| |
| |
| |
Een handelsverslag.
‘Waar vind ik. een juister type van den echten koopman onzer dagen, in Franz Otto's Boek van beroemde handelsmannen, of in het welbekende Groot Tafereel der Dwaasheid’, zoo vroeg mij onlangs een vriend die zich voordeed, als ware hij geheel vreemd op de beurs. Toch bleek die vreemdelingschap waarlijk niet uit zijn vraag! Maar het antwoord lag voor de hand. Natuurlijk luidde dat: in beide. Sla het eene of het andere boek op, onverschillig welk, en op elke bladzijde bijna zult ge portretten vinden die ge, om hunne photographische getrouwheid, voor afbeeldingen van tijdgenooten zoudt houden. Geen wonder ook. Mogen al de gebruiken van den handel veranderd zijn door geheel nieuwe toestanden, wijsheid en dwaasheid zijn daardoor evenmin van de beurs verdwenen als van elk ander terrein, waar de mensch handelend optreedt.
Maar het onbevredigd gelaat van mijn vriend bewees ook al spoedig dat zijn vraag niet zoo onschuldig geweest was, als ze oppervlakkig scheen. Door de inkleeding reeds had hij getoond, wel degelijk het onderscheid te kennen tusschen die tijden waarin de handelaar het bewijs geeft van wakkerheid en lust om nieuwe elementen van verkeer naar zijn markt over te brengen, en tusschen die andere tijden, waarin alleen de brutale begeerte naar winst, onverschillig hoe die verkregen wordt mits ze maar groot zij en spoedig binnenkome, hem voortdrijft. Voor den Nederlandschen handel althans waren het einde der zestiende en het begin der achttiende eeuw tijdvakken van een zoo geheel verschillend karakter, dat men in waarheid geen man van het vak behoeft te zijn om in het eene of in het andere, de meeste gelijkheid met het heden te ontdekken.
Toch zal bij menigeen het antwoord van mijn vriend eerder op de lippen spelen, dan dat hij 't waagt het er van te laten afglijden. Doordrongen van de waarheid der zoo nuchtere bewering van den Amerikaanschen redenaar, dat de man, die een
| |
| |
ieder ongevraagd en onbeschroomd mededeelde hoe hij over hem dacht geen vijf minuten heelshuids over de straat zou kunnen loopen, is men niet zoo ligt geneigd onmiddellijk Quincampoix uit te roepen, zoodra een ander het woord van beurs laat hooren. Ik geloof echter dat mijn vriend heimelijk hoopte mij op die onvoorzichtigheid te betrappen, en juist daarin zou hij zich bedrogen vinden. Maar is niet meestal het oordeel van hen het meest beslissend, die de minste kennis hebben van de zaak welke zij vonnissen?
Niet op deze veroordeeling kan dit nu welhaast versleten beweren van toepassing zijn, hoor ik mompelen. Maar ik zou dat wel degelijk meenen. Al sta ik lijnrecht tegenover degenen die met genot bijna, het roekelooze spel aan de beurzen der Oude en Nieuwe wereld zien en het aanwakkeren door hun hulp, en al weet ik voor dat haast misdadig bedrijf geen woord te vinden 't welk voegzaam eene zoo onvoegzame zaak uitdrukt, zoo verraadt men toch een groote mate van onkunde als men de speelwoede onzer dagen gelijk stelt met die, toen Quincampoix het Eldorado der dobbelaars was. Immers het groot verschil tusschen dat verleden en ons heden ligt daarin, dat al worden nu ook soms dezelfde, ja nog veel sluwer praktijken dan vroeger uitgedacht, en schaamteloos aangewend, om winst te behalen, toen het verkrijgen van die winst, hoe ook, het éénig doel der beweging was, terwijl tegenwoordig, in verreweg de meeste gevallen, de werkelijke behoefte aan kapitaal voor werken van openbaar nut, voedsel of liever aanleiding geeft tot beursspel.
Hij die in deze bewering de heimelijke verdediging van het beursspel meent te ontdekken, leest verkeerd. Of zou hij misschien meenen dat ik ook de bloote Credietinstellingen onzer dagen, onder de werken van openbaar nut rangschik! Dat vele van die instellingen weldadig hebben gewerkt en langzamerhand onmisbaar geworden zijn voor handel en nijverheid, erken ik gaarne. Onze steeds klimmende nijverheid zou onmogelijk die reusachtige proportiën kunnen aannemen, zonder de zekerheid van beschikking over de noodige kapitalen, zoodra de toebereidselen van het groote werk die eischen. De hulp, die de handel reeds sedert jaren van de met vaderlijke zorg door de regeeringen bevoorrechte banken geniet, en welke men in dezen tijd terecht ook aan den arbeider door voorschotbanken verstrekken wil, die hulp heeft de groote nijverheid eindelijk ge- | |
| |
wonnen door de Credietinstellingen, welke, als net product van het laatste vijf en twintigtal jaren, door den een geroemd en door den ander veroordeeld worden. Maar onder die Credietinstellingen schuilen er maar al te vele, die geen ander doel hebben dan het beursspel aan te wakkeren, en over de zoodanigen, dat beken ik volmondig, kan ik zelfs niet vergoêlijkenderwijze spreken. Frankrijk en België en Duitschland en Oostenrijk vooral, hebben 't ons al voor jaren en nog voor korten tijd geleerd, hoe wij al die groote woorden van bevordering der nijverheid en aankweeking der nationale volksvlijt, welke zulke corporatiën op listige wijze in de banier voeren, moeten verstaan. Neen, ik wensch voor niemand onder te doen in afkeuring van het gedrag dergenen, die behendig koopers hebben weten te lokken voor datgene waarvan zij de waardeloosheid kenden. Maar ik verheug er mij over, dat de industriëele richting onzer dagen gedurig weet te beletten dat de speelzieke menigte de fortuin alleen bezweert door de grillige wenteling der dobbelsteenen, en dat zij de massa dwingt, althans een gedeelte
der kapitalen welke roekeloos op 't spel gezet worden, te doen strekken ten bate der nijverheid. Die richting is zoo krachtig, dat ze het geweten des volks heeft wakker gemaakt. Men begint er toch tegen op te zien, zoo openlijk aan de groene tafel het bewijs te leveren van zijn hartstocht dikwijls meer nog voor het spel dan voor het goud, ja, de publieke conscientie was eindelijk niet gerustgesteld eer kaartenpak en roulette, van overheidswege, verbannen werden uit die vergulde zalen vol gemaskerde booswichten. En als ge mocht willen beweren dat tegenwoordig dikwijls op kantoor en markt en beurs datzelfde spel, maar onder gewijzigde vormen, wordt voortgezet, erken dan tevens, dat ook daar thans veelal loffelijke ondernemingen het onderwerp der speculatie uitmaken, zij 't ook omdat de in waarheid speelzuchtige toch de behoefte gevoelt te kunnen wegschuilen achter een goed doel, alzoo toonende het vonnis der openbare meening te wachten en te duchten. De groote onderneming van nijverheid, en daarvan de spoorweg vooral, moge tegenwoordig aan velen een even gereede gelegenheid geven tot spel als vroeger de meest beruchte bank, ja evenveel duizenden winst beloven als de roulette weleer honderden, toch zal een ieder 't dankbaar waardeeren dat althans een werkelijk nuttige zaak ontstaan is door die overdrijving der begeerte naar voordeel, een eigenschap van den mensch, die dan toch wel niet in
| |
| |
beginsel af te keuren is. Ik geef gaarne toe, dat hij die de geldelijke middelen voor die groote werken van openbaar nut verstrekt, dat niet doet om als de weldoener van het publiek op te treden, maar eenvoudig om er winst door te behalen. Maar alles wat wij rondom ons zien als het product van menschelijke vlijt, tot het huis dat wij bewonen en het kleed dat wij dragen toe, is immers de vrucht van die hoop op voordeel? Alleen de wilde werkt, even als het dier, enkel om honger en dorst te stillen. Waardoor zou die weldoener ook de middelen verkregen hebben om zijn mildheid te oefenen, indien hij vroeger geen winsten gemaakt en die bespaard had? Zeer goed ook weet ik, dat gewoonlijk de eerste en groote geldschieter geenerlei plan heeft zijn onderneming langer te steunen, dan totdat de laatste schuldbrief daarvan opgehouden heeft zijn eigendom te zijn. Hoogst ongaarne verwisselt de groote geldman zijn rol, met de in zijn oog zooveel bedenkelijker rol van aandeelhouder. Maar al die overwegingen veranderen het feit niet dat de speelwoede onzer dagen geleid en gestuurd wordt tot uitkomsten, die gelukkig zijn voor het algemeen. Betreur met mij de handelingen van den verkwister, maar liever toch zult ge zien dat hij zijn vaderlijk erfdeel verspeelt aan de vorming van een voor hem veel te kostbaar kabinet van kunst, dan in dwaze weelde en in overdaad. Liever aanvaard ik als desolaten boedel van den speler den spoorweg, die vroeger ontoegankelijke streken bewoonbaar maakt, dan een bak met de prachtigste tulpen. En op dit verschil wensch ik te wijzen.
In vroegere jaren was de beursspeculant bijna geheel beperkt tot staatsfondsen. Ook de kapitalist, die zijn geld niet door eigen arbeid vruchtdragend wilde maken maar op de rente rekende welke de gebruiker er hem voor betalen zou, moest zijn geheele bestaan toevertrouwen aan de eerlijkheid en goede trouw van allerlei vorsten. Men moest toen zijn geld wel geven tot voor allerlei oogmerken toe, die men eigenlijk verfoeide, meestal voor het voeren van oorlog, met al den nasleep van ellende daaraan verbonden en met al de tyrannij die er bijna altijd het gevolg van is. De wakkere apostel van de meest liberale beginselen in zijn eigen land, stelde door zijn vermogen den vreemden dwingeland in staat om bij zijne onderdanen tot de minst liberale uiting zelfs, onmiddellijk te fnuiken. Want als rentenier lette hij wel op de vruchten welke
| |
| |
zijn kapitaal hem leverde, niet echter op het gebruik dat er van gemaakt werd. Langzamerhand heeft menige staat evenwel op gevoelige wijze aan die renteheffers het bewijs geleverd, dat de tyran niet de beste financier is, niet de meest betrouwbare schuldenaar ook. Allengs leenden vele regeeringen toen tot voorwaarden die zelfs den meest bedachtzamen rentenier een oogenblik moesten doen watertanden, maar al spoedig bleek dat lokaas van hooge rente natuurlijk niets anders te zijn dan het meest gewone boerenbedrog. ‘Hooge rente is eenvoudig een ander woord voor sleeht onderpand’, zei de hertog van Wellington al voor jaren, en met welk een ijver hebben regeeringen van groote en kleine en van vertrouwde en gewantrouwde staten zich gehaast, om die uitspraak als volkomen juist te ijken. Later heette 't, dat de groote nijverheid zeer goed hooge rente betalen en toch voldoende zekerheid voor het kapitaal geven kon. Maar toen de kapitalen daarheen vloeiden, en de industrieële ondernemingen door vermeerdering in aantal ook in onderlinge mededinging toenamen zoodat de voordeelen weldra op het gemiddeld peil daalden, toen begonnen al spoedig de beheerders van wankele werken van betwistbaar nut het voorbeeld te volgen van regeerders op wankele tronen en beloofden wel hooge rente, maar betaalden die niet lang. Uit welke bron ook zouden zij die putten?
En die vraag moeten allen stellen, eer zij schuldbrieven, van welke onderneming ook, koopen. Wat al kreten zijn er in de jongste dagen alom in den lande opgegaan over de schromelijke misleiding, waarvan ongelukkige koopers van allerlei fondsen de slachtoffers beweren te zijn. Maar waagt men 't de opmerking te maken dat de meesten van hen eenvoudig maaien wat zij zelf gezaaid hebben, zoodat het woord ongelukkig, juister door een ander maar minder vleiend moest vervangen worden, dan verschuilt men zich achter de beloften en voorspiegelingen door anderen gegeven, die men echter nooit had moeten gelooven en waaraan men ook op geen anderen grond zoo gretig het oor verleende, dan omdat men er zijn hebzucht door geprikkeld gevoelde. Hoor die wijzen en vroeden spreken over alles en over allen, en bewonder hun helderen blik en hun schrander beleid, zoolang de kansen hunner onderneming schoon staan. Nauwelijks echter breekt de zeepbel, waarvan de eenvoudige man juist den langen duur met zooveel verbazing heeft aangestaard of die hoogwijze barst in jammerklachten
| |
| |
los, want hij, de pas nog zoo boven allen uitmuntende door scherpzinnigheid en verstand, hij is nu de misleide onnoozelheid en op de eenvoudigste wijze gefopt. Alsof niet dezelfde man op zijn voetstuk van grootheid zou gebleven zijn, indien hij maar een enkelen dag vroeger zich ontdaan had van de schuldbrieven derzelfde onderneming, waarvan hij nu het slachtoffer heet! Hoe ware vooral dan de juistheid van zijn blik geroemd, zelfs den dag te hebben voorzien van de in storting dier luchtkasteelen! Niemand zou 't dan wagen hem het verwijt toe te voegen, dat een man als hij, nooit of nimmer door deelneming in een dergelijke blijkbaar weinig betrouwbare zaak anderen, minder verheven van geest dan hij, op een dwaalspoor had mogen lokken. Neen, eere den handigen man, maar schande over den leider der onderneming welke later den eenvoudigen van hoofd en hart in 't ongeluk stort, zoo heet 't, al wordt die leider tot zijne laakbare handelingen juist in staat gesteld, ja daartoe als geprikkeld door de speelwoede van hen, die 't eerst den steen op hem werpen.
Hooge rente, buldert men u in het rechter oor. Maar hachelijk onderpand, fluisteren anderen u in het linker. Onmiddellijk drukt ge 't laatste met den vinger toe totdat de bom losbarst, en dan laat ge hoog het verwijt klinken, waarom men u met zoo luid geraas het voordeel en met zoo zachte stem het nadeel meldde. Alsof ge die fluisterende stem niet volkomen duidelijk verstaan en ook begrepen hadt! En alsof ge niet met een geheimzinnigen blik, vol van diepe beteekenis, uw waarschuwenden vriend zoudt hebben doen verstaan dat gij alles kendet van die zaak, het hachelijke en misschien zelfs het bedriegelijke vooral, en juist daarom wel zorg zoudt dragen er niet langer in betrokken te zijn dan gedurende die enkele dagen waarin de rijzing moest plaats hebben. Dan toch zoudt ge onmiddellijk verkoopen wat ge heden door uw inkoop niet alleen mede hielpt opdrijven, maar waaraan ge zelf ook juist door uw deelgenootschap vertrouwen bijzette! Fraaie redenering, fraaier handeling nog! Het muntstuk alzoo, waarvan het slecht allooi u volkomen bekend was, gaaft ge toch weder uit aan den goedgeloovige die zoo dwaas was het aan te nemen! Maar hoe met die handelwijze uwe verontwaardiging te rijmen over den koopman die u het stuk 't eerst verkocht, en die zich vooraf niet eens zoo nauwkeurig van het goed gehalte overtuigde omdat hij het eenvoudig beschouwde als handelswaar, terwijl 't voor
| |
| |
niemand een geheim was dat hij er een bestaan van maakte heden met winst te verkoopen, wat hij gisteren, op hoop van die winst, kocht? Want dat feit vergete men niet. Zoo menige schuldbekentenis van gekroonde- en van spoorweg-koningen, die in den laatsten tijd van hand tot hand gegaan is en aan elken wisselenden houder voordeel bezorgd heeft totdat ze aan den laatsten houder, op pijnlijke wijze, haar totale onwaarde toonde, ze had toch wel degelijk waarde toen de eerste verkooper het stuk veilde. Niet evenwel die waarde welke hij er vooral aan trachtte toe te kennen door er een hoogen prijs voor te eischen, beweren velen. Volkomen juist. Maar in dat verwijt ligt de bekentenis opgesloten, dat het publiek dus zeer goed inziet dat hooge rente en lage verkoopwaarde, nooit met een betrouwbaar onderpand vereenigd kunnen zijn, Toch kocht men wel degelijk en gretig ja bij voorkeur zelfs die stukken, welke een ongekend hooge rente gaven. Niet echter om ze te behouden, luidt al te dikwijls het antwoord, maar om ze onmiddellijk te verkoopen zoodra dat met voordeel mogelijk was. En al weder herhaal ik, dat dit met andere woorden is deelnemen aan dat spel ter beurze hetwelk ge afkeurt met den mond, maar aanwakkert met de daad. Den koopman, die u schuldbrieven verkocht heeft welker onwaarde later gebleken is, vonnist ge, zonder het bewijs te leveren dat hij die onwaarde bij den verkoop kende of vermoedde, maar zelf prikkelt ge hem tot die handeling door uw kooplust, en zelf verkoopt ge, zonder blikken of blozen, datgene wat ge erkent te wantrouwen. Toch zal de groote hoop u een eerlijk man blijven noemen, misschien wel een bekwaam man zelfs, indien ge maar zorgt succès te hebben niet alleen maar ook te behouden, wat veel moeielijker is. Hem te verontschuldigen, die als goede waar onderpanden rondventte waarvan hij het wankele of onvoldoende kende, wie die 't waagt! Maar onbillijk noem ik 't een ieder van boos opzet te betichten die als goede waar verkocht
wat hij ook in gemoede onderstelde goede waar te zijn, terwijl toch het ondeugdelijke er van later bleek. En dat noem ik vooral onbillijk in een land als het onze, alwaar het aantal van hen die medeplichtigen zijn aan het fondsenspel ter beurze, veel en veel grooter is dan ergens elders. Niet den kleinen rentenier, die rustig en stil leeft van de matige maar volkomen zekere rente welke zijn al voor jaren belegd kapitaal hem opbrengt, vindt ge in onze binnensteden en ten platten
| |
| |
lande, maar den rentenier in naam en den speler in de daad. Of zou de effectenmarkt der hoofdstad zoo groot en zoo woelig kunnen zijn, aan zoo velen een meer dan voldoend bestaan verschaffen en dat zonder zelfstandig leeningen uit te geven, indien niet geheel het land, op werkelijk onverklaarbaar edelmoedige wijze, aan al die hoofden en handen volop werk en aan al die monden overvloedig brood bezorgde! Men kome er openlijk voor uit, ons volk is, ten spijt van dat overdreven bedachtzame en kalme 'twelk de buitenlander er in meent te zien, verre van voorzichtig en rustig zoodra 't zijn voordeel geldt. Het heeft een moed om de kansen der beurs te loopen die men - gelukkig? - niet bij vele onzer naburen vindt. Of noemt ge 't geen moed wanneer de man, wiens geheele bestaan afhangt van de stipte rentebetaling zijner fondsen, zijn gansche vermogen steekt in schuldbrieven wier lage prijs reeds het weinig betrouwbare daarvan ten duidelijkste bewijst? Wanneer die lang gewantrouwde regeering eindelijk ophoudt aan hare verplichtingen te voldoen, dan zijn duizenden in het land ongelukkig en de gebrekkige schuldenaar wordt verfoeid, terwijl die regeering toch in waarheid eerst nu tot een handeling overgaat, welke de eenvoudige prijscourant reeds lang met volkomen duidelijke en voor een ieder verstaanbare letteren, als onvermijdelijk, had voorspeld. Ongelukkig Spanje, is nu de meest gewone klacht die men hoort, nooit is dat land rustig, nooit kan dat volk tot welvaart komen, zoolang ieder soldatenhoofd er revolutiën wekt en de priesters er groot en klein overheerschen. En evenwel geeft men gretig zijn geld voor de schuldbekentenissen van dat land, zelfs zij die hier te lande leden zijn van vredebonden en liberalen, die beweren dat het priesterdom de kanker is die aan onze maatschappij knaagt! Toch zal wel niemand in den tegenwoordigen tijd durven zeggen dat de rentenier nog, als vroeger, geen keus heeft voor de belegging zijner gelden. Maar ook hier weer
is 't, niet de hooge rente alleen verlokte den kooper-rentenier, maar de lage prijs, die het voordeel van elke wisseling van koers zoo ontzaggelijk groot maakt. Alweer de daad dus van den speler, alweer dus de moed om groote kansen van winst en verlies te wagen, hoewel toch het matige fortuintje soms, ja dikwijls, geen enkel verlies lijden kan, omdat nu reeds de bescheiden rente niet dan een sober leven toelaat.
Erken 't, de behoefte aan de emotiën van het spel is groot
| |
| |
bij ons volk. En die behoefte wordt gekend en gewekt en geprikkeld door het buitenland. Want dat buitenland wil groote oorlogen voeren of ruime havenwerken bouwen, het wil tot den versten hoek toe van zijn land in gemeenschap brengen met de rivieren en zeeën opdat het zijn handel kunne uitbreiden, en het vraagt de kapitalen daarvoor van hen die rentegevend papier verkiezen boven renteverslindende fabrieken en werktuigen, en die minder nauw letten op de zekerheid van het onderpand dan op die andere zekerheid, dat de waarde van dat onderpand rijzen en dalen en dus uitnemende beurskansen opleveren zal. Ga de ellenlange lijst van Amerikaansche spoorwegfondsen na, welke dagelijks in onze nieuwspapieren te vinden is; vergelijk de rente die zij beloven met den prijs waartoe zij geveild worden, en erken dan dat alleen de man van het vak, en nog wel enkel de uitnemendste en meest bekwame, bij machte is om over de waarde of onwaarde van ook maar een klein onderdeel dier massa ondernemingen een betrouwbaar oordeel te vellen. Toch blijkt 't uit het dagelijks weder verschijnen van die lijst dat zij die er belang in stellen, niet maar tot de zeer enkelen beperkt zijn. Of zoudt ge misschien uw nationalen trots gestreeld gevoelen, dat zoo velen uwer landgenooten eene zoo deugdelijke kennis hebben van dat groot Amerika en al zijne ondernemingen, een kennis die immers vereischt wordt om ook zelfs maar den loop dier spoorwegen te kennen en daaruit op te maken dat deze streek overvloed van middelen heeft om de lijn te voeden, terwijl gene daarentegen weinig kansen aanbiedt, om den aanleg van zulk een kostbaren weg te wettigen. Dwaasheid! Hoe weinigen kunnen u zelfs op de kaart aanwijzen, waarheen zij hunne zoo angstvallig bespaarde en de voor hen zoo onmisbare penningen gezonden hebben. De zoodanigen handelen als de werkman, die met zijn zuur verdiend loon den kastelein rijk maakt en zelf den bedelstaf opneemt. Maar neen, niet om kastelein of Yankee rijk te
maken gaven zij hun geld, en zullen zij 't hem en ieder ander heden en morgen en overmorgen weer en in dubbele hoeveelheid geven, maar om te voldoen aan hun begeerte naar de kansen van het spel, nu aan de beurs, vroeger aan de roulette en weleer tot in tulpen toe. Hoe juist teekent Hamerling hen in zijn Sieben Todsünden. Kent ge die regels? Ze zijn der kennismaking overwaard, meen ik. Oordeel zelf.
| |
| |
Das ist die goldne Kugel Fortunas.
Wer ihr am nächsten kommt
Bis die Kugel, die glatte
Uitnemend geteekend, dunkt mij, dat vechten om den rollenden gladden gouden kogel. Men ziet hen worstelen, vallen en opstaan, struikelen en buitelen om dat begeerlijke goud te winnen, en men hoort hen jubelen:
Wanneer men de geschiedenis van den handel opslaat dan zal men telkens op tijdvakken stuiten, waarin de begeerte naar snel verkregen rijkdom, onverschillig op welke wijze, zich krachtiger uit dan gewoonlijk. 't Schijnt wel dat wij weder zulk een tijdvak doorleven, misschien weldra doorleefd hebben. Immers 't is nu al twee en twintig jaar geleden sedert het Credit Mobilier het publiek ingeleid heeft tot de kennis der
| |
| |
geheimenissen van de fortuin. Welk een omkeer heeft die enkele instelling onmiddellijk gebracht in de gebruiken van den handel en in het vermogen der nijverheid. En toch, zelve heeft ze maar korten tijd mogen schitteren en al spoedig, zonder roem of eer, zonder op groote voordeelen of zelfs op de vestiging van nuttige inrichtingen te kunnen wijzen, zich in de rij harer meer bescheiden zusters moeten terugtrekken. Haar geheim bestond in de vereeniging van kapitalen. Wat de honderden individueel, maar op kleine schaal deden, dat zou de Kolos alléén en beter doen. Toch heeft ook hier de berg een muis gebaard. Twee bestaande maatschappijen te vereenigen, ziedaar haar geheele victorie. Maar wel heeft ze den stoot gegeven tot het tegenwoordige spel ter beurze. - Intusschen zal toch niemand die onpartijdig oordeelt kunnen ontkennen, dat de gemakkelijker beweging welke het crediet door haar verkregen heeft, een voordeel is geweest voor den arbeider, 't zij hij hoog of laag gezeten is. Immers de middelen om grootsche plannen ten uitvoer te brengen, ze werden niet langer te vergeefs gezocht, en de vindingrijkheid van velen als gewekt, zoodra de gelegenheid daar was om te verwezenlijken wat men als mogelijk wel lang ondersteld had, maar niet aan de ervaring had kunnen toetsen. Kleine besparingen, belegd in de aandeelen van groote maatschappijen, hebben die machtige kapitalen gevormd wier invloed in den handel en in de nijverheid zoo heilzaam is geweest; want de vereeniging van krachten heeft in een omzien tot stand gebracht wat het individu wel begeerlijk achtte, maar als onbereikbaar moest opgeven.
Toch heeft diezelfde vereeniging van krachten ook tot nadeelen geleid, die niet licht te tellen zijn. Het individu is maar al te veel opgegaan in de maatschap, en hij die vroeger alleen voor eigen voordeel, maar dan ook uitsluitend onder eigen verantwoordelijkheid werkte, beheert nu de kapitalen van anderen, niet dan voor een gering deel genietende van de lusten of lijdende door de lasten van zijn arbeid. Klaagt de arbeidsman dat de kleine baas verdwenen is, en daarmede tevens die zoo wenschelijke, ja onmisbare verstandhouding tusschen meester en knecht; acht hij dan ook de oplossing der zoogenaamde sociale quaestie eene onmogelijkheid, omdat de vereeniging van kapitalen onverbiddelijk leidt tot steeds grooter vereeniging van kracht in ééne hand, zoodat het aantal werkgevers al kleiner wordt, maar het aantal der werkenden onder één hoofd al grooter,
| |
| |
ook de handelaar klaagt over dat verschijnsel. Immers ook in den handel wordt de macht van den enkelen al zwakker en beperkter, omdat de vereeniging van kapitalen ook daar gebiedend optreedt en, zij 't dan ook maar tijdelijk, aan een ieder de wetten stelt. Wisselingen van prijzen vinden naar willekeur plaats, heden rijzing en morgen en overmorgen en nog ettelijke dagen en weken langer altijd nog hoogere prijzen, totdat het eensklaps der groote maatschap goeddunkt plotseling een daling te weeg te brengen. 't Is zoo, honderden en duizenden die in den beginne huiverend en toen, na eenig voordeel, met meer vertrouwen, maar eindelijk, na voortdurend succès, met volle overtuiging den stroom gevolgd hadden, ze worden daardoor onverbiddelijk ten val gebracht, maar.... het vereenigd kapitaal heeft de menigte eerst verlokt en toen verschalkt, en zijn doel, om grove winst te maken, volkomen bereikt.
Vooral de zaken op groote schaal gedreven, ziet men gedijen, en allengs gewoonten invoeren van koopen en verkoopen op ver verwijderden termijn, die meer doen denken aan een handel van speculatie dan van werkelijke behoefte. Kapitaal is voor die zaken onnoodig, want men verkoopt weer, eer de tijd van levering gekomen is. Enkel om een immers onmogelijk verlies te dekken, zou men eenig vermogen wenschelijk kunnen achten; maar de credietinstelling zoekt gretig de gelegenheid om den tijdelijk verlegene te helpen. En schiet die hulp te kort, dan, ja dan treft men een schikking met zijn schuldeischers, en blijft immers volkomen eerlijk man, omdat men gewillig alles geeft wat men heeft! En de beurs blijft steeds geopend ook voor de gebrekkige betalers. Dat de handel op die wijze een te speculatief karakter aanneemt, bevreemdt niemand voorzeker. Een gevoel van onzekerheid bevangt daardoor echter den koopman. Handigheid en kapitaal kunnen hem elk oogenblik parten spelen, waartegen hij niet opgewassen kan zijn. Zoo ontvalt dan ook gaandeweg menig handelshuis van goeden naam en van den echten stempel aan de beurs, waar de drukte en het gewoel en gejoel wel grooter zijn, maar waar de winsten meer en meer aan eenige weinigen ten deel vallen, terwijl de menigte morgen dubbel aan allerlei gewaagde en mislukte speculatiën verliest, wat ze er heden aan gewonnen had. Vereeniging van kapitaal is een weldaad, overal, waar het individueel vermogen ontoereikend is voor het doel, maar ze werkt verlammend ja doodend, zoodra ze die grenzen overschrijdt. Onver- | |
| |
biddelijk doemt ze dan door haar overmacht den arbeidwillige tot werkeloosheid, en ze maakt van hem, die door eigen arbeid honderdvoudige vruchten van zijn vermogen had kunnen oogsten, den renteheffer, den ledigganger, die lijdelijk afwachten moet wat den eerlijken of oneerlijken beheerder van zijn fortuin goeddunkt hem jaarlijks aan inkomsten toe te kennen.
Is 't wonder, dat onder zulke omstandigheden de speler gevormd wordt?
De guitige vraag van mijn vriend heeft van mijne lippen niets dan een ontwijkend antwoord kunnen afpersen, ik bekende 't hierboven volmondig. Toch mag ik niet ontkennen, dat zijn vraag wel degelijk een woord op zijn pas mocht genoemd worden. Men moge het meer en meer veld winnend stelsel van vereeniging van kapitaal toejuichen of afkeuren, en liever nog de nadeelen er van dragen dan ook maar gedeeltelijk de voordeelen er van te missen of wel omgekeerd, toch zal een ieder erkennen dat daaraan vooral die grooter bewegelijkheid der kapitalen te danken of te wijten is, naar men wil, welke het beursspel, zoo al niet wekt, dan toch prikkelt en aanmoedigt. En op zulk een hervorming van den handel moet de aandacht gevestigd worden, omdat ze in waarheid niet licht te tellen is. Tot nu toe hebben de groote maatschappijen, die het drijven van den waarachtigen groothandel ten doel hadden, alleen zoolang iets meer dan een gewone rente geleverd voor de aandeelhouders, als ze door den staat bevoorrecht werden. Neem die privilegiën weg, en ge ontneemt aan die maatschappijen de levenskracht. Immers er is bijna geen enkele onderneming denkbaar op het gebied van den eigenlijken groothandel, welke de kracht van het individueel kapitaal overschrijdt; de groote Engelsche huizen bewijzen dat dag aan dag. Maar de nieuwe richting van den handel ligt vooral in de tijdelijke vereeniging van kapitalen, om telkens, zooals de gemeenzame spreekwijze het kernachtig noemt, ‘een grooten slag te slaan,’ zoodra de omstandigheden daarvoor gunstig schijnen. In den fondsenhandel vormt men dan een syndicaat, een vereeniging van kooplui, die gezamenlijk de geheele schuld of het geheele kapitaal van eene regeering of eene nijverheidszaak overneemt en met winst aan het groote publiek tracht af te zetten. Het misbruik daarvan gemaakt door hen, die ondernemingen wisten uit te denken waarvan het doel inderdaad den schijn van nut
| |
| |
had terwijl ze toch in werkelijkheid enkel moesten dienen om den lichtgeloovige te verschalken, moge groot geweest zijn, groot is ook ongetwijfeld het voordeel van die kapitaalsvereeniging geweest voor menige onderneming, van onbetwistbaar belang voor het algemeen. Wanneer het publiek maar niet zoo vele spelers telde, die gretig elke snipper papier oprapen om die als dobbelsteenen te gebruiken, dan zou de sluwe uitvinder van zulke verleidelijke schijnbeelden wel spoedig van de eereplaatsen die hij nu soms inneemt, verjaagd worden naar die plekken, welke de toenemende beschaving onzer dagen nog niet ontvolkt heeft, en waar tegenwoordig de mannen van beschaving helaas! minder zeldzaam worden. - Maar in den geldhandel richt het vereenigd kapitaal ook die instellingen van crediet op, welke een zegen zijn voor elken nijvere, omdat ze ook den kleineren kapitalist in staat stellen zijn talenten te ontwikkelen en die winsten af te dwingen. Alweer is het noodlottig gevolg der gelijksoortige instelling, maar die alleen beursspel tot doel heeft, geen reden om elke inrichting van dien aard af te keuren, want alweer is het de speelzucht van het publiek, die aan zulke kankers voedsel geeft. Maar juist het feit, dat de vereeniging van kapitaal in den tegenwoordigen tijd de hoofdrichting der handelsbeurzen mag genoemd worden, en dat die vereeniging alleen mogelijk is door het vermeerderen der reeds zoo kolossale hoeveelheid van rentegevend of winstbelovend papier, en het daaruit onvermijdelijk voortspruitend andere feit, dat voortdurend andere en nieuwe koopers moeten gezocht worden voor dat steeds groeiend tal van schuldbrieven, hetgeen met andere woorden een steeds sterker prikkel tot beursspel mag heeten, dat wekt de bezorgdheid van velen hier en elders. En nu vraag ik, te recht dan wel te onrechte: Hebben zij in waarheid gelijk, die u de beurs voorstellen als dat groote gebouw, alwaar de bezoeker geen andere keus heeft dan
D'être ruiné par la perte
Ou déshonoré par le gain,
en zijn ze gewettigd die woorden van:
L'espoir, l'infamie et la mort,
welke volgens hen op de drie poorten te lezen staan, zoo dat er werkelijk geen tusschenweg is, en 't voor iederen beursbezoeker geldt:
| |
| |
C'est par la première qu'on entre,
Par les deux autres que l'on sort.
Ik kan noch mag die uitspraak billijken. Wie echter spreekt hier een woord van bemoediging, van beslissing zoo mogelijk?
En op die vraag behoeft, naar mijne overtuiging, het antwoord niet ontwijkend te zijn. Meer dan 't wenschelijk heeten mag, heeft het wèl of wee van den handel in den laatsten tijd overal een grooter invloed geoefend op het wèl of wee van tallooze gezinnen die de beurs als gebouw, het onbekend oord blijven noemen, maar als bron van geluk of ongeluk, die verkeerde woorden voor rijkdom en armoede, hun paradijs of hun kerker. Die menschen hebben gedroomd van gouden ketenen, en zij zuchten onder het gewicht van ijzeren boeien. Hen de oogen te openen, hen er op te wijzen dat dwaze begeerlijkheid hen ten val heeft gebracht, het voor hen duidelijk te maken dat even als de wet steler en heeler beide straft, zoo ook het publiek de schuldige en medeplichtige wordt aan het kunstmatig beursspel, hetwelk het afkeurt indien het er door verliest, maar dat het aanvuurt zoodra het er door wint, mij dunkt als met den vinger wijst een ieder aan, wie die taak te vervullen heeft. Want de groote voordeelen der nieuwe beweging moeten helder in 't licht treden, opdat het misbruik te scherper uitkomt en gevonnisd wordt tot behoud van het nut. Met een zonderlingen ijver hebben in den laatsten tijd maar al te velen het bewijs geleverd, dat niet een ieder de bevoegde is om aan het hachelijk bedrijf ter beurze deel te nemen, zonder de minste opleiding, kennis of ervaring. Welnu, de handelsman verdedige thans de eer van zijn terrein tegen de aanvallen waaraan het bloot staat, maar vooral..... door het vrij te houden van alles wat het dreigt te ontsieren.
't Is dus de Kamer van Koophandel, zou ik meenen, die hier de woordvoerder moet zijn. Vooral in den tegenwoordigen tijd mag men het van haar vergen als zoodanig op te treden, nu ook zij door den bezielenden adem der nieuwere tijden is gebaat. Immers sedert de kiezers grooter ingenomenheid met haar arbeid betoond hebben, door trouwer ter stembus op te komen zoodra er gelegenheid was haar nieuw bloed bij te zetten, en sedert zij zelve de deuren harer vergaderzaal wijd opengezet heeft opdat het publiek, door de pers vooral, ken- | |
| |
nis mocht verkrijgen van hare beraadslagingen, sedert dien tijd rusten op haar nieuwe verplichtingen. Waar de koopman, en ook waar het publiek, voorlichting vraagt in zaken van handel en nijverheid, daar is zij de bevoegde en gerechtigde om die te verstrekken, ja zelfs, - het woord zij hier met eerbied uitgesproken en met verschooning opgevat, - haast verplicht daartoe. Geen raad, geen waarschuwing wacht ik van haar, maar een zoo trouw relaas van datgene wat in den laatsten tijd op haar terrein voorgevallen is, dat ook hier de schijnbaar zoo eenvoudige verhaler van het verledene, in waarheid, en juist door zijn eenvoud, de profeet is van de toekomst.
Al mijmerende over de moeielijke vervulling dier taak, moeielijk voor den penvoerder vooral, zoowel om de noodige soberheid te betrachten bij den rijkdom van bouwstoffen hem door de meest ervaren mannen van de beurs om strijd toegeworpen, als om van dat vele het zoo ondeelbaar geheel te maken hetwelk onmisbaar is indien het indruk maken en dus invloed oefenen zal, bracht ik onwillekeurig, ja haast werktuigelijk, het bovenstaande op het papier. 't Scheen wel als verkeerde ik al onder den indruk der lectuur van zulk een verslag van den handel over het afgeloopen jaar, en als zag ik in mijne verbeelding reeds gedrukt voor mij, wat ik zoo vurig wenschte dat geschreven zou worden.
Juist toen reikte een vriendelijke hand mij het Verslag toe over den Toestand van Handel, Scheepvaart en Nijverheid te Amsterdam in 1873. Uitmuntend, riep ik in gedachten uit; ziedaar dus mijn begeerte werkelijk vervuld. Want indien ééne Kamer van Koophandel in ons land de bevoegde mag heeten voor zulk een arbeid, dan is het wel die van de hoofdstad. Daar toch zijn de grootste kapitalen vereenigd, daar stroomen allen heen die van de kansen der beurs heil verwachten, daar juist worden al de combinatiën gevormd, wier invloed in de laatste jaren zoo overwegend groot geweest is op het lot van duizenden en tien duizenden onzer landgenooten.
Heeft de inhoud mij bevredigd? Hebben de begeerige blikken waarmede ik elke bladzijde vragend heb aangestaard, voldoening gevonden? - Hoe gaarne zou ik daarop volmondig een toestemmend antwoord geven. Dan toch zou niet eenvoudig een wensch van mij vervuld, maar naar mijne innige overtuiging ook een werk geleverd zijn, welks heilzame inhoud algemeen
| |
| |
invloed geoefend, en... overal waardeering zou hebben gevonden. Intusschen gaat 't niet aan, ook al een ontwijkend oordeel uit te spreken over eene zaak als deze. Men heeft het recht hier een open en duidelijk woord van mij te eischen. En ik kom er dan ook rond voor uit, dat dit verslag mij heeft teleurgesteld, en voor dat gevoelen zal ik mijne redenen geven. De Kamer zelve maakt mij dat gemakkelijk. Immers blijkbaar met opzet heeft zij juist datgene uit haar verslag gebannen wat ik daarvan een bepaald onmisbaar deel, ja het hoofdelement beschouw, en wat ik er dus zoo begeerig in zocht. Dat ik hier van den invloed der vereeniging van kapitalen spreek, begrijpt een ieder die mij tot dus ver wel heeft willen volgen. Juist in dit gedrukt verslag der Kamer had ik daarover een krachtig woord gewenscht, omdat ik meen, dat meer hier nog dan in Engeland het woord van d' Israëli waarheid mag heeten: ‘The press is a more truly representative institution, than the House of Commons.’
Maar het verslag spreke.
Algemeene Beschouwingen, zoo is hoofdstuk één getiteld. ‘Het jaar 1873 zag de volle reactie van 1871 plaats grijpen,’ lezen wij hier met betrekking tot den goederenhandel, en ‘op het gebied van den fondsenhandel was hetzelfde waar te nemen. De hooggestemde verwachtingen omtrent menige speculatieve geldbelegging’ - de druk met curcijf is van mij, - ‘werden in 1873 in vele opzichten droevig te leur gesteld.’ Voor de bijzonderheden worden wij verwezen naar de hoofdstukken, welke speciaal aan die onderwerpen gewijd zijn. Wenschen, dat het Noordzeekanaal voltooid mogt zijn, sedert jaren al geuit, en de aankondiging van nieuwe havenwerken aan het IJ; de zeer juiste bewering, dat een enquête over den toestand onzer koopvaardijvloot weinig ander nieuws zal opleveren dan nog dringender de behoeften te doen uitkomen aan die groote middelen van verkeer te water en te land, welke naburige Staten overal aanleggen; juichtonen over de afschaffing der differentiëele rechten in Indië, over de Rotterdamsche stoomvaart op Amerika en de opening der havenwerken te Vlissingen, ze steken zoo aardig af tegen de uitdrukking welke dan volgt: ‘dat onze tegenwoordige Regeering de zorg tot verbetering van onze gemeenschapswegen niet geheel uit het oog verliest,’ - alweer is de druk van het curcijf van mij. - Uitmuntend! Dat is een van die grepen welke een steller eer aandoen, want de opmerking
| |
| |
is juist. Of heeft in de zaak van het Noordzeekanaal elk opvolgend Minister niet getoond, hoe hem het ontwijken van moeielijkheden met ontwerpers veel meer ter harte ging dan de spoedige voltooiing van een werk waaraan Amsterdam niet alleen dringend behoefte heeft, maar waarvoor het ook gewillig millioenen ten offer bracht. Anderer bekrompen eigenbelang, dat het brengen van een offer evenmin vermag te waardeeren als te begrijpen zelfs, moge den Minister in deze zaak verschalkt hebben, geene verontschuldiging van dien aard geldt voor den blijvend treurigen toestand waarin onze Rijnvaart verkeert, hoewel men 't niet waagt het onhoudbare daarvan te ontkennen. Toch zal men wel toegeven, dat onze havenwerken en spoorwegen hun leven moeten ontvangen van ons verkeer met Duitschland vooral, zoodat 't wel duidelijk uitkomt dat niet de belangen van eene enkele stad, maar de belangen van geheel het land hiermede gemoeid zijn. Maar met hier past de behandeling dezer zaak; onwillekeurig alleen stipteik ze aan, getroffen door de schalkschheid van den steller. En misschien ook wordt door de Regeering met opzet veel van het dringend noodzakelijke ongedaan gelaten, opdat er iets te wenschen overblijve en het gevoel van verzadiging ons niet doe indommelen. Ons nageslacht, hetwelk mogelijk in de hoofdstad een rijksmuseum van schilderijen noodig zal achten en er dan een ontwerpen en allicht zoo stout zal zijn zelfs tot den bouw daarvan over te gaan, - van de toekomst kan men zoo gemakkelijk het voor ons bijna ondenkbare onderstellen! - het kan dan uit de onverschilligheid waarmede wij uitsluitend de groote zaken bejegenen, het karakteristieke ontdekken van dezen tijd. - Maar ter zake, en alleen nog gewezen op de vraag der Kamer voor den handel naar goedkooper en spoediger recht, gelukkig zonder bemiddeling van Rechtbanken van Koophandel en de, - helaas sedert verijdelde, - wensch naar de aanneming der muntwet, en daarmede zijn de door mij met zooveel gretigheid
gevolgde Algemeene Beschouwingen,... gesloten! Veel belangrijks vond ik er in, niet echter wat ik er in zocht. Maar ik moet immers de oorzaken der reactie van 1872 bij de behandeling der speciale onderwerpen zoeken? Dat gedeelte dus opgeslagen, hoewel ik toch moeielijk mijne bevreemding kan onderdrukken over algemeene beschouwingen waarin gezwegen wordt over datgene, wat juist het eigenlijk karakter der zaak moet genoemd worden.
Hoofdstuk twee alzoo gelezen. Handel. 't Ging niet gun- | |
| |
stig met de meeste stapelartikelen in 1873. Alleen koffie en tabak maakten een uitzondering. Koffie rees bijna voortdurend, en wel van vijftig tot zes en zestig cents. ‘De oorzaak hiervan was de slechte oogst van Brazilië,’ volgt onmiddellijk daarop. - Hoe nu? De algemeene beschouwingen verwijzen mij naar de speciale artikelen, wanneer ik iets naders omtrent den handel van het afgeloopen jaar wensch te vernemen, en nu wordt mij daar de verrassende rol, welke een hoofdartikel van den wereldhandel op alle markten van binnen- en buitenland gespeeld heeft, verklaard in één enkelen regel druks en door ééne enkele oorzaak! Algemeen was men tot nu toe van meening, of, om mij nu natuurlijk juister uit te drukken, algemeen verkeerde men tot nu toe in de dwaling, dat die kleinere oogst van Brazilië meer als middel gebruikt werd om die machtige maatschap te vormen, welker taktiek de eigenlijke ware oorzaak der zoo groote prijsverhooging was. Dat dwaze publiek, blijkbaar vertrouwen schenkende aan praatjes van den dag, wist zelfs bijzonderheden van die tijdelijke vereeniging van kapitalen te vertellen, en het was in den aanvang der rijzing zelfs zóó bijgeloovig, dat het met zekere naïeve volgzaamheid op het voetspoor liep van personen, die zij als de leiders dier tijdelijke maatschap met den vinger dorst aan te wijzen en bij name te noemen. Want zóóver ging men in zijn geloof aan het bestaan van zulk een vereeniging.
Zou echter de Kamer van Koophandel van Amsterdam het stilzwijgen over eene zaak van zooveel gewicht bewaard hebben, indien ze in werkelijkheid bestaan had! Geloove wie 't wil, niet ik, tenzij, en reeds hierboven wees ik er op, de Kamer er met opzet geen melding van maakte. Maar dan vraag ik naar de redenen, die haar daartoe bewogen. Indien in waarheid eene vereeniging van kapitalisten als de nu door velen onderstelde, bestaan en invloed geoefend heeft op den loop van een zoo belangrijk handelsartikel als de koffie, dan kan een verslag van het verkeer over dat jaar niet juist genoemd worden, als dat feit er in wordt gemist. Mijn wensch, dat het nuchtere verhaal van het gebeurde de profetie zij van de toekomst, blijft dan onvervuld. En zoolang de redenen van dat opzettelijk stilzwijgen niet bekend zijn, kan niemand er in berusten.
Wekte het beweerde omtrent het artikel koffie mijn twijfel aangaande de openheid en het volledige van dit verslag, ook wat ik over een ander stapelartikel lees, bevreemdt mij. Ik zie
| |
| |
daarin, dat de invoer van katoen in het jaar 1873 niet meer dan ongeveer twee vijfde bedroeg van 't geen Amsterdam een jaar vroeger daarvan ontving. Is voor dat inderdaad zeer opmerkelijk verschijnsel, bij een artikel van algemeen gebruik en waarvoor men bezig is hier een markt te vestigen, niet een bepaalde reden bij te brengen? Mij dunkt, de handelsmannen die in de Kamer zitting hebben, moeten den sleutel van dat raadsel kennen. Wel lees ik ‘dat de bijna voortdurende flauwte oorzaak was van den beperkten handel,’ maar mij dunkt, dat oorzaak en gevolg hier verward worden. Immers een markt noemt men flauw, zoodra er geen omzet is door gebrek aan koopers. Want bij dalende prijzen, kan de handel toch groot zijn. Juist het artikel katoen zou kunnen getuigen van kolossale koopen en verkoopen, bij een aanzienlijke verlaging der waarde. Ook hier spreekt het publiek van grooter zaken van speculatieven aard, dan de eigenlijke goederenhandel tot nu toe zag en begeerde; maar ook daar is de massa dan blijkbaar alweer op het dwaalspoor geraakt en het heeft de sprookjes uit den mond der menigte opgevangen en voor waarheid aangenomen. Of, en dan kom ik alweer met mijn vraag naar de reden van dit opzettelijk stilzwijgen, de Kamer glijdt heen over het haar bekende, maar zij onthoudt aan het publiek de redenen waarom zij het in den blinde laat rondtasten. Toch koos dat publiek, met ingenomenheid zelfs, juist die mannen, omdat het hoopte in het licht dat zij ontsteken zouden, met vertrouwen te kunnen wandelen. En dat 't bij de pogingen om hier een markt te vestigen van een zoo gewichtig handelsartikel als de katoen is, een zaak van aanbelang mag heeten de oorzaken te kennen, waarom de toevoeren in plaats van te vermeerderen, zoo als men zou mogen verwachten, eensklaps tot minder dan de helft van het vorig jaar verminderden, wie zal dat ontkennen. Begeerlijk toch is de vestiging alhier van die markt in hooge mate; en is 't dan niet te verwachten dat
de Kamer van Koophandel zelfs de kenteekenen van gevaar voor verijdeling van die rechtmatige begeerte onmiddellijk onderzoekt en, indien zij de oorzaak er van ontdekt, het publiek mededeeling daarvan doet, opdat een ieder wete wat hij doen of laten moet, tot bereiking van het doel. Niet een raad, niet een waarschuwing, maar het eenvoudig en nuchter verhaal van het gebeurde wordt daartoe vereischt.
Ik ga artikelen als tin en petroleum voorbij, omdat bij de granen het woord termijnhandel mijne aandacht trekt. Zeker, indien er- | |
| |
gens, dan is dat woord daar op zijn plaats, want de zaad- en oliehandel ontleenden al sedert jaren aan het gedobbel waartoe die leveringhandel aanleiding geeft, hun grootste beteekenis. De laatste tijd heeft den treurigen invloed van dat spel aan de graanmarkt helaas op nieuw bewezen. Juist echter omdat velen thans ook op andere artikelen dien leveringhandel willen toepassen en de Kamer er juist hier met zekere ingenomenheid van spreekt, getuige de bewering, dat ‘de tarwehandel bevorderd wordt door de invoering van den termijnhandel’, bevreemdt mij haar stilzwijgen daarover elders. Ligt 't aan mij, die verre ben van te dwepen met alles wat op die zaken op levering lijkt, ja die 't zelfs betreur dat het stelsel meer ingang vindt en, wat nog sterker is, behalve medewerkers zelfs openlijk verdedigers vindt, dat ik mij over het hooghartig voorbijgaan hier tegenover het steken van de loftrompet elders, verbaas? Maar alweder schort ik mijn oordeel op, totdat hoofdstuk vijf opengeslagen voor mij ligt. Want daarboven staan die letters waaruit het publiek nu eenmaal goedgevonden heeft het woord goudmijn te spellen, hoewel ze voor den onbevangen lezer eenvoudig luiden als geld- en fondsenhandel. En nu 't juist over dien handel is, dat de menigte in de laatste maanden op nog heviger en hartstochtelijker wijze klaagt en jammert en schimpt en scheldt, dan het een jaar vroeger daarover juichte en jubelde en als een half bezetene mede ronddanste in den kring die zich onmiddellijk om elk nieuw aangekomen afgodsbeeld vormde, nu mag ik wel verwachten dat het trouw relaas daarvan de onthulling zal bevatten der geheimenissen, waarom tien menschen schatrijk en de tienduizenden doodarm zijn geworden.
Vroolijk luidt de aanhef niet, dat erken ik. Luister slechts. ‘Verre van rooskleurig staat dit jaar in de geschiedenis der financieele wereld aangeteekend en het heeft dan ook in het fortuin van groote en kleine kapitalisten een belangrijke schade aangericht. Menige hoop vervloog in rook, en menig gebouw op crediet en vertrouwen gevestigd, stortte ineen. Lang nog zullen de naweeën gevoeld worden.’ De korte schets van den loop der staatsfondsen die nu volgt, vertoont ook zeer weinig lichtende punten. Of intusschen het woord teleurstelling juist mag heeten voor onze kapitalisten en ‘kleine renteniers’, dat Spanje in zijne verplichtingen te kort schoot, daaraan waag ik 't te twijfelen. Immers teleurstelling is niet, als straf, het gevolg van eigen schuld, en de kleine rentenier is niet de kapitalist,
| |
| |
maar de man die een beetje vermogen heeft, genoeg om een werkeloos leven te leiden mits hij sober en matig zij en aan de wereld niet dan zeer bescheiden eischen stelt, en die dan ook zelfs voor zijn dagelijksch brood van dat weinigje geld geheel afhankelijk is. Wanneer nu zulk een man de roekeloosheid heeft zijn geheele bestaan toe te vertrouwen aan een staat als Spanje, welks schuldbrieven reeds ettelijke jaren lang door hun lagen prijs en dus hooge rente het kenmerk dragen van weinig betrouwbaarheid, dan waarlijk mag ik het immers door dien prijs zoo openlijk en zoo volkomen onbetwistbaar voorspelde feit van eindelijke wanbetaling, niet, onder het vergoelijkende woord van teleurstelling, voor hem een ongeluk noemen. Juist omdat lang te voorzien was wat nu eindelijk gebeurd is, waagden de verstandigen zich niet aan het gevaar, eenige jaren achtereen veel, maar later geenerlei rente te genieten, en vergenoegden zij zich liever op den duur met een matiger en zekerder inkomen. Niet teleurstelling dus trof hen, die zich lange jaren in een weelde verkneukelden welke anderen wel even begeerlijk vonden, maar, als te hachelijk, angstig ontweken, toen de verwachte bankbreuk kwam. Zoo'n Peruaansche schuld, die in een jaar twintig percent daalde, of de Grenadasche, die geen rente betaalde, misschien ook wel een fonds als dat van Venezuela, 't welk weer anders geregeld moest worden, of een Ecuador, dat ‘niets van zich heeft laten hooren,’ zou men ten slotte den kleinen rentenier nog wel als geldbelegging aanraden en dan den dwaas nog beklagen, indien hij er al spoedig ongelukkig door werd. Van onze eigene spoorwegen luidt het verslag gunstig, met uitzondering alleen van Boxtel-Goch; maar de woorden ‘dat de eerste uitloting van obligatiën achterwege is gebleven zal wel niemand verwonderen’ zijn te afdoend, dan dat wij hier onze verbazing over dat feit zouden kenbaar maken. En de toestand van al onze binnenlandsche
credietinstellingen schijnt toen gelukkig nog helder geweest te zijn.
Maar eindelijk zijn wij dan toch daar aangeland waar onze weetgierigheid bevrediging zal vinden, bij de buitenlandsche industriëele, financiëele en spoorwegwaarden. ‘Ze hebben niet weinig stof tot onrust gegeven,’ lezen wij daar: ‘De paniek ter beurze van New-York bleef niet zonder heilloozen invloed op de onze. De belangrijke vermindering van het nationaal vermogen door deelneming in slechte fondsen, waarschuwt tot voorzichtigheid bij belegging te meer’ - en op deze opmer- | |
| |
kelijke woorden hier ter plaatse wijs ik met nadruk - ‘nu onze over het algemeen welvarende bevolking voor hare beschikbare en gespaarde gelden de voorlichting eener onafhankelijke pers veeltijds mist.’ Daarmede is echter ook die rubriek ten einde, waarin ik ten slotte dan toch iets over het karakteristieke van het handelsjaar 1873 niet alleen hoopte, maar ook stellig verwachtte te vinden. Want hoe belangrijk de stukken ook zijn die nu volgen, ze passen niet in mijn kader. Mijn zoeken is alzoo, helaas, te vergeefs geweest, omdat de Kamer het stilzwijgen bewaarde over datgene, waarover ik onderstelde dat juist zij begeerig zou zijn een ernstig woord te spreken.
En dat betreur ik, om de redenen hierboven al telkens en telkens weer herhaald. Ik betreur 't omdat ik tevens de richting betreur, welke onze handel in de laatste jaren genomen heeft. Om die richting echter met juistheid te schetsen, moet men op meer dan een enkel gebied van den handel volkomen burger zijn, en dat is deze Kamer bij uitnemendheid, omdat hare leden alle schakeeringen van het koopmansbedrijf vertegenwoordigen. Nu moge 't der Kamer goeddunken jaarlijks geen overzicht van den handel uit te geven, hoewel juist zij daartoe zoo bevoegd is, niemand voorzeker die haar daarin de wet kan voorschrijven, maar zoodra zij die taak eens aanvaard en volvoerd heeft, dan ja dan mag de handelaar daaraan ook de eischen stellen dat het verslag, trouw als een spiegel, de volle waarheid geve.
‘Helaas, onze bevolking mist bij haar beleggingen veeltijds de voorlichting eener onafhankelijke pers’, roept de Kamer uit. En op het oogenblik dat zij die klacht uit, maakt zij zelf gebruik van die pers, en bewaart zij zelf dat stilzwijgen, 't geen zij zoo zeer betreurt. Toch is er wel geen onafhankelijker pers denkbaar, dan die waarvan zij zich bedient. Woekert een afhankelijke pers onder ons, een pers waarvan de sluwe speler zich bedient om der goedgeloovige menigte zijn scheurpapier als de uitnemendste belegging voor den huisvader en voor weduwen en weezen aan te prijzen, waarom dan niet voor die pers gewaarschuwd? En waarom niet met luider stem een ieder uitgenoodigd om onze onafhankelijke pers in staat te stellen het groote publiek volkomen juist en ter gezetter tijd in te lichten, door haar deelgenoot te maken van datgene wat men op markt en beurs en kantoor, en dus door de ervaring, heeft leeren kennen? Dan, maar ook dan alleen, kan en zou
| |
| |
onze pers zeker volgaarne het gemis aanvullen, waarover de Kamer terecht haar leedwezen betuigt.
Zal nog ten slotte iemand de vraag tot mij richten, welke mijne meening is over die vereeniging van kapitalen in den handel? Mij dunkt ik heb die meening hier reeds herhaaldelijk en volkomen duidelijk uitgesproken. Ik waardeer de voordeelen der vereeniging van kapitalen in 't algemeen zoo hoog, dat ik er de nadeelen misschien zelfs te licht door tel. Want ik zie door die vereeniging de grootsche kunstwerken van onzen tijd tot stand komen, en het vindingrijk vernuft van den man van frissche en oorspronkelijke gedachten als aanvuren om telkens stouter en machtiger plannen te ontwerpen, nu hij weet dat de middelen niet langer ontbreken om die denkbeelden te verwezenlijken. De vele kapitalen verrichten dan een werk, hetwelk de macht van het enkele kapitaal verre overschrijdt. Ik zie die vereeniging van kapitalen de spaarpenningen van enkelen verzamelen en die uitleenen aan de velen, wier arbeidswillige hand werkeloos wachtte op de stoffelijke middelen om aan de zoo vurig begeerde taak te beginnen, en ik verheug mij, dat daardoor de voortbrengende kracht van het volk is vermeerderd, ten zegen van een ieder. Het enkele kapitaal zou, bij de minste staking van den arbeid, al spoedig uitgeput zijn en nooit de verliezen kunnen dragen, welke de maatschap, door tal van winsten, spoedig heeft gedekt. Ik zie het vereenigd kapitaal vruchtdragend aanwenden en weldadig werken als waarborg, dat groote rampen den enkelen niet te gronde zullen richten; en al moge men op dezen weg nog weinig meer dan eene eerste schrede gezet hebben, ik ben overtuigd dat allengs vooral dit stelsel groote uitgebreidheid zal verkrijgen. Maar juist om al die voordeelen welke de vereeniging van kapitalen daar schenkt waar wij haar bijna reeds onmisbaar durven noemen, betreur ik het misbruik 't welk van haar gemaakt wordt. En dat misbruik zie ik overal waar men het vereenigd kapitaal diensten laat doen, voor welker vervulling het individueel kapitaal volkomen toereikt, of wel, en daarop vooral vestig
ik de aandacht, waar het alleen aangewend wordt om kunstmatig de waarde van de een of andere zaak te doen rijzen of dalen en de menigte alzoo te verlokken of tot spelen, of haar te verleiden datgene te koopen, waarvan men zelf de waardeloosheid volkomen kent. Dat misbruik zie ik dus ook in die tijdelijke vereeniging van kapitalisten, wier eenig doel is: spel, en ik vraag niet waar het
| |
| |
zich vertoont en waar het toepassing vindt, maar ik wijs op de gevolgen, die heilloos zijn.
In het buitenland zijn de namen van Gründer en Consortium household words geworden, maar met een verre van vleiende beteekenis. De ware Gründer, zoo beweert men, heeft voor niets ter wereld grooter angst, dan voor eene ook maar iets langer dan zeer tijdelijke deelneming in de door hem zelven gestichte zaak. En al wildet ge tegenwoordig ook voor de meest ernstige zaak ter wereld kapitalen bijeenbrengen en het woord Consortium ontviel u daarbij in een onbewaakt oogenblik, dan zou oogenblikkelijk een ieder u glimlachend aanzien en nauwelijks gelooven aan het oprecht gemeende van uw plan. Zoover is men hier te lande daarmede gekomen, want dat uitheemsche ras der Gründer is bij ons nog maar niet inheemsch kunnen worden, evenmin als het Consortium zich onder ons tot een begeerlijke instelling heeft kunnen verheffen. Maar toch heeft menig Consortium aan onze beurzen tijdelijk grooten invloed geoefend, en ik vraag aan onze Kamer van Koophandel waar en wanneer, en met welken uitslag voor handelaar en voor niet-handelaar?
Onze credietinstellingen leverden geen stof tot breede betoogen, zagen wij uit het verslag. Toch hebben ze zich ontwikkeld en uitgebreid, en ze doen haar invloed in al wijder en ruimer kring gevoelen. Maar niet alle hebben hetzelfde doel, en daarom vooral mag 't belangrijk heeten ook hier, juist door de kennis van dat doel en van de middelen waardoor zij het trachten te bereiken, eenige voorlichting te verkrijgen, opdat men door zekere feiten de goede kunne onderkennen van de slechte. Volbrengen zij in waarheid die zegenrijke taak, om den arbeid te steunen door het kapitaal van den werkeloozen bezitter, of trachten misschien enkele ook, in navolging van het buitenland, juist het vermogen van dien laatsten te lokken door de organisatie van een geregeld stelsel van spel en weddenschap, onder commercieele vormen? Onze in geheel de wereld zoo gunstig bekende staat heeft natuurlijk de altijd kostbare hulp van die lichamen niet noodig om de kapitalen te vinden voor den aanleg onzer groote werken van openbaar nut, en met welke gevaren concessiën dreigen, dat weet men hier bij ervaring; maar blijkt het voldingend dat die instellingen zich onmisbaar hebben weten te maken voor hen, die de uitvoering van zoo menig grootsch plan onzer dagen op zich genomen hebben?
| |
| |
Geen raad alweer vraag ik, maar een trouw en nuchter relaas van het gebeurde op dit gebied, 't welk der Kamer natuurlijk overbekend is, opdat de onpartijdige dan zelf kunne oordeelen, of in werkelijkheid deze instelling eene soliede mag genoemd worden, en of men allicht verstandiger doet bij gene, ten spijt van haar weidschen tooi, te vreezen voor een wolf in schaapskleederen.
Maar vooral over den goederenhandel vraag ik dat open woord der Kamer. Ik waardeer hoog de voordeelen van den geldhandel voor ons land, want ze is als het brood van alle bedrijf, het onmisbare middel om de nijverheid tot werken in staat te stellen, en ze heeft ongetwijfeld aan geheel ons volk die zucht tot orde en vrede bijgezet, welke den mensch onmiddellijk kenmerkt zoodra hij de voorrechten van eenig bezit heeft leeren waardeeren, soms, ik erken 't, tot in het verdoovende toe. Maar nog krachtiger wekt de goederenhandel mijne sympathie, omdat die minder van grillige kansen afhangt en nooit gedreven kan worden zonder over geheel de wereld tal van handen in beweging te brengen, 't geen met andere woorden zegt, tal van monden met een eerlijk verdiend stuk brood te voeden, tenzij ze afdwale naar de markten van den geldhandel en de speculatieve gewoonten van daar aanneme. En nu beweer ik, dat die gewoonten in den laatsten tijd wel degelijk reeds meer ingang gevonden hebben bij den goederenhandel dan wenschelijk mag heeten, al moge de Kamer in dat gevoelen niet deelen, of liever, er het stilzwijgen over bewaren. Juist daarom echter spreek ik er hier over. 't Wil er bij mij nog maar niet in, dat het publiek werkelijk dwaalde toen het van een groote maatschap sprak, welke den loop der prijzen van een onzer hoofdartikelen langen tijd naar willekeur regelde, en ik moet er nog eens op terugkomen, dat het stilzwijgen der bevoegde vierschaar daarover, voor mij onverklaarbaar ja bijna onduldbaar is. Ik kan 't mij zelven niet opdringen dat men juist ziet, wanneer men de vestiging der markt van een belangrijk handelsartikel beweert te kunnen bereiken door het organiseeren en aanwakkeren van groote speculatiën daarin, omdat het gewone einde van dergelijke kunstmiddelen is dat eenige zeer weinigen, die zich juist bij tijds terugtrekken, rijk worden, terwijl de overgroote meerderheid morgen dubbel verliest wat ze heden won. De kleine winst wordt gretig genoten, maar
het kleine verlies te dragen, dat acht men in den beginne onnoodig en later, als het grooter
| |
| |
is geworden, niet gewettigd, totdat de waarheid te duidelijk spreekt, en de nog pas zoo gehate dagen der eerste daling eensklaps tot die gelukkige oogenblikken gerekend worden welke men zoo vurig wenscht nog eens te mogen doorleven. De geregelde handel, op behoefte rustende, wekt deelhebbers; ze doet het aantal van koopers en verkoopers toenemen, ze vermeerdert den toevoer op de markt alwaar ze ijverig binnen de zoo gemakkelijk te herkennen perken blijft arbeiden, ze verspreidt welvaart en verhoogt dus de algemeene koopmacht en daardoor weer de vraag welke het aanbod lokt, en de voortbrengende kracht van geheel het volk prikkelt en aanvuurt. Want in dien handel is niet de winst van den een het verlies van den ander, maar allen kunnen er door winnen, omdat de een voorziet in de behoeften van den ander. De speculatiehandel daarentegen maakt den enkele rijk en de velen arm; van de aanvankelijk talrijke deelhebbers blijven al spoedig maar weinigen over; en nauwelijks heeft de kortstondige rijzing op nieuw deelgenooten gelokt of ook de plaatsen van die nieuwelingen zijn weldra ledig, zoodra de daling weer komt en hen buiten staat stelt langer mede te vechten om het bezit van dien glibberigen ‘Kugel Fortuna's’.
Raadpleeg uw eigen ervaringen en erken, dat elk jaar van opgewondenheid spoedig gevolgd wordt door vele jaren van stilstand en moedeloosheid, zoodat wel een nieuw geslacht mag opstaan, eer de vroeger zoo dichte gelederen weer aangevuld zijn. Drijf dien speculatiehandel in goederen op de vroegere maar nu verouderde wijze, door het gekochte te betalen en des noods te verpanden, totdat de verkoop u wenschelijk of geraden voorkomt, en de omvang daarvan zal nooit zeer groot zijn, omdat er dan werkelijk kapitaal voor noodig is. De uiterste grenzen van dat kapitaal, zijn dan tevens de limietpalen van die zaken. Drijf dien handel echter meer overeenkomstig de eischen van onze nieuwere gewoonten, op levering en termijn en zeilende, of wel als de oogst dien men hoopt dat eenmaal groeien zal, en ge hebt een bijna onbeperkt terrein voor u, indien ge slechts de handigheid hebt uwe ondernemingen op zoo grootsche schaal te drijven, dat een ieder duizelt van uw wakkerheid en verwonderlijken koopmansgeest. Want dan kunt ge ook uwe betalingen op termijnen regelen en over tallooze beurzen van Europa verdeelen, omdat uw handteekening het tooverwoord is waarmede ge in een oogwenk tonnen gouds voor u doet verschijnen. En is de fortuin u niet
| |
| |
genegen, wil zij zelfs u, haren vurigsten aanbidder en trouwsten dienaar, niet overladen met hare schatten, welnu, wat ze u hier onthield gunt ze u allicht elders. Ge kunt u daarenboven met een zeker welgevallen troosten, dat ge zelf althans lang zoo veel niet door uw val verloren hebt als de anderen, die u dwaselijk vertrouwden. Aan moed ontbrak 't u nooit, ge toondet dat, welaan, met nieuwe opgewektheid de poging gewaagd om vasten voet te krijgen op dien zoo lastig en verraderlijk wentelenden kogel!
Zulk een handeldrijven wordt echter meer een wedstrijd, dan een beroep. De beurs blijft dan niet langer een werkplaats, maar ze wordt een renbaan. Op de woelige markt kunnen voortbrenger en verkooper en kooper en verbruiker alle winners zijn door een en denzelfden koop; maar in wedstrijden en op renbanen winnen slechts eenige zeer enkelen, en bij uitsluiting de allervlugsten en handigsten den prijs, terwijl al de nietwinners, tot hunne inleggelden toe verliezen. Reeds zien wij dat verschijnsel op onze beurzen. Hier en elders trekken oude huizen zich terug, zonder dat hunne ledige plaatsen altijd worden aangevuld. Verblijden jonge firma's ons soms door hun aankomst op het handelsgebied, hoe kort duurt dan bij velen haar verblijf aldaar, en dat enkel en alleen, omdat zij meenen voor die ouderwetsche manier van koopen en verkoopen een vrij wat beter taktiek in de plaats te kunnen stellen. De eenvoudige boer moge zijn land eerst beploegen en bezaaien en vervolgens wieden, en dan maanden lang rustig wachten op het rijpen van den korrel, en de ouderwetsche koopman moge eerst trachten betrekkingen aan te knoopen en hen van zijn ijver en kennis en goede trouw de bewijzen geven, terwijl hij van den tijd de waardeering en belooning wacht van zijn arbeid, niet alzoo menig jong koopman. De tijd is voor allen dezelfde, de gelegenheden welke gindsch huis in een enkel jaar tonnen gouds hebben doen winnen, ze staan ook voor hem open; en zoo treedt hij het handelsgebied op met de stellige overtuiging waarlijk niet noodig te hebben geduldig een langzaam rijpen van den oogst af te wachten, maar onmiddellijk met kloeke hand de gouden aren te kunnen grijpen. Hij zal het inderdaad verrassende schouwspel vertoonen, te zaaien en te maaien te gelijkertijd. Met welken uitslag meestal, dat zien wij. Maar wat wij niet zien, dat is die breede schaar van jonge lieden met kennis en fortuin, die door het ongelukkige voorbeeld dier
| |
| |
overmoedigen huiverig worden in den handel een werkkring en een bestaan te zoeken, en die zich dan òf vergenoegen met een schraal bezoldigd en geestdoovend baantje, òf in loonarbeid een wijkplaats meenen te vinden voor verliezen. Hoe de laatsten zich bedriegen, dat weet de koopman. Het treurige gevolg van een overdreven speculatiehandel, gemakkelijk gemaakt omdat ze als weddenschap geregeld is en dus geen klinkend kapitaal eischt, 't ligt dan ook wel degelijk daarin, dat ze onze beurzen en markten, welke wij door het bijbrengen van nieuwe handelsartikelen trachten te verlevendigen en vooral meer te bevolken, juist ontvolkt. De fabel van den boer die de kip met het gouden ei slacht, ze mocht wel met gouden letteren boven onze beursgebouwen geschreven worden.
Wat al klachten tegenwoordig over den toestand van onzen handel. De geldmannen beweren, dat het publiek met evenveel dwaasheid nu tot zelfs de meest uitnemende vreemde spoorwegwaarden schuwt, op een enkele nauw verklaarbare uitzondering na, als waarmede men voor ettelijke maanden de minst betrouwbare aan elkander ontrukte. En in den goederenhandel klaagt men over groote verliezen, bij een volslagen gebrek aan kooplust. Toch is de algemeene welvaart overal toegenomen, en de breede schaar van verbruikers heeft door hoogere belooning van den arbeid een veel grooter koopvermogen, dan ooit vroeger. De nijverheid heeft meer behoefte aan arbeiders dan aan arbeid, en het eene groote werk van openbaar nut verrijst naast het andere, waardoor de middelen van gemeenschap der menschen onderling, al gemakkelijker en talrijker worden. Van waar dan de klachten over stilstand bij hen, die juist de voeders mogen genoemd worden van de algemeene bedrijvigheid?
Het antwoord ligt voor de hand. Het vertrouwen in den handel is geschokt. Men heeft op kunstmatige wijzen in korten tijd die winsten trachten te behalen, welke, even als de oogst van den landbouwer, eerst langzamerhand en op natuurlijke wijze te verkrijgen zijn. Maar het kaartenhuis is ingestort, de zeepbel is gebarsten. Wat zilver was, moest goud schijnen en als zoodanig dienst doen, maar de eerlijke huid drong al spoedig door het verguldsel heen, en toen eerst zag de dwaze kooper dat hij bedrogen was. Lang scheen het dat wij allen rijk zouden worden, indien wij maar gauw een plaatsje zochten in dien al grooter en grooter wordenden kring, welke zich onmiddellijk om het afgodsbeeld van den dag vormde, maar de
| |
| |
opgewondenheid is te woest geworden. Enkele dansers sloegen in hun wilden roes al ras tot razernij over, en de straks nog zoo vroolijk jubelende schaar is nu ontaard in gindschen scheldenden en twistenden en vechtenden hoop volks, welke al menigeen onder den voet geworpen en voor zijn leven lang verminkt heeft.
Ik geloof niet dat ik de speculatiewoede onzer dagen te donker geschilderd heb; de speculatiewoede welke men den koopman verwijt, en waarvan de burger en boer de medeplichtigen zijn; de speculatiewoede die onzen handel met kwijning en ontvolkte beurzen en onze landgenooten met armoede en gebrek bedreigt; die speculatiewoede eindelijk, waarover de Kamer van Koophandel van Amsterdam liefst, schoon onverklaarbaar, het stilzwijgen bewaart, en dat hoe juist zij ook de klacht laat hooren, dat onze welvarende bevolking bij hare beleggingen de voorlichting mist eener onafhankelijke pers!
Mag 't dan wel onbescheid gescholden worden, indien ik hier op nieuw de al telkens en telkens tot haar gerichte vraag naar de verklaring van dat stilzwijgen herhaal, en besluit met dat enkele maar veeleischende woord: Waarom?
P.N. Muller.
|
|