De Gids. Jaargang 39
(1875)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 278]
| |
Gezworenen en Schepenen.(Vervolg van bladz. 59, Deel III, Jaargang 1874.)
| |
[pagina 279]
| |
de beschuldigde daarentegen niet-schuldig, dan wordt de behandeling voor de Jury gevoerd. Geeft hij geen antwoord, dan wordt een JuryGa naar voetnoot1 samengesteld om te onderzoeken of hij met opzet weigert te antwoorden, dan wel of hij door eenig lichaams- of zielsgebrek daarin wordt verhinderd (whether he stands mute of malice or by the visitation of God). Is het eerste het geval, dan wordt hij geacht niet-schuldig gepleit te hebben, gelijk ook als hij ten gevolge van een lichaamsgebrek niet spreken kan, terwijl, zoo zijn zwijgen aan storing van geestvermogens moet worden toegeschreven, de verdere behandeling uitgesteld, en de beschuldigde inmiddels in een gesticht ter verpleging geplaatst wordt. Waar het minderjarigen betreft, heeft de praktijk ingevoerd, dat in weerwil hunner bekentenis, hun schuld toch door de Jury onderzocht wordt. Hetzelfde geldt, voor zoover we hebben kunnen nagaan, ook bij een gedeeltelijke bekentenis, en kan ook worden toegepast als in een indictment meer personen tegelijk zijn aangeklaagd, waarvan de een schuldig en de andere niet-schuldig pleit. Een bekentenis daarentegen, gedurende het vooronderzoek voor den politie- of vrederechter afgelegd, sluit het onderzoek door de Jury niet uit, indien zij ter terechtzitting niet herhaald wordt. De Jury moet echter op een dergelijke bekentenis, in den regel door de verklaringen der getuigen versterkt, als bewijs (evidence) acht slaan. Blijkt het evenwel, dat de beschuldigde bekend heeft op aansporing van een politie-agent, dan mag die bekentenis, indien de beschuldigde ter terechtzitting zijn niet-schuld beweert, in 't geheel niet in aanmerking komen en wordt zij geacht in het geding niet te bestaan. De beschuldigde kan ook, alvorens zich over zijn schuld uit te laten, de niet-ontvankelijkheid van het indictment beweren, 't zij wegens gebreken in den vorm, 't zij op grond dat het te laste gelegde feit geen misdrijf oplevert, 't zij wegens andere rechtsgebreken der aanklachtGa naar voetnoot2. De aanklager kan daarop ant- | |
[pagina 280]
| |
woorden; zijn de ingebrachte bezwaren van zuiver rechtskundigen aard, dan beslist de rechter; staan ze met betwiste feiten in verband, dan wordt een afzonderlijke Jury gevormdGa naar voetnoot1' om uitspraak te doen. Vervolgens wordt voor de beschuldigden, die niet-schuldig gepleit hebben, of aan wier stilzwijgen die beteekenis wordt gegeven, overgegaan tot de samenstelling eener Jury uit de dootr den Sheriff ingezonden lijst van gezworenen, die door hem voor dezen zittingstermijn zijn opgeroepen. Een daarmede belast ambtenaar (Officer of the Court) roept ten dien einde twaalf personen naar de volgorde der lijst opGa naar voetnoot2. In Schotland is dit aantal vijftien. De beschuldigde en de aanklager beiden hebben het recht van wraking (challenge) der gezworenen. Indien kan worden aangetoond, dat de Sheriff bij de samenstelling der lijst partijdig is te werk gegaan, hebben ze zelfs de bevoegdheid de geheele lijst der tegenwoordige gezworenen te verwerpen en in dat geval moet een nieuwe lijst worden ingeleverd. In andere gevallen worden de gewraakten door andere gezworenen uit de lijst vervangen. Een zeker aantal gezworenen mag verder zonder aanvoering van gronden gewraakt worden (peremtory challenge). Overigens kan de wraking van. afzonderlijke gezworenen plaats hebben wegens onderstelde en waarschijnlijk gemaakte partijdigheidGa naar voetnoot3. Over de toelating deiredenen van wraking beslist niet de rechter, maar twee door hem aangewezen scheidslieden, triers genoemd. In 't algemeen wordt echter van het recht tot wraking weinig gebruik gemaakt. Is na verloop van dit alles, de Jury voor een of meer zaken, welke dien dag zullen behandeld worden, aangewezen en beëedigd | |
[pagina 281]
| |
en heeft zij de voor haar bestemde banken ingenomen, dan verschijnt de beschuldigde voor de balie en de Officer of the Court stelt hem als 't ware aan de gezworenen voor, als de persoon, die verlangd heeft zich aan hun beslissing te onderwerpen. Men noemt dit in Engeland: giving the prisoner in charge to the JuryGa naar voetnoot1. De verdere loop van het rechtsgeding is zeer eenvoudig. De akten van beschuldiging en requisitoiren van het Fransche recht zijn in Engeland onbekend. De gezworenen kennen de aanklacht en zijn nu verplicht nauwlettend acht te slaan op de bewijsmiddelen, die door beide partijen worden bijgebracht om haar te staven of te ontzenuwen. Treedt, gelijk meestal het geval is, een raadsman (counse) voor den aanklager op, dan begint deze met een beknopte uiteenzetting van de punten, die hij wenscht te bewijzen en van de bewijsmiddelen, die hij zal aanvoeren (stating the case)Ga naar voetnoot2 en brengt daarna zijn getuigen volgens de door hem zelven gewilde rangorde, voor, terwijl hij, of meestal een ander hem ter zijde staand pleitbezorger, na het getuigenverhoor een overzicht van de resultaten der bewijsvoering geeft. Ontbreekt een raadsmanGa naar voetnoot3, dan wordt terstond met het verhoor der getuigen à charge aangevangen, waaronder gewoonlijk de aanklager, voor zoover persoonlijke waarneming hem daartoe in staat heeft gesteld, als eerste getuige (principal witness of the crown) voorkomt, en geschiedt de ondervraging der getuigen door den rechter. Is er echter een raadsman aanwezig, dan ondervraagt deze zelf de getuigen zonder tusschenkomst des rechters. De verdediger van den beschuldigde heeft daarop het recht ook van zijne zijde de getuigen der aan- | |
[pagina 282]
| |
klacht in verhoor te nemen (kruisverhoor, Crossexamination). Hij kan vervolgens het woord tot de gezworenen richten en de kracht van het bewijs tegenover de beweringen des aanklagers bestrijden. Is op deze wijze de bewijsvoering voor de aanklacht afgeloopen, dan kan de beschuldigde ook getuigen ter zijner ontlasting doen verschijnen, waarbij geheel dezelfde wijze van behandeling gevolgd wordt, zoodat ook deze getuigen op hunne beurt door den aanklager in kruisverhoor kunnen genomen worden. Voor zoover de Attorney- of SolicitorGeneral als aanklagers optreden, hebben deze steeds het recht om het laatste woord te voeren. De overige aanklagers hebben dit recht slechts dan, als er getuigen à decharge worden bijgebracht en deze over andere omstandigheden dan over het vroeger gedrag van den beschuldigde worden gehoordGa naar voetnoot1. De gezworenen zijn gedurende den loop van het getuigenverhoor bevoegd vragen tot de getuigen te richten, terwijl zij tevens korte aanteekeningen van de debatten houden. Wat den rechter betreft, zijn taak bij dit alles bestaat voornamelijk in het houden van toezicht, dat de wet niet worde geschonden. Hij alleen beslist of rechtsgronden zich tegen de toelating van het verhoor eens getuigen verzetten. Eveneens beoordeelt hij of andere bewijsmiddelen, b.v. schriftelijke stukken, volgens het Engelsch bewijsrecht zijn toegelaten. Aan hem is verder de zorg opgedragen, dat bij het kruisverhoor de vereischte betamelijkheid in acht wordt genomen. Overigens is zijn rol grootendeels lijdelijk; hij controleert slechts de handelingen der partijen in het geding, dat ten zijnen overstaan wordt gevoerd. Alleen dan, als een raadsman voor de aanklacht ontbreekt, of als de beschuldigde niet van een verdediger is voorzien, is hij bevoegd zelf de getuigen te ondervragen. Hij bezit die bevoegdheid ook, wanneer na afloop van het kruisverhoor, enkele punten hem toeschijnen nog nadere opheldering of aanvulling te behoeven. In den regel echter maakt de Engelsche rechter van deze macht weinig gebruik. Tot den beschuldigde zelven mogen gedurende de geheele behandeling geen vragen gericht wordenGa naar voetnoot2. Die eenmaal not- | |
[pagina 283]
| |
guilty heeft gepleit, behoeft zich verder over niets uit te laten, hoewel hij de bevoegdheid heeft aanmerkingen op de verklaringen der getuigen te maken. Na afloop der debatten houdt de rechter op de reeds vroeger meêgedeelde wijze zijn toespraak (charge, summing up the evidence) tot de Jury en maakt de gezworenen op hun verplichtingen opmerkzaam. Op hun verlangen worden hun het indictment en de toepasselijke wet, benevens zoo noodig bewijsen overtuigingstukken ter hand gesteld. Meestal blijven de gezworenen in de gerechtszaal en loopt hun met zachte stem gevoerde beraadslaging in korten tijd af. Bij meer ingewikkelde of twijfelachtige zaken verwijderen zij zich in de afzonderlijke voor hen bestemde raadkamer, Vaste regel is, dat hun verdict (zoowel niet-schuldig als schuldig) eenstemmig moet gewezen zijnGa naar voetnoot1 Is, wat echter hoogst zeldzaam gebeurt, geen eenstemmigheid te verkrijgen, dan moet de zaak opnieuw voor een andere Jury behandeld worden. Vóór den aanvang hunner beraadslaging kiezen de gezworenen één uit hun midden tot voorzitter (foreman), die de debatten leidt, en somtijds, zooals reeds vroeger vermeld is, namens hen, aan den rechter nadere inlichtingen of verduidelijking van diens instructie vraagt. Dit geschiedt vooral in die zeldzame gevallen, waarin de gezworenen het niet eens kunnen worden. De gezworenen worden overigens, om allen invloed van buiten op hun beslissing te voorkomen, gedurende den tijd der behandeling en der beraadslaging, afgezonderd gehouden. De vroegere gestrengheid in dit opzicht is echter in den laatsten tijd, naar omstandigheden zeer getemperd en gewijzigd, vooral waar het minder zware misdrijven (misdemeanors) geldt. Zij veroorzaakte ook niet zulke groote praktische bezwaren, als men zou meenen, daar in den regel (enkele processen van bijzonder grooten omvangGa naar voetnoot2 buiten reke- | |
[pagina 284]
| |
kening gelaten) de behandeling eener strafzaak in Engeland, door de vermijding van allen onnoodigen omslag en strikte beperking tot de aangevoerde bewijsmiddelen, spoedig a oopt en gewoonlijk van korter duur is, dan op het vaste lana en met name in Frankrijk, waar (niet zelden ten nadeele eener onbevangen beslissing) het dramatisch effect en de bespiegeling over omstandigheden, die met de ten laste gelegde misdrijven niet in direct verband staan, te veel op den voorgrond treden. Vroeger was het ook verboden den gezworenen gedurende hun beraadslaging ververschingen te doen geworden; streng genomen was hun zelfs geen vuur en licht in hun raadkamer toegestaan. Deze bepalingen werden vooral in de middeleeuwen noodig geacht om de gezworenen spoedig tot eenstemmigheid te bewegen en hun aandacht onverdeeld op de zaak gevestigd te houdenGa naar voetnoot1. In den grond der zaak waren zij nog een gevolg der oude formeele rechtsopvatting, welke de uitspraak der gezworenen als een surrogaat van het Godsoordeel aanzag, en den inhoud om den vorm verwaarloozende, er zich niet om bekommerde hoe de eenstemmigheid verkregen was. Thans is dit alles anders geworden, en behoeft men de gezworenen in dit opzicht niet meer te beklagen. Aan comfort ontbreekt het hun thans, noch in Engeland, noch in AmerikaGa naar voetnoot2; zij zijn echter onderworpen aan het toezicht des rechters, zonder wiens verlof zij hun beraadslagingen niet mogen schorsen. Zijn nu de gezworenen tot eenstemmigheid gekomen, dan verschijnen zij, voor zoover zij zich mochten verwijderd hebben, | |
[pagina 285]
| |
weder in de vergaderzaal, en worden onmiddellijk (zelfs al is op dat oogenblik een andere zaak aanhangig) tot de uitspraak van hun verdict toegelaten, nadat de griffier (Clerk of Arraigns) hen met de gebruikelijke formuleGa naar voetnoot1 daartoe heeft uitgenoodigd Het verdict wordt bij monde van hun voorzitter uitgesproken en door den Clerk in het protocol der zitting opgeteekend. Luidt het: schuldig, dan spreekt de rechter de straf uitGa naar voetnoot2 Wordt de beschuldigde niet-schuldig verklaard, dan wordt hij zonder verder rechterlijk vonnis terstond vrijgelaten. Tn Schotland kunnen de gezworenen in plaats van not-guilty zich ook van de uitdrukking not-provenGa naar voetnoot3 (niet bewezen) bedienen, een bevoegdheid waarvan zij dikwijls gebruik maken, doch die niet ten onrechte door velen wordt afgekeurd, daar zij aan weifelachtige gezworenen een geschikt middel geeft om wél vrij te spreken, maar door de wijze van vrijspraak zelve, toch steeds op den beschuldigde het brandmerk van verdenking te doen kleven. Het ware stelsel is veeleer, dat, zoo de aangevoerde bewijzen te zwak schijnen om een veroordeeling te wettigen, de beschuldigde steeds als niet-schuldig beschouwd, en ook als zoodanig verklaard moet worden. De aanneming van twee klassen van vrijgesprokenen leidt uit den aard der zaak tot zeer willekeurige onderscheidingen, en is in strijd met de taak van den strafrechter, die niets anders behoort uit te maken dan dat de aanklacht al of niet gegrond is. Terecht is dan ook het not-proven der Schotsche rechtspleging door een Schotsch rechtsgeleerde met den naam van bastard-verdict bestempeld. De gezworenen bezitten natuurlijk ook de bevoegdheid een deel der aanklacht als gegrond te beschouwen en ten dien aanzien schuldig te verklaren, terwijl zij voor het overige der beschuldiging het niet-schuldig kunnen uitspreken. Tevens mogen zij aan het misdrijf een andere qualificatie geven, dan daaraan volgens de | |
[pagina 286]
| |
woorden van het indictment toekomt. Deze bevoegdheid is echter geenszins onbeperkt. Parlementsakten en praktijk hebben hierbij een aantal onderscheidingen ingevoerd, evenals ook bij de gewichtige vraag, in hoeverre de ter terechtzitting bewezen omstandigheden van het misdrijf grondslag voor een verdict mogen zijn, indien zij niet volkomen aan den inhoud der aanklacht beantwoorden. Als regel geldt echter, dat omstandigheden, die de schuldigverklaring aan een zwaarder misdrijf dan bij het indictment is ten laste gelegd, zouden ten gevolge hebben, niet in aanmerking mogen komen. Bijna altijd wordt het verdict uitgesproken zonder bijvoeging van motieven, hoewel dit niet bepaaldelijk verboden is, en somtijds gebeurt indien de rechter, zooals hij doen mag, aan de gezworenen eenige adere ophelderingen vraagt. Overigens zijn slechts dan, als de beschuldigde wordt vrijgesproken, omdat de daad wegens. storing zijner geestvermogens niet toerekenbaar wordt geacht, de gezworenen verplicht dit motief in hun verdict op te nemen. In dat geval is de regeering bevoegd den aldus vrijgesprokene ter bewaring in een krankzinnigengesticht te doen opsluiten. De gezworenen mogen eindelijk den schuldigverklaarde aan de genade der Kroon aanbevelen. Deze aanbeveling bindt echter niet en behoeft dus niet tot strafvermindering te leiden, hoewel er meestal acht op wordt geslagenGa naar voetnoot1.
Uit de meêgedeelde schets van den loop van het strafgeding voor de Engelsche kleine Jury, blijkt dat de wijze van behandeling zich door menige eigenaardigheid kenmerkt. Het kan zijn nut hebben daarbij eenige oogenblikken stil te staan, en wel vooreerst bij de kracht, die door het Engelsche recht aan de bekentenis van den beschuldigde wordt toegekend. De regel | |
[pagina 287]
| |
dat hij, die schuldig erkent te zijn, niet voor de Jury terecht staat, vindt zijn verklaring in de historische ontwikkeling van het Engelsch proces, dat ook nog heden zijn oorsprong: het oud-Germaansch proces, niet geheel heeft verloochend. Vroeger toch had de verdachte, gelijk wij gezien hebben, de keus om of de juistheid van de bewering des aanklagers te erkennen, of zich op den eed en ten slotte op een Godsoordeel te beroepen. Deed hij het eerste, dan werd hij geacht van zijn recht van verdediging te hebben afstand gedaan, en een veroordeeling (toewijzing van den eisch) was onvermijdelijk. Toen nu allengs de oorspronkelijke bloot formeele bewijsmiddelen van het oude recht door het beroep op de getuigenis des lands (de Jurata patriae) werden vervangen, bleef dezelfde regel gehandhaafd en werd dus ook voor hem, die de gegrondheid der aanklacht toegaf en daardoor afzag van een beroep op het nieuwe bewijsmiddel, de terechtstelling voor de Jury overbodig geacht. In een nader onderzoek naar de geloofwaardigheid der bekentenis trad men niet, evenmin als men dit in een civiel proces deed, waarin de gedaagde de juistheid van de vordering des eischers erkende. En zoo groot was de macht der traditie, dat ook later, nadat de instelling der Jury aanmerkelijke wijzigingen had ondergaan, men zich niet van den ouden regel kon losmaken die de bekentenis des beschuldigden gelijk stelde met de uitspraak der Jury. Wel is waar is de absolute toepassing van den regel eenigermate getemperd, maar het beginsel zelf is blijven bestaan en heeft zich tot den tegenwoordigen dag gehandhaafd. Zekerlijk wordt op die wijze de taak der gezworenen aanmerkelijk verlicht, terwijl tevens kan worden toegegeven, dat in vele eenvoudige gevallen, waarin de waarheid der bekentenis aan geen twijfel onderhevig schijnt, de beschuldigde door een onmiddellijke veroordeeling ook niet wordt benadeeld. Niettemin verdient dit stelsel de afkeuring, die daarover van verschillende zijden is uitgesproken, omdat het in strijd is met het doel van de strafrechtspleging. Deze toch beoogt verkrijging van materieele en niet van formeele waarheid en dit beginsel vindt zijn toepassing zoowel in het accusatorische stelsel als in het inquisitorische. Want het kenmerk van het accusatorisch proces is hierin gelegen, dat het bewijsmateriaal door den aanklager (hetzij privaat persoon, hetzij een daarmede belast ambtenaar) wordt opgespoord, bijgebracht en toegelicht, tegen een bepaald persoon, die van zijn zijde het recht heeft zich op dezelfde | |
[pagina 288]
| |
wijze tegen de aanklacht te verdedigen, terwijl de rechter het proces, dat voor hem gevoerd wordt, slechts leidt, zonder anders dan bij wijze van noodzakelijk gebleken aanvulling zelf het initiatief te nemenGa naar voetnoot1. Daaruit volgt echter geenszins, dat de rechter genoodzaakt kan worden ook dan te straffen als de materieele waarheid der aanklacht niet ten volle is gebleken, en dat hij de vervolgde partij als schuldig moet beschouwen, alleen omdat zij zelve de juistheid der aanklacht erkent. Dit zou alleen dan kunnen gelden, indien de vervolging wegens overtreding der strafwet een gelijkstelling toeliet met den rechtstrijd over private belangen, bij wier beoordeeling het terrein voor den rechter over 't algemeen door de beweringen der partijen zelven is afgebakend. Maar deze gelijkstelling zou in strijd zijn met den publiekrechterlijken aard der strafvordering, volgens welken het onderzoek der vraag of het ten laste gelegde misdrijf is gepleegd, en of dus de daartegen bepaalde straf toepasselijk is, nadat eenmaal de vervolging is aangevangen, in het publiek belang aan de willekeur der partijen is onttrokken. Van een afstand van recht 't zij door den aanklagerGa naar voetnoot2, 't zij door den | |
[pagina 289]
| |
beschuldigde kan dus in het eenmaal begonnen strafproces geen sprake meer zijn. En hiermede is het vonnis uitgesproken over een stelsel, waarbij de beschuldigde het in zijn macht heeft door zijn bekentenis het verder onderzoek der materieele waarheid voor de Jury te voorkomen. De nadeelen zijn dan ook duidelijk. De bekentenis toch op zich zelve stelt de waarheid van het gepleegde feit niet altijd in een helder licht. Zij kan zelfs (al moge dit ook zelden voorkomen) onwaar zijn en alleen zijn afgelegd met het doel om anderen te redden, of als een in wanhoop aangegrepen middel om zich aan een pijnlijk voortgezet vooronderzoek te onttrekkenGa naar voetnoot1. Men kan verder bij ieder beschuldigde niet onderstellen, dat hij bekend is met al de vereischten van een strafbaar feit. Zoo kan het gebeuren, dat zijn bekentenis alleen berust op een verkeerde opvatting der aanklacht, of dat hij niet durft ontkennen, daar het grootste deel der aanklacht waarheid bevat, terwijl hij op de verdere omstandigheden, waardoor de gepleegde daad eerst het karakter van een misdrijf verkrijgt, geen acht heeft geslagenGa naar voetnoot2. Een rechtspreken op bloote bekentenis sluit tevens het onderzoek uit naar de toerekenbaarheid des daders in 't algemeen, en naar haar verschillende schakeeringen in 't bijzonder. Eindelijk kan de afsnijding van het onderzoek ter terechtzitting ook nadeelig zijn voor het belang, dat de maatschappij heeft, om door een nauwkeurig | |
[pagina 290]
| |
openbaar onderzoek een helder licht over alle omstandigheden des misdrijfs te verspreiden. Vooral geldt dit ten aanzien van zeer zware misdrijven, die algerneen de aandacht hebben getrokken en het publiek angst hebben aangejaagd. Het mag niet in de macht staan van een misdadiger te beslissen of dat onderzoek al dan niet zal plaats hebben. In EngelandGa naar voetnoot1 heeft dan ook de ervaring geleerd, dat beruchte booswichten, als zij vooruit konden nagaan, dat het tegen hen aan te voeren bewijs overtuigend zoude zijn, aan een bekentenis de voorkeur gaven, uit vrees dat het verder onderzoek van nadeeligen invloed op de bepaling der straf zou zijn. Al deze nadeelen aan het Engelsche (ook in Schotland en Noord-Amerika overgenomen) stelsel verbonden, zijn dan ook in Engeland zelf niet onopgemerkt gebleven, zonder dat dit echter nog tot wijziging heeft geleid. Het kan ons onder die omstandigheden niet bevreemden, dat de Engelsche rechters de gewoonte hebben den beschuldigde uitdrukkelijk op de gevolgen zijner bekentenis te wijzen en hem te herinneren, dat hij niet verplicht is te bekennen. De gevallen zijn zelfs niet zeldzaam, dat de rechter den beschuldigde een bekentenis ontraadt, of dat de laatste zijn reeds afgelegde verklaring van schuld op aansporing des rechters herroept. En dat dit niet altijd overbodig is, blijkt hieruit, dat er voorbeelden bekend zijn, waarin opvolging van des rechters raad de vrijspraak van den beschuldigde door de Jury medebracht, omdat bij het onderzoek bleek, dat geen strafbaar feit was gepleegd. Als uiterste middel tegen de gevaren eener veroordeeling op bloote bekentenis heeft de praktijk ingevoerd, dat de rechter, a]s de beschuldigde bij een vermoedelijk ongeloofwaardige bekentenis blijft volharden, zelfs de bevoegdheid heeft de opneming der bekentenis in het procesverbaal der zitting te verbieden. Het gevolg van dit vroom bedrog is dan, dat de bekentenis geacht wordt in rechten niet te bestaan, zoodat de Jury competent blijft. De noodzakelijkheid der aanwending van zulke middelen bewijst reeds op zich zelve de onjuistheid van het stelsel, waartegen zij worden aangewendGa naar voetnoot2. | |
[pagina 291]
| |
Inderdaad is het dan ook moeielijk in te zien waarom de Jury, die de geloofwaardigheid van alle overige bewijsmiddelen heeft te onderzoeken, geheel van die bevoegdheid zou moeten verstoken zijn, als het bewijs der schuld in de bekentenis bestaat. Niet alleen is die opvatting in strijd met het doel van het strafproces, maar zij is tevens niet overeen te brengen met het wezen der tegenwoordige Jury, die niet meer als vroeger zelve bewijsmiddel is, maar als rechter over de schuldvraag uitspraak doet. Men kan dan ook ter verdediging dier opvatting moeielijk eenigen anderen grond aanvoeren, dan dat daardoor tijd en kosten worden bespaard. Hoe wenschelijk dit resultaat nu ook wezen moge, het behoeft geen betoog, dat het nimmer ten nadeele eener goede rechtspleging mag verkregen worden. Daarenboven is het argument van tijd- en kostenbesparing niet zonder overdrijving. Zonder twijfel veroorzaakt een rechtspreken op bloote bekentenis minder tijdverlies, dan de gewone behandeling. Maar in den regel zal, indien de beschuldigde volledig bekent, het debat ter terechtzitting kort kunnen zijn, en zullen meestal de verklaringen van weinig getuigen voldoende zijn om de geloofwaardigheid der bekentenis te doen beoordeelen. De uitsluiting van de rechtspraak der gezworenen, ingeval van bekentenis, moet dus als een schaduwzijde der Engelsche rechtspleging beschouwd worden, die even als de gebrekkige instel- | |
[pagina 292]
| |
lingen van Coroner's Jury en Jury van beschuldiging, in de tradities van vroegere, thans niet meer bestaande toestanden, wortelt. Maar dit mag ons de oogen niet doen sluiten voor de groote lichtzijden, die het Engelsche strafproces overigens aanbiedt. Het is wellicht hier de plaats to waarschuwen tegen een richting, welke in die landen, waar het Fransche stelsel van strafvordering meer of minder gewijzigd is overgenomen, onder vele rechtsgeleerden groot gezag heeft verkregen, en waarbij op grond van enkele niet aanbevelingswaardige eigenaardigheden, een afkeurend of minachtend oordeel over de geheele Engelsche strafrechtspleging wordt uitgesproken. Aan hen die zóó oordeelen, kan m.i. met recht worden tegengeworpen, dat zij, zooals een bekend Duitsch spreekwoord het uitdrukt, ‘das Kind mit dem Bade ausschütten.’ Het verschijnsel is overigens zeer verklaarbaar. Velen rechtsgeleerden ontbreekt het aan tijd of lust zich met rechtsinstellingen van andere volken bekend te maken; andere, en daaronder mannen, die overigens door groote ervaring en bekwaamheid uitmunten, verliezen in den cirkelloop hunner dagelijksche ambtsbezigheden, niet zelden het vermogen om met onbevangen blik een andere wijze van rechtspleging, dan die waaronder zij zelven reeds langen tijd leven en werken, te waardeeren. Groot is de macht der overlevering, en niet het minst op dit gebied, waar gewaagde proefnemingen allerminst op haar plaats zijn, en waar een reeds op zich zelve niet te minachten gehechtheid aan bestaande rechtsinstellingen gerechtvaardigd wordt door de bedenking, dat recht en proces, de grondzuilen der maatschappelijke orde, niet aan herhaalde wisselingen mogen worden blootgesteld. Met het oog daarop kan het dan ook niet bevreemden, dat, gelijk Gneist het onlangs zoo juist heeft uitgedrukt, geen conservatiever element in het staatsleven denkbaar is dan de ambtsgewoonten der rechterlijke colleges. Als tegenwicht tegen. ondoordachte hervormingsplannen kan deze richting groote diensten bewijzen, maar zij heeft tevens dit nadeel, dat zij niet zelden haar doel voorbijstreeft, werkelijk noodige maatregelen, ook dan als de tijd daarvoor rijp is, belemmert, en ten slotte slechts dit gevolg heeft, dat ingrijpende veranderingen, buiten het rechtsgeleerd element om, door de macht der openbare meening worden tot stand gebracht. De geschiedenis van de afschaffing der pijnbank is in dit opzicht zeer leerrijk. Wie wenscht dit treurig uitvloeisel der afdwalingen van den menschelijken geest heden ten dage | |
[pagina 293]
| |
terug? Toch werd de pijnbank in haar tijd door groote rechtsgeleerden in bescherming genomen, en zij die haar afschaffing durfden voorstellen, werden als phrasenmakers beschouwd, die het wezen en de behoeften der rechtsveiligheid miskenden. De pijnbank verdween om in verzamelingen van oudheidkunde de haar toekomende plaats in te nemen, maar de geest, die haar verdedigd had, leefde onder andere vormen voort. De moeder der pijnbank: het inquisitorisch stelsel, bleef de schier onverdeelde liefde genieten, en de argumenten waarmede dit stelsel, hoeveel bressen de tijd daarin ook heeft geschoten, verdedigd werd, vertoonen zelfs nog heden ten dage een sterken familietrek met die, welke voor het praktisch nut en de noodzakelijkheid van duimschroeven en been ijzers in vroegere tijdperken werden aangevoerd. En aan deze te ver gedreven liefde voor bestaande instellingen, moet naar mijne meening voor een groot deel het afkeurend oordeel worden toegeschreven, dat door velen over de Engelsche strafrechtspleging wordt uitgebracht. Werden de lessen der geschiedenis, die ook ten dezen opzichte een wereldgerecht is, beter begrepen, wij zouden, behoudens allen rechtmatigen tegenzin in het nemen van gewaagde proeven, waarschijnlijk tot een meer algemeene, billijke beoordeeling geraken van beginselen, die voor ons zelven nog nieuw, in de rechtspleging van andere volken reeds lang het burgerrecht hebben verkregen en proef houdend zijn bevonden. Want (en hierop meen ik in 't bijzonder den klemtoon te mogen leggen) op de beginselen komt het aan, en niet op den historischen vorm, die, naar gelang van den ontwikkelingsgang van ieder volk, zeer verschillend kan zijn, en geenszins altijd en overal navolging verdient, ja dikwijls de kracht van het beginsel verzwakt. Uit dit oogpunt zou ik wenschen, ook de Engelsche strafrechtspleging, die haar gezag over de helft der beschaafde wereld heeft uitgestrekt, meer dan tot nog toe geschiedt, beoordeeld te zien. Niet om alles blindelings over te nemen en op vreemden bodem over te planten, maar om tot de erkenning te geraken, dat in het Engelsch strafproces, in weerwil van alle historische en specifiek-Engelsche toevoegsels, een gezonde kern aanwezig is, die wellicht meer aanbeveling verdient dan de beginselen van ons eigen, eveneens aan den vreemde ontleend, proces, en die althans een onbevangen onderzoek en oordeel verdient. Volgt men deze methode, dan kan, dunkt mij, aan het Engelsche stelsel de lof niet onthouden worden, dat het eigen- | |
[pagina 294]
| |
aardige daarin aan den rechter toegewezen standpunt, en in 't algemeen de geheele regeling der procesvoering, meer aanbeveling verdient, dan de Fransch-Duitsche inrichting. En ik vestig daarop in 't bijzonder de aandacht, omdat, vooral waar sprake is van toelating van het leekenelement in de strafrechtspleging, het geheele strafproces zoodanig behoort te zijn ingericht, dat men de grootst mogelijke waarborgen voor het onbevangen oordeel der leeken-rechters verkrijge. Wegens den grooten invloed, dien de rechtsgeleerde rechter op de beschouwing der gezworenen uitoefent, en zelfs behoort uit te oefenen, zal de verlangde samenwerking aan het beoogde doel beantwoorden, en iedere factor der rechtspraak de hem toekomende plaats innemen, is het bovenal noodig, dat de rechter onpartijdig en objectief de zaak beschouwe en niet in de verzoeking gerake, zij 't ook onbewust, partij te trekken voor de vervolging. In nauw verband daarmede staat de toekenning van gelijke rechten aan de procesvoerende partijen en strenge beperking van bewijsvoering tot de zaak, die in behandeling is, met afsnijding van een onderzoek naar alle omstandigheden, die op de schuldvraag niet- direct betrekking hebben. Aan deze vereischten voldoet het Engelsch proces mee dan de inrichting der strafrechtspleging ergens elders, en het is dan ook voor een groot deel daaraan toe te schrijven, dat de werking der Jury in Engeland gunstiger is en minder reden tot klachten oplevert, dan in andere landen en met name in Frankrijk. In Engeland wordt volgens de beginselen van het accusatorisch stelsel - ik vermeldde het reeds vroeger - het strafproces gevoerd tusschen twee partijen: de aanklacht en de verdediging, onder de leiding des rechters, die zich zelf zooveel mogelijk van inmenging in het debat onthoudt, en aan wien een speciale ondervraging van den beschuldigde zelfs verboden is. Alles in dit proces is er op aangelegd, om rechter en gezworenen tot onpartijdige beoordeelaars van den voor hen gevoerden rechtstrijd te maken, en om al datgene te vermijden, wat vooringenomenheid tegen een beschuldigde zou kunnen opwekken. In dit stelsel geen uitvoerige akten van beschuldiging, uit de stukken van het geheim vooronderzoek opgemaakt, maar slechts een korte aanduiding van de feiten die volgens den aanklager door diens getuigen zullen worden gestaafd terwijl eerst na het getuigenverhoor tot een meer uitvoerige uiteenzetting gelegenheid, wordt gegeven, die echter in den regel beknopt en zakelijk is en zich tot de aangevoerde bewijsmidde- | |
[pagina 295]
| |
en beperkt. Wordt bij dit alles het beginsel der mondelinge behandeling streng gehandhaafd, het vindt ook verder zijn toepassing door de bestaande gewoonte om aan de getuigen hun vroeger in het vooronderzoek afgelegde verklaringen niet voor te houden. Een ander gevolg van deze wijze van procedeeren is, dat vermoedens aan het vroeger gedrag van den beschuldigde ontleend, niet zijn toegelaten, en dat over diens vroeger leven alleen op zijn eigen verzoek getuigen mogen worden gehoord. Is dit niet geschied, dan is de Engelsche rechter alleen, nadat de gezworenen hun verdict hebben uitgesprokenGa naar voetnoot1, bevoegd inlichtingen omtrent den levensloop van den schuldigverklaarde in te winnen, indien hij zulks ter bepaling der mate van straf noodig achtGa naar voetnoot2. De rechter zelf wordt volgens de Engelsche | |
[pagina 296]
| |
opvatting als de raadsman van den beschuldigde beschouwd. The Judge is the counsel of the prisoner. Hij behoort nauwkeurig toe te zien dat de tegen den beschuldigde aangevoerde bewijsmiddelen met de wet overeenstemmen, en den toets van fair play kunnen doorstaanGa naar voetnoot1. Ja het ligt zelfs in den geest der Engelsche rechtspleging ook de Jury als een verdedigingsmiddel van den beschuldigde, waarop deze zich beroept, aan te zienGa naar voetnoot2. Van daar ook dat de gezworenen telkens worden herinnerd aan hun verplichting om zonder vooringenomenheid te beslissen, en om als regel in acht te nemen, dat elke twijfel, elk gebrek en elke onnauwkeurigheid in de aanklacht ten voordeele van den beschuldigde behoort te komen, daar de straffeloosheid van honderd schuldigen de voorkeur verdient boven de veroordeeling van een enkelen onschuldigeGa naar voetnoot3. | |
[pagina 297]
| |
Het behoeft geen betoog, dat in weêrwil van dit alles ook de jaarboeken der Engelsche rechtspraak vele voorbeelden hebben aan te wijzen van strafgedingen, waarin noch de rechter, noch de Jury vrij waren te pleiten van vooringenomenheid tegen den beschuldigde, die voor hen terecht stond. Zoolang feilbare menschen recht spreken, zal ook onder de heerschappij van de beste rechtsinstellingen, niet zelden een schaamteblos over de handelingen harer dienaren het gelaat van de Godin der Gerechtigheid bedekken. Toch kan de hooge waarde van een stelsel niet miskend worden, waarin de geheele wijze van behandeling rechters en gezworenen beiden aanhoudend hun verplichting te binnen roept, kalme en onpartijdige beoordeelaars te blijven van den rechtstrijd, die voor hen gevoerd wordt. Toch verdient een strafrechtspleging aanbeveling, die op het beginsel berust, dat, zooveel dit met het onderzoek der materieele waarheid slechts eenigszins bestaanbaar is, alles behoort vermeden te worden, wat hen, aan wier handen de beslissing of de medewerking tot de beslissing is toevertrouwd, van hun objectief standpunt zou kunnen doen nederdalen, en onwillekeurig tot het doen eener partijkeuze zou kunnen bewegen. Deze meer onpartijdige positie van hen, die tot oordeelen geroepen zijn, is naar mijn meening een onbetwistbaar voordeel van een strafrechtspleging, waarin de beginselen van het accusato risch proces de overhand hebben behouden. Het is dan ook een gunstig teeken des tijds, dat de hedendaagsche beweging op het gebied van het strafproces meer en meer, blijkens de nieuwste wetgevingen, een toenadering tot die richting verraadt, zoodat het inquisitorisch stelsel meer op den achtergrond treedt, | |
[pagina 298]
| |
en zelfs daar, waar het in de wetgeving nog een belangrijke plaats bekleedt, door de praktijk aanmerkelijk is getemperdGa naar voetnoot1. Toch openbaart zich nog altijd dit verschil in richting in genoegzaam sterke mate om vergelijkingen te kunnen maken, die de voordeel en der Engelsche rechtspleging doen uitkomen. Niet het minst, wanneer men een blik werpt op Frankrijk, welks strafrechtspleging tot een model voor de meeste staten van het vaste land heeft gediend en waar de beginselen van het inquisitorisch stelsel, hoe behendig ook met accusatoricl e vormen omhangen, nog altijd gehuldigd worden, niet zelden met nadeelige gevolgen voor de onpartijdigheid der rechtspraak: gevolgen, die bij de volken van Germaanschen oorsprong, tendeele wegens enkele wijzigingen in de wetgeving, doch het meest wellicht wegens de grootere bezadigdheid en grondigheid van het volkskarakter, meer getemperd zijn. Een alleszins bevoegd beoordeelaarGa naar voetnoot2 heeft er onlangs op gewezen, ‘dat wanneer een "hevig partijinan een zaak, waarover hij een beslissing verlangt, "heeft voor te dragen, hij niet anders te werk gaat dan op de "wijze, waarop de Fransche wetgever het proces voor de Assizen "heeft ingericht’. Moge men nu déze uitspraak en baar toelichting wellicht te sterk gekleurd achten, het is toch niet mogelijk haar alle juistheid te ontzeggen. Te ontkennen is het niet, dat de geheele wijze van behandeling niet alleen aan den openbaren aanklager een macht toekent, waarbij de rechten der verdediging in het niet terugzinken, maar dat tevens aan den rechter een taak is opgedragen, die, hoe bekwaam en met de beste bedoelingen bezield hij ook moge zijn, hem onwillekeurig maar al te dikwijls verleidt, zich als een agent dar vervolging te beschouwen, en in allen gevalle de oorzaak kan zijn, dat hij zijn objectief standpunt uit het oog verliest, en zich door vooringenomenheid jegens den beschuldigde laat medesleepen. nder den indruk van den inhoud der akte van beschuldiging | |
[pagina 299]
| |
en van het geheim gevoerd vooronderzoek, dat nog altijd het zwaartepunt van het Fransche proces uitmaakt, ondervraagt de voorzitter zelf niet alleen de getuigen, maar doet ook den beschuldigde een verhoor ondergaan, dat in den regel plaats heeft vóór dat het getuigenverhoor een aanvang heeft genomenGa naar voetnoot1. Van zijn bekwaamheid en scherpzinnigheid wordt verwacht, dat het hem zal gelukken een bekentenis te ontlokken, of althans uit weifelach tige en onderling strijdige opgaven van den beschuldigde een vermoeden voor diens schuld te doen ontstaan. Meestal is dit verhoor, volgens een vooraf vastgesteld plan ingericht, zeer uitvoerig en strekt zich niet alleen uit tot de ten laste gelegde feiten, maar ook tot alle omstandigheden, waaruit volgens de meening van den ondervrager eenig vermoeden tegen den beschuldigde kan geput worden. Des voorzitters macht in dit opzicht is geheel onbeperkt en de beschuldigde wordt verplicht geacht op de Vragen te antwoorden. Kan het dan verwondering baren, dat een op die wijze ingerichte ondervraging van den beschuldigde nadeeligen invloed moet uitoefenen op de onbevangenheid van den voorzitter, en dat de laatste, gelijk Gneist het zoo juist heeft uitgedrukt, onwillekeurig bij dit geheele verhoor zijn eigen zaak begint te voeren? Veel aal daarbij van zijn karakter afhangen, maar hoe kalm en onpartijdig hij ook wensche te zijn, hij staat, door het werkdadig aandeel, dat de wet zelve hem bij het onderzoek der schuld toekent, steeds aan het gevaar bloot in deze worsteling met den beschuldigde tegen den laatste partij te trekken, vooral | |
[pagina 300]
| |
indien deze op minder behoorlijke wijze de vragen mocht beantwoorden. Men zou geen mensch moeten zijn om zich daarboven geheel te kunnen verheffen, en steeds die kalmte te blijven bewaren, welke voor den rechter in de eerste plaats vereischt wordt. Geen schouwspel is dan ook stuitender dan de partijdigheid des rechters, zooals die in de wijze van ondervragen niet zelden doorstraalt, en niets is zóó geschikt het vertrouwen des volks in den rechter te verzwakken, als deze met ongelijke wapenen gevoerde strijd tusschen voorzitter en beschuldigde, met het doel om de zoo gewenschte bekentenis te verkrijgen. De indruk, dien de voorzitter heeft ontvangen, plant zich dan uit den aard der zaak ook bij de getuigenverhooren voort, waarin hij almede de hoofdrol vervult, en waarbij nog deze onbillijkheid komt, dat de openbare aanklager (zij 't ook na gevraagd doch nimmer geweigerd verlof) onmiddellijk vragen tot de getuigen mag richten, terwijl de verdediger slechts bij monde van den voorzitter tot het doen van vragen bevoegd is, voorzoover namelijk de voorzitter die vragen goedkeurt, of het niet noodig vindt ze te wijzigen (welk laatste zóó kan geschieden dat de geheele strekking der vraag verandert). Door deze leiding der debatten kan het dan ook moeielijk anders, of de gezworenen moeten, nog vóórdat de verdediger aan het woord komt, én uit de akte der beschuldiging, én uit de verhooren, én uit het daarop gevolgde requisitoir van het Openbaar Ministerie, waarin nogmaals alles wat ten nadeele van den beschuldigde Kan strekken, niet zelden op hartstochtelijke wijze wordt herhaald, in vele gevallen een voor hun onpartijdigheid nadeeligen indruk ontvangen. Niet als in Engeland wordt hun taak beperkt tot de waardeering van het bewijs der feiten, van weêrszijden zonder dramatischen omslag geleverd en kortelijk toegelicht, maar het strenge bewijs wordt maar al te dikwijls op den achtergrond gedrongen, om plaats te maken voor een opeenstapeling van vage vermoedens, 't zij aan de houding van den beschuldigde, 't zij aan andere, omstandigheden ontleend, die met het bewijs, waarop het aankomt, weinig of niets te maken hebben. Geen wonder dat de gezworenen op die wijze in verwarring geraken, waartoe vervolgens ook de verdediger het zijne bijdraagt, die, niet altijd ten onrechte, vooringenomenheid bij rechter en gezworenen veronderstellende, nu ook op zijn beurt van het eigenlijk terrein van den strijd afwijkt, door vermoedens tegenover vermoedens te stellen, en in overdreven bespie- | |
[pagina 301]
| |
gelingen en phrasen zijn toevlucht te zoeken, om op het gevoel der gezworenen te werken. Ten slotte komt dan nog het résumé van denzelfden voorzitter, wien men een zoo inquisitorische rol heeft opgedragen en van wien men nu verwacht, dat hij op eens de kalmte en onpartijdigheid van den Engelschen rechter, die slechts een toezicht uitoefent op de vragen, die door partijen gedaan worden, zal verkrijgen. Is het te verwonderen, dat de gezworenen dikwijls onder al die kunstmatige verwarring het spoor bijster worden, en hun zoogenaamd intieme convictie boven een onbevangen waardeering van het aangevoerde bewijs stellen? Het moet natuurlijk worden toegegeven, dat niet altijd en overal de bezworen, tegen het Fransch inquisitorisch stelsel aangevoerd, even sterk in het oog springen. Maar dit neemt niet weg, dat het groote verschil in beginsel tusschen het Fransch en het Engelsen proces zich vooral bij belangrijke strafzaken ten nadeele van het eerste openbaart; dat de Engelsche rechtspleging grooter waarborgen voor een onbevangen oordeel oplevert, en dat, zoo die waarborgen bij elke wijze van rechtspleging wenschelijk zijn, hunne wenschelijkheid zich niet het minst dáár doet gevoelen, waar leeken tot de beslissing medewerken. Het betreft hier een quaestie van beginsel, die niet op zijde kan worden gesteld door de alledaagsche opmerking, dat het in de praktijk niet altijd zoo slecht gaat. Evenmin mag ons de bedenking terughouden dat, gelijk men niet zelden hoort beweren, de maatschappij door toepassing der Engelsche begrippen van strafvordering, niet genoegzaam tegen inbreuken op de rechtsorde zou beveiligd zijn, een bewering, die ook ten gunste der pijnbank in vroeger tijden haar diensten heeft bewezen. Vreemd ook mag die bewering heeten, als men bedenkt, dat het hier een stelsel betreft, dat over de helft der beschaafde wereld zijn gezag heeft uitgestrekt, en waarbij ontwikkelde en welvarende volken zich wèl bevinden. De kracht der repressie van gevaarlijke misdrijven is dan ook over 't algemeen in Engeland en verwante landen niet minder dan in Europa, zooals meer dan genoeg door hen, die de verschillende rechtsplegingen tot een voorwerp van onderzoek hebben gemaakt, is aangetoond. En waar die repressie te wenschen mocht overlaten, daar is dit toe te schrijven niet zoozeer aan de wijze, waarop het onderzoek, zoo in de instructie, als bij de eindbehandeling plaats heeft, maar veeleer daaraan, dat bij gemis van de instelling van een Open- | |
[pagina 302]
| |
baar Ministerie, de wijze waarop in Engeland de aanklacht plaats heeft, geen aanbeveling verdient. Men mag verder ook niet uit het oog verliezen, dat, zoo de maatschappij bij strenge vervolging en bestraffing van misdrijven belang heeft, haar belang niet minder medebrengt, dat niemand vervolgd en veroordeeld worde zonder dat hem volledige waarborgen zijn gegeven, zoowel voor vrijheid van verdediging als voor de onbevangenheid van hen, van wier uitspraak zoo oneindig veel voor den beschuldigde afhangt. Het is dan ook alleszins natuurlijk, dat een vrij en ontwikkeld volk ten dien aanzien strengere eischen stelt, dan een volk, waarbij een lagere opvatting van het publiek belang en minder belangstelling in de publieke aangelegenheden heerscht, en het is dus ook geenszins een toeval dat tusschen de beginselen van het Engelsch en van het Fransch strafproces een zoo diepe klove bestaat. Het karakter der verschillende natien spiegelt zich in haar strafrechtspleging af, en zoo in Duitschland tot heden toe het inquisitorisch proces, op Eransche leest geschoeid, nog de overhand heeft ehouden boven de toepassing van de Engelsche begrippen, dan vergete men niet, dat in Duitschland de staatkundige ontwikkeling onder den invloed van Romaansch absolutisme en Romaansche rechtsinstellingen eeuwen lang belemmerd is geworden, terwijl in Engeland die invloed reeds vroegtijdig is verdrongen. Men houde verder in het oog, dat èn in Frankrijk èn in DuitschlandGa naar voetnoot1 ook na meer ontwikkeld staatkundig leven de vroegere tradities vn.n een zoo lang bestaan hebbenden rechtstoestand niet opeens haar kracht konden verliezen, en dat een volk niet plotseling die ervaring verkrijgt, welke Engeland in een lange en moeielijke leerschool heeft moeten opdoen. Vandaar dat men niet genoeg in de beginselen van het Engelsche strafproces doordrong en in den valschen waan verkeerde, dat met de invoering der Jury, in verband met openbare en mon- | |
[pagina 303]
| |
delinge behandeling, werkelijk het Engelsch stelsel werd overnomen.Ga naar voetnoot1 Op zich zelf lag daarin voorzeker een verbetering tegenover de onmiskenbare nadeelen van het inquisitorisch proces. Maar het bleef niettemin waar, dat men op die wijze de kroonlijst op het gebouw plaatste, zonder zich vooraf te overtuigen of de geheele constructie den toets kon doorstaan. Men wilde invloed des volks op de rechtspleging, maar men vergat, dat die invloed slechts dan de verlangde vruchten kon afwerpen, wanneer het geheele stelsel der strafrechtspleging, gelijk in Engeland, daarmede in overeenstemming werd gebracht. Voor den nieuwen wijn werden de oude zakken in menig opzicht nog bruikbaar verklaard. Ook nog heden duurt die strijd tusschen de inquisitorische en accusatorische richting voort. Maar - ik wees er reeds zooeven op - het gebied der eerste wordt meer en meer beperkt. Vooral in Duitschland heeft zich in den laatsten tijd tegen het inquisitorisch Eransch proces een sterke reactie geopenbaardGa naar voetnoot2, waarvan de vruchten reeds duidelijk zichtbaar zijn. Men komt, zij het ook schoorvoetende, tot de erkenning dat de beginselen van het Engelsch strafproces, van historische toevoegsels en werkelijke gebreken gezuiverd, de voorkeur verdienen. De volledige zegepraal dier | |
[pagina 304]
| |
beginselen is, zoo niet alle teekenen bedriegen, niet meer dan een vraag van tijd. Men kan echter, zonder aan de beginselen van het accusatorisch proces ontrouw te worden, met recht vragen, of de algeheele uitsluiting van elke ondervraging des beschuldigden wel aanbeveling verdient. Ik meen dit te mogen betwijfelen, hoewel ik, de keuze hebbende tusschen het Fransch verhoor en het Engelsch stelsel, aan het laatste als het minst schadelijk voor de onbevangenheid des rechters de voorkeur zou geven. In Engeland staat deze eigenaardigheid naar mijn gevoelen in nauw verband met den historischen oorsprong der Jury. Het oudGermaansch proces kende, overeenkomstig zijn formeel karakter, geen verhoor van den beschuldigde; alleen de uitslag van het tweegevecht of het Godsoordeel moest uitmaken of de beschuldiging al of niet gegrond was. Later, toen de Jury als verdedigingsmiddel van den beschuldigde beschouwd werd, werd de uitsluitingvan het verhoor eveneens analogisch toegepast, en was het dilemma: bekentenis of beroep op de Jury. Die 't laatste koos, liet daarmede ook alles aan de Jury over. Deze opvattting ontving, zelfs na toenemende ontwikkeling der strafrechtspleging, grooten steun door de heillooze gevolgen van het inquisitorisch stelsel in andere landen, waarbij het verhoor van den beschuldigde uitsluitend beschouwd werd als middel om een bekentenis te verkrijgen, en waarbij zijn verplichting om te antwoorden op den voorgrond stond. Men zag echter voorbij, dat ook een andere opvatting mogelijk is, die zonder de belangen van den beschuldigde te benadeelen, en zonder den rechter tot een partijdig inquirent te maken, aan het doel der strafrechtspleging: verkrijging van materieele waarheid, meer bevorderlijk is. Het is deze, dat de vragen aan den beschuldigde, die het hem ten laste gelegde ontkent, niet de strekking moeten hebben om hem tot het afleggen eener bekentenis te noodzaken, maar alleen om hem in de gelegenheid te stellen zich behoorlijk ten verdedigen, terwijl het hem overigens vrij moet staan al of niet op de gedane vragen te antwoorden. Zóó opgevat verdwijnt het eigenlijk gezegd inquisitorisch verhoor, om plaats te maken voor opmerkingen telkens naar aanleiding der debatten door den voorzitter tot den beschuldigde gericht, om dezen gelegenheid te verschaffen de tegen hem ontstane bezwaren op te lossen. Deze richting, waarin zich ook de boven aangehaalde nieuwe regeling van het Oostenrijksch strafproces be- | |
[pagina 305]
| |
weegt, komt mij voor de ware te zijn. In Engeland zelf ont breekt het dan ook niet aan stemmen, die verandering der bestaande praktijk in de aangegeven richting wenschelijk achten. Menigmalen toch kan een enkele opheldering door den beschuldigde gegeven, en waaraan hij, zonder daarop opmerkzaam te zijn gemaakt, wellicht niet zou gedacht hebben, groot gewicht in de schaal werpen, of althans veel duidelijk maken, waarover men anders in het duister zou rondtastenGa naar voetnoot1. Dat men echter in Engeland tot nog toe het oude stelsel handhaaft, schijnt vooral zijn oorsprong te hebben in de vrees, dat men op die wijze het inquisitorisch verhoor bedektelijk zou invoeren en den rechter daardoor van zijn onpartijdig standpunt zou afrukken. Het betrekkelijk gewicht dier bedenking erkennende, een ik toch dat zij, in 't algemeen genomen, als ongegrond moet worden beschouwd. Misbruik is zeker mogelijk, maar veel, zoo niet alles, hangt bij de voorgestelde regeling af van de wijze waarop het geheele strafproces (met inbegrip van het vooronderzoek) is ingericht. Waar, gelijk in het Fransche recht, het verhoor uitsluitend de strekking heeft, als middel van instructie ter ontlokking eerier bekentenis te dienen, de partijrechten geheel ongelijk verdeeld zijn, en de rechter zelf niet alleen het proces leidt, maar in alles persoonlijk inquireert, is de vreesdat zijn onbevangenheid schade zal Jijden, alleszins gerechtvaardigd. Wanneer echter in de wetgeving erkend is, dat aanklacht en verdediging gelijke rechten hebben, dat partijen zelven onder de leiding des rechters hun bewijzen moeten bijbrengen en toelichten, en de rechter, alleen voor zoover naar zijn oordeel nog ophelderingen noodig zijn, vragen aan getuigen en beschuldigde stelt, welke de laatste desverkiezende, volgens den juisten regel dat ‘niemand in rechten verplicht is zich zelven te beschuldigen,’ wel kan, maar niet behoeft te beantwoorden, wanneer dus in één woord het accusatorisch beginsel het geheele proces doortrokken heeft, dan bestaat er m.i. weinig of geen vrees, dat dg rechter het hem door de wet zelve aangewezen standpunt zal verlatenGa naar voetnoot2 Hij bevindt | |
[pagina 306]
| |
zich dan toch niet op het hellend vlak, waarop het inquisitorisch proces ook den meest gemoedelijken en onpartijdigen rechter plaatst, en waardoor hij onwillekeurig verleid wordt zich zelven niet als the counsel of the prisoner, maar als den agent der vervolging te beschouwen, wiens grootste triumf in het verkrijgen eener bekentenis bestaatGa naar voetnoot1. Heb ik in de laatste bladzijden op beginselen gewezen, die meer het geheele Engelsche strafproces, dan wel uitsluitend de rechtspleging met gezworenen betreffen (een uitweiding, die mij echter niet overbodig voorkwam, wegens het nauw verband tusschen die beginselen en de werking van het Engelsche Jurystelsel), - zoo wensch ik thans nog eenige oogenblikken stil te staan bij een eigenaardige inrichting, die (al is ook haar toepasselijkheid op uitsluitend rechtsgeleerde colleges niet uitgesloten) toch meer rechtstreeks op de Jury betrekking heeft. Ik bedoel de eenstemmigheid van het verdict, die in Engeland en NoordAmerika wordt gevorderd, terwijl in Schotland daarentegen een meerderheid van acht op vijftien voldoende wordt geachtGa naar voetnoot2. | |
[pagina 307]
| |
Gaat men deze zaak historisch na, dan blijkt het volgende. Het aantal personen, die de getuigenis der gemeente vertegenwoordigden, is in de oudste tijden verschillend geweest, doch in de 14de eeuw op minstens twaalf vastgesteld en sedert zoo geblevenGa naar voetnoot1. Niet zoozeer de eenstemmigheid op zich zelve als wel het vereischte aantal van twaalf was dus de regel in het oud Engelsch proces, die nog heden wordt toegepast, en daar de kleine Jury uit twaalf personen bestaat, eenstemmigheid veronderstelt. Het was dan ook in in vroeger tijden niet ongewoon, om als de gezworenen het niet eens konden worden, hun een zeker aantal nieuwe personen toe te voegen, tot dat men bij twaalf eenstemmigheid van oordeel had verkregenGa naar voetnoot0. Daarmede is in overeenstemming, dat nog heden het aantal gezworenen bij de groote Jury gewoonlijk uit drie en twintig bestaat, waarvan minstens twaalf eenstemmig moeten zijn, zoodat bij deze Jury (die veel korter tijd te zamen zijnde dan de kleine Jury, zonder groot bezwaar uit meer leden kan bestaan) inderdaad de meerderheid beslist. Neemt men nu in aanmerking, dat de tegenwoordige kleine Jury in aard zeer van de vroegere bewijsjury verschilt en rechterlijke functies uitoefent, dan schijnt er eenige grond om te vragen, waarom het geijkte | |
[pagina 308]
| |
getal van twaalf gezworenen (dat als bewijsmiddel beschouwd wellicht niet te groot was) ook nu nog steeds voor een beslissing moet gevorderd worden, m.a.w. waarom de kleine Jury van twaalf haar verdict eenstemmig moet blijven uitbrengen en of een meerderheid van zeven, acht of negen stemmen niet genoeg waarborgen voor de juistheid der beslissing oplevert. Over de doelmatigheid van den tot nu toe gevolgden regel heerscht dan ook in Engeland zelf verschil van gevoelen. Het verdient echter opmerking, dat de openbare meening (en daaronder ook de meerderheid der Engelsche reehtsgeleerden) zich voor het behoud van den tegenwoordigen toestand verklaart, terwijl zij, die een beslissing bij meerderheid verlangen, deze vooral wenschen in civiele processen, wegens de langere beraadslagingen, waartoe deze zaken aanleiding kunnen geven. In 1854 werd in dien geest een wetsontwerp betreffende de civiele Jury ingediend, dat echter, hoe gematigd ookGa naar voetnoot1, geen bijval in het parlement vond. Hetzelfde lot trof een veel ingrijpender voorstel in 1873 door den Attorney-General gedaanGa naar voetnoot2, volgens 't welk niet alleen het aantal gezworenen van twaalf op zeven zoude worden gebracht, maar tevens het verdict bij meerderheid zou worden opgemaakt. Alleen in de gevallen van hoog verraad en moord zoudeu, volgens dit voorstel, het ude getal en de eenstemmigheid behouden blijven. Beide maatregelen vonden echter hevigen tegenstand, temeer daar de rechters der Westminster-Hoven er zich tegen verklaarden. In het voorjaar van 1874 is dan ook, bij de hernieuwde indiening van een ontwerp tot verbetering van de rechtspleging met gezworenen (ditmaal niet door den Attorney-General, maar door het Parlementslid Mr. Lopes), alleen voor de civiele Jury onder zekere omstandigheden een beperking van het getal twaalf tot zeven voorgesteld, maar de eenstemmigheid van het verdict behouden. Ook dit ontwerp is echter niet verder in behandeling gekomen. Hoe dit zij, zooveel schijnt zeker dat men eer | |
[pagina 309]
| |
tot een vermindering van het aantal gezworenen zal geraken, dan tot de afschaffing van het vereischte der eenstemmigheid. En inderdaad zijn de daartegen ingebrachte bezwaren ook niet van gewicht ontbloot, en verdienen althans rijpe overweging. Erkend moet worden, dat in civiele zaken veel voor een beslissing bij meerderheid pleit. In strafzaken daarentegen, waar het uitsluitend op de beantwoording der schuldvraag aankomt, schijnt men anders te moeten oordeelen. Hier kan men niet zonder grond beweren, dat wantrouwen in de uitspraak wordt opgewekt, wanneer het publiek in twijfel verkeert of wellicht een aanzienlijke minderheid van de niet-schuld overtuigd was. Waar het zulke gewichtige belangen betreft, als in het strafproces ter sprake komen, is het zeker niette misbillijken, dat het verdict der gezworenen op zoo hecht mogelijken grondslag gevestigd zijGa naar voetnoot1. Men voert wel is waar hiertegen aan, dat de waarborgen, door de eenstemmigheid gegeven, niet zoo groot zijn, als men zich voorstelt, daar minder zelfstandige gezworenen, afgemat door het debat, niet zelden hun gevoelen zullen prijsgeven om zich bij de meerderheid aan te sluiten. Daargelaten echter, dat men op die wijze opzettelijke schennis van bezworen plichten onderstelt, wordt dit mogelijke gevaar genoegzaam opgewogen door het voordeel, dat juist de vereischte eenstemmigheid aanleiding geeft, dat de meening der minderheid behoorlijk wordt besproken; terwijl bij colleges, die met meerderheid van stemmen beslissen, steeds te vreezen is, dat, zoo de meerderheid eenmaal verzekerd is, niet genoeg acht op het gevoelen der minderheid zal worden geslagen. Ook is het niet te ontkennen, dat gevorderde een- | |
[pagina 310]
| |
stemmigheid het besef van verantwoordelijkheid voor zijn stem bij den gezworene verhoogt en weifelachtige gezworenen de mogelijkheid beneemt, om, door zich bij de minderheid te voegen, de zedelijke verantwoordelijkheid voor het verdict aan hunne medegezworenen over te laten. Het is waar, dat in het Engelsche stelsel de minderheid of wel één persoon het in haar macht heeft een verdict te verhinderen, maar het is tevens waar, dat die minderheid een twijfel vertegenwoordigt, die veel gegronder kan zijn dan de meening der meerderheid, en dat juist door dien twijfel de zekerheid van schuld of niet-schuld in de oogen van het publiek niet boven alle bedenking verheven is, 't geen vooral klemt bij strafzaken, waar de beslissing over de schuldvraag meestal van eenvoudigen aard is, en den totaal-indruk moet teruggeven, dien de gezworenen van de debatten ter terechtzitting hebben ontvangen. Ook wordt door de mogelijkheid om, indien de gezworenen het na een bepaalden tijd niet eens kunnen worden, een nieuwe Jury samen te stellen (de Brunswijksche wet stelt daarvoor een tijdruimte van 24 uren), het gevaar van een dwingen der meerderheid door de minderheid voorkomen of althans zeer getemperd. Inderdaad schijnen dan ook, vooral bij de behandeling van strafzaken, de praktische bezwaren tegen de eenstemmigheid van weinig belang te zijn, daar gevallen, waarin de Jury het niet spoedig eens kan worden, in Engeland tot de zeldzaamheden behooren en klachten over die bezwaren weinig of niet vernomen wordenGa naar voetnoot1. En deze ervaring in Engeland vindt, zij 't ook op kleinere schaal, haar bevestiging in de werking derzelfde instelling in Brunswijk, waar men, volgens het eenparig getuigenis der leden van het Hoog Gerechtshof en van den Procureur-Generaal bij dat college, volkomen met de nieuwe inrichting is tevreden | |
[pagina 311]
| |
geweest, welke dan ook maar hoogst zelden de verwijzing deizaak naar een andere Jury noodig heeft gemaakt. Men mag tevens hierbij voegen, dat de vooral in Frankrijk telkens herhaalde proefnemingen met een nu eens grootere, dan weder kleinere meerderheid (waarover nader), schijnen aan te toonen, dat dit stelsel, als niet op een deugdelijk beginsel berustende, vasten grondslag mistGa naar voetnoot1. | |
[pagina 312]
| |
Hoe wordt de instelling der Jury in Engeland zelf beoordeeld? Moest men volkomen geloof hechten aan het tafereel, dat door sommige tegenstanders der Jury daarvan wordt opgehangen, dan zou men geneigd zijn aan te nemen, dat het vertrouwen in de rechtspleging met gezworenen in Engeland voor wantrouwen heeft plaats gemaakt, en dat deze instelling bestemd is allengs te verdwijnen. Bij nader onderzoek echter blijkt deze aan de Jury vijandige richting op overdrijving en partijdige voorstelling te berusten. Zij heeft alleen een oog voor de schaduwzijden, die, gelijk bij iedere menschelijke instelling, ook bij de Jury niet ontbreken. Op de lichtzijde slaat zij geen acht; zij registreert zorgvuldig alle klachten, welke tegen de tegenwoordige inrichting worden ingebracht; zij zoekt met voorliefde die gevallen te zamen, waarin, naar het althans schijnt, de juistheid van het verdict der Jury aan gewichtigen twijfel onderhevig was, om dan daaruit de gevolgtrekking af te leiden, dat de Jury, als met de eischen eener goede rechtsbedeeling in strijd en daarenboven aan de burgers een onnoodigen last opleggende, behoort te worden opgeheven. Maar ze vergeet, dat de gevolgtrekking niet zuiver is en dat vele bezwaren, op rekening der Jury gesteld, niet zoozeer tegen deze instelling zelve pleiten, als wel het uitvloeisel zijn van vele voor verbetering vatbare historische eigenaardigheden en van andere gebreken in de Engelsche strafrechtspleging. Het verdient dan ook opmerking, dat de meesten van hen, die het doodvonnis over de Engelsche Jury uitspreken, niet in Engeland te huis behooren. Het aantal stemmen toch, dat in Engeland zelf voor een geheele afschaffing der Jury opgaat, is uiterst geringGa naar voetnoot1. Ove- | |
[pagina 313]
| |
rigens beoogen zij, die daar te lande tegen de Jury te velde trekken, niet de afschaffing der geheele instelling, maar veeleer haar verbetering, waar die noodig blijkt te zijn, of ook beperking tot zaken, die, naar hun oordeel, meer eigenlijk voor de beslissing door een Jury geschikt zijn; en gaat men de gronden, die ze aanvoeren, nauwkeurig na, dan blijkt al ras, dat een groot deel hunner grieven niet op de rechtspleging met gezworenen als zoodanig betrekking heeft, maar veeleer op de wijzigingen, die zij in het geheel der strafrechtspleging, met instandhouding overigens van de beginselen van het accusatorisch proces, verlangenGa naar voetnoot1. Op verscheiden, en daaronder niet ongegronde grieven heb ik reeds in den loop van dit stuk gewezen. Niet | |
[pagina 314]
| |
ten onrechte beweert men ook, dat de tegenwoordige samenstelling der gezworenenlijsten veel te wenschen overlaat, daar door de slechte regeling van de bevoegdheid, om als gezworene op te treden, velen als zoodanig worden opgeroepen, die voor hun gewichtige taak niet geschikt kunnen worden geacht, terwijl daarentegen een groot aantal van hen, die als gezworenen uitnemende diensten zouden kunnen bewijzen, te huis worden gelaten, omdat zij niet aan den census voldoenGa naar voetnoot1. Ook klaagt men over de willekeurige samenstelling der Special-Juries (in civiele zaken van zooveel belang), voor wier qualificatie nog altijd de oude formule geldt, dat zij bestaan moeten uit bankiers, kooplieden en esquires; door welke woorden, die tevens voor de meest uiteenloopende uitleggingen vatbaar zijn, velen worden uitgeslotenGa naar voetnoot2, die wegens hun stand en ontwikkeling op de banken der Special-Jury moesten geplaatst zijn, en omgekeerd, velen onder de Special-Jurors worden opgenomen, wier geschiktheid zelfs als common Jurymen aan ernstigen twijfel onderhevig is. Men beklaagt zich tevens, dat de Special-Jurors een schadeloosstelling ontvangen en de Common-Jurors niet, 't geen des te onbillijker is, daar die schadevergoeding oorspronkelijk daarin haar grond had, dat vroeger de Special-Jurors ook als Common-Jurors dienst deden en zich dus grooter opofferingen moesten getroosten, terwijl zij tegenwoordig zelden meer in een gewone Jury worden geroepen. Men wijst er verder op, dat in Schotland, waar elke Jury uit een vereeniging van Common- en Special-Jurors bestaat, meer waarborgen voor een doelmatige bezetting der Jury-bank worden gevondenGa naar voetnoot3. Vat men deze en andere soortgelijke grieven te zamen, dan mag men daaruit met recht opmaken, dat de tegenwoordige inrichting der rechtspleging met gezworenen in Engeland in veel opzichten behoefte heeft aan hervorming, vooral wat betreft het voor de uitoefening van den gezworenendienst vereischte radicaal. De vroeger vermelde wetsontwerpen hadden dan ook voornamelijk de strekking, in deze niet te miskennen gebreken te voorzien, en hoewel zij nog niet tot wet zijn verheven, doch voor 't oogenblik weder zijn ingetrok- | |
[pagina 315]
| |
ken, mag men toch met grond veronderstellen, dat de tijd niet ver meer verwijderd is, waarin verbeteringen in de samenstelling der Jury zullen worden aangebracht. En blijkens de getuigenis van de organen dier pers, zal het Engelsche volk meer van die wijze van herziening gediend zijn, dan van de (althans in strafzaken) steeds bedenkelijke beperking van het aantal gezworenen en van de afschaffing der eenstemmigheid bij de uitspraak van het verdict. Dat echter het voortbestaan der instelling zelve van een en ander geen gevaar heeft te duchten, en dat een ernstig voorstel tot opheffing der Jury in Engeland een storm van verontwaardiging bij het geheele volk zou opwekken, kan, dunkt mij, voor niemand twijfelachtig zijn, die met het wezen n de inrichting van het Engelsche staats- en maatschappelijk leven iets meer dan oppervlakkig bekend is. Zeer waarschijnlijk is het zelfs, dat de meesten onder hen, die der Jury niet genegen schijnen te zijn, zich het eerst onder de gelederen ter barer verdediging zouden scharen, indien het leven zelf der instelling ernstig bedreigd werdGa naar voetnoot1. Geen instelling toch is in Engeland meer populair dan de rechtspleging met gezworenen. Deze populariteit alleen of hoofdzakelijk daaruit te willen verklaren, dat men in Engeland zeer aan het oude gehecht is, schijnt mij willekeurig en een miskenning van het beginsel, waarop de instelling der Jury berust. Met veel meer recht kan men als grond daarvoor aanvoeren, dat men in Engeland samenwerking van het volkselement met het rechtsgeleerd element, als een vereischte voor een juiste en vertrouwen inboezemende rechtspraak beschouwt, op dezelfde wijze als men den volksinvloed bij andere gewichtige aangelegenheden van algemeen belang noodzakelijk acht. Oorspronkelijk vrucht eener reactie tegen het oud-Germaansche proces en als bewijsmiddel aangewend, is de instelling der Jury ook in haar later gewijzigd karakter, gebleken te beantwoorden aan de vooral bij het Angelsaksische ras sterk gevoelde behoefte, om den stroom van het volksleven in voortdurende aanraking te brengen met het gezag, door staatsambtenaren uitgeoefend en om aan het volk | |
[pagina 316]
| |
niet alleen bij de beraadslaging en uitvaardiging der wetten, maar ook bij haar uitlegging en toepassing behoorlijken invloed te verzekeren. Zóo is de Jury een levensbestanddeel geworden der Engelsche staatsregeling, een factor van het selfgovernment, die gelijk alle instellingen voor verbetering vatbaar is, maar dien men niet zou kunnen verwijderen, zonderde grondzuilen der staatsinrichting zelve aan te tasten. De Jury in haar meest bekende vormen is inderdaad de toepassing van hetzelfde beginsel dat den geheelen maatschappelijken toestand van Engeland heeft doortrokken, nl. de medewerking van beëedigde commissies uit het graafschap of uit de gemeente, die voor zoover dit uitvoerbaar is, overal worden ingeroepen, waar het de beoordeeling van concreete, individueel e en plaatselijke verhoudingen en toestanden betreft. Geen wonder derhalve, dat ook de Jury diepe wortelen in het volksleven heeft geschoten, en in zijn zeden en gewoonten is ingedrongen, zoodat het niet ongewoon is de kinderen in Engeland reeds Jury te zien spelen, en niet zelden reeds in de scholen twisten tusschen de leerlingen door een Jury hunner makkers worden beslist. Vooral in den laatsten tijd - ik wees er reeds vroeger op - is, het aantal der zaken, die aan de kennisneming der Jury zijn onderworpen, meer beperkt. Velen zijn van meening, dat men daarbij te ver is gegaan. Die bewering moge niet geheel van grond ontbloot zijn, ik geloof echter niet, dat de invloed des volks op de rechtspraak daardoor ernstig in gevaar wordt gebracht. Het Engelsche volk is een practisch volk; het beschouwt de medewerking der gezworenen niet als een abstract recht, dat aan ieder burger bij alle zaken toekomt, maar als en van staatswege in het publiek belang en aan zekere eischen verbonden, toevertrouwd ambt, waarbij echter den burgers geen grootere last moet worden opgelegd, dan zij billijkerwijze kunnen dragen. De uitbreiding van het maatschappelijk verkeer en der daardoor ontstane tallooze rechtsbetrekkingen, gevoegd bij en toenemenden omvang van den kring der overtredingen tegen de maatschappelijke orde, maken dan ook, vooral in een land, waar men ook bij civiele processen een Jury inroept, grooter beperking noodig dan vroeger. Men vergete echter niet, dat de belangrijkste beperkingen van de rechtspraak der gezworenen bij de behandeling der civiele zaken voor de Graafschapsgerechten, geheel afhangen van het goedvinden der par- | |
[pagina 317]
| |
tijen zelven, die een Jury kunnen verlangen, doch dit niet doende, geacht worden vertrouwen genoeg te stellen in de beslissing der rechtsgeleerde rechters en in de vooral in Engeland (ten deele ook ten gevolge van de instelling der Jury zelve) zoo krachtige controle der openbare meening. En wat de strafzaken betreft, het grootste deel daarvan is van zóo eenvoudigen en betrekkelijk minder belangrijken aard, dat de invloed van het volkselement voldoende schijnt verzekerd, indien slechts ij de meer gewichtige gevallen, waarbij de belangen èn van den staat, èn van het individu het meest betrokken zijn, gezworenen worden ingeroepen. Dit schijnt dan ook genoeg, te meer als men bedenkt dat in weêrwil van alle beperking de competentie der Engelsche Jury in strafzaken zich veel verder uitstrekt dan op het vaste land, terwijl de civiele Jury niet minder krachten vordert. Een en ander is voldoende om de zekerheid te verschaffen, dat de rechter telkens met de in het volk levende begrippen en toestanden in aanraking zal komen, en dat op die wijze de geheele rechtspleging, ook in die zaken waarin de rechter zonder gezworenen beslist, van den geest zal doortrokken worden, dien de gewoonte om met gezworenen samen te werken, noodzakelijk met zich brengt. En zoo is het alleszins verklaarbaar, dat men in Engeland de competentie der Jury heeft beperkt, zonder daarom het beginsel zelf prijs te geven. Dat de instelling der Jury in Engeland zeer schadelijk zou zijn voor de juistheid der rechtspraak, gelijk door velen beweerd wordt, is een meening, die in haar algemeenheid mij toeschijnt op onjuiste premissen en overdrijving te berusten. Voorzeker is het niet moeielijk, vooral in een groot land, een aantal gevallen te verzamelen, waarin de juistheid van de rechtspraak der gezworenen aan gewichtige bedenkingen onderhevig isGa naar voetnoot1. Ook mag het een betrekkelijk lichte taak geacht worden de houding der gezworenen bij de behandeling van een of andere zaak in een belachelijk daglicht te stellenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 318]
| |
Dezelfde wapenen, tegen uitsluitend rechtsgeleerde colleges aangewend, kunnen volkomen gelijke diensten bewijzen, zonder dat daaruit het gevolg kan worden getrokken, dat de instelling zelve schadelijk werkt. Wil men de werking eener instelling met billijkheid beoordeelen, dan behoort men haar in haar geheel over zekere tijdruimte en in verband met de beginselen waarop zij rust, gade te slaan. Zonder dit is in deze onvolmaakte wereld niets tegen de vuurproef der kritiek en der vis comica bestand, en men doet wél zich dit alles ook bij de beoordeeling der Engelsche Jury in herinnering te brengen. Die instelling lijdt voorzeker aan vele gebreken, niet het minst daaraan toe te schrijven, dat de slechte samenstelling der gezworenenlijsten vele onbevoegden op de banken der Jury plaatst en meer bevoegden den toegang verspert. Betreft dit bezwaar de tegenwoordige regeling, die echter alleszins voor verbetering vatbaar is, een meer principieel bezwaar ligt aan de vraag ten grondslag of, in 't algemeen, de vorm der medewerking van het lee kenelement, zooals die zich in de Jury openbaart, nl. de rechter staande tegenover de leeken, en hen wel leidende en vooraf onderrichtende, maar toch bij hun beraadslaging en beslissing hen geheel aan hen zelven overlatende, geen aanleiding kan geven, dat de gezworenen hun taak verkeerd opvatten, in verwarring geraken en juist daardoor een grout deel van het nut der samenwerking kan doen verloren gaan? Ik wensch die vraag, die ook bij mij zeer zwaar weegt, later te bespreken; zij kan geacht worden hier minder eigenlijk op haar plaats te zijn, waar wij in de eerste plaats vragen naar de feitelijke resultaten, die de rechtspleging met gezworenen in Engeland, volgens betrouwbare berichten, oplevert. En dan verdient het opmerking dat behoudens enkele uitzonderingen, en daargelaten de theoretische juistheid of onjuistheid van ingebrachte bezwaren, weinig bijzondere klachten over de uitspraken der gezworenen, vooral in strafzaken, in Engeland worden vernomen, een omstandigheid, die in een land, waar de openbare meening zich steeds zoo krachtig laat hooren, niet zonder beteekenis is. Over 't geheel kan men dan ook veilig aannemen, dat de repressie der misdrijven, voor zoover dit van de gezworenen | |
[pagina 319]
| |
afhangt, in Engeland geenszins minder is dan in andere landen. Men klaagt wel eens over ongegronde vrijspraken der Jury, doch het zou, gesteld die klachten waren allen juist, zeer onbillijk zijn de schuld daarvan uitsluitend op de Jury te werpen. Door de afwezigheid toch van een Openbaar Ministerie is niet zelden in Engeland de aanklacht in handen van onbevoegden, en wordt door dezen niet behoorlijk toegelicht en bewezen, zoodat de gezworenen, een gebrekkig bewijsmateriaal voor zich ziende, dikwijls schromen een veroordeeling uit te spreken, die zeker gevolgd zou zijn, indien de aanklager meer op de hoogte van zijn taak ware geweest. Het is dan ook statistisch aangetoond, dat vrijspraken veel zeldzamer zijn in al die gevallen, waarin namens gemeenten of andere corporatiën een daartoe aangewezen ambtenaar met de vervolging is belast. Dat verder de Engelsche gezworenen geneigd zijn bij zekere soorten van ten laste gelegde misdrijven lichter een schuldigverklaring uit te spreken, dan bij andere, is zeker waar, doch neemt men alle omstandigheden der zaak, waarover het verdict wordt gegeven, in aanmerking, dan blijkt het dat dit verschijnsel meestal in zeer natuurlijke oorzaken, die ook bij rechtsgeleerde colleges haar invloed doen gelden, zijn oorsprong heeftGa naar voetnoot1. | |
[pagina 320]
| |
Dat deze en andere klachten op zijn minst genomen aan overdrijving lijden en op verkeerde voorstellingen berusten, blijkt bovendien uit het feit, dat de meeste en uitstekendste Engelsche reehtsgeleerden groote voorstanders zijn der Jury. Bedrieg ik mij niet, dan is, ter beoordeeling van de werking der Engelsche Jury, vooral aan dit feit groot gewicht te hechten. Men kan hiertegen aanvoeren, dat juist onder de rechtsgeleerden dikwijls de ijverigste verdedigers van verouderde instellingen worden opgemerkt, en ik zal dit op zich zelf niet ontkennen. Maar ik meen, dat deze neiging tot behoud, die vele rechtsgeleerden en niet het minst de Engelsche kenmerkt, juist ten opzichte van de waardeering van het leekenelement weinig of geen invloed heeft, ledere macht toch heeft de strekking zich uit te breiden en ziet in den regel elke inbreuk of vermeende inbreuk op haar gezag met ongunstige oogen aan. Hoe gewenscht nu de samenwerking tusschen leeken en rechters in Engeland ook wezen moge, het blijft niettemin waar, dat de natuurlijke klove, die beiden scheidt, ook daar te lande bestaat, en tevens dat de Jury een deel der werkzaamheden verricht, die anders in haar geheel den rechter zouden zijn opgedragen. Menschkundig geoordeeld, is het dus veeleer te verwachten dat althans die rechtsgeleerden, welke deel uitmaken der rechterlijke macht, het leekenelement minder genegen zullen zijn. Dat echter in Engeland juist het tegendeel het geval is, is derhalve een niet te versmaden getuigenis voor de gunstige werking der Jury, daar het aantoont, dat de rechtsgeleerden zelven, in weerwil dat een deel hunner taak hun door de Jury ontnomen wordt, deze instelling als bestanddeel eener goede rechtspraak hebben leeren waardeeren, en haar met al haar gebreken niet zouden willen prijs geven. Het is dan ook een bekend feit, dat de Engelsche rechter in den regel liever met dan zonder een Jury rechtspreekt, en dat hij in belangrijke strafzaken niet gaarne een veroordeeling zou uitspreken, indien de aanklager de schuld niet aan gezworenen heeft weten duidelijk te maken. Over de wijze, waarop de gezworenen hun taak en vooral hun verhouding tegenover den rechter opvatten, schijnt men in 't algemeen tevreden. Zeer gunstig luidde in dit opzicht o.a. een rapport, dat in 1852 door een uit de eerste Engelsche reehtsgeleerden samengestelde commissie van enquête werd uitgebracht, naar aanleiding van een wetsontwerp, waarbij wijzigingen in het civiel proces werden | |
[pagina 321]
| |
voorgesteld. Zonder aarzelen verklaarde deze commissie, dat de Jury in Engeland heilzaam werkt en het vertrouwen des volks geniet; dat in 't algemeen de gezworenen met groote, ja zelfs angstvallige nauwgezetheid en opmerkzaamheid hun ambt vervullen; dat hun invloed op de rechtspraak weldadig is, daar zij uit het dagelijksch leven en uit hun verschillenden werkkring een grooten voorraad ervaringen medebrengen, wier bezit ook bij den bekwaamsten rechter niet kan worden ondersteld; dat zij ernstig er naar streven een juiste toepassing der wet te bevorderen en de wet op billijke en met het rechtsgevoel des volks overeenstemmende wijze uit te leggen, terwijl de rechters zich dikwijls te streng aan de letter der wet vastklemmen, en niet altijd de individualiteit van iedere zaak genoeg in het oog houden. Een dergelijk getuigenis in den mond van rechtsgeleerden zelven, kan voorzeker niet als onbeteekenend ter zijde worden gesteld. Op dezelfde wijze ongeveer werd in 1862 op de vergadering der meergemelde National Association de Jury door een der grootste Engelsche reehtsgeleerden (Fitzroy Kelly) verdedigd. En, gelijk ik hierboven reeds deed opmerken, zelfs zij, die minder ingenomenheid met de Jury aan den dag leggen, wenschen haar toch voor een groot aantal zaken, en vooral in strafzaken, behouden te zien. De tegenstand schijnt dan ook meer in 't bijzonder tegen de civiele Jury gericht te zijn, voor zoover men in het civiel proces grooter beperking van de competentie der Jury wenscht. Toch schijnt de overgroote meerderheid der Engelsche reehtsgeleerden ook de civiele Jury te willen handhaven, zoodat men haar in de laatste jaren zelfs heeft ingevoerd bij zaken, die vroeger zonder Jury worden beslist, als bij het nieuw opgerichte college ter beslissing van vorderingen tot echtscheiding, bij de organisatie van het Admiraliteits-Gerechtshof en bij het nieuw Gerechtshof voor erfenisquaesties. Zonder tegenspraak kon dan ook een grondig kennerGa naar voetnoot1 der Engelsche rechts- | |
[pagina 322]
| |
toestanden op de vergadering der Duitsche Juristenvereeniging in 1872 verklaren, dat volgens de overtuiging der Engelsche reehtsgeleerden de civiele Jury volkomen vast stond. De bewering is niet ongewoon, dat de populariteit der Jury in Engeland uitsluitend of grootendeels berust op de waarde, die aan deze instelling uit een politiek oogpunt wordt toegekend. Dat die bewering in haar algemeenheid onjuist is, zou ik na het meêgedeelde misschien niet meer behoeven te betoogen. Toch wensch ik er nog een oogenblik bij stil te staan. Voorzeker heeft de Jury als bestanddeel van het selfgovernment in Engeland een groote politieke beteekenis, gelijk dan ook in 't algemeen iedere inrichting der rechtspleging in de verschillende landen, in zeer nauw verband staat met de politieke ontwikkeling des volks. Ook is het buiten twijfel, dat een goede inrichting der Jury tegenover mogelijke overschrijding der bevoegdheid van het staatsgezag en het aanwenden van ongeoorloofden invloed op de rechters, een belangrijk gewicht op de schaal kan leggen, en dat de Engelsche geschiedenis daarvan treffende voorbeelden aanwijst, al hebben ook serviele Jurys in vroeger tijd niet tot de zeldzaamheden behoord. Het blijft echter niet minder waar, dat de Engelsche Jury haar gezag slechts voor een deel aan deze opvatting te danken heeft, doch dat zij tevens en in de eerste plaats steeds als een processueele instelling is beschouwd, die goed ingericht, door de samenwerking van het leekenelement met de rechters, een uitnemend middel tot beslissing van geschillen oplevert. Het verdient dan ook opmerking, dat Blackstone (1769) eigenlijk de eerste is geweest, die de waarde der Jury vooral uit een politiek oogpunt heeft doen uitkomen, en haar in zijn bekende Commentaries heeft geprezen als het palladium der volksvrijheden tegen overschrijding van de praerogatieven der Kroon, een voorstelling, die eenige jaren later (1775) door de Lolme in zijn werk: ‘the Constitution of England’Ga naar voetnoot1 werd overgenomen, en bij de invoering der Jury in Frankrijk van overwegenden invloed is geweest. Blackstone echter schreef in een tijd, toen, onder de eerste koningen uit het Hanoversche Huis, de ver- | |
[pagina 323]
| |
houding tusschen de Kroon en het Volk zeer gespannen was, en toen de eerste door aanwending van persoonlijken invloed bij aanhangige dvukpersprocessen de rechters op haar zijde trachtte te brengen, waartegen de Jury zich door een gezonde uitlegging der Libel-Acts verzetteGa naar voetnoot1. Het is dus alleszins verklaarbaar, dat onder die omstandigheden de waarde der Jury ook als politieke instelling vooral op den voorgrond trad. Dat echter voornamelijk daaraan het hoog aanzien, dat de Jury in Engeland geniet, zou zijn toe te schrijven, is een dwaling, die in oppervlakkige beschouwing der Engelsche rechtsgeschiedenis wortelt, en zonder grond de Fransche voorstelling ook voor Engeland gangbaar wil makenGa naar voetnoot2. Dit blijkt reeds daaruit, dat in Engeland de Jury het eerst bij burgerlijke zaken is ingevoerd en dat de strafjury zich eerst later naar analogie van de eerste heeft ontwikkeld. Nu is het echter zeker, dat de politieke beteekenis der Jury, als beschermster der vrijheid, bovenal, zoo niet uitsluitend, in haar invoering bij strafzaken zou moeten gezocht worden, omdat de strafrechtspleging in handen van het staatsgezag, bij partijdige wetsuitlegging, als een geducht wapen tegen de vrijheid des volks kan worden aangewend; een gevaar, dat bij zuiver privaatrechterlijke geschillen niet aanwezig is. Met de bestreden voorstelling is dan ook geenszins het feit overeen te brengen, dat de meeste Engelsche reehtsgeleerden, die door den aard hunner betrekking het meest de aandacht schenken aan het juridisch standpunt, voorstanders zijn van de rechtspleging met gezworenen. Door hen wordt de Jury meestal als processueele instelling beschouwd. Reeds Fortescue in zijn werk: de laudibus legum Angliae (1460), prijst haar als zoodanig en spreekt in 't geheel niet over haar politieke waarde. En onder Karel II, toen de overgang der bewijsjury in oordeelsjury reeds had plaats gehad, noemt Hale in zijn History of common Law haar: ‘the best manner of trial in the world.’ In 1854 werd door den toenmaligen Lord Kanselier in hetm Parlement dezelfde meening geuit: ‘een Jury was volgens | |
[pagina 324]
| |
hem het beste middel om waarheid te verkrijgen; verkeerde de Jury nu en dan in dwaling, hetzelfde kon naar zijn oordeel van de staatsrechters gezegd worden. Gedurende een reeks van jaren, waarin hij als rechter met gezworenen had samengewerkt, was ook hij dikwijls aanvankelijk van meening geweest, dat zij onjuiste beslissingen gaven; bij nadere overweging had hij echter meestal moeten erkennen, dat hij in 't ongelijk was.’ In gelijken geest liet in dezelfde Parlementszitting de Lord Opperrechter (Lord Chief Justice) Campbell, een der beroemdste Engelsche reehtsgeleerden, zich over de Jury uit. Ook hij wees er op, dat in de meeste zaken meer waarborgen voor een juiste beslissing in het proces voor een Jury, dan voor rechters zonder Jury, gelegen waren. Men kan nu de waarde dezer verklaringen betwisten; men kan ook vragen, en ik zelf stel mij voor nader die vraag te behandelen, of, aangenomen de wenschelijkheid eener medewerking van leeken bij de rechtspleging, juist de Jury wel de doelmatigste vorm voor die medewerking is. Maar hoe dit zij, zooveel staat vast, dat in Engeland de politieke beteekenis der Jury, hoe hoog die overigens ook moge zijn, meer op den achtergrond treedt, en dat de Jury daar te lande bovenal als rechtsinstelling gewaardeerd wordt. Te recht of ten onrechte gaat men in Engeland uit van het denkbeeld, dat de vereenigde invloed van twee factoren, waarvan de eene het blijvend, rechterlijk element, de andere het afwisselend, volkselement vertegenwoordigt, voor de rechtspleging weldadige vruchten afwerpt. De Jury in Engeland behoort dan ook niet tot het gebied der politieke partijquaesties, en de vraag of zoogenaamde politieke processen met of zonder medewerking eener Jury zullen beslist worden, maakt reeds sedert lang in Engeland niet meer een punt van overweging uit. Een Engelsche Tory zou vreemd opzien, zoo men hem trachtte te betoogen, dat de Jury, als tot het credo der Whigs behoorende, door hem moest bestreden worden, of wèl dat de Jury slechts een uitvloeisel was van de democratische radicale begrippen, die hij verplicht is te verfoeien. Vandaar, dat de grootere of geringere beperking van de competentie der Jury nimmer, gelijk dit op het vaste land van Europa, vooral met betrekking tot drukpersprocessen het geval is geweest, in Engeland de speelbal is geweest, dien de politieke partijen elkander terugkaatsten. De Engelsche Jury geniet als rechtsinstelling het vertrouwen van het volk, | |
[pagina 325]
| |
zoowel als van den rechter, en het wederzijdsche wantrouwen, dat men niet zelden elders, met name in Frankrijk, tusschen rechters en gezworenen heeft opgemerkt, is in Engeland onbekend. Beiden beschouwen zich als factoren, ieder belast met een verschillende taak, en wier invloed op elkander wederkeerig is, zonder dat in eigenlijken zin van een meerdere of mindere sprake kan zijn. Het is dan ook niet ongewoon in Engeland de rechtspleging met gezworenen te hooren noemen ‘a trial by a Jury assisted by a Judge.’ In deze als 't ware instinctmatige wijze van samenwerking tusschen het rechtsgeleerd en het leekenelement, waardoor ieder er naar streeft de hem toekomende plaats in te nemen, ligt het geheim van de betrekkelijk gunstige werking die, naar ik meen, ook thans nog in Engeland aan het Jurystelsel niet kan ontzegd worden. Waar men de resultaten van de Engelsche rechtspleging met gezworenen, gelijk ik die heb trachten te schetsen, naar billijkheid wil beoordeelen, mag men echter niet uit het oog verliezen, dat in Engeland verschillende omstandigheden medewerken om die resultaten te verkrijgen en dat wellicht juist, althans ten deele daardoor, de bezwaren, die tegen dezen vorm van het leekenelement kunnen worden ingebracht, en die wij later zullen onderzoeken, in Engeland minder gevoeld of meer onschadelijk worden gemaakt. Het Engelsche volk heeft een eeuwenoude, moeielijke leerschool van politieke ontwikkeling doorloopen, en kent de zelfregeering niet als abstract beginsel, maar als practische daad. Het onderscheidt zich in 't algemeen door eerbied voor recht en wet, en is meer dan eenig ander een juridisch ontwikkeld volk, met een zeer levendig rechtsgevoelGa naar voetnoot1. Vreemde invloeden hebben zich bij de Engelsche | |
[pagina 326]
| |
rechtsvorming in veel minder mate doen gelden, dan elders. Dat de Jury en vooral de civiele Jury krachtig dit alles heeft bevorderd, is aan geen twijfel onderhevig. Maar omgekeerd laat zich daaruit ook voor een groot deel den takt verklaren, waarmede de gezworenen in Engeland hun taak opvatten. Het Engelsch materieel- en procesrecht is daarenboven eigenaardig op de medewerking eener Jury berekend. Niet gaarne zou ik mij als lofredenaar van het Engelsche strafrecht opwerpen, want het heeft o.a. door zijn onbillijke, dikwijls ongerijmde presumties, groote en onmiskenbare gebreken. Maar het is het product eener langzame ontwikkeling en wordt daardoor onder het volk lichter begrepen. Voeg daarbij de geheele wijze van procedeeren, en niet het minst de eigenaardige inrichting van het Engelsche bewijsrecht (rules of evidence), en het streven om iedere zaak zoo streng mogelijk op zich zelve te beschouwen. Veel is er in een en ander, dat in zijn hoofdbeginselen, zooals ik vroeger trachtte aan te toonen, aanbeveling verdient, maar veel is er ook, dat elders niet zou kunnen worden nagevolgd, en waarvan tevens navolging niet wenschelijk zou zijn. Niettemin staat het onder deskundigen tamelijk vast, dat dit geheele complex van procesregelen, waarover het hier niet de plaats is verder uit te weiden, de taak der Engelsche Jury vereenvoudigt en meer gemakkelijk maakt. Eindelijk staat nergens de magistratuur in zoo hoog aanzien als in Engeland, en nergens wellicht verdient zij dit in die mate. Vooral geldt dit van de rechters der Westminster-Gerechtshoven, het middenpunt der geheele Engelsche rechtspleging. Uit de bekwaamste en meest ervaren leden der balie gekozen, in het genot van | |
[pagina 327]
| |
een vorstelijke bezoldiging, volkomen onafhankelijk van elken regeeringsinvloed, genieten zij een vertrouwen, waarmede geen rechter in eenig ander land zich kan meten; een vertrouwen, dat zij zich ten volle door de waardige en onpartijdige opvatting van hun gewichtig ambt, en door hun bijna ongeloofelijke werkzaamheid, weten waardig te maken. Karakteristiek is dan ook de feestelijke wijze, waarop zij, bij hun periodieke reizen in de verschillende districten, door het volk plegen te worden ingehaald, en de eerbied, waarmede het volk de Assizen beschouwt. Het behoeft geen betoog, dat dit aanzien en dit vertrouwen van zeer gunstigen invloed zijn voor de gewenschte samenwerking tusschen het rechterlijk- en het leekenelement, terwijl zij van de andere zijde juist in de eeuwenoude gewoonte van het volk om den rechter als gezworenen ter zijde te staan, grooten steun vinden. Door de waarneming toch van het gezworenenambt heeft het Engelsche volk reeds sedert onheugelijke tijden zijn rechters en rechtspraak meer van nabij leeren kennen en beoordeelen, en is ongegronde en oppervlakkige kritiek van de wijze, waarop het rechtersambt wordt uitgeoefend, veel minder te duchten, dan daar, waar het volk van allen invloed op de rechtspleging is uitgesloten. En zoo blijkt althans voor Engeland de stelling van de TocquevilleGa naar voetnoot1 waarheid te bevatten, dat ‘de magistratuur het meest daar in aanzien is, waar zij met het volk haar privileges deelt.’
In alle werelddeelen, waar het Engelsche volk zijn banier heeft geplant, is ook de rechtspleging met gezworenen in zijn gevolg verschenen. Engelsche emigranten hebben haar in de 16e en 17e eeuw naar Noord-Amerika overgebracht, en de Staten der Unie hebben deze erfenis van het moederland aanvaard, en aan de Jury als blijvende instelling een plaats in hun constitutie verzekerd. Eveneens is in alle andere Engelsche volksplantingen of in het door verovering verkregen Engelsch grondgebied, na korteren of langeren tijd, de Jury ingevoerd. Het laatst in Malta in 1829. De Jury, op Eugelsche leest geschoeid, heeft dus in een aanzienlijk deel der beschaafde wereld het burgerrecht verkregen, als een bestanddeel der met haar ingevoerde Engelsche rechtspleging. Enkele wij- | |
[pagina 328]
| |
zigingen, die in veel opzichten verbeteringen kunnen genoemd worden, hebben echter het karakter der instelling in de verschillende tot Engeland behoorende of stamverwante landen niet veranderd, maar gehandhaafd. Het mag daarom overbodig geacht worden, daarover in nadere bijzonderheden te treden. Voor zooveel noodig, is trouwens op enkele punten in den loop dezer schets de aandacht reeds gevestigd. In het algemeen staat dit vast, dat de Jury zich nagenoeg overal populariteit en vertrouwen heeft verworven en dat van hare vermoedelijke afschaffing nergens ernstig sprake is geweest. Aan gunstige getuigenissen omtrent de werking der instelling ontbreekt het tevens niet. Toch mag niet verzwegen worden, dat in de Vereenigde Staten (waar overigens, dank zij vooral de pogingen van den bekenden rechtsgeleerde Livingstone, veel doelmatige verbeteringen in de geheele rechtspleging zijn aangebracht) nadeelige invloeden heerschen, die het zeer twijfelachtig maken, of de samenwerking tusschen leeken- en rechtsgeleerd element in Noord-Amerika even gunstige resultaten afwerpt als in Engeland. Er is een streven bij de gezworenen daar te lande zichtbaar, om de hun aangewezen taak te overschrijden, waardoor de harmonie en het wederzijdsch vertrouwen tusschen rechter en Jury niet zelden verstoord wordt. De uitspattinggen der democratie, de heftige partijtwisten, de verderfelijke praktijk om de rechters in de verschillende staten door het volk te doen kiezen, dit alles kan niet zonder nadeelige gevolgen voor de juistheid en onpartijdigheid der rechtspraak blijven. Tegen de waarde in 't algemeen der Jury als rechtsinstelling kan echter daaruit geen gevolg worden getrokken; dezelfde bedenkelijke verschijnselen toch werken in de nieuwe wereld even demoraliseerend op de rechters als op de gezworenen, en het vermoeden schijnt zelfs alleszins gegrond, dat de verwijdering van het leekenelement uit de N. Amerikaansche rechtspleging (gesteld dit ware mogelijk) den toestand nog zou verergeren. Want, gelijk de Tocqueville terecht heeft opgemerkt, in de uitoefening van den gezworenendienst zelven, die het volk met recht en wet vertrouwd maakt, en den zin voor orde en rechtszekerheid hij de burgers levendig houdt, is een voorname waarborg tegen de gevaren der democratie gelegen. De opoffering van het geneesmiddel, alleen omdat het voor 't oogenblik de kwaal niet krachtig genoeg bestrijdt, zou derhalve, als leidende tot verslimmering der oorzaak, niet geraden zijn. Men kan overigens | |
[pagina 329]
| |
in dit opzicht ook niet alle Staten der Unie op ééne lijn stellen. In die deelen der Vereenigde Staten, waar de traditiën van Oud-Engeland het levendigst zijn gebleven en de meerderheid der bevolking tot het Anglo-normandische ras behoort, heeft de rechtspleging met gezworenen het meest aan de verwachting beantwoord, terwijl in die Staten, waar de bevolking meer gemengd is en vreemde bestanddeelen van allerlei aard bevat, recht en rechtspleging in 't algemeen het meest te wenschen overlaten. Aan de toekomst eener maatschappij, die met al hare gebreken zoovele teekenen van krachtig, opbruisend leven vertoont, behoeft overigens ook in dit opzicht niet gewanhoopt te worden. Minder gunstig zijn de voorteekenen in Ierland, van waar vele en gegronde klachten over de Jury vernomen worden. Vele omstandigheden werken in dit ongelukkig land mede om den gunstigen invloed van de deelneming des volks aan de rechtspleging te verlammen. De heerschende armoede met haar tweelingzusters, grove onkunde en bijgeloof, de volksbaat tegen Engeland, de rampzalige verbittering tusschen Katholieken en Protestanten, zie daar zoovele oorzaken, die terecht twijfel opwekken, of in den tegenwoordigen toestand Ierland voor de Jury rijp kan geacht worden. De ervaring in Ierland is daar, om opnieuw de waarheid te bevestigen, dat de goede of gebrekkige werking der rechtspleging met gezworenen in het nauwste verband staat met den geheelen socialen, politieken en moreelen toestand van ieder volk, en met den graad van ontwikkeling, dien het heeft bereikt. Waar het ten opzichte van dit alles zoo treurig gesteld is, als bij de groote meerderheid der Iersche bevolking, heeft men het recht niet te verwachten, dat de directe volksinvloed, 't zij op de rechtspleging, 't zij op andere aangelegenheden van publiek belang goede gevolgen zal achterlaten. Ook hier is van toepassing: aan de vruchten wordt de boom gekend. De omwenteling van 1789 bracht de Jury in Frankrijk. Daarover en over haar verdere verspreiding in een volgend artikel nader.
November, 1874. D.J. Mom Visch. |
|