen, wordt snel verteerd, en wat zij niet onmiddellijk betalen kunnen, bij Chineesche handelaars geborgd, die hen het verleend krediet duur laten betalen. Verdeeld in drie stammen en aan hunne eigen hoofden ondergeschikt, waren zij vroeger allen heidenen; doch gedurende de laatste jaren zijn velen hunner tot den Mohammedaanschen godsdienst overgegaan. Zij vermengen zich nimmer met vrouwen uit de inlandsche bevolking, maar leven geheel op zich zelven en de leden van denzelfden stam zijn ten sterkste aan elkander gehecht. Ik moet ronduit bekennen, vele gelukkige oogenblikken van mijn leven onder deze lustige en ruwe zonen der natuur te hebben gesleten, en groote achting te hebben voor hunne verbazende lichaamssterkte, hunne goedhartigheid en hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
open karakter. Geen arbeid was hun ooit te zwaar, en zelden zag ik menschen op wie een enkel goed woord of eene kleine geldelijke belooning boven hetgeen hun strikt toekwam, een meer vermogenden invloed uitoefende. Bedeesdheid is hun onbekend, en ik geloof niet dat hunne luidruchtige vroolijkheid en zucht tot gezelligen kout ook maar voor een oogenblik zou kunnen getemperd worden, al werden zij in de tegenwoordigheid der machtigste potentaten van Europa gebracht. Nog zie ik in mijn geest hun open en vroolijk gelaat voor mij, hoor ik hun levendig geprek, nu en dan afgewisseld door een luidruchtig hoerah! als zij mij te water of te land, bij goed of slecht weder, vergezelden, altijd vol leven, immer gewillig en bezorgd voor het welzijn van hun zoogenaamden Europeeschen heer. En toch waren een groot deel dezer lieden nog niet lang geleden menschen die hoofdzakelijk van zeeroof leefden, en daarbij nu en dan gruwelijke wreedheden bedreven; die geen eerbied hadden voor recht of wet, en alleen het recht van den sterkste huldigden. Het is niet de minst verdienstelijke daad der heeren van Tuyll van Serooskerken en John Loudon bij hun eerste bezoek op Billiton geweest, deze menschen over te halen om hun afschuwelijk bedrijf te laten varen en voortaan te leven van verdiensten op eerlijke wijze verkregenGa naar voetnoot1; en zeer zeker werden nooit pogingen in die richting aangewend, met schooner uitkomst bekroond, nooit de heilzame invloed van Europeesche beschaving op ruw en woest heidendom beter en duidelijker in het licht gesteld, dan hier het geval is geweest. Mijne beste wenschen volgen steeds deze werkelijk goede menschen, die mij het verblijf op Billiton zoozeer hebben veraangenaamd, en die zoowel voor den dienst van het Gouvernement als voor dien der Billiton-maatschappij van onberekenbaar nut zijn.
De Europeesche bevolking van Billiton, die alles te zamen genomen een vijftigtal zielen telt, bestaat, zoo als men lichtelijk begrijpen zal, uitsluitend uit ambtenaren van het Gouvernement en beambten der Billitonmaatschappij, met hunne afstammelingen, benevens een officier, kommandant van het 35 man sterke inlandsche garnizoen op de hoofdplaats Tandjoeng-pandan, en een adjudant-onderofficier, die de uit 25 man bestaande bezetting te Mangar (ongeveer 15 uren van eerstgenoemde plaats gelegen) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder zijne bevelen heeft. Het gezellig verkeer op de hoofdplaats, en de mate van genietingen die zij aanbiedt, hangen voor het grootste gedeelte af van de vatbaarheid daarvoor bij de personen die er gevestigd zijn. Wederzijdsche welwillendheid en toegevendheid voor de zwakheden van anderen zijn de eenige grondslagen waarop eene gunstige verhouding kan rusten. Ontbreekt het daaraan niet, dan bestaat er geene reden, waarom de Europeesche bevolking op Billitons hoofdplaats een minder aangenaam leven zou leiden, dan overal elders op de Buitenbezittingen van Ned. Indië het geval kan zijn. Zoowel door de stoomschepen der N.I. Stoombootmaatschappij, als door die der Billitonmaatschappij, worden er gemiddeld driemalen 's maands berichten en niet te verwerpen ververschingen van Java aangebracht; terwijl ook de handel met Singapore het zijne er toe bijbrengt, om de bewoners in staat te stellen, zich van vele geriefelijkheden te voorzien. De hoofdplaats ziet er wèl onderhouden en vriendelijk uit; tal van goed aangelegde wegen en bruggen dragen tot eene gemakkelijke communicatie, ook per as, bij; terwijl een klein maar zeer goed gelegen en behoorlijk ingericht societeitsgebouw de bewoners in staat stelt om elkander buitenshuis te ontmoeten en de lektuur van den dag vrij wèl bij te houden. In de binnenlanden van Billiton, waar een drietal hoofdplaatsen, vele uren van elkander gelegen, behalve door inlanders en Chineezen, slechts door een paar Europeesche beambten der Billitonmaatschappij bewoond zijn, is het leven echter in hoogen graad eentonig en stil, en kan alleen groote neiging tot werkzaamheid, bij smaak voor literatuur, en vooral de hoop op een onbezorgd en onafhankelijk bestaan in de toekomst, het leven dragelijk maken. Nagenoeg geheel verstoken van de genoegens die de beschaafde wereld aanbiedt, en ook geen vooruitzicht hebbende om hierin door overplaatsing eenige verbetering te zien aangebracht, hebben zij geen benijdenswaardig lot. Echter geloove men niet, dat deze beambten zich bijzonder ongelukkig gevoelen! De hoop, die bij de meesten bestaat, van eenmaal het vaderland te zullen wederzien, gevoegd bij het eigenaardige van hun werkkring, die hun een onbezorgd, vrij en onafhankelijk en tegelijk hoogst nuttig leven doet leiden, stelt hen in staat met een opgeruimden blik zoowel het tegenwoordige als de toekomst te begroeten. Velen hebben op Billiton een zorgvol leven, gepaard met tal van ontberingen, achter zich; doch ik geloof aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarheid getrouw te zijn, wanneer ik verklaar, dat de moeielijkste tijden voor hen voorbij zijn. Ik mag hierbij niet verzwijgen dat de directie der Maatschappij in Nederland steeds met onbekrompen hand de nieuwste werken en tijdschriften kosteloos en geregeld naar Billiton verzendt, en dat deze in de bibliotheek op de hoofdplaats hunne plaats en, zoowel daar als in de verwijderde distrikten, gretige lezers vinden. Het Europeesch personeel voor de tin-ontginning op Billiton bestaat uit een hoofd-administrateur, vier administrateurs, drie adjunct-administrateurs, een élève, benevens een pakhuismeester en eenige klerken. Alleen de administrateurs en de adjuncten genieten, behalve hunne bezoldiging, nog percenten van het tin dat door het onder hun beheer staand distrikt wordt geproduceerd (de administrateurs 50 cents, de adjuncten 10 cents p.p.), allen hebben vrije woning of vergoeding voor huishuur, terwijl zij tevens kosteloos door een op de hoofdplaats gevestigden en mede door de Maatschappij bezoldigden geneesheer van geneeskundige hulp en medicijnen worden voorzien. Na tien jaren verblijf en behoorlijke dienstbetrachting, hebben de beambten aanspraak op een jaar verlof naar Europa. De onkosten aan de reis daarheen en terug en het verblijf aldaar verbonden, worden hun door de Maatschappij op een onbekrompen wijze vergoed, en tijdens die afwezigheid wordt hunne betrekking voor hen waargenomen, zoodat zij, na terugkeer op Billiton, onmiddellijk weder in dienst kunnen treden. Een gelijk verlof wordt steeds verleend bij ziekten, die volgens het oordeel van deskundigen slechts in een koeler klimaat kunnen genezen worden. De vertegenwoordiger in N.I. is ten slotte verplicht zich te Batavia te vestigen en Billiton eenige malen 's jaars te bezoeken; de duur van zijn verblijf op laatstgenoemd eiland kan in den regel op ongeveer drie à vier maanden per jaar worden geschat.
Wij wenden ons thans tot den gezondheidstoestand en de inrichting van den geneeskundigen dienst. Bij den aanvang der tin-exploitatie had men onder andere ook te worstelen met epidemische ziekten onder het Chineesche arbeiderspersoneel, waaronder velen het slachtoffer werden van koortsen en vooral van de zoo gevreesde beri-beri. In dezen toestand is echter van lieverlede groote verbetering gekomen, zooals met een oogopslag uit de volgende cijfers kan blijken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het waren in de jongst verloopen jaren veelal tusschenpoozende koortsen en verwaarloosde beenzweren, die het grootste aantal lijders aan de hospitalen bezorgden, terwijl de beri-beri nog slechts sporadisch voorkwam. De meer geregelde wijze, waarop in den laatsten tijd de arbeid en het leven in de mijnen zijn ingericht, de goede voeding en betrachting van zindelijkheid, gepaard met luchtige slaapplaatsen, - allen zaken waarop streng wordt toegezien, - zijn zeker als de voorname oorzaak te beschouwen van de zooveel gunstiger verhoudingen, die men in de laatste jaren tusschen het aantal aanwezigen en de ziekten en sterfgevallen heeft kunnen waarnemen. Dat echter Billiton sinds eenigen tijd niet meer door epidemiën wordt bezocht, en zelfs dit jaar geheel van de cholera, welke op het nabijgelegen Banka vrij sterk heerschte, is verschoond gebleven, schijnt mij meer aan het toeval of aan onbekende oorzaken toe te schrijven: den oorsprong en loop van epidemiën te verklaren en à priori aan te wijzen, gaat voor het tegenwoordige de macht der wetenschap nog te boven. De toepassing der vaccine wordt op Billiton zooveel mogelijk behartigd, en werkelijk is een groot gedeelte der inlandsche bevolking onder het toezicht van den Europeeschen geneesheer ingeënt. Het is evenwel nog zoo lang niet geleden, dat het bestuur, ten aanzien dezer zoo nuttige zaak, bij haar eene tegenwerking ondervond, die met godsdien- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stige begrippen samenhing; doch door doeltreffende maatregelen is men er spoedig in geslaagd dien tegenzin te overwinnen. De Chineesche mijnwerkers beginnen zich ook van lieverlede aan deze kunstbewerking te onderwerpen, en worden ingeënt door een hunner landgenooten, die deze kunst heeft aangeleerd en door de Maatschappij bezoldigd wordt. Merkwaardig en verrassend zal velen de verzekering der Chineezen op Billiton voorkomen, dat de koepokinenting sinds de vroegste tijden in China bekend is en uitgeoefend wordt, echter niet op den arm, maar in de neusgaten (sic). Voor zoover ze voor vervoer vatbaar zijn, worden de zieke Chineesche mijnwerkers gratis in twee hospitalen behandeld: in een grooter op de hoofdplaats Tandjoeng-pandan, dat honderd lijders bevatten kan, en in een kleiner te Mangar, waar een veertigtal zieken kunnen worden verpleegd. In het eerstgenoemde worden zij toevertrouwd aan den Europeeschen geneesheer, en in het laatste aan een aan de geneeskundige school te Batavia opgeleiden arts (doktor djawa). Zoowel de inrichting dezer hospitalen als de behandeling der daarin verzorgde lijders, laten weinig te wenschen overig. De Chinees, hoe goed en doelmatig ook in de hospitalen behandeld, gaat echter in den regel hiertoe alleen over, als hij er door armoede toe genoodzaakt wordt. Gewoonlijk geeft hij de voorkeur aan de geneeskundige hulp van de zoogenaamde artsen onder zijne landgenooten, ofschoon hij die betalen moet, en alleen dan begeeft hij zich onmiddellijk naar het hospitaal, wanneer hij een zware verwonding heeft bekomen, terwijl hij, indien hem de beri-beri of lepra hebben aangetast, door de medebewoners zijner mijn daartoe gedwongen wordt. Hoewel de Chineezen ook hier gebruik en dikwijls verregaand misbruik van het opiumschuiven maken, werden echter in 1873 slechts vijf lijders aan opium-ziekte in de hospitalen behandeld. Het aantal lijders aan beri-beri bedroeg elf. De hospitalen der Maatschappij, in welke ook personen die tot haar in geene betrekking staan, kunnen worden opgenomen, en zonder betaling liefderijk worden verpleegd (een ziekeninrichting en een geneesheer van gouvernementswege zijn op Billiton niet aanwezig), zijn, in verband met de eischen van het tropisch klimaat, zeer doelmatig ingericht. Gelegen op een open en ruim terrein, dat van stroomend water is voorzien, rust ter hoofdplaats het geheel van hout vervaardigde gebouw op drie voet hooge, van steen opgemetselde pilaren, terwijl het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ver over de wanden uitstekende dak in zijn ganschen omvang van openingen voorzien is, zoodat zoowel beneden als boven steeds eene gewenschte luchtverversching kan plaats grijpen. Zieken die alleen aan wonden of kneuzingen lijden, worden behandeld in de breede buitengalerijen, die door zeilen behoorlijk tegen te sterke invloeden van zonnestralen of wind beschut worden. Afzonderlijke en van de algemeene ziekenzaal behoorlijk gescheiden vertrekken, bieden de gelegenheid aan, om enkele lijders, wanneer dit noodig is, van de anderen af te zonderen. Wat de geneesheer verbeterd, aangeschaft of aan de lijders toegediend wenscht te zien, wordt steeds met de meeste bereidwilligheid gedaan of verstrekt. Zeer zeker is het ten deele aan deze doelmatige zorgen te danken, dat het sterftecijfer der verpleegde lijders in die hospitalen, sinds eenige jaren zoo belangrijk is verminderd.
Het klimaat van Billiton kan gezegd worden tot de zeer warme, maar daarom nog niet ongezonde te behooren. Dicht bij Banka op 2o 44′ 40″ Z.B. en 107o 38′ 28″ lengte beoosten Greenwich gelegen (Banka ligt op 2o 3′ 42″ Z.B. en 105o 9′ 26″ lengte beoosten Greenwich); door tal van andere kleine eilanden omringd (zooals Kalimoa, waarop zich een Gouvernements-steenkolenstation bevindt; Mendanau, met eene thans bloeiende en wel bevolkte kampong; Rotterdam, Kalimembang enz); onderworpen aan den invloed van eene wel is waar niet zuiver periodieke, maar zeer merkbare afwisseling van ebbe en vloed, bezit het, wat het klimaat betreft, al de eigenschappen van een tropisch eiland, met die uitzondering, dat door het gemis van binnenslands gelegen hooge gebergten, en tevens door de geringe oppervlakten welke de eilanden van dezen Archipel beslaan, er geen dusgenaamde land- en zeewinden worden waargenomen. De lucht, welker drukking de barometer zelden tot een bedrag boven de 760, doch ook even zelden beneden dat van 756 M.M. aangeeft, is er in den regel frisscher dan aan Java's stranden, alhoewel ook hier een warmtegraad van 30o C. en meer in de schaduw volstrekt niet zeldzaam is, en de invloed dezer temperatuur, vooral als de dampkringslucht haar maximum van vochtigheid opgenomen heeft, hoogst afmattend op het gestel inwerkt. Eene temperatuur van 40o C., door mij bij eene reis door het aan beide kanten met hooge dijken van zand omzoomde smalle kanaal van Suez ondervonden, maar bij welke de vochtigheid deilucht zoo gering was, dat lederen of papieren voorwerpen als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omkrulden, had niet dien afmattenden invloed op het lichaam, als de veel mindere warmte van den zoo rijk met water bedeelden dampkring van Billiton somtijds uitoefent. De zoogenoemde oost- en west-moesons zijn op dit eiland volstrekt niet scherp afgescheiden, en voorbeelden dat de droge moeson (Juni, Juli, Augustus) zich juist door vele en langdurige regens kenmerkt, en daarentegen de natte moeson (December, Januari en Februari) zich door weinig regen en zelfs aanhoudende droogte onderscheidt, zijn niet zeldzaam. Dat de toestand van het weder op Billiton in nauw verband staat met de resultaten der tinertsontginning, die voor een groot deel van de aanwezigheid eener genoegzame en regelmatig toestroomende hoeveelheid water afhangt, is duidelijk. Onweders komen op Billiton veel minder voor, dan op de meeste grootere eilanden van den Indischen Archipel, en aardbevingen behooren er tot de groote zeldzaamheden. Het drinkwater, dat als bronwater uit diepe putten opwelt, is zeer koel en uitstekend van smaak, en alleen bij groote droogte wordt de toevoer daarvan verminderd.
Alhoewel Billiton voor iemand die een der grootere Soendaeilanden bereisd heeft, niet kan gezegd worden veel natuurschoon op te leveren, zoo levert het toch ontegenzeggelijk eigenaardige tooneelen op, waaraan niet alle schoonheid kan ontzegd worden. Reeds zijne geologische formatie en het eigenaardig plantenkleed waarmede het getooid is, zaken waardoor het zoo geheel van Java verschilt, maken een tocht om en door het eiland in hooge mate belangwekkend. Opgebouwd door plutonische en neptunische krachten, en deels uit graniet, deels uit zandsteen en de daaraan verwante rotssoorten bestaande, is het bovendien op vele plaatsen aan den zeekant met een meer of min breeden gordel van zand omgeven. De groote watervloeden van de diluviale tijdperken, deels ook de langzamer werkende ontbindende kracht van water, lucht en warmte gezamenlijk, hebben het tinerts (tinoxyde, stroomtin) van het moedergesteente losgescheurd, zoodat het thans deels laagsgewijze en dicht opeengehoopt (in welk gevalk het kaksa heet), deels meer afzonderlijk, in kleine korrels of kristalvormig, zoowel in de beddingen der rivieren, als op het land gevonden wordt. Ongetwijfeld gaat de rustelooze natuur nog heden ten dage voort, om op de laatstgenoemde wijze de afscheiding van het tinerts te bewerken, maar dit geschiedt uiterst langzaam; want om groote geologische uitkomsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te bereiken, behoeven de natuurkrachten vaak tijdperken, waarin eene eeuw als een ademtocht is. Maar in ieder geval heeft deze deels plotselinge, deels langdurige en onafgebroken cosmische werking van het water voor de tegenwoordige ontginners verricht, wat bij anderen soortgelijken mijnarbeid, zooals bij dien in Cornwallis en in Saksen en gedeeltelijk bij dien in Australië, alleen door kostbare en tijdroovende werkzaamheden te bereiken is. Op Banka en Billiton wordt namelijk het tinerts reeds door eenvoudige spoeling der terreinen met water, als stroomtin, verkregen, terwijl het bij vele andere tin-ontginningen eerst na uitgraving der bergtinaderen en daarop volgende stamping en uitspoeling der spetie als tinerts kan worden verzameld. Dat de onkosten aan eene dergelijke bewerking verbonden, veel grooter moeten zijn dan die voor eerstgemelde wijze van exploitatie gevorderd, spreekt van zelve. Het stroomtin van genoemde Indische eilanden is daarenboven, gelijk reeds werd aangewezen, zoo zuiver en zoo weinig met andere mineralen vermengd, dat het reeds na eene enkele smelting in houtskolenvuur als het bekende Banka- en Billiton-tin in den gewenschten graad van zuiverheid aan handel en nijverheid kan worden afgeleverd; terwijl het tinerts op kunstmatige wijze uit de bergaderen verzameld; eerst, om het zooveel mogelijk van zwavel, arsenicum en antimonium te bevrijden, meermalen moet geroost en daarna herhaaldelijk, bij verschillende hittegraden, moet overgesmolten worden, voor dat het den gevorderden graad van zuiverheid verkregen heeft. De slotsom dezer beschouwing is dus deze, dat op Banka, Billiton en dergelijke tinhoudende terreinen nog met veel voordeel tinerts zal kunnen worden gegraven, als het metaal tot eene laagte van prijs is gedaald, waarbij de exploitatie van eigenlijke bergwerken belangrijke verliezen zal opleveren. Ook op Billiton werd vroeger eene tinader nabij het Tadjam-gebergte bewerkt, maar alhoewel het verkregen tinerts een zuiver tinmetaal opleverde, werd de bewerking dezer mijn wijselijk gestaakt. Waar zooveel stroomtin op betrekkelijk gemakkelijke en onkostbare wijze was te verkrijgen, werd het onnoodig geoordeeld, om zich nu reeds bezig te houden met het exploiteeren van het moedergesteente, welks ontginning daarenboven door zoovele bezwaren gedrukt wordt. Andere mineralen in Billiton's bodem bevat, zijn, behalve het bekende, gemakkelijk te verwerken en zuivere ijzererts, wolframerts (scheelit?), loodglans en toermalijn, terwijl kortelings | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de uitspoelingskanalen der tinmijnen door den tegenwoordigen hoofdadministrateur, den heer P.J. Maier, ook topazen van verschillende kleur werden ontdekt. Graniet is op Billiton, als een der hoofdgesteenten waaruit het eiland gevormd is, in ontzachelijke rotsblokken in den schoonst mogelijken kristalvorm waar te nemen, en het is zelfs op vele plaatsen duidelijk zichtbaar, dat eenmaal het jongere graniet door het oudere gesteente van dien naam is doorgebroken. Ook de zandsteenformatie levert hier den geoloog eene gewenschte gelegenheid tot waarnemingen op; gausche bergen toch, van welke de hoogste top 1600 voeten boven het vlak der zee is verheven, zijn er uit opgebouwd; maar het is voor het tegenwoordige wegens gebrek aan kennis der daarin voorkomende versteeningen nog onmogelijk, om den geologischen ouderdom van dit gesteente ook maar eenigermate te bepalen. De plantenwereld op Billiton, wij gedachten er reeds met een enkel woord aan, levert met die van Java eenige verschillen op, waaronder in de eerste plaats een veel minder weelderige, groei der aan beide eilanden gemeene gewassen de aandacht trekt. De bodem van Billiton is dan ook veel minder vruchtbaar dan die van Java, zoodat zelfs de daar veelvuldig groeiende grassoorten, zoo geschikt om een veestapel te onderhouden, hier niet of zeer schaars voorkomen. Dit laatste is zoo waar, dat om op Billiton een veertigtal daar ingevoerde paarden, benevens eenig slachtvee (want buffels, koeien noch schapen kende men vroeger op dit eiland) te kunnen voeden, men eene soort van gras van Batavia afkomstig heeft moeten aanplanten. Behoorlijk bemest wordende, behoudt deze grassoort hare geschiktheid als veevoeder gedurende een drietal jaren, doch moet daarna met jonge plantjes worden verwisseld; het vee wil het oude gras, dat alsdan, even als de op Billiton te huis behoorende grassoorten, hard en bitter is geworden, niet meer tot zich nemen. De ananas (Ananassa sativa) groeit weelderig in de meerendeels met veel zand bedeelde gronden van dit eiland, terwijl ook de papaja (Carica papaya) even als de pisangstruik (Musa paradisiaca) er een tamelijk goed product levert. Voorts tiert vooral op en nabij de stranden de kokospalm (Cocos nucifera), van welke nuttige boomen in de laatste jaren duizenden werden aangeplant. Om en nabij de huizen der inlandsche bevolking vindt men den pinangpalm (Areca catechu), den nangkaboom met zijne reusachtige vruchten (Artocarpus integrifolia), die hier zelfs snel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en welig opschiet, den ramboetanboom (Nephelium lappaceum), welks vruchten in aangenamen smaak echter niet met de te Batavia voorkomende te vergelijken zijn, terwijl daarentegen de schoone en dichte lommer verspreidende mangostanboomen (Garcinia mangostana) op Billiton de heerlijkste vruchten afwerpen. Nog vindt men er, ofschoon in geringe mate, de verschillende soorten van djamboes (Jambusa vulgaris, macrophylla enz.), de kewèni, eene mindere mangga-soort (Mangifera Indica), de boeah nona (Anona reticulata), de belimbing (Averrhoa bilimbi), terwijl meu hier en daar in tuinen een enkelen zoogenaamden pompelmoesboom (Citrus decumana) aantreft, eene boomsoort wier vruchten, te Batavia vooral zoo saprijk en heerlijk van smaak, hier nagenoeg oneetbaar zijn. Andere citroensoorten, als djeroek limo (Citrus limonellus), worden slechts bij uitzondering aangekweekt en geven kleine, weinig saprijke vruchten. Enkele andere vruchten, zooals de stinkende en maagbedervende doerians (Durio zibethinus), en de witte, harde, veel looistofzuur bevattende vruchten van den salakpalm (Zalacca edulis), vallen slechts bij uitzondering in den smaak der Europeanen, ofschoon het toch niet aan liefhebbers ontbreekt. Even als op Java, versiert de kambodja (Plumieria acutifolia), met hare dikwijls bladerlooze takken en witte welriekende bloemen, de graven der inlanders. Ook wordt daar en op vele andere plaatsen de weringin (Ficus benjamina) aangetroffen, terwijl in bijna alle tuinen de zoogenaamde Spaansche peper of tjabé (Capsicum annuum) als eene onontbeerlijke toespijs bij de rijst wordt gekweekt. Maar wat op Billiton in het geheel niet voorkomt, zijn de verschillende soorten van bamboe (Bambusa arundinacea enz.), welke plant nagenoeg in geen enkel dorp op Java gemist wordt, en er voor den huisbouw, het stellen van paggers of heiningen, de dakbedekking, het maken van krandjangs of gevlochten manden, bruggen, ladders en honderd andere zaken, van zoo uitgebreid en onberekenbaar nut is. Reeds uit het volkomen ontbreken van deze zoo schoone als nuttige grassoort zou men à priori kunnen opmaken, dat de industrie der bevolking van dit tropische eiland op een laag standpunt moet staan. In de laatstverloopen jaren is men begonnen enkele bamboestruiken aan te planten, en zeer is het te wenschen, dat men hiermede moge voortgaan. Sommige heb ik er gezien, die welig genoeg waren opgeschoten om hoop te geven, dat ook dit gewas hier met goed gevolg zal kunnen worden aangekweekt. Intusschen kan de bamboestruik tot ze- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kere hoogte vervangen worden door de overal op Billiton en de omringende eilanden in het wild overvloedig voorkomende rotansoorten (Calamus spec.), van welke slingerplanten de schoonste exemplaren ook voor Europeesch gebruik, b.v. voor stokken, baleinen van regenschermen, enz., veelvuldig verzameld worden; alsmede door de verschillende Pandangewassen (pandaneae), van welker bladeren de bevolking matten (tikars) en fijne kokers tot verschillend gebruik fabriceert. Onder de struiken of boomen die als heggen of om den aangenamen geur hunner bloemen worden aangeplant, vallen meer bijzonder in het oog de djarak tjina (Jatropha multifida), de kembang sepatoe (Hibiscus rosasinensis), welke laatste slechts in enkele gedeelten van het eiland voorkomt, waar de grond rijker aan humus is, en eene euphorbia-soort (Euphorbia thymifolia?), terwijl hier en daar ook de bloemen van den tjempakaboom (Michelia champaca) en die van de malatistruik (Jasminum sambac) de lucht met hunne balsemgeuren vervullen. Dat de vegetatie aan Billiton eigen (van enkele eerst kortelings ingevoerde sier- of kultuurplanten spreken wij nu niet) bepaald wordt door de samenstelling van den bodem waarop zij groeit, spreekt wel van zelf. Wij willen daarom thans ook op dezen een blik werpen. De dierlijke opbouwers van een deel dezer eilanden, de polypen of veelvoeten, worden in den Billitonschen archipel, die uit 154 zoo groobere als kleinere eilanden bestaat, op vele plaatsen in den meest werkzamen toestand aangetroffen, en de reiziger die herhaaldelijk deze zeeën bezoekt, ziet met verbazing hoe weinige jaren voor deze kleine dieren voldoende zijn, om hunne grootsche gewrochten, merkbaar in omvang te doen toenemen. Vooral is dit het geval, wanneer twee dicht bijeenliggende koraaleilanden bestemd zijn om tot één geheel te worden vereenigd. Ieder jaar ziet men dan de voortbrengselen van den bewonderenswaardigen arbeid der polypen in hoogte en omvang toenemen, totdat ten laatste eene smalle strook koraalrots, die bij het terugslaan der golven telkens boven water zichtbaar wordt, de verbinding tot stand brengt. Is dit eenmaal geschied, dan wordt van lieverlede de bodem dezer strook door opgestuwd zand, vermengd met aarde en rottende deelen van planten en dieren, op de gewone wijze opgehoogd, om, na daardoor bevrijd te zijn geworden van de werking der golven, spoedig met een tropisch plantenkleed te worden getooid. De koraal schenkt, gebrand zijnde, aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevolking uitstekende metselkalk, terwijl de verschillende er op groeiende boomsoorten een zeer geacht materiaal voor den bouw van huizen, bruggen enz. opleveren. Maar die in aanbouw zijnde eilanden of riffen, die ook hier hunnen gewonen circulairen vorm niet verloochenen, en onderling zeer in grootte verschillen, zijn in den Billitonschen archipel een wezenlijk gevaar te achten. In vele gedeelten van deze wateren, zooals in de nabijheid der kusten van Mangar, Boeding, Dindang enz., ziet men ze in alle richtingen dicht bij elkander verrijzen, en nimmer zal daar een Europeesch scheepsgezagvoerder het wagen zijn tocht te vervolgen, indien hem het ruime uitzicht door duisternis, regen of mist wordt benomen. Het is zelfs niet onwaarschijnlijk te achten, dat bijv. de reede van Mangar door dien eilandenbouw der polypen in de toekomst zoo onveilig zal gemaakt worden, dat schepen van eenige grootte gedwongen zullen worden haar te vermijdenGa naar voetnoot1. Het zijn echter niet alleen de koraalriffen welke de zee rondom Billiton kenmerken; men treft er ook tal van kleine eilanden en rotsen in aan, die hun ontstaan voor verreweg het grootste gedeelte te danken hebben aan plutonische werkingen en in hoofdzaak uit graniet zijn opgebouwd. Ik zal nimmer den indruk vergeten, dien ik gedurende eene reis over zee van Mangar naar de hoofdplaats Tandjoeng-pandan ontving, toen ik, den nacht in een open prauw doorbrengende, de mij omringende tooneelen kon gadeslaan bij het licht dat de volle maan over den helderen tropischen hemel uitstort. Nu eens was het alsof zich eene groote stad met hare spitse torens en trotsche daken aan mij voordeed; dan weder werd mij het beeld voorgetooverd van een oud kasteel met zijne muren en wallen. De zonderlinge vormen der reusachtige rotsgevaarten, die gedeeltelijk kaal, gedeeltelijk met den rijksten groei van boomen en gewassen bedekt waren, vertoonde, bij den zoo eigenaardigen glans van maan en sterren, de vreemdste en meest verrassende schakeeringen en spelingen van licht en schaduw. Het vaartuig, door mij gebezigd, was van zoo geringen diepgang, dat het de eilanden en rotsen tot op eenige riemslagen afstands | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kon naderen. Behalve mijn inlandschen bediende bestond mijn gezelschap slechts uit een zestiental Séka's, wier gezang en gekout het eenige was wat de diepe en plechtige stilte om mij heen verstoorde. Zulk een nacht in de tropische zee op zulk een plek doorgebracht, - zulk een nacht waarin de eeuwige natuur ons in eindelooze verscheidenheid van vormen eenige harer treffendste tooneelen ter beschouwing en bepeinzing prijs geeft, - is wel geschikt om de ziel van den mensch voor eenige oogenblikken te verheffen boven de dingen der stoffelijke wereld, en haar, vervuld van heiligen eerbied, op te voeren tot de bron van dat alles, tot dat raadselachtig wezen of iets, even ondoorgrondelijk voor den geniaalsten en kundigsten der menschenkinderen, als voor den eenvoudigste die zijn geest nooit met wetenschappelijke nasporingen heeft vermoeid. De lezer vergezelle mij thans bij nog eenige andere formaties die Billiton kenmerken, en wel in de eerste plaats bij den zandigen gordel waardoor het eiland op sommige plaatsen is omgeven, en die het gemakkelijkst bij het invaren van enkele rivieren, b.v. die van Mangar, wordt waargenomen. Hoofdzakelijk door de zee opgeworpen en uit het zuiverste zand bestaande, bezit dit gedeelte van den bodem een hoogst eentonige doch merkwaardige vegetatie, vooral bestaande uit den welbekenden tjemara-laoet-boom (Casuarina equisetifolia), die er in massa voorkomt, en uit eene spichtige grassoort, djoekoet lari lari (Spinifex squarrosus) geheeten, terwijl het strand hier en daar bedekt is met allerlei soorten van pandanen (Marquartia globosa, Pandanus humilis enz.). Zeesterren (asteroïden) en zeeëgels (echinodermen-soorten), naast tal van schelpdieren, vindt men hier levend of dood in groote menigte. Maar vooral voelt men, wanneer men zijn tocht door deze landstreek vervolgt, zijne opmerkzaamheid geboeid door de meer en meer zich voordoende omgevallen tjemara-boomen, die niet omgekapt maar werkelijk ontworteld zijn. Nog eenige schreden verder, en eensklaps doet zich aan uwen blik het altijd merkwaardig schouwspel eener rhizophoren-vegetatie voor. Vooral bij ebbe toonen de wortelboomen hunne, even als bij de pandaneae, vorksgewijs vertakte en boven den grond verheven wortelen, die de grilligste gestalten aannemen. Doch deze rhizophoren-wouden zijn door Junghuhn, in zijn groot werk over Java, zoo schoon en tevens zoo nauwkeurig beschreven, dat het overbodig zou zijn er hier langer bij te verwijlen. Wij bevinden ons hier op een deel van Billitons bodem dat ieder jaar eene grootere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitbreiding erlangt, dat getuige is van een waar alluviaal proces, waar de stroom der in het binnenland gevormde rivieren steeds voortgaat het door de zee opgeworpen zand uit te spoelen en tevens de tjemara-boomen omver te werpen, welke zich er in geworteld hadden. Het is het recht van den sterkste, dat zich zoowel in de stoffelijke als in de zedelijke wereld, altijd en overal, en dus ook hier laat gelden. Zoover het oog doordringen kan, strekt zich deze rhizophoren-vegetatie aan beide oevers der rivier uit, terwijl bij vloed, wanneer het zeewater tot op mijlen afstands van het strand, - meer of minder naarmate men zich in den zoogenaamden natten of drogen moeson bevindt, - zich met rivierwater vermengt, een groot deel dezer bosschen onder water staat. Slechts zeer langzaam wordt die bodem hooger en dus ook droger, waardoor dan het plantenbeeld weder andere vormen aanneemt, die echter altijd het karakter eener eigenaardige eentonigheid behouden. Wij zagen het reeds, de vlakke of zachtgolvende grond van Billiton is voor verreweg het grootste gedeelte onvruchtbaar te noemen, in vergelijking met dien van vele andere eilanden van dezen Archipel, waar de alluviale bodem met uitspoelingsprodukten van vulkanischen oorsprong, trachiet, basalt, obsidiaan en andere den grond vruchtbaar makende gesteenten, vermengd is. Noch vulkanische gesteenten noch minerale bronnen komen, voor zoover bekend is, hier voor. Met enkele uitzonderingen is dan ook de groei van meest alle aangeplante boomen op Billiton uiterst langzaam te noemen, en dit geldt zoowel voor de plutonische en neptunische formaties (graniet en zandsteen met de daaraan verwante vormen), als voor de betrekkelijk niet zeer uitgestrekte alluviale terreinen, die men hier en daar op het eiland aantreft. Men kan ten slotte uit deze feiten afleiden, hoeveel tijd er noodig is geweest, om de heuvelen en bergen van Billiton met hun uitgestrekt en indrukwekkend plantenkleed te bedekken en de zware bosschen tot wasdom te brengen die nog in het lagere gedeelte van dat eiland, vooral in de distrikten Boeding en Dindang, worden gevonden. Tevens zij dit een wenk, om bij het vellen dier bosschen, hetzij dit voor den rijstaanplant der bevolking, of voor den huis- of scheepsbouw, of eindelijk voor de kolenbranderije.n der mijnwerkers plaats vindt, met de uiterste spaarzaamheid te werk te gaan.
Een tocht door de binnenlanden van Billiton kan, zooals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds vroeger werd opgemerkt, ofschoon de natuur er in stoute tafereelen bij vele andere tropische eilanden achterstaat, echter niet geacht worden van belang en schoonheid verstoken te zijn. In de eerste plaats verdient het opmerking, hoe hier overal de Europeesche invloed zich heeft doen gelden tot den aanleg van wegen en bruggen, waarvan vóór de ontginning van het eiland geen zweem aanwezig was. Daardoor is dan ook het bezoeken der 113 aanwezige mijnen zeer gemakkelijk gemaakt, en hoewel enkele moerassen slechts door middel van boomstammen overbrugd zijn, verkeeren die eenvoudige bruggen toch allen in zoodanigen toestand, dat zoowel menschen als paarden ze kunnen passeeren, terwijl, met zeldzame uitzonderingen, van de grootere wegen kleinere naar de afgelegen mijnen leiden, zoodat die te paard of te voet kunnen worden bereikt. Loopt de tocht door bosschen, dan kenmerkt zich de weg door de eentonigheid der vegetatie en de ontzettende stilte die u omgeeft. Geen vogel die door zijn gekweel de reis vervroolijkt, geen grazend dier dat aan het oog eenige afleiding schenkt. Slechts nu en dan bespeurt men een grijzen aap, die snel den weg in de breedte doorsnijdt of in een boom klimt om zich in het bosch te verbergen. Uren kunnen soms verloopen voordat een inlander of Chinees zich zien laat, en behoort de man tot de eerste categorie, dan zal hij dikwerf zijdelings in het bosch terugtreden, beschaamd of bevreesd om een Europeaan te ontmoeten. Treedt de reiziger nu een dorp binnen, dan wordt terstond zijn blik aangenaam verrast door de groote netheid die er heerscht, en de doelmatigheid waarmede het is aangelegd. Zooveel mogelijk op eene kleine verhevenheid van den grond of zoogenaamde heuvelwrong, en steeds in de nabijheid eener stroomende beek of rivier geplaatst, bestaat het uit huizen die van houten stijlen, bedekt met dikke boomschors, zijn opgebouwd, en allen omgeven zijn door een eigen erf of tuin, die door een heg van heesters of een omheining van houten stijlen van den grooten weg en de naburige erven is gescheiden. Eene wandeling door een zoodanige kampong of dorp laat dan de reeds vroeger beschreven boomsoorten of struiken aan uwen blik voorbijgaan. Hier en daar voegt zich daarbij nog een enkele kapokboom (Gossampinus alba), of eene gossypiumsoort (kapas-struik), die de wol oplevert waarmede men de matrassen en kussens vult; soms ook een tjangkoedoeboom (Morinda citrifolia), waarvan de wortelschors aan den inlander eene roode kleurstof schenkt, waarmede hij zijn kleederen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwt: soms eindelijk een enkele granaatappelboom (Punica granatum). Veel beweging of vroolijkheid, wij zagen het reeds vroeger, moet men hier niet verwachten. Ook van huisraad zijn de woningen schaars voorzien; de Billitonees kent in dit opzicht nog zeer weinig behoeften, en de reiziger die, zooals dat dikwijls voorkomt, den nacht in de voorgalerij van een inlandsch huis wil doorbrengen, zal wèl doen met zelf te zorgen voor de geriefelijkheden waarop hij prijs stelt. Zelfs voor veel geld is daar niet altijd ook maar het meest onontbeerlijke te verkrijgen. Gelukkig zijn de nachten die men in dergelijk huis doorbrengt, wegens de luchtige wijze waarop het gebouwd is, koel en verfrisschend, en heeft men er veel minder last van de muskieten, dan in de meestal van hout vervaardigde en des nachts veel meer bedompte woningen der Chineesche mijnhoofden. Daarentegen vindt men in deze laatste, zooals te verwachten was, meer huiselijk comfort, waarbij komt dat de Chinees er op gesteld is, zijne Europeesche bezoekers gastvrij te ontvangen. Maar reinheid en luchtverversching laten hier steeds veel te wenschen over, en daar de algemeene gezondheidstoestand hiervan in zoo hooge mate afhankelijk is, wordt te dezen aanzien gestadig en streng toezicht gevorderd. De Chinees voedt zich goed en ziet er in den regel gezond en krachtig uit; zijne neiging om in grootere of kleinere tuinen allerlei groenten aan te kweeken, en hierbij een nuttig gebruik te maken van verschillende meststoffen, die door den Billitonees geheel worden verwaarloosd, verloochent zich ook hier niet. Behalve het zoeken naar tinerts in de tot zijne mijn behoorende terreinen, omvatten zijne werkzaamheden hoofdzakelijk: het onderhouden van één of meer stuwdammen (tebats), aangelegd om het water eener rivier of beek tegen- en op zekere hoogte te houden, en van de waterleidingen (bandars), bestemd om het water uit deze voorraadplaatsen, naar mate der behoefte, naar de in ontginning verkeerende mijn te voeren; voorts den arbeid in de mijn zelve, voornamelijk bestaande in het losmaken van den grond en de uitspoeling van het tinerts door middel van het door de leiding aangevoerde water; en eindelijk het smelten van dit erts in uit zand en klei gemetselde ovens, door middel van houtskolenvuur. De lezer die de tinertsontginning en tinsmelting op Billiton, met veel wat daarmede technisch in ver'hand staat, nader bestudeeren wil, kan de gewenschte inlichtingen vinden in het goed geschreven en leerrijke werkje, door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den heer F.W.H. von Hedemann hierover in het licht gegevenGa naar voetnoot1. Zoo stil als het is in de dorpen, zoo woelig, ja luidruchtig gaat het toe in eene mijn, ook ten tijde dat er rust gehouden en gegeten wordt, of als de invallende duisternis een einde aan den arbeid maakt. De Chineezen toch beminnen de gezelligheid, en hunne onderlinge gesprekken dragen steeds blijk van groote levendigheid, zoowel in taal als in gebaren. Sterken drank, meestal bestaande uit eene door hen zelven uit gegiste rijst vervaardigde araksoort, beminnen zij zeer, even als den tabak, dien zij uit lange houten pijpen rooken. Kippen en eenden, varkens en zelfs honden worden in menigte door hen onderhouden; honden- en apenvleesch is trouwens voor vele Chineezen een lekkernij. In hunne woning ontbreekt natuurlijk nooit het beeld van hun dikken, zwaar gesnorden afgod (de tepekkong), wien zij dikwerf eer bewijzen door het ontsteken van kleine, roode, geurige offerstokjes, die in de nabijheid van zijn beeld worden geplaatst. Dit geschiedt ook bij verschillende gelegenheden, en altijd des morgens en 's avonds van iederen dag, alvorens men zich aan den arbeid of ter ruste begeeft, vóór eene, buitenshuis, vlak vóór de woning van het mijnlioofd of het kongsiehuis, of tusschen dit gebouw en de algemeene woningen en loodsen staande, en uitsluitend daarvoor onderhouden plant (dikwijls eene soort van Loranthus), waarbij zich een bakje bevindt om de offerhoutjes in te plaatsen. In het algemeen zal de Chinees nooit iets buitengewoons verrichten; zonder vooraf zijne goden op de beschreven wijze te herdenken. Vroegtijdig zich ter ruste begevende, rookt hij gaarne, alvorens te gaan slapen, zijne met amfioen gevulde pijp; doch des avonds omstreeks negen ure zijn nagenoeg alle mijnwerkers, vermoeid van hun zwaren arbeid over dag, in een diepen en genisten slaap gedompeld. Keeren wij in de verbeelding terug tot den grooten weg, dan zien wij de eentonigheid der tooneelen die zich aan ons voordoen, nu en dan, vooral in meer zandige streken, verlevendigd door de schoone witte bloemen van de bakoeng (Crinum asiaticum), en aan den boschkant door tal van nepenthes-planten met hare bekervormige en met water gevulde kelken. Ook enkele orchideeën, bijna altijd tot het geslacht Dendrobium be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoorende, trekken soms onze aandacht tot zich; en meermalen wordt men getroffen door het gezicht eener groote vlakte (padang), die nagenoeg geene andere planten voedt dan varens (Filices) en alang-alanggras (Saccharum Koenigii), en nog doorgaans van geringe ontwikkeling. Die dorre vlakten, door wier midden onze weg loopt, bestaan uit een grofkorrelig, uiterst hard en veel ijzer bevattend zandsteenconglomeraat, dat tevens over den weg is verspreid in kleine steentjes, die met hunne scherpe punten de bloote voeten der inlanders onophoudelijk aan kwetsuren blootstellen. Wij haasten ons om deze vlakten door te komen en te verwisselen met de meer beschaduwde wegen der boschstreken; want behalve de dorheid van den bodem, heerscht hier, vooral op het midden van den dag, eene hitte die, vooral bij windstilte, dikwijls onuitstaanbaar mag worden genoemd. Steeds onze reis voortzettende, ontmoeten wij hier en daar een groot, vierkant stuk grond, dat ginds in de vlakte, soms ook aan de helling van het gebergte, in het bosch is uitgekapt, terwijl in dezen of genen hoek er van een klein op stijlen gebouwd hutje zich vertoont. Men bevindt zich bij een terrein waarop de inlander zijne rijstcultuur uitoefent; de wijze waarop die gedreven wordt, komt hierop neder, dat hij in den drogen tijd of oostmoeson een deel van het bosch wegkapt en het gevelde hout, nadat het eene altijd onvolkomen droging heeft ondergaan, in brand steekt. De bij het naderen van den westmoeson uitgezaaide rijst schiet, onder den invloed van het natte jaargetijde, weelderig genoeg op, vooral gedurende het eerste plantjaar, als de humusachtige bodem met de asch van het verbrande geboomte is vermengd geworden, doch geeft zelden een ruim produkt. De onverschilligheid der bevolking openbaart zich ook hier in de keuze van het uit te strooien zaad, de wijze dier uitzaaiing, het onderhoud van het opgeschoten gewas, de manier waarop zij de rijstaren met de volle hand plukt of liever afrukt, en de onvoldoende voorzorgen tegen de schade die de wilde varkens en apen aan het gewas toebrengen; want vooral bij nacht kunnen de bewoners van het bedoelde huisje dit bezwaarlijk beletten. En daardoor laat zich gemakkelijk verklaren, hoe het komt dat, alhoewel Billiton slechts eene bevolking van 19,000 Mohammedanen telt, en het eiland ruim 129 □ mijlen groot is, er toch dikwijls schaarschte van rijst heerscht, soms zelfs in die mate, dat de Billitonmaatschappij genoopt werd hare rijstpakhuizen open te zetten en het graan tegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een lagen prijs aan die bevolking te verkoopen. Na eenige oogenblikken in de dorpen Katjang-Bogor en Trawas vertoefd, te hebben; waarvan het eerste een echten, van Pontianak afkomstigen Borneoot tot dorpshoofd heeft, die u op eene muziek vergast waarvan zelfs den eenigszins hardhoorenden dilettant de haren te bergen rijzen; terwijl het andere u bekoort door het heerlijk loof van lommerrijk geboomte, waarin het als verscholen ligt, en door de badplaats van stroomend, helder en koel water, waar u eene gewenschte verfrissching wordt aangeboden; en na vervolgens nog een klein gehucht te zijn doorgetrokken, naderen wij ten slotte de hoofdplaats, die door onze begeleiders met een luid gejuich wordt begroet. Tal van hunne vrienden en betrekkingen worden daardoor naar buiten gelokt, snellen ons te gemoet en begeleiden ons gezamenlijk naar het einddoel van den tocht, de hoofd-administrateurs woning, die te Tandjoeng-pandan zoo bekoorlijk op den heuvel Goenoeng ilier, vlak aan de Chineesche zee, gelegen is.
Ook eene korte vermelding van de dieren die land en water op Billiton bevolken, mag hier ter plaatse niet ontbreken, al moet ze dan ook zeer oppervlakkig zijn. Wij kunnen al aanstonds de opmerking voorop zetten, dat de voor den mensch gevaarlijke landroofdieren, die op andere eilanden van den O.I: Archipel zoo dikwerf worden aangetroffen, hier niet voorkomen, tenzij men enkele soorten van giftige slangen daartoe brengen wil. De zee rondom Billiton levert een overvloed van verschillende zeer smakelijke vischsoorten op, die zoowel met netten als door harpoeneering gevangen worden. De Séka's houden zich er daarenboven met de vangst van tripang (holothuriënsoorten) bezig, die vooral door de Chineesche bevolking met graagte genuttigd wordt. Ben schelpdier, welks vleesch tevens aan die zeevarende bevolking tot spijs strekt (eene soort van Meleagrina), schenkt haar eenige niet zeer groote paarlen (moetiara), die door haar almede ten verkoop worden aangeboden. Het zoogenaamde zeepaardje (Hippocampus kuda Blkr.) komt evenzoo in de Billitonsche zee voor, terwijl de klasse der koppootige weekdieren (cephalopoda) er hare vertegenwoordigers vindt in eenige uit kleine individu's bestaande geslachten, verwant aan die van Octopus en Sepia, van welke ik later in de gelegenheid was eenige groote en zelfs gevaarlijke soorten in het aquarium te Napels te leeren kennen. De cephalopoden van Billitons ar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chipel, zijn, in vergelijking met die groote soorten, en zeer zeker met dien ‘pieuvre’ wiens vreeselijke strijd met zijn held Victor Hugo in zijn ‘Travailleurs de la mer’ heeft beschreven, hoogst onschuldige dieren, die den mensch wel tot voedsel strekken, maar hem nimmer zullen aanvallen. Veelvuldig vangt en eet men ook hier de kreeften, krabben en garnalen, waarvan velen eene buitengewone grootte bereiken, terwijl niet zelden ook schildpadden en op sommige plaatsen, tegen in zee uitstekende rotswanden of hooge oevers, ook oesters worden aangetroffen. Eene geelachtige, met bruine ringen voorziene zeeslang, die zelden meer dan 1½ meter lengte en een paar centimeters dikte bezit en welker beet bij de zeebewoners, te recht of te onrecht, voor giftig doorgaat, wordt nu en dan opgemerkt, terwijl zij snel het water doorklieft. Aan de mondingen van rivieren, in poelen en moerassen, huist de zoo gevaarlijke krokodil (Crocodilus biporcatus), terwijl tal van leguanen (Monitor bivittatus) daar loeren op zeevogels enz., en vooral des nachts er op uitgaan om kippen en eenden te rooven. Hier en daar stapt een ooievaar (Ciconia capillata) deftig langs den oever voort, en hoog in de lucht vliegen valken (Haliaëtos) en reigers (Ardea), om van daar hunne prooi te bespieden. Ook de overal in de tropische gewesten voorkomende en nimmer op eenige reede, vooral in de nabijheid der schepen, ontbrekende Falco Pondicerianus wordt op Billiton dikwerf- aangetroffen. Rijk aan vogels is echter het eiland niet, en er zijn mij slechts enkele soorten bekend die er in zekere hoeveelheid voorkomen. Hiertoe behooren de bekende, veelsnappende beo-beo (Gracula religiosa), de rijstdiefjes en musschen (Fringilla-soorten) en een kleine groengekleurde papegaai (Psittacus), terwijl uit de klasse der gevleugelde zoogdieren de vledermuis (Vespertilio) en de kalong (Pteropus edulis) ook hier hunne nachtelijke tochten naar dezen of genen rijk beladen vruchtboom volvoeren. Behalve de reeds opgenoemde zoogdieren (wilde varkens, apen enz.) ontmoet men in de bosschen van het eiland het kleine, vlugge eekhorentje (eene Sciurus-soort), benevens een paar hertensoorten, zooals de kidang (Cervus muntjac) en de kantjil (Moschus javanicus). Slangen, waaronder zeer giftige en sommige groote doch minder gevaarlijke soorten, zijn in de bosschen van Billiton niet zeldzaam, terwijl er eindelijk duizendpooten en scorpioenen een meer dan gewonen omvang erlangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadat wij dus het eiland in zijne natuurlijke gesteldheid, bevolking en voortbrengselen hebben leeren kennen, keeren wij nog even terug tot Billiton's tinontginning, om die in haren tegenwoordigen toestand en in hare vooruitzichten gade te slaan. Wanneer die ontginning wordt voortgezet op de wijze waarop zij thans plaats grijpt, waarbij men, wars van allen roofbouw, maar zich geheel voegende naar de mineralogische toestanden van het eiland, er zich in de hoofdzaak toe bepaalt, om koelietterreinen te ontginnen, en daarbij zoowel de rijke als de minder met tinerts bedeelde lagen te bewerken; en wanneer tevens aan de onderzoekingen met de groote boor eene doeltreffende richting gegeven wordt, zoodat ook de dieper gelegen tinertslagen daardoor worden opgespoord, om ze, zoo noodig, als kollongmijnen te bearbeiden; wanneer men dus steeds het eerste doet, maar daarom het tweede vooral niet nalaat; dan acht ik de gelukkige toekomst der hier besproken ontginning nog voor eene reeks van jaren verzekerd; dan kunnen bij gunstige weêrsgesteldheid en buiten onvoorziene rampen, bij de thans bestaande werkkrachten, voortdurende produkties van 50 à 60,000 pikols tin per jaar worden te gemoet gezienGa naar voetnoot1. En wat den prijs van het artikel betreft, kan men thans wel aannemen, dat die nimmer zoo laag dalen zal, dat daardoor het uitdeelen van een ruim dividend aan de aandeelhouders zal worden verhinderd. Wij merkten evenwel reeds vroeger op, dat hierin zich steeds ebbe en vloed zullen afwisselen, om redenen die het niet altijd gemakkelijk is na te gaan. Ten slotte mag men bij de beoordeeling van de tot heden verkregen resultaten der Billiton-tinzaak, nimmer uit het oog verliezen: 1o. dat nagenoeg bij alle mijnontginningen, en vooral bij die der metalen, elke onderneming, soms zelfs jaren lang, met moeielijkheden te worstelen heeft, terwijl de Billiton-maatschappij kan gezegd worden die thans te hebben doorleefd; 2o. dat als men de resultaten eener mijnontginning goed wil beoordeelen, men nooit als basis daarvoor het resultaat van een enkel jaar mag nemen, maar daarvoor de gemiddelde uitkomst van minstens een vijf- of tiental jaren berekenen moet; 3o. dat prijzen, zooals verkregen werden gedurende de drie laatste boekjaren der Maatschappij, waarin ruim 147,000 pikols | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tin tegen een gemiddeld bedrag van ruim 85 gulden p.p. werden verkocht, bezwaarlijk als maatstaf van beoordeeling voor volgende tijden kunnen dienen; maar dat ook bij een prijs van ƒ 57 tot ƒ 63 per pikol, zooals bij de jongste tinveilingen werd behaald, in verband met den prix de revient van p.m. ƒ 32, de toekomst der Maatschappij verzekerd kan worden geacht; 4o. dat door het eigenaardige voorkomen van het tinerts op Billiton (hoofdzakelijk als stroomtinerts) de voordeelige ontginning daarvan nog zal kunnen plaats grijpen, als in andere deelen der wereld, waar men zich de ontginning van zoogenaamden tinsteen of tinaderen moet laten welgevallen, de arbeid reeds lang zal moeten zijn opgegeven; 5o. dat de behoefte aan tin gelijken tred blijft houden met de zich steeds meer en meer ontwikkelende beschaving, waarbij wij niet zoozeer het oog hebben op de behoefte aan dat metaal voor geschut, klokken en dergelijke, maar voornamelijk op de vermeerdering van verbruik door den vooruitgang en de verbreiding van handel en nijverheid, die het tin tot in de meest verwijderde deelen van den aardbodem doen doordringen. Een groot deel van de gereedschappen voor de huishoudingen die zich gaan vestigen of reeds ophouden in ‘the Ear West’ van Amerika of in Australië, zijn van tin. Gedeeltelijk van tin zijn ook de bekleedsels van fliesschen, de blikken met verduurzaamde voedingsmiddelen gevuld, de omwanding van theekisten enz. En bij de vervulling van al deze behoeften gaat steeds veel tin verloren, veel meer dan dit b.v. bij het gebruik voor geschut het geval is. Eene tweede opmerking staat in meer rechtstreeksch verband met het hoofddoel van dit opstel, om door het voorbeeld van Billiton duidelijk te maken wat bij doelmatiger exploitatie de Indische Archipel voor ons worden kan. Zooals wij herinnerd hebben, was Billiton ruim twintig jaren geleden nog een zoo goed als onbekend eiland, welks zeeën tot op verren afstand onveilig werden gemaakt door de daarop huizende zeeroovers van beroep; in één woord eene strook gronds waarop de bevolking een ellendig leven leidde, en waarvan noch door de N.I. Regeering, noch door anderen, het geringste voordeel werd getrokken. Wat het thans reeds sinds jaren voor de particuliere industrie geworden is, gelooven wij voldoende te hebben aangetoond; doch hiertoe bepalen zich de verkregen voordeelen niet. Ook de N.I. Regeering zag hare materiëele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belangen door de uitoefening dex tinontginning door partikulieren, en wel op den meest natuurlijken en dus ook meest rationeelen weg ter wereld, in hooge mate bevorderd. Behalve den door de Maatschappij aan haar uit te keeren pachtschat (3 percent der tinproduktie), welke in de drie laatst verloopen jaren, bij een gemiddelden tinprijs van ƒ 85, ruim 1500 pikols per jaar bedroeg, is de pacht der amfioen voor de eerstvolgende jaren tot een jaarlijksch bedrag van ƒ 110,000 verzekerd, en wanneer wij bij dit een en ander de opbrengst der in- en uitgaande rechten en van de andere pachten, zooals die der arakstokerijen, van verschillende spelen enz. voegen, gelooven wij in het minst niet te overdrijven, als wij de jaarlijksche netto-inkomsten die de Regeering thans van Billiton trekt, minstens op ruim drie tonnen gouds stellen. Daarbij is dan nog het groote voordeel verkregen, dat de wateren die den Billiton-Archipel omgeven, geheel bevrijd zijn van den geesel der zeerooverij en het eiland ieder jaar in ontwikkeling en bloei toeneemt. Wij noemden deze gunstige verandering natuurlijk en dus rationeel, omdat hierbij volstrekt geen sprake is van eene exploitatie door het Gouvernement, 't welk er eenvoudig optreedt in den vorm die het toekomt, d.i. als bewaker der openbare rust en orde en beschermer der belangen en rechten van wien ook; terwijl er de partikuliere industrie volkomen en alleen door eigen krachten en middelen, en met geheel vrrjen arbeid, rustig haar bedrijf voortzet. En die voordeelen door de Regeering en door de Billiton-maatschappij zelve genoten, komen bovendien ook op ruime schaal ten goede aan de gansche zoo vreemde als inlandsche bevolking van Billiton, die, door deze onderneming in het werk gesteld, zich in toenemende welvaart en snellen vooruitgang verblijdt. Maar hoevele dergelijke eilanden, grooter of kleiner dan het hier besprokene, liggen nog niet in den schoot van den Indischen Archipel als verborgen, ware terrae incognitae, die slechts wachten op den krachtigen stoot dien het geoefend verstand en de vindingrijke geest der Europeanen aan hunne ontwikkeling kunnen geven, en op den niet minder krachtigen arm zoowel van vreemde als van inlandsche werklieden, steeds gereed, om, bij eene menschlievende en oordeelkundige behandeling, zij het ook in het zweet huns aanschijns, te werken om op eerlijke wijze een voldoend bestaan te erlangen! Wat is er tot heden, na een bezit van ruim 250 jaren, door de Regeering van N.I. en door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonen van Nederland gedaan, om de kennis van die uitgestrekte eilandenreeks te verkrijgen in dien zin, dat daardoor voldoening wordt geschonken aan de eischen en behoeften der beschaving, van industrie, landbouw en handel? Het antwoord op die vragen behoeven wij niet te geven, daar het zich aan ieder opdringt; het is ons genoeg op te merken, dat die eischen en behoeften des tijds, waarvan de vervulling terecht van ons mag gewacht worden, door de bezitters en wetgevers van zoo groote en rijke landen niet altijd straffeloos kunnen worden miskend. Het is maar al te waar, dat de aandacht, de zucht tot onderzoek, zoowel bij de N.I. Regeering als bij de Nederlanders zelven, zoo niet bij uitsluiting dan toch bij voorkeur alleen gevestigd is op Java, terwijl zelfs een driemaal grooter en niet minder schoon en vruchtbaar eiland als Sumatra, nog steeds over stiefmoederlijke behandeling heeft te klagen. Zou het geen tijd worden om hierin verandering te brengen? Ons dunkt, deze vraag is slechts voor een bevestigend antwoord vatbaar, en wij wenschen daarom te besluiten met nog een en ander in het midden te brengen omtrent de wijze waarop die verandering of liever die uitbreiding der exploitatie het best zou kunnen plaats hebben. Wij stellen op den voorgrond, dat het geen zin heeft, van eene Regeering, welke ook, te eischen, dat zij alles alleen zal doen, maar dat de plicht tot onderzoek, toepassing der verkregen resultaten en ontwikkeling der daaruit geboren toestanden, ook, en wel voor een groot deel, eigenaardig rust op hen die geregeerd worden. Wij kunnen de vroegere besturen, zoo hier als in Indië, niet geheel vrij pleiten van de schuld, dat de zucht tot onderzoek en de veerkracht die bij onze voorvaderen gevonden werden, zijn verlamd, en dientengevolge nu en dan het wanhopig verschijnsel wordt waargenomen, dat zelfs het denkend deel der Nederlandsche natie, als onmachtig om zelf handelend op te treden, bij de onderzoekingen en ondernemingen die het zou wenschen op touw te zetten, hoofdzakelijk naar de voorlichting en den steun der Regeering uitziet. Een krachtig en zoowel naar lichaam als geest ontwikkeld ras van menschen moet zoo min mogelijk om Regeeringshulp vragen, maar op eerlijke en gepaste wijze zich zelf helpen. Ik zou b.v. wenschen, dat de vele jonge lieden die in het mijnwezen, den landbouw, het boschwezen en andere takken van wetenschap een goed onderwijs aan onze hoogere scholen hebben genoten, wanneer zij zich naar Nederlansch Indië wenschen te begeven, niet allen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene plaatsing als ambtenaar bij dezen of genen tak van dienst moesten zoeken; maar dat althans een deel hunner door vereenigingen van meer gegoeden in den lande werd uitgezonden, om zich in die gewesten te gaan toeleggen op velerlei onderzoek en op het in exploitatie brengen van die vele honderden eilanden in den Indischen Archipel, van welke men thans niet veel meer west dan dat zij bestaan. Ik zou verder in overweging willen geven, om door diezelfde tusschenkomst aan anderen, die thans, hetzij op Java of in Nederland, een kommerlijk bestaan leiden, wijl zij niet bemiddeld genoeg of niet in de gelegenheid waren om naar het radikaal van Indisch ambtenaar te dingen, en die zich dus tot die algemeene kundigheden moesten bepalen die op eene school van middelbaar onderwijs (waar intusschen thans vrij wat geleerd wordt) te verkrijgen zijn, de gelegenheid te openen om op de eilanden van den O.I. Archipel, al naarmate hunner bijzondere geschiktheid, ondernemingen van landbouw, mijnontginning, handel in de eigenaardige produkten des lands enz., te beginnen. Weinigen schijnen te begrijpen hoeveel er, zelfs met geringe middelen, op dit gebied te doen is. Een niet zeer uitgestrekte aanplant van kokospalmen op een klein eiland, nabij Billiton gelegen, werpt tegenwoordig zeer ruime voordeelen af aan iemand die zeer weinig geleerd heeft van wat op de school te leeren valt. Dat het een en ander hier aangeduid, zoo hier als in Indië, zou moeten plaats grijpen onder de leiding en het toezicht van daartoe geschikte en met ondervinding toegeruste mannen, spreekt wel van zelve, Ik wil hier dan ook niet meer dan in breede trekken aantoonen wat een weinig Nederlandsch kapitaal en intellectueele kracht in Indië al zou kunnen tot stand brengen, en de overtuiging uitspreken, dat dit vrij wat betere renten zou afwerpen dan vaak het geval is met de millioenen die in vreemde ondernemingen gestoken worden. Tegenover de dure lessen die ons de ervaring ten aanzien der laatstgenoemde gegeven heeft, mag men wel de voordeelen stellen, die ook slechts een klein deel van wat voor altijd voor het nationaal vermogen verloren ging, en dat nog niet op eens, maar langzamerhand, in den loop van jaren uitgegeven, niet slechts tot vermeerdering van onzen rijkdom, maar ook tot bevordering van ons nationaal leven en onze nationale kracht zou hebben kunnen opleveren. Ik ontveins mij volstrekt niet, dat zich althans in den beginne, en inzonderheid op de meer afgelegen en onbekende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eilanden van den Indischen Archipel, bezwaren van allerlei aard zullen voordoen, en ik stel dus hierbij al dadelijk op den voorgrond, dat diegenen der onderzoekers en ondernemers, die bij de aanvaarding van dit werk droomen van millioenen op korten termijn, zooals dit zoo dikwerf het geval is, zich stellig bedrogen zouden vinden en beter doen iets anders te beginnen. Maar ik hoor mij tegenwerpen, dat vele dier eilanden geheel of nagenoeg woest en onbewoond zijn. Hierop antwoord ik, dat juist onder die woestheid, zoowel in streken met weligen plantengroei, als in meer dorre gewesten, vele schatten kunnen verborgen liggen, en dat het verkrijgen van levende werkkrachten alleen van eene goede en doelmatige behandeling der werklieden afhangt. De stroom die de krachtige en werkzame zonen van het Hemelsche rijk aanvoert, volgt veel gemakkelijker de richting naar de landen van het Oosten, dan naar die van het westelijk deel der wereld. Bovendien behoeft men niet altijd en overal alleen op de Chineezen te rekenen. Zoowel Sumatra, Borneo en Celebes, als de kleine Soenda-eilanden en de Archipel der Molucco's, bevatten tal van bevolkte streken, geschikt voor eene Europeesche onderneming, welker inlandsche bewoners zich gaarne zullen leenen, om onder het toezicht en de leiding van Europeanen den zwaren lichamelijken arbeid te verrichten. ‘Gevaar om, vooral op geïsoleerde eilanden, te worden verontrust door zeeroovers, welke den Indischen Archipel, helaas! nu en dan nog onveilig maken’, het bestaat, ik erken het, en ik acht het niet licht. Toch zou ik meeneu, dat, wanneer men zich met zijn gevolg behoorlijk wapende, en later het hanteeren der wapens ook aan eenige vertrouwde werklieden leerde, men bij eenige waakzaamheid de aanvallen dezer zeeschuimers gerust zou kunnen afwachten. ‘Gebrek aan geneeskundige hulp’; ook dit is een bezwaar, maar een bezwaar dat voor nieuwe ondernemingen in de tropische gewesten nauwelijks grooter is dan voor de meest bloeiende die in de meer afgelegen gedeelten van Java of Sumatra hun zetel hebben. Ieder ondernemer aldaar is of wordt om die reden zelf eenigermate een geneeskundige, een bloot empiricus, zoo ge wilt, maar toch een geneeskundige door wien tal van zieken niet alleen behandeld, maar ook genezen worden. ‘Gebrek aan communicatiemiddelen; vooral in den beginne’; zeer zeker het bestaat in den aanvang en draagt bij om het leven duurder te maken dan op andere plaatsen; nauwelijks echter geraakt men in het bezit van het een of ander produkt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of de rook der Indische stoomschepen zal u aankondigen, dat dezen het wel der moeite waardig achten, u van uwen overvloed te komen ontlasten. ‘Gebrek aan meer beschaafd ondergeschikt personeel, dat u, bij uwe veelzijdige werkzaamheden, ter zijde kan staan, des noods vervangen kan’; hieromtrent kan ik, die in Indië in tal van de meest verschillende betrekkingen jaren lang ben werkzaam geweest, de verklaring afleggen, dat ik steeds het daarvoor benoodigde personeel in Indië zelf heb aangetroffen, personeel dat wel is waar dikwerf leiding noodig had, maar waarvan men de uitstekendste diensten kon genieten. Niemand kan meer dan ik hooge achting gevoelen voor de wetenschappelijke opleiding en veelzijdige ontwikkeling, die aan de jongelieden van den tegenwoordigen tijd op onze scholen ten deel valt; maar daarom is het nog niet noodig over alle takken en onderdeel en van landbouw en industrie, in de tropische gewesten gedreven, het licht dier hooge wetenschap en diepe kennis te laten schijnen, dat alleen bij hen wordt gevonden die uit die bronnen van licht en leven hebben geput. De leidende gedachte ga ook daar uit van mannen wier verstand is geoefend en wier kennis op het vereischte Europeesche peil is gebracht; doch voor de uitvoering der onderdeel en eener onderneming vindt ge ook in Indië overvloedige stof in vele, voor een deel zelfs daar geboren en opgevoede jongelieden, die door hunne praktische opleiding en de gewoonte om in een tropisch klimaat te leven en te werken, dikwerf zelfs de voorkeur verdienen boven hunne zoo kersversch uit Europa aangekomen broederen. Ik hoop dus dat men mij niet zal gelieven te verdenken van illusiën te willen opwekken omtrent zaken die aan onoverkomelijke bezwaren onderhevig zijn. Er zijn bezwaren, ik erken het, maar ze zijn, meen ik, te boven te komen, en voor hem die niet aan gemak en weelde verslaafd is, staan tegenover de moeielijkheden ook eigenaardige genietingen. Ik voor mij althans ken geen grooter zelfvoldoening, geen zoeter gevoel van tevredenheid, dan men smaakt, wanneer men in de meer afgelegen streken van den aardbol, na een moeitevollen tocht, misschien onder de gloeiende stralen der tropische zon volbracht, met het bewustzijn van zich aan eene nuttige taak gewijd te hebben, zich neervlijt onder de weelderige lommer van eene Indische vegetatie, en met zijn vertrouwden reismakker het eenvoudige maal deelt. Vrij zijt gij dan in den edelsten zin des woords, vrij vooral van de dikwerf lastige wetten en eischen eener Euro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
peesche beschaving; en er bevinden zich in N.-I. wellicht velen die zouden kunnen getuigen, hoe onder dergelijke omstandigheden het ‘plus heureux qu'un roi’ dikwijls aan de lippen ontglipt. Wij zijn dus bij al de bezwaren die aan ons stelsel mogen kleven, de vaste overtuiging toegedaan, dat zoo aan die vele naar lichaam en geest ontwikkelde jongelieden, zoo hier als in Indië, die een nuttigen werkkring zoeken, een vooruitzicht geopend werd, om ook buiten Java in eenigen tak van handel, nijverheid of landbouw een bestaan te vinden, en de 'Indische Archipel dus meer en meer het worstelperk werd voor onze nationale krachten, reeds na weinige jaren door Nederlandsch kapitaal niet alleen onberekenbaar nut zou gesticht, maar ook goede renten afgeworpen zouden worden. Dat de Regeering deze richting behoort aan te moedigen, wie zal het niet gaarne beamen, te meer daar ook hare belangen daarbij in hooge mate betrokken zijn? Zij steune dus elke onderneming van dien aard, maar vooral zij steune ze op de rechte wijze, dat is zonder meer te reglementeeren dan noodig is, met vermijding van eene soort van overdreven vaderlijke zorg, die soms ook voor de bestgezinde ondernemers even drukkend als ontmoedigend is. Hij die zijn bestaan of fortuin in verafgelegen streken gaat zoeken, moet zelf weten wat hij doet, en daarvan zoowel de lasten dragen als de lusten genieten; meer dan te deelen in de algemeene bescherming eener Regeering, moet hij noch wenschen, noch vorderen. Wat ik vooral nog ter aanprijzing van het door mij ontwikkelde stelsel zou willen opmerken, is dit: dat de meerdere exploitatie, hetzij der grootere of der kleinere eilanden van den Indischen Archipel, volkomen kan worden afgescheiden van de groote koloniale quaestie van den dag, daar zij in geen enkel opzicht aan het kultuurstelsel der N.-I. Regeering raakt. Java blijft buiten onze beschouwing, en hetzij men dus voor dat eiland, nu en voor de toekomst, het heil geheel of voornamelijk in dat stelsel wil zoeken, hetzij men behoort tot diegenen, die hoe eer hoe liever tot de slooping of althans tot de ondermijning er van zouden willen overgaan, ten einde aan partikuliere landbouw en nijverheid eene grootere vlucht te verzekeren, het behoeft geen invloed te oefenen op de beoordeeling van een stelsel, welks toepassing op de Buitenbezittingen voor het oogenblik onzen wensch geheel vervullen zou. Er bestaat namelijk, zoo hier als in Indië, eene klasse van personen, onder welke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik mij wensch te scharen, die door eene kalme en onbevooroordeelde beschouwing der stelsels die op Java om den voorrang dingen, van lieverlede tot eene tweeledige gevolgtrekking zijn gekomen, die ik nog kortelijk wensen uiteen te zetten. Wij meenen dan in de eerste plaats, dat de lessen door de staathuishoudkunde gegeven, altijd en onmiddellijk behooren te worden opgevolgd bij de inrichting van nieuwe, zich pas ontwikkelende staten, steeds echter behoudens de erkenning van het zeker niet te betwisten feit, dat ook de door die wetenschap uitgevaardigde wetten niet zoo volkomen onfeilbaar zijn als wel eens is voorgesteld; maar dat men bij volken welke reeds eene eeuwenoude geschiedenis bezitten, ook rekening heeft te houden met de gewoonten en behoeften die hunne lotgevallen hebben geteeld, en met de zwakheden en gebreken, zoowel als met de deugden, die zij bij hen hebben ontwikkeld. Het gaat dus niet aan de door lang tijdsverloop bevestigde toestanden omver te werpen, alleen omdat zij niet in overeenstemming zijn met de eischen van staathuishoudkundige wetten, die niet slechts, omdat zij de veranderlijke menschelijke maatschappij gelden, wat hunne toepassing aangaat aan verandering onderhevig moeten zijn, maar ook nog niet allen als in beginsel onomstootelijk vaststaande kunnen worden aangenomen. Maar er is nog meer. Wanneer men ziet dat het steeds van zijne vrijheid zoo hoog opgevende Amerika twee derden zijner inkomsten trekt uit het heffen van zwaar drukkende in- en uitgaande rechten; dat Frankrijk, 't welk om nu eens werkelijk vrij te zijn, zich omschiep in eene quasi-republiek, daarbij toch niet slechts het tabaksmonopolie ten behoeve van het Gouvernement handhaafde, maar er ook dat van den verkoop van lucifers aan toevoegde, om de eenvoudige reden, dat het de daaruit vloeiende gelden noodig heeft voor zijne huishouding van staat; wanneer men ziet dat zelfs het trotsche Albion, onder de schoonklinkende leus van ‘vrijheid in alles’, nog niet zoo heel lang geleden oorlog voerde, alleen om door zijne overmacht een vreemden staat (China) te dwingen, het in Britsch-Indië gekweekte lichaam en ziel bedervende opium te koopen; dan komt onwillkeurig de gedachte bij ons op, dat de bewoners dier groote en machtige landen minstens evenveel op Chineezen gelijken, als zij geneigd zijn dat van ons Nederlanders te beweren, en dat het ons dus vrij staat bij hunne deftige aanmaning, om toch vooral en in alles liberaal te zijn, hierop, zij het dan ook eenigszins kinderlijk, te antwoorden: ‘Na u, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als het u belieft’. Die zenuwachtige haast van sommigen om het kultuurstelsel, waaronder ik hier natuurlijk de koffie-kultuur reken, voor een stelsel van zuiver partikuliere nijverheid te verwisselen, mag dus vooreerst nog wel wat getemperd worden, te meer daar het niet te ontkennen is, dat noch Nederland, noch Indië, de daaruit vloeiende baten vooralsnog ontberen kunnen. Maar juist dezelfde kalme en onbevooroordeelde beschouwing van den loop der zaken heeft ten andere de bedoelde klasse van personen meer en meer tot de meening geleid, dat de algemeene richting der wereld ontegenzeggelijk de vrijzinnige is en blijven zal, en dat de overtuiging dat men een zeker inkomen niet ontberen kan, volstrekt niet de zekerheid geeft, dat men altijd de gelegenheid zal behouden, om de middelen waardoor het ons verschaft werd, onveranderd in het werk te blijven stellen. Wij Nederlanders, klein in getal en in grondgebied in Europa, hebben echter in Azië een uitgestrekten Archipel met eene bevolking van wellicht 25 millioen in bezit. Die Archipel is als een snoer der edelste diamanten, maar waaronder er nog slechts één kan gezegd worden, schoon nog niet volkomen, echter over het geheel met genoegzame zorg geslepen te zijn, om zijn facettes naar alle zijden te doen fonkelen. Maar die schitterende edelsteen is omgeven door tal van andere, in den vorm van heerlijke, altijd groenende eilanden, als bij honderden opduikende uit den blauwen Oceaan. Het is alsof die verwaarloosde eilanden de vraag tot ons richten: Waarom toch is alleen onze zuster Java bij u zoo bekend en bemind; waarom toch is zij de eenige dochter uwer Indische huishouding die uwe belangstelling wekt, waartoe uwe zorgen zich uitstrekken? Ziet, dat roepen ons die eilanden toe, als zoovele verwaarloosde kinderen, die allen wachten totdat het de ouders schikken zal ook hen met een blik van belangstelling te verwaardigen; zij roepen ons dat toe, wellicht niet zonder verwijt, maar toch zonder argwaan of bijbedoeling. Mag ik vragen of men hetzelfde mag zeggen van stemmen zooals zich thans doen hooren aan de boorden van den Theems, en die ons Nederlanders aanwijzen als eigenaardig door de Voorzienigheid geroepen, om het Maleische volkenras te beschaven? terwijl te gelijk aan de oevers van den Duitschen Rhijn, en soms zelfs in onzen eigen boezem, twijfel wordt geopperd of Nederland niet zal blijken te zwak te zijn voor zulk eene zware taak. Maar welk rechtgeaard Nederlander zou zich die taak willen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laten ontrooven, en voelt zich niet gedrongen alles te doen wat in hem is om dien twijfel te beschamen? En, zooals het Engelsche spreekwoord zegt, when there is a will, there is a way. Wij aarzelen niet de overtuiging uit te spreken, dat zoo Nederland wil, het tevens in staat zal blijken te zijn, om zijne verheven roeping in het Oosten luisterrijk te vervullen. Maar daartoe mag noch bij uitsluiting noch zelfs bij voorkeur de oude weg worden ingeslagen; daartoe moet in allen gevalle medewerken eene doeltreffende exploitatie der talrijke reeks van eilanden die de grootere reeds meer of min ontwikkelde omgeven. Wanneer dan eenmaal de tijd daar zal zijn, dat wellicht vreemde overmacht ons toeroept: ‘rentmeester, geef rekenschap van uw rentmeesterschap’, en het tot dusver, vooral op Java, gevolgde stelsel zal vallen voor den adem des tijds, wat niet kan uitblijven zelfs al had het nog veel meer goede eigenschappen dan zijn voorstanders het thans toekennen; dan zal de verantwoording gemakkelijker wezen, wanneer wij er ten minste iets beters en meer natuurlijks naast hebben gesteld, dat ons inmiddels misschien even groote, maar stellig meer zekere voordeelen zal hebben opgeleverd. Ontwikkeling, zoo zedelijke als stoffelijke, zij dus niet alleen onze leus in ons zoo bevoorrecht Vaderland, maar worde dit ook meer en meer in onzen schoonen Indischen Archipel, en de zoo wel geslaagde exploitatie van Billiton strekke ons daarbij tot een opwekkend voorbeeld! Geen krijgsrumoer, zelfs geen enkel geweerschot, is noodig geweest om de daar verkregen resultaten in ons bereik te brengen, en ook met het oog hierop meen ik de namen der mannen die Billiton uit zijne ellende opgeheven en ons gesteld hebben tot een voorbeeld, hoe een kolonie moet bestuurd worden, te mogen aanwijzen als die van verdienstelijke zonen des Vaderlands, van ware pioniers der beschaving.
's Gravenhage, 17 November 1874. Rost van Tonningen |
|