De Gids. Jaargang 38
(1874)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
Van Malaga naar NapelsGa naar voetnoot1.Vroolijk verliet de Hadriano de haven van Malaga, en wendde rechts, om de kust te volgen en langs het panorama te varen waarin zich beurtelings Churriana, Torremolinos, Marbella en Estepona aan het oog van de opgetogen reizigers voordoen. Gelijk de zon ons koesterde, zoo wiegde ons de zee en verfrischte ons de morgenbries. Alles was overtogen met rijkdom van licht en kleur. Marbella lag daar geleund tegen den schilderachtigen Sierra Blanco, wiens met sneeuw bedekte top uit de blauwende vlakte schitterend te voorschijn trad. De Sierra Bermeja verschool den staart van zijn laatsten uitlooper in den boezem van Estepona, dat aan twee zeeën grenst, want de vlakte tusschen Estepona en San Roque is in waarheid een zandzee te noemen. Als wachters, dat ze eertijds waren, verheffen zich hier en daar op heuvels oude torens, die, naar beweerd wordt, nog van de Romeinen afstammen. Met mos en klimplanten begroeid, zijn die torens ware versieringen in het landschap dat zich over de golvende vlakte uitbreidt. Ter hoogte van Marbella is die vlakte het uitgestrektst. De aankweeking van suikerriet breidt zich van jaar tot jaar uit, en de vruchtbaarheid van den bodem schijnt onuitputtelijk. Zelfs Estepona is nog vruchtbaar en brengt er het hare toe bij om de markt van Gibraltar van groente en vruchten te voorzien. Hoe prachtig, hoe heerlijk kwam Spanje ons voor, nu wij het uit de vrije zee aanschouwden. Het was als eene coquette, die haar minnaar door stuursche gebaren opzettelijk van zich verwijderde, om hem daarna weder door de toovermacht van haar lonken en liefkozen tot zich te lokken. Zoo ik al twijfelde of ik misschien te hard of te streng in mijn oordeel was ge- | |
[pagina 170]
| |
weest, ik beoordeelde in ieder geval slechts wat Malaga mij werkelijk te zien had gegeven. Alle schrijvers die ik er over raadpleegde schetsen de stad als een centrum van lediggang, speelzucht, dronkenschap. Onder alle steden van Andalousië is er geen, waarvoor de thermometer der criminaliteit zoo'n hoog cijfer aanwijst als voor Malaga. Daarbij komt nog, dat de straffeloosheid, waarmede men moorden en stelen kan te Malaga, tot een spreekwoord is geworden: ‘Mata al rey, y vete a Malaga’; die den koning heeft vermoord, heeft slechts naar Malaga te vluchten. George Borrow, de schrijver van het bewonderenswaardige boek The Bible in Spain, spreekt over de Andalousiers zijn gevoelen uit in ongeveer de volgende termen: ‘Zij staan in geringe achting bij de overige Spanjaarden; zelfs de voornaamste onder hen hebben moeite om zich den toegang te verschaffen tot de goede kringen te Madrid, en zoo hun dit al gelukt dan worden zij er steeds uitgelachen om hunne zotte en overdreven manieren en hunne onoverwinnelijke neiging tot grootspraak en kinderachtige ijdelheid, hun wonderlijk accent en de slordige wijze, waarop zij zich in het Castiliaansch uitdrukken. In één woord, de Andalousiers staan in achtenswaardigheid van karakter zoover beneden de overige Spanjaarden, als hunne provincie in schoonheid en vruchtbaarheid boven de overige provinciën van het schiereiland uitmunt’. Deze uitspraak helpt de Andalousiers wel niet vooruit in onze waardeering, maar zij is een aanleiding voor optimisten om van de overige Spanjaarden beter te hopen. Men zij echter voorzichtig en verlange geen al te positive bewijzen voor die meerdere voortreffelijkheid, vooral niet dat zij hun ƒ 32,906,250 renten-schuld zullen betalen. Voor het materieele leven was aan boord van de Hadriano gebrek aan de eenvoudigste dingen. De dames der vluchtelingen hadden zich meester gemaakt van het weinigje eetbare proviand dat een smerige kok of hofmeester, of wat 's mans titel ware, in het verwarde Malaga had opgedaan. Men kon zich laven aan wijnen en likeuren en overigens aan olie, knoflook en uien, zoodat ‘de Rots in 't zicht’! behalve om 't eigenaardige gezicht zelve, ook bovendien een welkome tijding was, daar zij het vooruitzicht op een goed Engelsch middagmaal opende. De strook lands, beter gezegd zands, die de Rots aan 't vaste land van Spanje verbindt, verheft zich maar even boven 't zeevlak, en men moet al zeer nabij zijn gekomen om haar te | |
[pagina 171]
| |
kunnen zien. Vandaar dat Gibraltar een onuitputtelijke bron voor weddenschappen is tusschen stoombootpassagiers. De quaestie is, of men een geisoleerde rots recht uit zee ziet opstijgen of dat die rots Gibraltar een Kaap van Spanje is; want het hooge land van Spanje wijkt genoeg rechts van den aankomeling om oningewijden in den waan te brengen dat Gibraltar een van de Afrikaansche kust gedetacheerde voorlooper is. De rots heeft een indrukwekkenden vorm; zij laat zich naderen en slaat geen vuurtongen en nagels uit naar de dwergen die bescherming komen zoeken beneden hare reusachtige flanken. Te vijf uren in den namiddag kwam de Hadriano voor Gibraltar ten anker, en daar het avondschot eerst te zes uren tien minuten zou vallen, hadden wij ruim tijd om de stad in te gaan. Het openen en sluiten van de poort te Gibraltar geschiedt op bepaalde uren, zeer stipt 's morgens en 's avonds in acht te nemen; is het avondschot gevallen, dan wordt niemand meer in- of uitgelaten. De kommandant der vesting regelt die uren in verhouding tot den op- en ondergang der zon. Het bootsvolk te Gib, een algemeen door de Engelschen aangekomen verkorting van Gibraltar, is lastig genoeg, maar aan de kleine landingsplaats is een policiewacht; cour d'appel voor wie het met die scorpions niet vinden kan. Alvorens de poort binnen te gaan, vervoegt men zich aan een klein kantoortje, waar een echte Engelschman uw naam en landaard opschrijft en u een briefje uitreikt dat recht geeft om vijf dagen in de stad te verblijven, zonder aan verdere formaliteiten onderworpen te zijn. Wil men zich langer ophouden, dan moet men een bewijs leveren van gevaccineerd te zijn en een Consul of bekend persoon tot borg hebben. Er zijn drie slechte logementen. In gewone tijden is dat getal voldoende voor de behoefte, maar zoodra Andalousië in opstand is, vluchten de Spanjaarden als sprinkhanen naar Gib, om er de veiligheid te vinden die ze in hun eigen land te vergeefs zoeken. En dan nog zijn die lieden dwaas genoeg om te begeeren, dat de Britten hun de rots zullen inruimen. Dit zou gelijk staan met den ruil van een trouwen, dapperen, sterken en waakzamen New-Foundlander tegen een luien, grilligen, bangen, slanken hazewindhond. Clubhouse is het voornaamste logement; wij kregen daar wel duur maar goed eten, zoo goed als men in de Fonda de la Alameda niet durfde droomen. Het wemelde er van Mala- | |
[pagina 172]
| |
gueños, die daar onder de Engelschen ongeveer dezelfde figuur maken als bij ons de Indische familiën met baboes en sapadas, die zoo pas bij Paulez of in Brack's Doelen zijn afgestapt. De Hollandsche consul, de heer Louis J. Power, is een ijverig consul en een uiterst vriendelijk man. Gedurende mijn verblijf te Gibraltar ondervond ik van hem en zijne familie veel beleefdheid. Zijn zoon, vice-consul, heeft zich zelfs op de kennis van onze taal toegelegd. Velen zou het gaan zooals het mij gegaan is bij het zien van Gibraltar. Hé! dacht ik, ziet dat er zoo uit? Is dat die naakte rots? waar zijn dan die beroemde in de rots uitgehouwen galerijen? waar ligt dan die onneembare forteres? Omdat ik Gibraltar zoo geheel anders vond dan ik het mij had voorgesteld, zal ik vluchtig beschrijven hoe ik het zag en wat ik zag. Van de oostzijde langs de kust naderend, heeft men al spoedig de 1500 voeten hooge rots in het oog. Dit is dan ook het allerhoogste punt, hetwelk loodrecht uit het grondvlak aan de landzijde oprijst. De geheele lengte van de rots, van bovengenoemde landzijde tot waar zij bij Europa-punt onder water komt, bedraagt omtrent drie Engelsche mijlen. Haar omtrek is ongeveer zeven mijlen. Een tunnel, die haar over haar grondvlakte doorboorde, zou op de grootste breedte misschien drie kwart Engelsche mijl lang zijn. Van de Oostzijde gezien, vertoont de rots slechts steil opgaande kalksteenen wanden. Tot ongeveer de helft harer lengte vormt een smalle strook zand een strandje, aan welks einde een dorpje, door Genueesche visschers, onder Engelsche bescherming, bewoond. Dit plekje heet Catalan Bay, en er is een goed gebouwde en wel onderhouden kleine barak, waarin een wacht van een twaalftal Engelsche soldaten. De rots vandaar omvarende, komt men rond Europa point, en vandaar begint het karakter van Gibraltar als vesting zich te teekenen. De vuurtoren krijgt men het eerst in het gezicht, en dan eene opeenvolging van batterijen en eenige door zeebrekers kunstmatig aangelegde haventjes, die allernoodzakelijkst zijn voor de berging bij slecht weer van oorlogschepen. De oude havendam voor de waterpoort kan slechts kleine vaartuigen beveiligen. De baai van Gibraltar heeft slechten ankergrond en is tegen geen enkelen wind beschut. Er gaat een getij van ongeveer vier voeten. Naarmate men langs de westzijde der rots voortvaart, verdient zij al minder en minder den naam van naakt; want van Europa point tot aan | |
[pagina 173]
| |
de landingsplaats ziet men een reeks van villa's, kasernen, batterijen en - o wonder! - tuinen. Ja, waarlijk, fraaie tuinen, die in het begin van Maart reeds in lentedos gehuld waren; tuinen, zoo fraai als geen Spanjaard in het vruchtbaarste gedeelte van Andalousië er een zou kunnen aanwijzen. Dat is een Cosa Inglese, door vlijt en voortdurenden arbeid een infame rots in een weelderigen tuin en in tuinen van weelde te herscheppen. Op de public gardens volgt de Alameda, een heerlijk terras, aan de eene zijde begrensd door een laan. Dat is de wandeling, en daar zijn eenige malen 's weeks militaire concerten. Voorbij de Alameda komt men aan eigenlijk Gibraltar, de stad. Zoolang men op 't water blijft, krijgt men er weinig van te zien. Zij breidt zich uit langs den voet van de rots, en is achter strandbatterijen en wallen grootendeels verscholen. Van de landingsplaats geeft de waterpoort toegang tot de stad. Behalve deze heeft Gibraltar nog twee poorten, de land- en de zuidpoort. Vóór de waterpoort licht rechts de groote markt, waar alle dagen een versche voorraad van alle mogelijke eetwaren uit dier- en plantenrijk in grooten overvloed zijn uitgestald in zindelijke en overdekte loodsen, regelmatig in vierkante vakken geplaatst. Aan de overzij, links van de waterpoort, wordt de vischmarkt gehouden. Welk een onderscheid tusschen Spanje dat alles voortbrengt, en de rots die letterlijk niets oplevert. Dáár ellende, armoede en vuiligheid; hier netheid, orde en overvloed van alles wat de omringende Spaansche en Afrikaansche steden en dorpen opleveren. Men moet uit smerig, stinkend, armoedig, ordeloos Spanje komen, om zich als door een tooverslag verplaatst te gevoelen op het toppunt der voordeelen, die arbeid, orde, wettigheid en gezag aan eene maatschappij kunnen geven. Binnen de waterpoort bevindt men zich op een ruim plein, van alle kanten door barakken, kazernen en wachthuizen omgeven; de Mainstreet is daarvan door palissade deuren af te sluiten. De stad is eng, de straten nauw, de huizen klein en hoogstens van twee verdiepingen. Maar niettegenstaande er meer drukte, beweging, handel en leven in het algemeen in het kleine Gib is, dan ergens in Spanje, zoo is de publieke weg, waar en wanneer men hem ziet, zindelijk en uitmuntend onderhouden. De burgerlijke bevolking, en deze is van de gemengdste soort, bedraagt 17000 zielen. Behalve de leden van | |
[pagina 174]
| |
den groothandel, die op villa's buiten de stad wonen, leeft die massa dicht saamgepakt in niet voordeeligen hygiënischen toestand. Het garnizoen bedraagt bovendien 6000 à 7000 man en is langs de Westzijde van de rots in verschillende kampementen en in de stadsbarakken en in de verschillende wachtposten over en in de rots verspreid. Zooals gezegd is, rijst Gibraltar van de noord- of landzijde loodrecht uit den zandbodem op, tot de volle hoogte van de rots. Aan die zijde zijn de beroemde in den rotswand uitgehouwen galerijen; de eerste galerij bestrijkt de geheele zandvlakte tot San Roque. Verbazend zijn de gewelven, die men door kruit in het midden van de rots gemaakt heeft; men zou meenen dat de gansche berg uitgehold is. Daar is plaats voor het geheele garnizoen en voor proviand en krijgsmaterieel in tijd van beleg. Boven die eerste galerij zijn nog twee andere, welke door middel van bedekte wentelende wegen overal te paard begaanbaar zijn. Van de landzijde kan men de wel bezette geschutpoorten, die Spanje aangrijnzen, duidelijk zien. De Spanjaarden noemen dat los dientes de la vieja, de tanden van de oude. Van de hoogste batterij, bijkans aan den top van de rots, komt men in een bedekten weg, in een der ruggen van de rots uitgehouwen, en vandaar verder langs de rots, naar de seinpost, waar eene woning en een wachthuis staan. Een sergeant van de Artillerie is kommandant van die post, hij en een wacht van tien of twaalf man hebben daar de wijde wereld aan hunne voeten. Wij vertoefden er met het grootste genoegen ruim een uur. Het gezicht van die plek, waar men de twee punten of toppen van de rots onder zijn bereik schijnt te hebben, is op zich zelf reeds een voldoende belooning voor de vermoeienis van deze belangwekkende wandeling. Wij deden den tocht per ezel; goede, nuttige dieren die ezels, en meestal minder dom dan de menschen die bij hen vergeleken worden. De genoemde sergeant scheen ons in alle opzichten een ferm en bekwaam man; hij onderhield ons aangenaam met gesprek en met heerlijk brood en kaas, waarbij uitmuntende pale ale ons goed smaakte. Opmerkelijk is de orde en netheid die in de gansche vesting heerscht. Alle voorwerpen van staal, blank ijzer, geel koper; ieder scharnier, ieder hangslot vonkelde als waren zij zoo pas uit de magazijnen gekomen; geen verweloos plekje aan affuit, geschut of kogels, allen die als voor een tentoonstelling gereed lagen. Arm Spanje! ik heb daar | |
[pagina 175]
| |
ook een citadel en oorlogstuig gezien. Verroeste kanonnen, die naast hunne affuiten in 't zand liggen. En zie die hongerlijdende Spaansche soldaten; de arme slokkers krijgen: slecht brood, 35 grammen spek, geen vleesch, gedroogde groenten, namelijk erwten en boonen. De eenige afwisseling in dit regime is dat ze soms niets krijgen. Het is bedroevend dat door onze menschelijke onvolmaaktheid legers noodig zijn, - konden wij het zonder krijgsvolk doen! - maar zoolang ze noodig zijn, moet een volk zijn strijdmacht doelmatig inrichten en goed onderhouden, of het volk, en de krijgsmacht in de eerste plaats, worden belachelijk. Gibraltar, als vesting, maakt den indruk van een machtige plaats, het herinnert de vrienden aan Engelands respectability en houdt de vijanden in ontzag. Van de seinpost begaven wij ons naar de St. Michaelsgrot. Eene opening van omtrent twaalf voeten hoog en wijd grijnst den bezoeker aan. Onze gids had de moeite kunnen sparen van ons te waarschuwen, dat wij hem niet zouden volgen, want niets lokte daartoe uit. Men zag een zwarte diepte, waarin hier en daar het met moeite indringende daglicht de glinsterende stalactietzuilen flauw terugkaatste. Langs een vreeselijk steile en glibberige helling kan men tot op vijftig ellen afdalen; daar schijnt de grot te eindigen en staat men voor een afgrond, welke tot hiertoe voor onmetelijk wordt gehouden. Groot is het getal dergenen die door nieuwsgierigheid of geest van onderzoek gedreven, getracht hebben de grenzen van deze grot te ontdekken; menig slachtoffer hebben deze onderzoekingen geëischt; de eene afgrond volgt op den anderen, en links en rechts, en voor en achter in alle richtingen gapen diepten den onderzoeker aan, zoo dikwijls hij op een klip of rand langs zijn touwladder is neergekomen. De natuur schijnt de gansche rots gelijk een bijenkorf te hebben uitgehold, op zoo grootsche schaal, dat de menschen er geen maat voor hebben. Vergelijk daarmede de gangen, casematten, galerijen, gewelven aan de Noordzijde der rots, waaraan duizenden menschen gedurende een reeks van jaren hebben voortgewerkt. Hoe nietig komt u dan dit werk van menschenhanden voor. Het is alsof gij den arbeid van vlijtige mieren aanschouwt. Gemeten met de maatstaf der ontzaglijke natuur, schijnt al wat schepselen uitrichten even klein en gering. Onze gids ontstak op een aanmerkelijke diepte rood en groen en blauw licht, waarmede hij achter een zuil van druip- | |
[pagina 176]
| |
steen verscholen bleef. De uitwerking was treffend, maar heusch verschrikkelijk. Langs Europa-punt en het zomerpaviljoen van den gouverneur van Gibraltar gingen wij weder stadwaarts, verlustigden ons in de schaduw van de public gardens, waar heerlijke gezichtspunten zich voordoen, en eerst laat in den namiddag kwamen wij, uiterst voldaan over onzen tocht, in het enge, woelige Gib terug. Den avond brachten wij in den schouwburg door en genoten daar eene vertooning, zooals men er van de stijve Britten en hunne preutsche dames geen zou verwachten. 's Winters heeft Gibraltar een Italiaansche opera, maar het seizoen was voorbij en scheen financieel niet schitterend geweest te zijn; er was een deficit overgebleven en de heeren officieren van het garnizoen wilden dat door liefhebberijvoorstellingen goed maken. De entréeprijs was dien avond tamelijk hoog, omtrent drie gulden, maar den avond te voren was dezelfde voorstelling tegen lagen prijs gegeven, en toen hadden dus de voorname tooneelisten hunne talenten ten beste gegeven voor matrozen, soldaten en wie verder in de termen vallen om van goedkoope entrée te profiteeren. Er werden twee aardige tooneelstukjes opgevoerd door majoors en mindere officieren en hunne vrouwen. De voorstelling was zooals men dat van liefhebbers kon verwachten. De entr' actes werden aangevuld met grappige liedjes op zotte Engelsche wijzen, en gedurende de pauze liet zich de regimentsmuziek hooren. De schouwburgzaal is klein, leelijk en ondoelmatig. Onder de belangrijke hulpmiddelen om den tijd te Gibraltar nuttig en aangenaam door te brengen, behooren vooral: 1o. De militaire bibliotheek, reeds in 1793 aangelegd, en door W. Pitt op staatskosten onderhouden en uitgebreid. De zalen, waaronder ook een lady's saloon, waar veel gebruik van gemaakt wordt, zijn ruim en fraai. Behalve vele couranten en een massa tijdschriften, telt de goed onderhouden bibliotheek tusschen 20 en 30 duizend deelen. 2o. Op het belangrijkste Square van Gibraltar, Commercial Square, staat de beurs. De bovenlokalen, drie groote vierkante zalen, bevatten een uitmuntende handelsbibliotheek met globes en kaarten en statistische bescheiden, het eigendom van de commercial club. 3o. De Gibraltar club, tot gemak en vermaak met lees-, | |
[pagina 177]
| |
speel- en eetzalen ruim ingericht, en met gelegenheid voor alles wat in een Engelsche club te doen gebruikelijk is. Voor vreemdelingen zijn de genoemde inrichtingen licht toegankelijk. De officieren hebben bovendien hunne messes, die veelal op ruime schaal aangelegd en rijkelijk gehouden worden. Clubs voor wedrennen en vossenjachten ontbreken niet. Alzoo levert de naakte rots middelen genoeg op om er een veertien dagen aangenaam door te brengen. Zelfs zou men meenen dat men er zich gemakkelijk t'huis zou gevoelen, doch dit is toch het geval niet. Als men een eiland bewoont en langs den gewonen brievenweg tien dagen tot zijne correspondentie noodig heeft, gevoelt men zich ver van den geboortegrond en de vrienden die men er achterliet. Het klimaat van Gibraltar wordt niet geprezen. Zoo dikwijls als de levante waait, hangt een mistige damp om den top van de rots, en men beweert dat die wind een schadelijken invloed heeft op het menschelijk gestel. De jeugdige mama's houden vol, dat vooral haar babies in de eerste tandperiode veel van die luchtsgesteldheid te lijden hebben. Met dat al behoort het bezoek aan Gibraltar tot mijne zeer aangename reisherinneringen. Men kan van daar uit nog heel aardige uitstapjes maken. Tweemaal daags is er gelegenheid om met een kleine stoomboot de baai over te steken naar Algeciras. Twee, soms meer keeren per week gaan stoombooten naar Tanger, vanwaar men in twaalf uren te paard naar Tetuan kan rijden. Wie lust heeft het toppunt van menschelijke ellende te aanschouwen, moge naar Ceuta stoomen, het verbanningsoord voor Spaansche misdadigers. Onderwijl nam de wanorde in Spanje nog bij den dag toe, en alle hoop om Sevilla en Cordova nog te bezoeken moest worden opgegeven. De bevolking van The lines, zooals de Engelschen het dorp noemen dat aan de Spaansche zijde van de grens tusschen Gibraltar en Spanje gelegen is, vierde de republiek met pistool- en geweerschoten. Te Algeciras had men de republiek geproclameerd, maar civiele en militaire ambtenaren waren terstond één van zin met de bevolking, die geen aanleiding had tot aanval of verzet. Wij hadden ons dus, tot afscheid van Spanje, met een bezoek aan het in 1760 door Karel III herbouwde stadje te vergenoegen, dat in vroegere eeuwen door de Arabieren Jeziratu-l-Khadrá genaamd en als de sleutel van Spanje beschouwd werd. | |
[pagina 178]
| |
De topographische ligging van Algeciras is veel voordeeliger dan die van Gibraltar, want door het hooge gebergte, aan welks voet het ligt, is het tegen den Noord-Westenwind beschut. Met betrekkelijk weinig moeite zou er een uitmuntende haven te maken zijn, maar nu is er nauwlijks gelegenheid om met een sloep te landen. Het voorbeeld van Gibraltar, dat de Spanjaarden sedert jaren voor oogen hebben, heeft Algeciras weinig verbeterd. De eens naakte rots schijnt daar te liggen, om het spreekwoord ‘goed voorgaan doet goed volgen,’ te logenstraffen; slechts Guarda costas en Contrabandistas profiteeren van de gelegenheid, ieder op zijn manier. De stad heeft omtrent 15,000 inwoners, een Alameda, een plaza de toros en een Casa de huespedes, waar wij onzen intrek namen. De autoriteiten waren blijkbaar in de war. De roeiers, die ons aan de stoomboot kwamen afhalen, kregen groote pakketten meê, waaruit vele kleine, inhoudende tabak, te voorschijn kwamen. Zij verdeelden die onder hun zessen en staken die pakjes, zonder er veel geheim van te maken, in hunne zakken en onder hunne hemden. De bagage droegen zij in een armzalig gebouw, maar ziende dat er niemand was om te inspecteeren, brachten zij die onmiddellijk naar ons logement over. De republiek scheen den dienst der inkomende rechten te hebben opgeheven. De man van ons logement was getrouwd met eene Engelsche van de rots; dientengevolge hadden wij het er minder Spaansch dan wij gevreesd hadden. Den volgenden dag reden wij uit op kleine ezels zonder teugel of beugel; de kleine dieren verdwenen bijkans onder een soort van pakzadels, waarop wij ons als arrieros te balanceeren moesten zetten. Al spoedig buiten de stad is weg noch steg te onderkennen. De ezeldrijver joeg onze dieren over eene met gras begroeide golvende vlakte, langs een schilderachtige oude dubbelboogige waterleiding. Het terrein werd bij het naderen van het kurk-eikenbosch minder gemakkelijk, en in het bosch zelfs zeer lastig. De voor ons nieuwe manier van rijden had ook inconvenienten, maar het landschap was ontegenzeggelijk schoon en wij legden het laatste zeer steile deel van onze wandeling tot aan een kleinen waterval in een vreeselijk woest dal, te voet af. De kurkbosschen worden ongeregeld geëxploiteerd, en zouden, als het land niet zoo uiterst schraal bevolkt was, reeds verder vernield zijn. | |
[pagina 179]
| |
Het is de mode, dat touristen van Gibraltar een bezoek brengen aan Tanger. Den 25sten Februari verlieten wij des namiddags om twee uren in een fransche stoomboot de baai, en na een slechte reis kwamen wij 's avonds te zeven uren voor die Maroccaansche stad. Zij heet de voornaamste zee- en koopstad van het keizerrijk, hoewel zij er niet naar uitziet. Er is geen haven, geen dam, geen hoofd, en bij laag getij aankomende, zooals ons lot was, blijft de stoomboot ver uit den wal en de sloepen konden die niet dan tot op een Engelsche mijl afstands naderen. Een drom van half naakte negers en Arabieren waadde door modder en eindelijk tot over de knieën door de zee naar de sloepen. Met een vervaarlijk en woest geschreeuw laden zij de passagiers op hunne schouders en deponeeren hen, lang voordat zij het droge bereikt hebben, op het stinkende, glibberige strand. Tanger is ommuurd; er worden inkomende zoowel als uitgaande rechten geheven. Met veel moeite en walging (ik moet het bekennen) gelukte het ons binnen de stad te komen. Het was nacht; eenige der zwarte gestalten, die ons met groot misbaar vergezelden, droegen lantaarns die te weinig licht verspreidden om het gaan door kronkelende, hobbelige lanen bij iets anders dan eene promenade aux enfers te vergelijken. Victoria House is 't hôtel van den black gentleman, zooals de neger, Mr. Martin, in die streken genoemd wordt. De hertog van Edinburgh, tweede zoon, vierde telg van koningin Victoria, nam Martin van Antigua in West-Indië onder zijne bescherming, liet hem in Engeland opvoeden en onderwijzen, en slaagde daarmeê zoo goed, dat Martin inderdaad den titel verdient dien men hem geeft. Buiten Victoria house is alles in Tanger armoede, vuiligheid, diep verachtelijke ellende, zoodat het mij voorkomt, dat beschaafde menschen beter doen met er zich niet te vertoonen. Hoeveel consuls Europa te Tanger onderhoudt, durf ik niet zeggen. Tot voor korten tijd was de Spaansche consul onbetwist de eerste onder hen. Hij was een scherpzinnig man en uit genegenheid, achting of vrees werd hij als de Nestor van het consulaire corps erkend. De Spaansche republiek had echter 's mans diensten elders noodig, en zoo werd de strijd om het premierschap onder de consuls op nieuw geopend. De heeren van Italiê, Frankrijk en Engeland stelden alles in het werk om den meesten invloed bij den Keizer of Sultan van het rijk | |
[pagina 180]
| |
te verkrijgen, en bezigden daartoe intrigues, listen en behendigheden, welke de Christenen niet doen rijzen in de waardeering van den muzelmanschen vorst, die overigens ook zijn zwakheden heeft, en alle dagen vergeet dat de profeet hem sterken drank verbiedtGa naar voetnoot1. Sir John Hay was tijdens mijn bezoek aan Tanger op weg om te zegevieren; hij was niet chef van het consulaat, maar van de Engelsche legatie. Zijne houding bij het huwelijk van Miss King met den Sheriff van Tanger neutraliseerde evenwel dien hoogeren titel in het oog zijner naijverige co-diplomaten. Genoemde engelsche dame, die kennelijk tot de geëmancipeerde soort behoorde, was à la recherche de l'inconnu met een engelsche stoomboot op de kusten van Marocco aangeland. Weldra sloeg zij het beleg voor des Sheriff's hart en met het vuur harer schoone oogen bombardeerde zij er spoedig eene geweldige bres in. De Sheriff verklaarde haar zijne liefde, maar een fatsoenlijke, eerlijke liefde, waaraan volgens christengebruik de sanctie van het huwelijk niet mocht ontbreken. De engelsche schoone stelde de voorwaarde, waarop zij van hare overwinning zou profiteeren. Papa en mama King kwamen over en gaven tegen 25 duizend gulden comptant hunne toestemming tot het huwelijk, waardoor hunne dochter de vierde vrouw werd van een Maroccaanschen Sheriff, die echter niet genoeg achting voor de Christenen had om hunnen godsdienst tegen den zijnen te verwisselen, zoodat het huwelijk noch Presbyteriaansch, noch Episcopaalsch kon worden ingezegend. Sir John Hay, die natuurlijk geen macht had om dit avontuur tot de waardigheid van een voor de engelsche wet geldig huwelijk te verheffen, zette een diplomatiek feest voor de gelegenheid op touw, en trachtte aan een déjeûner de consuls met hunne dames (lady Hay kon natuurlijk niet present zijn) te vereenigen. Over dat feest was in de consulaire wereld te Tanger meer rumoer dan over de dépêches van Benedetti in Europa. Mijnheer en mevrouw Sheriff hebben wij te paard zien uitrijden. Miss King in het volle genot der primeurs harer overwinning, scheen zich niet te bekommeren over de geringschatting der Europeesche dames; geen harer had Sir John Hay's déjeûner bijgewoond. Het gedrag van dien diplomaat was het onderwerp van aller gesprek en in de Gibraltar | |
[pagina 181]
| |
Chronicle werd hem gevraagd, of hij wist, dat Miss King door dat quasi huwelijk hare nationaliteitsrechten verloor, en dat Mohammedaansche echtgenooten hunne vrouwen mogen slaan en wegjagen wanneer zij haar niet langer beminnen? De Franschen zeggen soms uit aardigheid: on ferait des bassesses pour cela, maar de schijn van macht heeft voor vele, misschien voor de meeste menschen, zooveel aantrekkelijks, dat er laagheden en dwaasheden te over om gedaan worden. Het gehaspel der consuls te Tanger om den voorrang aan een Maroccaansch hof is in waarheid belachelijk. De Sultan en zijn volk staan ongeveer op hetzelfde peil van beschaving als die van het rijk van Dahomey. Trofeën van afgeslagen menschenhoofden, zijn ondanks de roemzuchtige Europeesche consuls, geen zeldzaamheden in Marocco. Bij zijn cous-cous (gierst-brij) evenwel schijnt het volk geiten- of schapenvleesch te verkiezen. Nederland heeft geen consul te Tanger; de Engelsche legatie is met de waarneming der Nederlandsche belangen belast. De Belgische consul bezit een museum van Maroccaansche kunstvoortbrengselen: aardewerk, mandjes, zadels, wapens en huisraad. Er is geen enkel voorwerp, dat men niet overal elders fraaier en beter aantreft. Een rit naar kaap Spartel, waar Z.H. de Sultan aan de zeevarende volken van Europa genadiglijk het bouwen van een vuurtoren op hunne kosten heeft toegestaan, biedt weinig schoons. Het baken zelf en het uitzicht vandaar op den Oceaan, die bulderend tegen de rotsen opstuift, is eenigermate een vergoeding voor den slechten, vervelenden weg dien men heeft afgelegd. Sedert veertien jaren woont daar een Duitscher, die zich in 't Fransch voorstelt als commandant du phare. Er woont ook nog een Spaansche onderopzichter en er is een wacht van vier of zes Maroccaansche soldaten, die er uitzien als Calchas in de Belle Hélène. Wij reisden naar Gibraltar terug in drie uren; wind en getij bevorderden den spoed; maar de zee was wild en wikkelde ons bootje soms in een golf, gelijk een Spanjaard zich wikkelt in zijn capa, mantel. Onder de passagiers waren twee Engelsche officieren, die gedurende ruim vier weken in het binnenland ter jacht waren geweest. Zij hadden gekampeerd onder tenten, ongemak en gebrek geleden, en dat voor schrale jacht-resultaten, maar hun doel was bereikt, in zooverre zij verlangd | |
[pagina 182]
| |
hadden de eentonigheid van het leven op de rots voor een poos te verzetten. De P. en O. stoomboot Simla werd tusschen den vierden en vijfden Maart te Gibraltar verwacht. Ik had er nog wel eenige dagen willen blijven; de rots boeide mij; door aanschouwen waren mijne verkeerde voorstellingen van dat belangwekkende plekje gerectifieerd en ik had er veel vriendelijkheid ondervonden. Maar het is goed van tafel op te staan, alvorens men oververzadigd is. De Simla werd om hare snelheid en goede inrichting geprezen, zoodat wij besloten met haar de reis naar Malta te aanvaarden. Den vijfden Maart op het middaguur verlieten wij de baai van Gibraltar, en reeds den achtsten 's avonds om tien uren lag de Simla gemeerd in de quarantainehaven van Valletta. De overtocht kostte $ 35 of ƒ 87,50, waarin de maaltijden begrepen zijn. De inrichting van de boot was zoo goed, het weêr zoo fraai, het gezelschap zoo aangenaam, dat wij gaarne de snelheid der boot zouden hebben getemperd. Gibraltar en Malta, van nature beide naakte rotsen in de Middellandsche Zee, bieden geologisch maar vooral geschiedkundig meer punten van onderscheid dan van overeenkomst. Terwijl de Spaansche rots, in 1704 door de Engelschen in bezit genomen, zoo weinig werd geteld, dat Georg I die verovering bij den vrede van Utrecht in 1713 zou hebben willen prijs geven, is Malta van de vroegste tijden af een punt geweest, om welks bezit Phoeniciërs, Grieken, Romeinen, Mohammedanen en Christenen gedurende vele eeuwen heftigen strijd voerden. De ligging en de vorm van het eiland, waardoor het de prachtigste natuurlijke haven bezit, die men voor handels- of oorlogsvloot kan wenschen, verklaren uit een strategisch oogpunt de waarde, die het bezit dezer rots voor zeeschuimers, kooplieden, kruisvaarders en mogendheden ten allen tijde gehad heeft. De glansrijkste periode van Malta's geschiedenis ligt ongetwijfeld tusschen de jaren 1516 en 1792. Keizer Karel de V, die als Karel I van Spanje het koningrijk Sicilië, waartoe Malta en Gozo behoorden, beërfde, stond Malta af aan de ridders der Orde van den heiligen Johannes. De schenkings-acte, gedateerd Castel Franco bij Bologna 23 Maart 1530, hebben wij gezien in de wapengalerij van het paleis van den Gouverneur van Malta, dat eertijds het paleis van den grootmeester der Johanniter Orde was. | |
[pagina 183]
| |
In 1798 nam Bonaparte Malta in bezit en roofde, zooals de Franschen dat altijd en overal gedaan hebben, al de schatten uit tempels en hospitalen en paleizen, die kerkelijke praalzucht en weelde daar sedert twee eeuwen verzameld had. Intusschen bereikte die buit zijn bestemming niet, want het schip Orient, waarin hij grootendeels geladen was, ging in den zeeslag bij Aboukir te gronde. De ridders werden genoodzaakt het eiland te verlaten, met Hompesch den laatsten grootmeester in Malta. Keizer Paul I van Rusland aanvaardde terstond het grootmeesterschap der Orde. De standaard van den heiligen Johannes werd van St. Petersburg's bastion geheschen en wappert daar tot den huidigen dag. Malta is in alle opzichten een zeer bijzonder en belangwekkend eiland; Valletta een fraaie stad, eenig in haar soort. Uit een luchtballon gezien, moet het eiland een dambord gelijken. Over de gansche oppervlakte, met weinig uitzondering, is de grond in min of meer vierkante vakken verdeeld. Ieder vak is een terrasje tusschen muren. De wegen slingeren daar tusschen door en verbinden de dertig steden en casals, dorpen, die over het eiland verspreid liggen. Geen land ter wereld is zoo sterk bevolkt, bebouwd en vruchtdragend als deze naakte rots. Uit de verte ziet men enkel steen, maar wanneer men het eiland doorkruist, dat men ook per rijtuig doen kan, bemerkt men, dat de wegen, die bijkans overal heel goed maar stofferig en verblindend wit zijn, niet meer dan de noodige plaats innemen tusschen de genoemde terrassen. Geen bevolking is vlijtiger voor zijn akkerbouw dan de Malteesche, en als eenmaal hun grond is gereed gemaakt, dan is er ook geen bodem die den arbeid zoo rijkelijk beloont als die van Malta. In sommige gedeelten geeft koorn veertig-, soms zestigvoudig. De grond heeft nooit rust. Graan wordt in Juni geoogst en daarna zaait men, als tweede gewas, katoen meloenen, komijn, sesam en andere zaden. Geuriger en saprijker oranje-appelen dan Malta oplevert ken ik niet. Ongeveer tachtig bronnen leveren overvloedig water. In de waterbehoefte der hoofdstad wordt voorzien door middel van een leiding, die reeds in 1610 werd aangelegd. Zij is omtrent negen en een halve mijl lang en levert aan Valletta 500 gallons (283 Ned. kan) water per minuut. De bevolking van Malta wordt volgenderwijs opgegeven: Valletta | |
[pagina 184]
| |
70,000 en de zeven districten te samen 61,000. Hiervan zijn tienduizend Engelschen en andere vreemdelingen. Het garnizoen, dat twee à drie duizend man bedraagt, is daaronder niet begrepen. Dit bevolkingscijfer van Malta geeft aanleiding onder anderen tot de volgende vergelijking. Op een gegeven ruimte leven: in Engeland 152, in Frankrijk 153, in Holland 224 menschen, in Malta meer dan elfhonderd. De heerschappij der Arabieren over Malta heeft haar onuitwischbare sporen gelaten in de taal die het volk tot den huidigen dag spreekt. Als een dialect van het Arabisch is de Malteezer taal, in de casals en in Gozo gesproken, zoo goed als die van eenig ander Arabisch land. De rapporten van commissiën ingesteld om te onderzoeken welke taal, met het oog op de kennis en neiging der bevolking, het gemakkelijkst tot zuiverheid zou te brengen zijn, komen altijd op het Arabisch, dat niet zooveel van den classieken vorm schijnt afgeweken. Het volk is heel arm en uit eigen beweging niet heel zindelijk; maar de Engelsche invloed komt daaraan te gemoet, voor zooveel de openbare reinheid betreft. De boots- en zeelieden in de lage gedeelten der stad spreken een taal, waarin iedere nationaliteit iets van de hare meent te herkennen. De laatste census toont aan, dat het getal mannen en vrouwen ongeveer gelijk is. De Malteezer dames zijn verrassend blank van gelaatskleur; zij gaan altijd in zwarte zijde gekleed en gesluierd, en hebben daardoor het voorkomen van réligieuses. Dit is echter slechts schijn. Sedert Malta aan Engeland behoort, genieten de bewoners gelijke rechten met de Britsche onderdanen. In 1847 werd de eerste civiele gouverneur aangesteld. Een generaal voert het militaire bevel. Sedert 1849 is er een Council of Government, bestaande uit achttien personen. Tien officieele leden worden door de kroon benoemd: de acht niet officieele leden worden voor vijf jaren door het volk gekozen. Malta kost veel geld aan Engeland. Over het jaar eindigende Maart 1857 stond Malta, alleen voor militaire zaken, op het budget voor £ 167,671. Het Britsche eskader, dat voortdurend bij Malta stationneert, brengt daar veel geld in omloop. De vertering van de officieren en de bemanning en de dagelijks benoodigde versche proviand voor elk linieschip, wordt begroot op eene som van tusschen £ 1000 en £ 2000 's maands, buiten de vele uitgaven voor onderhoud en herstel. | |
[pagina 185]
| |
Malta bezit in de groote haven twee droogdokken en in Misidakreek, een tak van de quarantaine-haven, een hydraulisch dok, dat den 23sten Februari 1873 werd geopend en waarin schepen van 3000 ton, 360 voeten lang en 19 voeten diepgang, in 25 minuten gelicht worden. De stad Valletta heeft drie poorten. Van de quarantainehaven kwamen wij door de Porta Marsamuscetto. Van de groote haven komt men door de Porta Marina en van de landzijde door de Porta Reale. Door een der havenpoorten binnenkomende, heeft men in de rots uitgehouwen tunnels door te gaan en eenige honderden trappen te bestijgen om de Strada Reale te bereiken. Die straat is het ruggebeen van Valletta. Aan de Porta Reale begint de straat van dien naam en daalt zachtkens tot aan Piazza San Georgio. een fraai plein, waaraan het gouverneurspaleis, de openbare bibliotheek en de hoofdwacht gelegen zijn. Aan het einde van dat plein daalt Strada Reale steiler en steiler en eindigt in trappen bij fort St. Elmo. Dit fort is gebouwd aan de spits van den landtong, die de haven van Malta in twee hoofddeelen splitst, de groote- en de quarantainehaven. Het is op deze landtong, dat eigenlijk Valletta gebouwd is. De straten zijn tiré au cordeau en het zeer bijzondere voorkomen van de stad is, dat men altijd aan het einde van iedere straat in de vrije ruimte, in den meestal helderblauwen hemel ziet. De forten om Valletta zijn velen. De landtong van de quarantainehaven heeft fort Tigne en die van de groote haven fort Ricasoli tot terminus. Met fort St. Elmo, tusschen die twee forten in, zijn dus de openingen der beide havens uitmuntend verdedigd. Op het Lazareth eiland, in de quarantainehaven, ligt nog het fortje Manoel. Wijders zijn er nog de forten St. Angelo, St. Michael, de versterkte lijn van Floriana en vele batterijen, sorties en sallies, die Valletta onneembaar zullen maken, wanneer men soldaten genoeg heeft om al die punten te bezetten, waartoe men zegt een leger in plaats van een garnizoen noodig te hebben. Wij logeerden in Dunsford hôtel, Strada Reale, waar wij het uitmuntend goed hadden. Koele vertrekken, drie rijkelijke maaltijden, lamplicht in de kamer, alles voor de matige som van acht shillings, ƒ 4,80, daags. Nog nooit had ik in eenig logement zooveel waar voor mijn geld. De Hollandsche consul, de heer Golcher, is eigenlijk een | |
[pagina 186]
| |
Zweed van geboorte, al sinds dertig jaren te Valletta gevestigd, en voor zooveel er nog groothandel in Malta is, heeft hij dien in. Door de wijze, waarop hij het waarneemt, vereert hij het consulaat meer dan het hem verrijkt Ik meen gehoord te hebben, dat hij als consul van Nederland in een jaar zoo omtrent tien of twaalf ponden sterling aan emolumenten trekt. Zoo dikwijls er slechts aanleiding toe bestaat, is de heer Golcher niettemin gereed om op eigen kosten telegrammen naar Holland te zenden over lands- of handelsschepen, die in of nabij Malta komen. Voor mij was hij uiterst verplichtend en gaarne maak ik daar melding van. Hij betreurde het, dat hij zoo weinig Hollanders te Malta zag, dat de Koninklijke Marine van Nederland zich zoo zelden vertoonde, terwijl toch aan de toenemende vaart door de Middellandsche Zee de handelsvloot van Holland haar bescheiden deel neemt. Een klein eskader zou Nederland als maritimen staat in aandenken houden bij de andere natiën, en steun en bescherming verleenen aan onze op die wateren varende en aan die zeeoevers wonende landgenooten. Treurige overdenkingen zijn het waartoe de staat van onze Marine aanleiding geeft, wanneer men te Malta de scheepsmacht van Engeland ziet. Op vele plaatsen en bij vele gelegenheden, waar een Marine zich behoort te vertoonen, wordt de onze gemist. Niet in de Spaansche wateren, zelfs niet bij de feesten te Vlissingen kon men zien, dat Holland een Marine heeft. Wij zijn te klein, te arm, zoo zegt men althans. De huizen van Valletta hebben allen platte daken; de straten zijn druk en levendig. Voor den van wandelen en kijken vermoeiden vreemdeling zijn er welingerichte burgerlijke en militaire clubs; ook twee théaters. Het operagebouw waarin vier keeren 's weeks Italiaansche opera gegeven werd, was prachtig. Het had £ 50,000 gekost en heeft geen tien jaren bestaan. In Mei 1873 is het afgebrand. Zij die in studeeren of lezen tijdverdrijf zoeken, vinden daartoe uitmuntende gelegenheid in de openbare bibliotheek, een prachtig gebouw naast het paleis van den gouverneur. Er zijn 40,000 boekdeelen, meest Latijn, Fransch en Italiaansch, maar ook een uitgezochte kleine verzameling van Engelsche werken. Van die boekerij wordt vooral veel gebruik gemaakt door studenten aan Lyceum en Universiteit en door geestelijken. Er is een museum aan verbonden van oud- en zeldzaamheden, | |
[pagina 187]
| |
welke in Malta en Gozo gevonden zijn, waaronder eenige merkwaardige. De garnizoensbibliotheek heeft 5000 deelen Engelsche moderne litteratuur. Daar is even als te Gibraltar een lady's saloon en een zaal speciaal voor courantenlezers, waar couranten in overvloed liggen. Voorts is er een beurs, een nieuw, fraai en doelmatig gebouw, waaraan een Casino verbonden is, met uiterst elegante zalen voor bals en feesten. De markt van Valletta verdient gezien te worden. De Halles van Parijs zijn tot model genomen. Ruim en groot, is zij met een ijzeren dak overdekt en verdeeld in blokken en straten, waar iedere verkooper een stalletje heeft dat niet slechts zindelijk, maar met zekere coquetterie geschikt is. Er zijn vele pompen om reinheid te bevorderen. De markt heeft onder hare geheele oppervlakte kelders, die voor pakhuizen dienen. Van kerken, kloosters, priesters en monniken is veel te vertellen. Ik moet mij in hoofdzaak vergenoegen met de vermelding van de St. Janskerk, de cathedraal, die werkelijk een der prachtige monumenten van de christenheid is. Zij bevat de geschiedenis van bijkans drie eeuwen van roem en grootheid. Uitwendig is zij zonder eenige beteekenis. Inwendig rijk aan bezienswaardige détails, maakt zij een betooverenden indruk op dengenen die er voor 't eerst inkomt. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan den prachtigen vloer, die geplaveid is met zerken van gelijke grootte, omstreeks 1.30 bij 0.70 meter. Zij liggen volkomen vlak en gelijk, als de marmeren steenen in onze gangen en voorhuizen, en zijn ieder op zich zelf kunststukken van mozaïek. De familiewapens der ridders en andere dienaren der orde zijn in gekleurd marmer, jaspis, agaath en ander kostbaar gesteente in de wit marmeren zerken gelegd; soms prijken daarin beeltenissen en veelal lofspraken van den doode. Het effect van dien helder gekleurden vloer lokt den toeschouwer onweerstaanbaar tot nader bezien. In de zijkapellen, gewijd aan de verschillende talenGa naar voetnoot1, zijn rijke monumenten in marmer en brons voor grootmeesters. De meesten zijn overladen en theatraal; het eenvoudige wit marmeren gedenkteeken voor Prins | |
[pagina 188]
| |
Lodewijk Philip van Orleans, die daar in 1808 werd begraven, komt er te gunstiger door uit. In het oratorium is een prachtige schilderij van Michel Angelo Caravaggio, voorstellende de onthoofding van den heiligen Johannes. Het gewelf van het middenschip en de koepels der zijkapellen zijn beschilderd met épisodes uit het leven van den heilige, door Mathias Preti bijgenaamd den Calabrais. Ieder dier schilderijen zou wel een afzonderlijke vermelding verdienen, want teekening, kleur en ordonnantie zijn bewonderenswaard. Behalve de St. Janskerk, zijn er nog vele andere kerken in Valletta en in de casals over het eiland verspreid. In de Strada della porta Maggiore is het paleis van den Inquisiteur, dat tegenwoordig aan eenige officieren tot mess dient. De cellen die vroeger dienden tot gevangenis voor de ongelukkigen, die het heilige tribunaal in handen vielen, zijn sedert lang toegemetseld. Omtrent twaalf jaren geleden werd er bij het bouwen van een wijnkelder in een der onderaardsche vertrekken een pijnbank gevonden. De Inquisitie zette haar eersten voetstap in het jaar 1574 op Malta's bodem. De grootmeester de la Cassiera bracht te Rome een klacht in tegen den bisschop van Malta, omdat hij zich had ingelaten met de religieuse aangelegenheden der ridders, welke steeds door een specialen raad van de orde werden geregeld. Paus Gregorius XIII maakte van deze gelegenheid gebruik om het heilige tribunaal op Malta binnen te smokkelen. Hij zond een inquisiteur, die echter niet werd toegelaten, dan nadat de paus beloofd had dat de zendeling van Rome slechts zou handelen in overeenstemming met den grootmeester, den bisschop, den prior van de St. Janskerk en den onder-kanselier der orde. Langs dezen weg ontstond een tribunaal, saamgesteld uit inquisitoren en de voornaamste staatswaardigheidbekleeders. De inquisitoren betoonden zich al spoedig met hun aandeel in deze overeenkomst niet tevreden en trachtten, onder voorwendsel van het gezag der kerk ongeschonden te handhaven, naar absolute heerschappij. Voor geen middelen deinsden zij terug; zelfs samenzweringen tegen het leven van grootmeesters der orde kwamen hun daartoe dienstig voor. De bevolking hitsten zij tot verzet tegen de regeering der orde op, en hunne aanmatiging was allengs zoo hoog gestegen dat de inquisiteur Delci in 1711 niet minder eischte dan dat het rijtuig van | |
[pagina 189]
| |
den grootmeester der orde zou stilhouden bij eene ontmoeting met het zijne. Ook wilde hij het hospitaal der orde onder de jurisdictie der Inquisitie brengen, hetgeen hem echter niet gelukte. Dezelfde Delci, de rechten van den souverein van het eiland geheel en al voorbijziende, deelde een massa patenten uit. Deze patenten werden door de Inquisitie uitgereikt aan ieder die zich aan het gezag der orde wilde onttrekken om slechts de autoriteit der heilige kerk te erkennen en hare bescherming onmiddellijk te genieten. Delci verklaarde in de meest absolute termen, dat de op die wijze gepatenteerden volstrekt vrij waren van gehoorzaamheid aan het wettige gezag der orde. Eerst de komst der Franschen in Malta maakte aan het bedrijf der Inquisitie een einde. Hare bezittingen werden toen ook verbeurd verklaard. Buiten de stad Valletta zijn velerlei, de moeite loonende touren te maken. De moeite is bovendien zoo groot niet; voor weinig geld kan men goede rijtuigen met twee paarden huren. De voornaamste touren zijn naar Citta Vechia, voormaals Citta Notabile genoemd; de Arabieren noemden haar Medina. In de nabijheid van deze stad bevindt zich de St. Pauls-grot. Westwaarts van Valletta, op tien of twaalf Engelsche mijlen afstands, ligt de St. Pauls-baai, waar men beweert dat Zijne Heiligheid indertijd gestrand is; een mijl verder westwaarts de Melleha-baai, met de grot van Calypso. Ook zonder die fabelen zijn deze baaien fraai en schilderachtig. Het paleis en de tuinen van St. Antonio met hun geplaveide lanen, een zomerwoning voor den gouverneur, zijn een bezoek waard. Boschetto is een plekje dat men moet zien. In 1586 door den grootmeester Verdala aangelegd, diende het als zomerverblijf, totdat zijn opvolger het St. Antonio-paleis gebouwd had. De tuin van Boschetto is rijk aan kanaaltjes, die uit de groote waterleiding gevoed worden, en die de oranjeboomen, oleanders, rozen en andere kleine boomen en struiken frisch houden. Toen ik Malta den 25sten Maart verliet, was het met den wensch om het weer te zien. Maart, April en Mei zijn de geschiktste maanden om het te bezoeken; dan is het er niet zooals bij ons nominaal, maar werkelijk lente. Omstreeks vier uren in den namiddag stoomden wij op de Scilla met goed weêr uit de groote haven; al spoedig verhief zich de wind en het werd in den nacht geweldig woest weêr. | |
[pagina 190]
| |
Een uur na middernacht lag de Scilla voor anker in de haven van Syracuse. Te zes uren in den morgen gingen wij aan wal en gebruikten den tijd tot drie uren na den middag om deze grootste der Helleensche steden te bezien. Daar is een heele collectie van ruïnes: een amphiteater, de Latoma del Paradiso met het Oor van Dionysius, het Grieksche theater in de rots uitgehouwen, daarboven het Nymphaeum vanwaar men de straat der graven bereikt, ten slotte het fort Euryalus. Een archeoloog met rijke verbeelding kan zich misschien te goed doen aan die fragmenten van vervallen grootheid; ons leeken was het moeielijk bij twee gebroken kolommen, waarvan er een in de modder lag, ons de prachtige Agora voor te stellen. Nieuw Syracuse deed mij te veel aan arm en smerig Spanje denken. In drie uren tijds spoorden wij onder vreeselijk onweêr naar Catania, waar wij te zes uren 's avonds afstapten in de Grande Albergo di Catania, een groot en nieuw hôtel, waar kost en bediening veel te wenschen overlieten. Dit is dikwijls het geval met hôtels in Italië, en met zieken, die bijzondere zorg vereischen, mag men daar wel op rekenen. Catania is een groote en fraaie stad met omtrent 70,000 inwoners, vele Grieksche en Romeinsche oudheden en een groot deel van de oude stad onder Etna-lava begraven. Van de stad kunnen voetreizigers den top van de Etna in twaalf uren bereiken. Bädeker's ‘Zuid-Italië’ wijst den weg. Ruim een week bleven wij te Catania, op hoop van weêrsverbetering, die niet kwam. De top van den Etna was alleen 's morgens vroeg gedurende een paar uren te zien. Regen en wind bleven aan de orde, zoodat wij Taormina, beroemd om de prachtige natuurtooneelen, tot ons leedwezen voorbijspoorden op reis naar Messina, waar wij het heel goed hadden in het hôtel La Vittoria. Tien jaren vroeger was ik te Messina geweest, en met het grootste genoegen zag ik die plaats terug, omdat zij ditmaal zoo onmiskenbare blijken van vooruitgang droeg. Openbare en bijzondere gebouwen, straten, kaden, wandelingen, monumenten, fonteinen zagen er welonderhouden uit; en dat een waakzame policie orde houdt, is ons duidelijk gebleken. Vroeger, onder de Napelsche Bourbons, was ieder man de spion van een ander, en broeders konden elkander niet vertrouwen, terwijl om de publieke reinheid, orde en decentie niemand zich bekreunde. Thans is de pers vrij, het openbaar gezag wordt geëerbiedigd en daardoor gemakkelijker gehandhaafd. Messina | |
[pagina 191]
| |
heeft een bevolking van 62,000 zielen, en met die van de omliggende casali, dorpen, 103,000. Vanhier uit maakt men uitstapjes naar de overzijde van den Faro, naar Reggio in Calabrië. Zondag den eersten April des namiddags drie uren verlieten wij de haven van Messina. De Firenze, een kleine stoomboot, was overvol passagiers. Het aanvankelijk mooie weêr was reeds te zeven uren 's avonds in hevig onweêr veranderd. De kleine Firenze tuimelde en tolde als een bezetene; het was alsof zij sprong en viel en weer opstond om nog harder neer te ploffen. De passagiers waren daardoor grootendeels onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot de akeligste dingen. Men zou hen in dien toestand gemakkelijk de zee voor eeuwig hebben laten afzweren. Het was een heel nare overtocht. Tegen tien uren den volgenden morgen gingen wij te Napels aan wal, onder een zware zwarte lucht met begeleiding van storm, hagel, sneeuw en regen. Als men Napels zóó voor 't eerst ziet, zou men misschien wenschen gestorven te zijn, alvorens Napels te zien. Wij bleven daar een paar weken. Al kon Napels niet bogen op een goed klimaat, men heeft er toch, zelfs in April, op veertien dagen, zeven met zonneschijn. Op zekeren avond kwam een zich noemende Hugh Darley ons na afloop van de table d'hôte voorstellen om onder zijn geleide een tour te doen naar Amalfi en Paestum. Ik ben er hem nog dankbaar voor, want zonder hem zouden wij die reis te bezwarend en te kostbaar hebben geacht. Die man is in zekeren zin een aannemer te noemen. Tegen een bepaalde som verbindt hij zich om een gezelschap te geleiden naar gegeven punten en voor hun onderhoud gedurende den tocht te zorgen. Hugh Darley doet dat zeer goed en verdient daarom aanbeveling. Ons gezelschap bestond uit twaalf personen, die 's morgens te acht uren aan hunne hôtels werden afgehaald, om per spoor eerste klasse te reizen tot La Cava, een fraai gelegen landstadje. Daar wachtten ons open rijtuigen ieder voor vier personen, waarmede wij den onvergelijkelijk schoonen weg naar Amalfi vlug en zonder eenige stoornis aflegden. In het schilderachtige Amalfi vonden wij een goed déjêuner; wij hadden overvloedig tijd om de plaats en omstreken te zien, bestaande in enge dalen tusschen rotsen. Te zes uren 's avonds waren wij terug in La Cava; wij vonden daar uitmuntend logies en een heerlijk diner in hôtel Victoria. Den volgenden dag 's morgens om acht uren, spoorden wij naar Battipaglia, waar weder drie rijtuigen gereed stonden om | |
[pagina 192]
| |
ons te brengen naar Paestum, waar wij door onzen geleider vergast werden op een goed collation, voorgediend in den zoogenaamden tempel van Neptunus, een der oudste specimina van Grieksche bouwkunst. Wij vertoefden daar omtrent drie uren en reden onder bescherming van het militair escorte, dat de generaal commandant van de militaire afdeeling van Salerno gratis aan de reizigers verstrekt, naar Battipaglia terug, vanwaar de spoor naar Napels te zes uren afreed. Daar te tien uren 's avonds aankomende, vonden wij rijtuigen om naar onze hôtels terug te keeren. Wij betaalden per hoofd vijftig francs. Voor geen duizend francs, bij wijze van spreken, zou ik de aangename herinneringen van deze reis willen missen. Niet een enkele maal is iets extra gevraagd, geen fooi, niets. De militairen van het escorto, die uit eigen beweging onze wandelingen meê maakten en zich dienstvaardig betoonden, weigerden volstrekt de hun dringend aangeboden fooien en namen hoogstens een sigaar aan. Moest men zich te Napels met de stad vergenoegen, voorwaar men zou er niet heengaan; de stad is leelijk en morsig. Maar de omgeving! o hoe prachtig, hoe heerlijk, hoe groot! Ik houd niet van smerig volk, dus niet van Napolitanen. Maar wanneer ik hen bij de Malagueños vergelijk, dan wordt het mij klaar, dat men menschen niet moet veroordeelen, omdat zij vuil zijn alleen. De Napolitanen zijn goedgehumeurd, en met een opgeruimd gelaat en vriendelijke woorden kan men veel van hen gedaan krijgen. Zij zijn niet zoo nijdig, halsstarrig en wreed als de Spanjaarden, die hen in smerigheid zoo niet voorbijstreven, minstens gelijk blijven. Zij maken ook geen politieke revolutiën om de veertien dagen, zooals hunne collega's van het andere schiereiland. Bij den Hollandschen consul-generaal, den heer A. Meuricoffre, tevens bankier, vond ik een aantal brieven, ook uit Spanje, die een verschrikkelijk tafereel ophingen van de gruwelen en barbaarschheden door de steeds veldwinnende onverlaten bedreven. Moord, brandstichting en plundering waren daar overal aan de orde, zonder dat eenig wettig gezag ze kon keeren. De Italiaansche couranten, hoewel natuurlijk de zijde van Amadeo kiezende, jammerden niet over den toestand van koningloos Spanje, maar lieten bij voorkeur de feiten die er voorvielen, zelve spreken. De Pungolo, ossendrijversprikkel, een zeer populair dagblad van Napels, bevatte den achtsten April | |
[pagina 193]
| |
de vertaling van het programma van een den dertigsten Maart 1873 te Madrid voor het eerst verschenen Zondagsblad, getiteld: Los Descamisados, de hemdeloozen. Niet dan na veel moeite gelukte het den heer Fynje te Malaga een exemplaar van dat eerste nommer voor mij machtig te worden. Slechts twee nommers zagen het licht. Geen wonder; zelfs onder een anarchie is voor zulke taal geen genade. De figuren aan het hoofd afgebeeld, zijn voor zoo'n blad goed gekozen: twee hemdeloozen met ongekamde baarden en verwilderde haren, die elkander aangrijnzen als wilden zij elkaâr aanvliegen. Hieronder geven wij een vertaling van het programma. De vreeselijke overdrijving maakt het stuk haast burlesque, een kortswijl van zeer slecht allooi. (Zie Bijlage.) Wat moet er van Spanje worden? De fondsenhouders mogen er in de eerste plaats bezorgd over zijn. Men heeft voorloopig nog geen betaling van het reeds te lang uitgestelde te wachten. Onder het vijfde of zesde gouvernement der federale republiek heeft men een nationale leening van zeven millioen ponden sterling willen sluiten. Er is voor acht duizend pond op ingeschreven. Al het geld dat de regeering kan samenrapen, heeft zij broodnoodig om Carlisten en Demagogen zoo niet ten onder te brengen, althans het hoofd te bieden. Hoogstwaarschijnlijk zullen de Carlisten ten slotte wel wijken, maar zonder geheel te verdwijnen. Sedert 1834 zijn zij in Spanje, wat de cholera in andere landen is, een slecht element, waarvan de kiemen onder zekere voorwaarden uitspruiten. Zoo het Castelar mag gelukken, betrekkelijke orde te herstellen, zullen waarschijnlijk de monarchalen, die ongetwijfeld de meerderheid in het goede deel der natie hebben, het koningschap trachten te herstellen, en Alfonso, Isabella's zoon, op den troon plaatsen. Wij waarschuwen niettemin alle eerlijke lieden tegen Spaansche speculatiën: zij kunnen niets anders opleveren dan teleurstellingen, Châteaux en Espagne.
October 1873. D.H. | |
[pagina 194]
| |
Bijlage.
| |
Ons programma.De oorsprong en grondsteen der Maatschappij is het verdrag, zooals de groote Rousseau zulks heeft gezegd. Van die onbetwistbare waarheid moeten wij uitgaan, om het doel en de strekking onzer publicatie te verklaren. Wij behooren tot het plebs, wij maken een deel uit van datgene wat het schuim der menschheid wordt geheeten. Het verdrag, hetwelk ons zoowel als al onze broeders in de ellende aan de maatschappij verbindt, is door en door onrechtvaardig, handtastelijk ongelijk, het is een leeuwen-contract. Wij zijn de witte slaven; werk zonder eind' is onze keten; ziekte en gebreken onze geesel; ellende altoos door, ons leven; het gasthuis ons toevluchtsoord; de smadelijke aalmoes onze verkwikking; de dood alleen onze rust. En waarom zouden wij dan nog langer zooveel hoon, zooveel beschimping verdragen? Neen, duizendmaal neen. Wij de onterfden, de parias, de Heloten; wij die het plebs, het schuim, het uitvaagsel, de drek der maatschappij vormen; wij die geen gevoel, geene opvoeding, noch schaamte bezitten, wij verklaren dat wij het toppunt van ons lijden hebben bereikt, dat het uur der vergelding op handen is, en op het altaar van ons geweten, betuigen wij, redacteurs van dit tijdschrift, plechtiglijk, krachtens onze autonomie, dat van heden af het verdrag dat ons aan de maatschappij verbond, verbroken is, een verdrag dat een spot is onzer waardigheid en ons bestaan tot eene marteling maakt. Ja, lotgenooten, voegen wij ons te zamen, en met een verheven hoofd en onwrikbaren wil bezield, laat ons met een donderende stem uitroepen, die onze tirannen zal doen beven: wij verklaren den oorlog aan de rijken, den oorlog aan de machtigen, den oorlog aan de maatschappij. Zoo zij het; gewaarschuwd zijt gijlieden; onze publicatie heeft ten doel ulieden een oorlog zonder bestand aan te doen; een oorlog op leven en dood verklaren wij ulieden, dom tirannenvee, domme, verraderlijke burgers, verachtelijke, pralende, snoevende apen, bloedzuigers der fortuin, vuile dieventroep die het zweet des volks steelt; gijlieden, gijlieden allen, zijt het doel onzer aanvallen, gijlieden moogt in de maatschappelijke comedie heeten hoe gij wilt, paus of keizer, prins of aristokraat of wereldling, capitalist of eenvoudige rentenier. Maakt uwe wapenen gereed, bange zielen, wij hebben er geene; stuur uwe ellendige bloedhonden op ons af; de tijd is gekomen, dat wij niet langer | |
[pagina 195]
| |
bang zijn voor het schrootvuur uwer kanonnen. Wij verachten ulieden, wij lachen over uwe woede, gij verachtelijke adders, verkleede hiënas, Caïns der maatschappij. Weet het, wij binden er geen doekje voor, onze zielswensch is de volkomene en volmaakte maatschappelijke gelijkstelling. Om zulk een subliem idée te verwezenlijken, hebben wij volop middelen en krachten. Wij zijn zeer talrijk, ontelbaar zijn wij, oneindig meer dan gijlieden wel denkt, want te midden van uwe genoegens kunt gijlieden de jammertonen en vervloekingen niet hooren die uit de holen voortkomen, waarin gij ons hebt verbannen. Vertrouw niet op de ketens waarmede wij vastgeklonken zijn, want indien gij de geschiedenis hebt gelezen, dan zult gij u herinneren dat er in het oude Rome een geminachte zwaardvechter met name Spartacus leefde, die aan het hoofd van een handvol slaven, de machtige wereldstad deed beven. En indien gij meer voorbeelden wenscht, richt uw oog op de nog rookende puinhoopen van Parijs, die een bewijs leveren van den moed en de wilskracht van het canaille, van de hedendaagsche slaven, welke gedurende meer dan 100 dagen wederstand boden aan geharde legerdrommen in talrijke gevechten. Het ligt dan ook voor de hand, dat wanneer zulke heilige en rechtvaardige grondstellingen verdedigd worden, en er in naam van de menschelijke waardigheid en door honger en zucht naar wraak geprikkeld, wordt gestreden, geen hart voor vrees toegankelijk is, ieders ziel in geestvervoering ontwaakt. Wat een vorm van bewind betreft, de eene komt ons nog slechter voor, dan de andere, want welke hij ook zij, ons lot was en is, steeds lijden en werken voor de rijke bandieten en tot een voetbank dienen voor de politieke ambitie, eerst aan het kanonvuur van de contra-revolutie en daarna aan dat van de overwinnende revolutie prijs gegeven. Wij zijn het verworpen voorwerp geweest, dat men met walging van zich heeft afgesmeten, na het tot zijn doel te hebben gebruikt. De anarchie is onze eenige formule. Alles voor allen, van het bewind af tot aan de vrouwen toe. Uit deze fraaie wanorde, of liever gezegd geordende wanorde, zal de waarachtige harmonie geboren worden. Wanneer de aarde en hare voortbrengselen aan allen zullen behooren, zal de diefstal, de woeker en de gierigheid ophouden; zoodra de familiebanden zullen verbroken zijn, en de vrije liefde ingesteld, zal aan de publieke en de particuliere h..rerij een einde zijn, en het ideaal van den Griekschen wetgever verwezenlijkt zijn, die wilde, dat de jongeren de ouderen zouden liefhebben en eeren, en in ieder ouderen van jaren een' vader of eene moeder, en in elke vrouw eene zuster zouden zien. Wanneer die vogelverschrikker, dien gijlieden God noemt, ter zijde wordt gesteld en op zijn best maar dient om de kinderen bang te maken, dan zal ook een einde worden gemaakt aan de speculaties, welke godsdiensten worden geheeten, en niet anders dienen dan om den buik te vullen van die oplichters, zooals Dupuy de priesters betitelt, wier missie niet anders ten doel heeft, dan te bedriegen en domme schepsels op te lichten. Ziedaar ons programma; alvorens het echter in practijk te brengen, moet de maatschappij gezuiverd worden, eene aderlating van belang, op groote schaal; de verrotte takken van den maatschappelijken boom moeten afgesneden worden, opdat hij krachtig en flink opgroeie. Gijlieden kent thans onze wenschen, ons streven, met alle openhartigheid en met den moed, dien de overtuiging geeft, blootgelegd. Beef, o burgerij! uwe heerschappij is haar einde nabij, maak plaats voor het volk dat geen hemd aan heeft. De zwarte vlag is geheschen. Oorlog zij verklaard aan de familiebanden! oorlog aan het eigendom! oorlog aan God! Los descamisados. |
|