| |
| |
| |
Emancipatoria.
Emancipatoria. Een Fantaisie van Werther, schrijver van ‘de Sociale Kwestie’. Amsterdam, Gebr. Kraay, 1874. 2 dl.
Het was een bijzonder droge zomer. Zelden zijn er in een zeker tijdsbestek zoo weinig centimeters vocht gevallen. Heerlijk weêr om te reizen, zoo gestadig, zoo consequent. Men kon er zoo vast op bouwen, en zoo gerust zijn plannen maken voor toertjes op morgen en overmorgen en op den volgenden Zondag. Een zomer zonder teleurstellingen en een najaar.... een najaar, zoo mooi en zoo warm als het oudste lid van de redactie van de Gids zich niet herinneren kan ooit te hebben beleefd.
Wij ondervinden er dan nu ook de gevolgen van. Het schijnt, dat er bon an mal an altijd ongeveer dezelfde hoeveelheid hemelwater op het aardrijk behoort te worden uitgestort. Het volumen, dat zich anders over vier maanden verdeelde, plaste nu in vier weken op ons neder, tot groot voordeel voor de scheepvaart op de rivieren, die door de langdurige vroegere droogte gestremd was, tot groote verkwikking van de dorstige klei, van de turfmolmachtige tuinaarde en van het onverzadelijke zand, maar tot groot ongerief van mij en mijnsgelijken, bewoners van eene theoretisch zindelijke, maar in de werkeijkheid zeer vuile en morsige stad.
Ik voor mij houd meer van gelijke verdeeling. Ik word liever eens in de veertien dagen nat dan veertien dagen achteréén. 't Kwam mij ook in deze maand zoo slecht gelegen. De maand November is eene maand van visites. De meeste familles krijgen dan genoeg van de genietingen van het buitenleven, en stroomen van Bloemendaal, van Zeist-Driebergen, van het Gooi, van Arnhem-Velp naar de stad, dat is, naar Amsterdam. Ik heb onder mijne famille vele van die familles, die het slacht- | |
| |
offer zijn van buitens of optrekjes, die ze ieder voorjaar met hetzelfde genoegen weêr betrekken, maar ieder najaar met nog oneindig meer genoegen weêr verlaten. Het spreekt van zelven, dat zij mij met verontwaardiging zouden aanzien, als ik durfde beweren, dat zij de ware, echte buitenlui niet zijn. Zulk eene beschouwing zou kant noch wal raken en eene volkomen miskenning zijn van hunne eenvoudige, landelijke zeden en hun ingenomenheid met de stille eenzaamheid, de golvende graanvelden, de ruischende bosschen, de paarsche hei, het gele zand of de malsche groene weiden met koebeesten aan een dampig, zilverig slootje.
Ik mag voor die liefhebberij niet ondankbaar zijn. Ik ben daaraan menigen genoegelijken zomer-Zondag verplicht. Voor een retourbillet, een gulden fooi aan de booien en twee kwartjes fooi aan den koetsier en een knap paar handschoenen worden mijne idyllische en arcadische behoeften op die wijze in het schoone jaargetij voldoende bevredigd, vooral op die dagen, dat ik landelijke families bezoek, die in den omtrek van den Haag buiten zijn, en die mij het muziek in het Bosch laten hooren en met mij dineeren in de groote Badhuis te Scheveningen, waarvan de eenvoud en de stilte mij altijd het meest toelachen en het ernstigst stemmen. Maar wie eene villa moge hebben aan den Scheveningschen weg, of te Rijswijk of Voorburg, niet alzoo mijne goede oude tante. Ze woont op een buiten te 's-Graveland, waar haar ouders en grootouders ook reeds hebben gewoond, en dat bijna tien minuten gaans ligt van den grooten weg en een vol uur rijdens van de station Loenen-Vreeland. Hoever het ligt van de station Hilversum ben ik niet bij machte geweest te constateeren, daar tante ook dezen zomer mij steeds met haar rijtuig van Loenen liet afhalen, blijkbaar onbewust van het bestaan van een Oosterspoorweg.
Ik houd ontzettend veel van tante, en ik weet, dat zij ook ontzettend veel van mij houdt. Ik heb groote en onschatbare verplichtingen aan haar, maar de grootste en onschatbaarste verplichting, die ik aan haar heb, is hare persoon en hare persoonlijkheid. Tante is al oud, tante heeft geene kinderen; zij leeft met een gezelschapsjuffrouw en aan logées ontbreekt het haar niet.
Zij is een ouderwetsche vrouw met ouderwetsche begrippen van weldadigheid. Al hare dienstboden, al hare gepensioneerden
| |
| |
en gealimenteerden kunnen haar, uit een geldelijk oogpunt, zonder bekommernis zien heengaan. De weldoende hand zal voor hen niet sterven. Al hare bloedverwanten, wien eene ondersteuning of eenige ruimere middelen niet onwelkom zijn, kunnen gerust tot haar komen. Zij zal stellig geen hunner ongetroost wegzenden, en de troost, dien zij geeft, zal van een vriendelijk en opbeurend woord vergezeld gaan. In weêrwil van haar leeftijd, is zij nog altijd eene flinke, cordate vrouw, met vaste beginselen en bepaalde opinies. Verstandig en degelijk is ze haar geheele leven geweest, en ik hoop, dat zij het tot het laatst zal mogen blijven. Het ras, waartoe tante behoort, wordt zoo zeldzaam, dat ik haar wel de onsterfelijkheid zou willen toewenschen.
Ook tante is deze maand weêr in stad gekomen, vooreerst om de gezelligheid en ten behoeve van hare meiden, die 's winters toch graag bij hunne familie willen zijn, en ten tweede, omdat 's-Graveland wel wat vochtig is, al kan tante buiten ook goed stoken en al is het huis zoo solide gebouwd als een stadshuis, ik bedoel, van de zeventiende af achttiende eeuw.
Die terugkomst wordt mij altijd eene week vooruit gemeld met opgave van het juiste uur, waarop tante denkt af te rijden - zij gaat niet met de spoor - en van den vermoedelijken tijd, waarop tante hoopt aan te komen. Na bureau-tijd ga ik er dan dadelijk heen om haar goeden dag te zeggen en te zien, hoe zij er uitziet. Dat bezoek duurt echter zeer kort. Men begrijpt, hoe vreeselijk veel er te doen is bij die thuiskomst, hoewel de meiden al een paar uren vroeger met den spoortrein zijn gearriveerd. De mandjes en reistaschjes en al de ‘brekende waar’, die noodzakelijk in het rijtuig moeten worden medegebracht, vereischen veel tijd en zorg voor de ontpakking. Tante gaat dien avond dan ook vroeg naar bed, niet omdat ze vermoeid is, maar omdat het voor Sientje en Truitje, en vooral voor Daatje, zulk een drukke dag is geweest. Verbeeldt u, ze zijn al van ochtend om 6 in de weer geweest, en dan die reis met de spoor en het uitpakken, het klaar maken en opdoen van het eten! De drie gratiën mochten eens flauw vallen!
De aartsvaderlijke of liever aartsmoederlijke verhouding - wij moeten toch noodzakelijk ook aartsmoeders gehad hebben, al worden ze niet vermeld - tusschen meesteres en dienstbaren, die in haar huis bestaat, heb ik nergens anders ontmoet. Ik betrapte er tante dikwijls op, dat zij eene harer meiden aansprak als ‘kind’. Dit trof mij omdat ik de meeste dames eene
| |
| |
geheel andere beschouwing hoorde uiten omtrent hare dienstboden, vooral in dezen verdorven tijd, waarin men om de drie of zes maanden verplicht is, van personeel te wisselen. Allermerkwaardigst! Bij haar stalen de keukenmeiden niet en waren zij na den eten niet dronken; bij haar was de werkmeid niet onwillig of onhandig en de linnenmeid niet lui of te nuffig. Ik ben als oude jongeheer niet in staat dit natuurverschijnsel te verklaren.
Als tante dan eenige dagen gecaseerd was in de stad en het geheele huis in orde en norm, dan werd ik te eten gevraagd, te eten op de ouderwetsche manier, met den geheelen avond er bij. Van comparities of vergaderingen mocht geen sprake zijn. Diners, die om acht uur afloopen, kende tante niet. Maar zij had niet tegen een cigaar; zij vond zelfs een cigaar gezellig, mits men er bij praatte en thee dronk en er niet bij indutte. Zij had een grooten afkeer van siesta's en begreep niet, dat het digestie-proces de hulp van Morpheus vorderde. Niettegenstaande haar hoogen leeftijd, bleef zij recht als een kaars in een hoogen leunstoel zitten en gevoelde niets van die aanvechtingen, die een bevredigde eetlust bij sommige zenuwachtige of bloedrijke individuen te voorschijn pleegt te roepen. Zij nam haar haakwerk - een reuzenarbeid, bestaande uit honderde vierkante lapjes, die bestemd waren later samen een één- of twee persoons sprei te vormen - ter hand, praatte en wilde dat er gepraat werd, maar liefst niet over personen van hare kennis, maar over de gebeurtenissen van den dag en de nieuwtjes der stad.
Het was dan op een van deze natte Novemberdagen, dat ik de prettige, goed verlichte, maar wel wat warme huiskamer van tante binnentrad. Zij was niet alleen, er was prié. Behalve hare adjudant, waren er twee nichten van tante en van mij, eene oudere en eene jongere. Het vrouwelijk element speelde natuurlijk bij tante de hoofdrol, en zij was de eerste om het te erkennen, als ze mij soms lachende vergeleek bij mallen Jan onder de hoenders, eene vleierij, die mij, van ieder ander en op elken anderen toon uitgesproken, matig zou hebben behaagd.
- Je komt weer net op 't tipje, zei tante, nadat ze mij de hand had gedrukt en ik de nichten en de adjudant had begroet.
| |
| |
- Was er wat nieuws op de sociëteit?
- Niets bijzonders, tante, ten minste niets wat u zou interesseeren.
- Waarom zou het mij niet interesseeren? vroeg tante, - jelui denkt, geloof ik, altijd, dat wij ons voor niets belangrijks interesseeren, omdat we 't niet kunnen begrijpen. Ik stel belang in alles, als het maar niet de Tweede Kamer is.
- Dat weet ik, tante, hernam ik, - maar een commercetje, gearroseerd met gewichtige aanmerkingen over rijmen en kleuren en met de gewone heeren-aardigheden over... u weet wel! interesseeren u toch ook niet.
Tante houdt niet van politiek, van verkiezingen, van de Tweede Kamer, en vindt het zeer verkeerd, dat iedereen zich met staatkunde bemoeit. Met Thorbecke is ze echter een jaar vóór zijn dood verzoend, waarschijnlijk omdat ze aan hem begon te wennen.
- Je moest je schamen, Bernard! om op klaarlichten dag kaart te spelen. Dat komt er van, jongen! als men een oude vrijer wordt. Dan krijgt men allerlei slechte gewoonten. Ik heb je dikwijls genoeg gewaarschuwd.
- Dat hebt u ook, tante, zei ik, - maar ik speelde geen kaart, maar domino.
- Zoo, antwoordde tante, - dat is wat anders.
Het menu van tante's diners bood mij zelden groote verrassingen. Ik wist, dat de goede vrouw voor mij altijd twee schotels van Zomerdijk Bussink liet komen: oesterpasteitjes of vleeschpasteitjes, een ossentong met ragoût of een ossenhaas à la jardinière. Al het overige eten maakt Sientje klaar. Sientje braadt voortreffelijk patrijzen en snippen met hun spekje en hun broodtje, en kookt onberispelijk groenten uit blikken busjes. Men noemt dat verduurzaamde levensmiddelen. Te mijner eer verschijnt ook onveranderlijk Marsalla en een flesch oude Cantemerle, en ter eere van alle verjaardagen drinken wij Sillery mousseux. Het eten van oesters wordt door tante ook als een verjaardag beschouwd.
De beide nichten, die ik bij tante ontmoette, waren zeer verschillende personen. De oudere - ze was boven de achten-twintig - was eene ongehuwde jonge dame, die op kamers woonde en veel uit logeeren ging in den zomer, en veel uit dineeren en ‘op avondjes’ in den winter. In het bezit van een
| |
| |
onafhankelijk fortuin, dat zij reeds vroeg van hare ouders geerfd had, en lang niet leelijk, was zij in hare jeugd wel wat difficiel geweest in hare keuze van een echtgenoot. Althans, zoo dacht tante er over, die op het punt van huwelijken vrij modern en democratisch was en ieder fatsoenlijk, braaf en oppassend jongmensch voor hare nichtjes als eene convenable partij beschouwde, al had zijn grootvader niet op het regeeringskussen gezeten. Mijne nicht Cateau echter eischte in den gelukkige, die haar naar de trouwkamer eerste klasse zou geleiden, goede geboorte, uiterlijke schoonheid, een mooie maatschappelijke positie, veel verstand, veel smaak en elegante manieren; ze had daarbij nog preferenties voor de soort van kring, waarin zij door dien gelukkige zou worden opgenomen, en voor de soort van schoonheid, die hij behoorde te bezitten. Hij moest blond zijn, lang en svelte; hij moest een ovaal gezicht hebben, geen snorren dragen, lange, magere handen en kleine, smalle voeten er op nahouden, en honderd andere détails meer, welke haar in hare keuze zoodanig beperkten, dat zij eindigde met niemand gelukkig te maken.
Geheel anders was mijn jongere nichtje Marie, in de wandeling Mies genoemd. Ze was een minderjarig meisje, zooals men ze in boeken beschreven vindt, lief, eenvoudig, hartelijk en zacht, vol toewijding en plichtgevoel, altijd in hetzelfde opgeruimde, tevredene humeur, bedeeld met eene groote mate van practisch verstand, uitstekende ménagère en volleerde pleegzuster. Ze had het thuis lang niet prettig. Mijn oom - haar vader - was een vrij egoïste en knorrige podagrist, en tante was geene gemakkelijke tante en daarbij bijna stokdoof.
Oom, die van huis uit een zeer beperkt maar een mooi en voornaam man was, had het ongeluk zich zelven voor zeer slim aan te zien en met zijn tijd meê te willen gaan. Daaronder verstond oom het liefhebberen in de haute finance. Zijn stelregel was, dat men een achterdeurtje voor de fortuin moest openzetten. Hij had zoovele achterdeurtjes opengezet, dat door eene van deze een goed deel van zijne ouderlijke erfenis verdween, tot groot ongerief voor zijn talrijk gezin - Mies was de oudste van tien kinderen - en tot ontzettend nadeel voor het humeur zijner vrouw en voor zijne eigene gemoedsstemming.
Als het niet om Mies ware geweest, zouden deze oom en
| |
| |
tante stellig behoord hebben tot die, bij wie ik alleen verjaaren nieuwjaars-visites aflegde.
De Cantemerle was op; het dessert was afgenomen; het damasten tafelkleed had plaats gemaakt voor een grijs linnen met sterretjes, en het theeblad was binnengebracht. Tante had met haar haakwerk plaats genomen in haren leunstoel - waarin zij nooit leunde - bij den haard. Ik hing achterover in een voltaire aan de andere zijde met de geoorloofde eigaar. De drie andere dames zaten om het grijs linnen tafelkleed, de adjudant aan het theeblad, de nichtjes met borduur- en tapisseriewerk.
- Nu, jongen! wat is er nu voor nieuws in Amsterdam? vroeg tante.
- Nieuws, tante? Een heele boêl nieuws. Er zijn heeren, die met dames wegloopen, en er zijn dames, die met heeren op reis gaan.
- Je weet wel, zei tante kortaf, met een blik op de meisjes, - dat dergelijke cancans mij niet interesseeren.
- Ja, dan is er nog politiek nieuws, hernam ik.
- Van de Staten-Generaal of van mijnheer Heemskerk? vroeg tante, - daar wil ik ook niets van hooren. Dat gekrieuw in den Haag verveelt mij. In mijn tijd was men minister totdat men zelf bedankte of stierf, of totdat de Koning goedvond een ander te benoemen.
- Neen, tante! van de stad.
- Zoo, jongen, dat is wat anders. De stad gaat ons allen aan.
- Twee wethouders hebben bedankt en er zijn nieuwe benoemd. Wij hebben in den laatsten tijd onstuimige raadsvergaderingen gehad, die voor geen Tweede Kamer behoefden onder te doen.
- Dat is jammer, zei tante - die voortdurende wisseling van personen is niet goed voor de stad. In mijn tijd zaten de wethouders hun leven lang. Maar waarom moeten ze nu ook alles publiek behandelen, Bernard?
- Omdat het het publiek belang geldt, tante! Het was de kwestie van faecalien.
- o Ja, zei tante - Sarphati.
Het is eene eigenaardigheid van tante, dat zij nooit van meststoffen kan hooren spreken of zij denkt aan Sarphati, die voor haar niet zoozeer de stichter van het Paleis voor Volksvlijt, als de directeur van de landbouw- en mestcompagnie is geweest.
| |
| |
Daar ik zelf echter geene specialiteit ben in deze onwelriekende zaak, gevoelde ik geene verplichting haar met liernurspoel- of tonnenstelsel bezig te houden.
- Ben je ook bij Mina Kruseman geweest? vroeg Cateau, terwijl ze haar tapisserienaald vaststak in het hart van een roos. Cateau begint eene onrustbarende neiging te vertoonen voor dames, die aan emancipatie doen.
- Neen, zei ik - 't was zulk slecht weêr en het trok mij ook niet aan.
- Ziedaar weêr het algemeene parti-pris. Omdat eene vrouw schrijft en spreekt. trekt het je niet aan.
- Met je permissie, Cateau! Ik heb geene vooroordeelen tegen dames, die schrijven en spreken, alleen tegen jonge of oude vrouwen, die met voorbedachten rade van zich doen spreken. Ik bewonder en eerbiedig mevrouw Bosboom, ik waardeer Christine Muller, Agatha en vele anderen, ik herlees met genoegen Sara Burgerhart en Willem Leevend, en ik huldig het talent van de talrijke vrouwelijke auteurs, die het sieraad zij der engelsche letterkunde. Maar show en ophef geniet ik niet; jachtmakerij op theatrale effecten maakt mij niet weemoedig, maar wee, en opzettelijke excentriciteit stoot mij af, zelfs bij groote geniën.
- Maar je kunt er immers niet over oordeelen, omdat je er niet geweest bent? zei Cateau.
- Toch wel eenigszins, hernam ik, - ik heb het Allerhande Bundeltje van de Moderne Judith en Kunst en Kritiek van Stella Oristorio di Frama, cantatrice, gelezen, en ik heb juffrouw Kruseman tweemaal gehoord, ééns, toen ze met juffrouw Betsy Perk in de Keizerskroon optrad, en ééns, toen ze in het Park hare Echtscheiding of haar Huwelijk in Indiën voordroeg. Je ziet dus, dat ik haar niet ignoreer.
- Zoo, en hoe vindt je haar voordracht?
- Soms heel lief, met veel nuanceering en gemakkelijkheid, niet zonder schalkheid en meer dan vrijmoedig. Maar ze heeft, dunkt me, eene groote fout als declamatrice en lectrice. Ik weet er geen ander woord voor dan: valsch van kleur.
- 't Is of je van een schilderij spreekt, zei Mies.
- Ja, de tableaux of voorstellingen, die juffrouw Kruseman door woorden wenscht te geven, bedoelen zekere overeenkomst met schilderijen. Wat voor deze de kleur is, is voor het ta- | |
| |
bleau in woorden de toon. Het komt mij voor, dat die toon dikwijls averechtsch is; zij is hoog en schel, waar ze diep en sonore moest zijn, en klinkt dikwijls schor, waar verheffing wordt verwacht. Ik weet niet of het aan den omvang en het timbre van haar stem, aan haar uitspraak of aan hare manier moet worden geweten, maar stellig is het, dat zij tegenovergestelde effecten teweeg brengt van die men gestemd is te verwachten. In de komedie....
- Zoo, heb je haar in de komedie ook gezien? vroeg tante.
- Ja, tante! De eerste keer, dat zij optrad als Louise in hare Echtscheiding, heb ik haar gezien, en ik heb ook daar verbaasd gestaan over het gemak, waarmede zij optrad op een tooneel, dat haar, zoo men zegt, geheel vreemd is. Zij zegt goed, zij acteert doorgaans juist, hare poses zijn wat theatraal maar niet onbevallig; maar ook daar sloeg zij soms zulk een verkeerden toon aan, dat het effect, dat zij beoogde, geheel verloren ging. Als jufvrouw Kruseman nog iets jonger was en haar geëmancipeerd karakter haar veroorloofde naar raad te luisteren en eigen gebreken in te zien, dan zou ik zeggen, dat zij eene zeer goede actrice zou kunnen worden.
- Me dunkt, zei Cateau - dat Bernard water in zijn wijn begint te doen. Mina Kruseman schijnt dan toch veel talent te bezitten, al trekt ze je niet aan.
- Heb ik gezegd dat ze geen talent bezit? Neen, juffrouw Kruseman is een zeer begaafd persoon. Ik spreek evenmin als Hroswitha van mijnheer Shakspeare, of van mijnheer Göthe, maar dit is voor mij - immers voor als nog - geen voldoende reden om juffrouw Kruseman niet meer juffrouw te noemen. Juffrouw Kruseman is stellig veel jonger dan die twee anderen.
- Het is eene begaafde persoon, ging ik voort. - Van natuurlijke charmes mag ik niet spreken, want ze zou dat kwalijk nemen. Ze wenscht, dat men over de sexe glisseert. Ze leest of zegt heel goed op, ze is eene fatsoenlijke vrouw met fatsoenlijken toon en fatsoenlijke manieren, en haar aanleg voor het tooneel is onmiskenbaar. Maar hare begaafdheid als auteur houdt geen gelijken tred met haar talent voor voordracht, en als dramatisch auteur heeft zij zelfs l'enfance de l'art nog niet bereikt. Ze kan nog niet spellen. Haar stuk, tante! is geen stuk, maar bestaat uit zestien levers de rideau, uit zestien tableaux vivants of chineesche schimmen. Er is geen en- | |
| |
kele rol in. Als lokale voorstelling van een indisch huishouden en indische toestanden zou men enkele tooneelen kunnen photografiëeren, en men zou dat gemakkelijker kunnen doen, omdat de personen er zoo weinig bij uitvoeren.
- Maar er zit toch eene schoone ernstige gedachte en een diepe moraal in. Ze waarschuwt ons tegen een huwelijk uit dwang en toont ons daarvan de rampzalige gevolgen, bij de onverbreekbaarheid van zulk een huwelijk, zei Cateau met veel vuur.
- Cateau, Cateau! riep ik lachende uit, - je bent al goed in de leer. Huwelijken, aangegaan voor een, twee of drie jaren, voor zoolang als men elkander niet verveelt, en bevoegdheid om te ieder uur de samenwoning op te zeggen - misschien zes weken vooraf kennis gevende? - vormen artikel 1 van het emancipatie-programma. Maar ik weet niet, of de moraal er bijzonder mede gebaat zou worden. Er zijn ongetwijfeld vele ongelukkige huwelijken, ook zelfs onder de zoogenaamde huwelijken uit inclinatie, maar zou de toestand beter worden, wanneer het huwelijk een dagelijks verbreekbare band ware? Maar wij, Cateau! kunnen daarover alleen theoretische bespiegelingen houden.
Cateau kreeg een kleur, en Mies kleurde van den terugslag. Tante glimlachte even, maar trok haar gezicht spoedig in de gewone plooi.
- Ik begrijp niet, zei ze - waar de meisjes en vrouwen tegenwoordig al die vreemde begrippen van daan halen. Wij, vrouwen, hebben even goed onze roeping als de mannen. Niemand is er, die niet een plicht te vervullen heeft, waarin zij een ernstige levenstaak vindt. Mies zorgt voor hare ouders en voor hare broêrs en zusters en beheert het heele huishouden. Zij is altijd bedrijvig en altijd opgeruimd. Ik geloof niet dat er vele heeren zijn, die een ernstiger en gewichtiger levensroeping te vervullen hebben. En als Cateau wil, kan zij met haar geld en haar goed hart en helder hoofd even degelijke bezigheid vinden. Zij behoeft maar om zich heen te zien, in den kring van onze familie, in den kring harer kennissen en van hare omgeving. Haar hand zal genoeg te doen vinden. Ik zelve leid nu een plantenleven. Mijne levenstaak was eigenlijk met den dood van je oom afgeloopen. Ik heb voor geene kinderen te zorgen of te denken; de juffrouw bestuurt het huishouden, en toch
| |
| |
verveel ik mij niet en acht mijn leven niet doelloos. Er zijn er gelukkig nog vele, die mij niet gaarne zouden missen en die mij als noodig beschouwen.
- Of er, tante, bevestigde ik met volle overtuiging. - Wie zou er op mij knorren en mij ‘jongen’ noemen, als u er niet meer was? En wie zou er, in mijn dwaze buien van melancholie en ontevredenheid, mij een hart onder den riem steken en door hare gezonde levensbeschouwing mij van mijne kuren en mijn opstand en hoovaardij genezen?
- Dat komt omdat je niemand anders en beters in mijne plaats hebt willen kiezen, lacht tante, - je bent nog jong - ik trek naar de vijftig - ‘en je moet je vooral door die emancipatie-begrippen niet van een huwelijk laten terughouden. Ik zeg maar met mijn domme verstand, dat dit onze bestemming is.’
- Ja maar, tante! gesteld eens, dat ik Cateau vroeg en ze mij aannam....
- Dat zou ik nooit, riep Cateau.
- Gesteld, dat je 't deedt, wat zou ik dan voor een leven hebben? Voortdurende angst voor ontbinding van mijn huwelijk, voor opzegging van den dienst, met het vooruitzicht weder als oude jongeheer op straat te staan.
- Als je 't er naar maakte, zei Cateau, - dan zou dat nog het beste zijn wat je kon overkomen.
- In zeker opzicht ja, want dan bleef mij, altoos volgens diezelfde sociale en moreele beginselen, de kans over den volgenden dag een ander huwelijk voor vijf of zes weken aan te gaan.
- Maar dat zijn afschuwelijke en onzedelijke principes, zei tante, en Mies keek mij met hare zachte, blauwe oogen in verbazing aan.
- Aan zulke huwelijken zou men in mijn tijd, ging tante voort, - een heel anderen naam gegeven hebben.
- Men was toen nog niet op de hoogte van de noodlottige gevolgen van de ontbindbaarheid van den huwelijksband. Het huwelijk was toen een eigen huis, maar het moet een hôtel garni worden.
Cateau was gepiqueerd, en hoewel ik voor eene blijvende rancune tusschen ons niet bang was, vond ik het toch veiliger, en vooral beleefder, eene kleine toenadering te beproeven.
- Ik beken, zei ik, - dat ik de emancipatie-theorie wat
| |
| |
consequent heb gekleurd en dat er een soort van streven is om het lot van de vrouw te verbeteren en haar arbeidsveld uit te breiden, dat ook emancipatie wordt genoemd, waarvoor ik groote sympathie en belangstelling gevoel. Maar juist daarom betreur ik de gedragingen en allures van juffrouw Kruseman. Zij doet zelve afbreuk aan hare zaak en die harer zusteren. Zij neemt eene tartende houding aan: zij schijnt opspraak te zoeken en den twist uit te lokken. Ik spreek niet van haren revolver, ongetwijfeld het onschuldigste en edelste harer wapenen, maar van haar woord, dat lang niet geestig en vernuftig, maar slechts zeer overmoedig en vrij ruw wordt geslingerd naar de mannen der wetenschap en der letteren, of eigenlijk naar alle ‘ellendelingen van mannen.’ Die toon verdient afkeuring, allereerst van de zijde harer eigene bondgenooten en beschermelingen; ze zou kunnen naderen tot marktgeschreeuw en charlatanisme. De volkstribuun in haar moet geen familietrek krijgen met zekere ongepatenteerde tandmeesters, die hunne oratorische en andere gaven op een plein ten beste geven.
- Ik keur ook niet alles goed, antwoordde Cateau, eenigszins kalmer, - wat Mina Kruseman doet, spreekt en schrijft, hoewel ik over de mannen en over het hart der mannen mijne eigene denkbeelden heb. - Tante, Mies en ik keken elkaâr even meesmuilend aan. - ‘Maar jij overdrijft erg, Bernard! als je meent, dat de zaak der emancipatie zelve door haar in gevaar kan worden gebracht. Wijs mij een enkel slecht gevolg van haar voorbeeld!’
- Juffrouw Baart, zei ik goedig.
- Zoo, hebt je die ook al gehoord, anti-emancipatie-man? En hoe beviel je Elise Baart?
- Ziet ze er niet heel lief uit? merkte Mies schalk op.
- Juffrouw Baart ziet er heel lief uit, Mies! antwoordde ik, - maar dat wist ik heusch niet toen ik naar Frascati ging om haar te hooren.
- Was het dien avond mooi weêr? vroeg Cateau.
- Je schijnt nog aan de zuiverheid mijner motieven te twijfelen, hernam ik, - het weer was slecht, maar de lectrice was eene nieuwe verschijning.
- En eene liebliche Erscheinung ook, zoo men zegt.
- Het liefelijke doet nooit kwaad aan eene verschijning. En er zijn beroemde chanteuses geweest, die ik liever niet gezien,
| |
| |
maar alleen achter de coulisses gehoord had. Daartoe behoort deze adepte der emancipatie niet.
- En hoe ziet zoo'n juffrouw er eigenlijk wel uit, die in 't publiek voordraagt? vroeg tante nieuwsgierig.
- Met variaties, tante, antwoordde ik, - ik heb ze gezien in een stemmig zwart zijdje, in glimmend zwart satijn, in bruin merinos, in groen fluweel en in wit neteldoek. Juffrouw Baart droeg een elegant wit baltoilet, wel niet geheel open, alleen en coeur en met eene prachtige ruche. Ik heb zelden zulk een gracieuse pouf en nooit zulk eene mooie traîne gezien. Ik was blij, dat ik niet met haar in een Lanciers stond. De mouwen waren allerliefst van binnen opengewerkt, en een mignon blauw dasje omstrikte de hals van de voorlezeres.
- Als je zulk eene beschrijving van het toilet van Mina Kruseman gaaft, zou ze zeer boos op je zijn.
- Ik vrees het; maar ik hoop, dat juffrouw Baart's Judithachtige ferociteit minder ontwikkeld zal zijn. Ik kan toch niet helpen, dat tante nieuwsgierig is naar haar toilet, en dat juffrouw Baart eene jonge blondine is. Is het wel, tante?
- Neen, jongen! het is mijn schuld, dat ge haar toilet hebt beschreven. Maar van een heer vraagt men ook wel, of hij een witte das en zijn decoraties droeg, of in een zwart jasje optrad. Maar hoe droeg zij voor?
- Precies als juffrouw Kruseman. Zij was daarop gecalqueerd. Dezelfde gestes, dezelfde beweging op het tooneel, dezelfde stembuigingen, dezelfde wijze van vasthouden van het keurig gebonden manuscript en, eindelijk, hetzelfde emancipatiethema: een ongelukkig huwelijk en het inconveniënt, dat men er niet naar verkiezing een einde aan kan maken, en het treurig lot eener oude ongehuwde juffrouw in tegenstelling van dat van hare zuster, die zich in het bedrijvige leven geëmancipeerd had en zeer gelukkig was gehuwd geweest, misschien omdat het huwelijk maar zoo kort geduurd had. De man werkte mede, door na 1½ of 2 jaar te sterven en daardoor eene scheiding te provoceeren. Ziedaar de twee verhaaltjes, die zij ons voordroeg met eene lieve, duidelijke, maar niet zeer krachtige stem, zonder overdreven pathos, behalve bij die passages, waarbij de bewuste ‘ellendelingen’ werden afgestraft.
- Je hebt deze lectrice opmerkzaam gevolgd, zei mijn nichtje Mies, - ik wed, dat ze indruk op je heeft gemaakt.
| |
| |
- Zeer zeker, den indruk, dat ik oprecht betreur, dat zij haar talent dienstbaar maakt aan eene theorie, die in mijn oog zoo valsch is, en wier verkondiging in een vrouwenmond met al de détails, die er bij behooren, zoo weinig aantrekkelijk klinkt.
- De heeren maken ook altijd zulke onkiesche gevolgtrekkingen, meende Cateau - waaraan de schrijfster zeker nooit gedacht heeft.
- Ik kan u verzekeren, dat men geene gevolgtrekkingen behoeft te maken, maar dat ons verschillende zaken volkomen duidelijk worden voorgesteld, die een meisje niet weten moest, of waarvan zij hare kennis althans niet moest openbaren ten aanhoore der tegenpartij, dat wil zeggen: van mannen.
Tante, die met hare ouderwetsche zeden toch zeer verdraagzaam was en een verlichte wereldbeschouwing huldigde, die menige jongere van dagen beschaamde; tante, die in weêrwil harer positie, geene kleingeestige vooroordeelen kende en in iedereen karakter en talent wist te waardeeren, had aandachtig geluisterd en soms ernstig het hoofd geschud.
- Het is al heel treurig, zeide zij, - dat tegenwoordig bij alles zooveel overdrijving heerscht. Wat beweegt een jongmeisje in het openbaar met bitterheid uit te varen tegen maatschappelijke instellingen, die ze te nauwernood begrijpt, en sociale hervormingen te preeken, waarvan zij de strekking en draagkracht zeker niet kan omvatten? Ik ben het met Bernard eens, dat niets de vrouw belet eene schrijfster, eene kunstenares, eene actrice te worden, en de talenten, die zij bezit, vrij te ontwikkelen. Ook heb ik er op zich zelven niets tegen, dat eene vrouw voorlezingen houdt. Eigenaardiger vind ik het echter, dat zij niet publiek optreedt, indien het niet volstrekt noodzakelijk is. Ons gebied is toch niet de openbaarheid; er valt in onzen eigen kring, op ons eigen veld zooveel te doen, dat dikwijls wordt verwaarloosd of geminacht, dat wij waarlijk niet verre af behoeven te zoeken wat dicht bij ligt. Als een meisje in haar eigen onderhoud moet voorzien, keur ik niet af, dat zij naar kunst of litteratuur grijpt, indien zij zich ongeschikt acht voor de huishouding of voor de verzorging en het onderwijs van kinderen. Maar ik kan mij niet begrijpen, dat zij uit louter zucht tot schittering of tot effect zich persoonlijk aan de beoordeeling van het groote publiek onderwerpt; - met hare werken is het wat anders. Die zijn
| |
| |
even impersoneel als de werken van mannen. Schilderijen, boetseerwerk, boeken zijn voorwerpen, waarvan de menigte kennis mag nemen zonder naar de sexe van den maker te vragen; maar eene vrouw, een meisje is niet een voorwerp.
- Uit mijn hart gesproken, tante! dat is ook de beschouwing van ons mannen. Eene actrice, eene chanteuse moet natuurlijk zich zelve geven, maar ik geloof ook, dat gij juist om die reden uwe dochter of uwe nichtjes niet gaarne zonder noodzaak en alleen uit eerzucht die kunstvakken zoudt zien beoefenen. Niet om de kunst zelve; zij staat even hoog als elke andere, maar om de onvermijdelijke omgeving, waarin zij voert, de onafwijsbare verhoudingen, waarin zij plaatst, het niet te miskennen gevaar waaraan zij blootstelt. De emancipatie gaat echter nog veel verder. Zij is niet tevreden met al de werkzaamheden, die tot het domein der vrouw behooren, met volledige annexatie van het gebied van kunsten en wetenschappen; zij verlangt, dat de vrouw met den man gelijkelijk mededinge naar iedere betrekking en naar elken post. In den handel, in de nijverheid, in het staatsbestuur, bij telegrafie, posterijen en spoorwegen moet voor haar evenzeer plaats worden gemaakt. Men meent daardoor de middelen van bestaan te verbeteren, maar men vergeet, dat men door die concurrentie der beide geslachten slechts de loonen en salarissen zal verlagen en den arbeid schaarscher maken. Men schijnt zich niet te herinneren welken gewichtigen invloed nu reeds zoowel de gehuwde als de ongehuwde vrouw, hoewel zij niet werkend optreedt, op ieder gebied uitoefent. In allen geestesarbeid, in de politiek en in de groote handelsondernemingen speelt de vrouw eene overwegende rol. De mannen trachten het nog wel eens te ontkennen, maar de vrouwen weten het zeer goed.
- Maar waarin zoudt gij dan de oplossing van de sociale hervorming van den toestand der vrouw zoeken? vroeg Cateau.
- Ik ben bang, dat gij boos zult worden, als ik het zeg.
- Volstrekt niet; ik wil wel eens hooren, wat de heeren der schepping over ons hebben beslist.
- Welnu dan. Vooreerst, zet ik alle groote woorden op zij en spreek niet van hervorming of revolutie, maar van geleidelijke verbetering Uwe emancipatie, of laat ik liever zeggen, uw grooter aandeel van levensgeluk - want dat zal toch wel het doel, en de emancipatie slechts het middel zijn - moet
| |
| |
het gevolg wezen van beter onderwijs, gezonder lichamelijke ontwikkeling, minder luxe en minder ijdelheid, of, zoo gij wilt, van verhoogde degelijkheid en ernst met eene verlaagde temperatuur van behaagzucht.
- Van behaagzucht zult gij de voorstandsters der emancipatie toch wel niet beschuldigen?
- Hm! Ik ben niet overtuigd. Er kan evenzeer coquetterie schuilen in een superbe dédain als in een beminnelijken lonk.
- Ja, op die wijs kan je alles wel ten slechtste uitleggen.
- Niet ten slechtste, maar op de meest natuurlijke wijs. Maar denk niet, Cateau! dat wij mannen ook met ons aandeel van geluk tevreden zijn. Wij hebben ook dringend eene emancipatie noodig, en nu ga ik uw hart veroveren. Ik spreek niet eens van onze emancipatie van de schutterij en de nationale militie, van het propaedeutisch en alle vergelijkende examens, van ons lidmaatschap van vervelende colleges en onze verplichting tot het bijwonen van vergaderingen of het bezoeken van een duf en benauwd beurslokaal. Ik spreek alleen van ons als mensch, als manmensch. Wij behoeven tot onze emancipatie bijna hetzelfde als gij. Ook onze opvoeding en ons onderwijs zijn gebrekkig; ook ons ontbreekt een gezonde leefregel; de gymnastiek van geest en lichaam laten veel te wenschen over. Onze arbeidskracht en onze werklust zijn niet genoegzaam ontwikkeld; wij hebben te vele behoeften en doen te groote eischen. Ook ons moest de ernst des levens heiliger zijn. En als dan beide geslachten eenvoudiger, krachtiger en gezonder waren, moesten er meer huwelijken gesloten worden, niet voor zes maanden, maar - ongeëmancipeerd - voor het leven; moesten.....
Een luid gelach stoorde mij in den vloed mijner welsprekendheid; Mies en Cateau schaterden; de juffrouw kon hare hilariteit niet bedwingen en zelfs tante zag mij glimlachend aan.
- Overheerlijk, Bernard! wat heb je daar mooi je eigen vonnis gesproken.
Mijn eigen vonnis? 't Was waarachtig waar ook; ik had mijn celibaat vergeten. Gek geval voor een redenaar!
- Welke treurige begripsverwarring! hernam ik medelijdend, - ik sprak immers van de toekomst en niet van het verleden? Ik behoor tot het verledene, en daarbij, Tante weet..
| |
| |
- Ja, Bernard! bevestigde tante, - ik weet het.
Wat tante en ik wisten gaat den lezer niet aan. Ik maak geen paradepaard van mijn hart.
Men kan zich voorstellen, met welk een overwinnenden blik ik mijne beide nichtjes na deze wonderdadige ontkoming aan een groot gevaar voor mijn succès als apostel aankeek. De juffrouw keek ik niet aan, want zij waschte de kopjes. Maar er stond geschreven, dat mijn hoogmoed dien avond tot den val zou komen. Mijn triomf duurde niet lang.
- Hé ja, zei tante, - wat is dat voor een boek, dat van Gogh mij op bezien heeft gezonden? Och, juffrouw, wilt u 't eens even aan Mijnheer geven?
De juffrouw stond op en bracht mij het boek, of liever de boeken. Het waren twee deelen. Ik sloeg den titel op en las: ‘Emancipatoria, een fantasie van Werther.’ Ik kreeg eene kleur, maar gelukkig kwam ik na eene kleine worsteling mijne ijdelheid te boven.
- Dat is een heel mooi boek, tante! dat ik u stellig raad te koopen en u door de juffrouw - de juffrouw was vijftig jaar - ‘te laten voorlezen. Al de diepzinnige gelee rdheid, die ik u van avond verkondigd heb, tot groot vermaak vooral van Cateau, heb ik juist vóor veertien dagen uit dat boek gehaald.’
- Geleende veêren, zei Cateau.
- Neen, gekochte, antwoordde ik.
- En staan daar nu waarlijk al die beschouwingen in, die je ons van avond met zooveel front hebt voorgedragen? glimlachte tante.
- Ja, tante, en nog veel meer! Emancipatoria is een heel interessant en daarbij een hoogst onderhoudend boek. De schrijver is een man van groot talent, van veel kennis, veel geest en eene hooge mate van verbeeldingskracht. In den vorm van een roman, van eene vertelling uit de Duizend-en-een-Nacht, geeft hij ons een beeld van de maatschappij, die uit de verwezenlijking der utopiën onzer emancipatrices zou geboren worden. Eene maatschappij, waarin de rollen geheel verwisseld zijn, eene maatschappij, die op haar hoofd staat, maar daarom toch nog verre van humoristisch is. Eene, naar mijn oordeel als man, gezonde opvatting van het zoogenaamde vraagstuk der vrouwelijke emancipatie spreekt uit elke bladzijde van dit merkwaardige boek, dat ik in de handen wensch van alle jongere en oudere
| |
| |
dames, die door deze ziekte, welke contagieus dreigt te worden, zijn aangetast.
- Mag ik het ook lezen? vroeg Mies.
- Liever niet, zei ik, - je hebt het niet noodig, maar voor Cateau zou 't eene goede lectuur zijn.
- Dankje, zei Cateau, - ik weet al vooruit al de argumenten, die je schrijver bezigt.
- Neen, hernam ik, - dat weet je niet, en je zult het heel vermakelijk vinden eens kennis te maken met eene maatschappij, waarin de vrouwen al de mannen-rollen vervullen, en de mannen alleen voor kruiers, huis- en lijfknechts en andere soort van dommekracht worden gebruikt, met inbegrip van ingrediënt van dat zekere tijdelijke huwelijk, dat zoo onzeker en daarom voor de emancipatoriaansche vrouwen, met hare vaste beginselen omtrent vrije liefde, zoo bekoorlijk is.
- Ik dacht, zei tante, - dat ze in dat land, om geheel consequent te zijn, de mannen zouden hebben afgeschaft?
- Ja, tante! wat zal ik u zeggen? Ik dacht het ook, maar... maar indien Marie eens een paar albums uit de binnenkamer ging halen.
Marie verdween in de binnenkamer.
- Maar, ging ik voort, - het gouvernement van Emancipatoria heeft begrepen, dat er voor hazenpeper nog altoos hazen noodig zijn. Dat zijn wij.
- Glissons, zei tante; - dus je raadt me bepaald aan, het boek van Werther te lezen?
- Ongetwijfeld, tante, maar zonder Marie. De auteur heeft mijn hart gestolen door zijn vernuft en zijne gave van voorstelling en ik zou hem gaarne leeren kennen. Indien ik eene aanmerking heb, dan is het deze, dat onder den rijkdom van plastische détails, van romantische grepen en peripethiën, de grondgedachte te veel naar den achtergrond wijkt. Nog eene andere opmerking heb ik omtrent de persoonlijkheid van den schrijver. Hij kent niet alleen Genesis I vers 27 en Prediker VII vers 28, waarnaar hij verwijst, maar hij heeft blijkbaar met vrucht gestudeerd in Genesis XXXIX, hetgeen hem tot groote eer en aanbeveling verstrekt.
- Laten we 't eens opslaan, zei tante.
- Liever niet, zei ik, Marie ziende binnenkomen, - u zult al lezende of luisterende bemerken, wat ik bedoel.
| |
| |
- 't Is toch niet....? vroeg tante.
- 't Is niets dan, zoo ik hoop, een heilzaam en krachtig werkend antidotum voor de gevaarlijke patiënten, die aan de ziekte van den dag lijden.
't Was vrij laat geworden. Tante's pendule sloeg elf uur.
- Wordt jelui door de meid gehaald? vroeg ik aan mijne beide nichtjes.
Mies zei, dat haar oudste broêr haar zou komen afhalen; Cateau bleek op mij gerekend te hebben.
Ik bracht dus Cateau naar huis. Zij was stil en afgetrokken.
‘Sans rancune,’ zei ik, afscheid nemende en haar de hand gevende.
‘Sans rancune, Bernard! slaap wél en dankje voor je geleide.’
Bern. Koster. |
|