De Gids. Jaargang 37
(1873)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 524]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Japan in 1872.(Vervolg en slot van blz. 293.)
|
OPEN HAVENS. | in 1871. | in 1870. | ||
---|---|---|---|---|
INVOER. | UITVOER. | INVOER. | UITVOER. | |
Kanagawa (Jokohama) | $ 14,445,231 | $ 14,431,486 | $ 24,384,872 | $ 14,295,916 |
Hiogo en Osaka | $ 7,766,149 | $ 8,406,311 | $ 7,187,141 | $ 6,838,748 |
Nagasaki | $ 1,634,610 | $ 2,524,203 | $ 2,698,269 | $ 1,509,416 |
Hakodadé | $ 183,010 | $ 495,161 | $ 86,658 | $ 58,214 |
Totaal | $ 24,029,000 | $ 25,857,161 | $ 34,356,940 | $ 22,702,294 |
Totale omzet | 49,886,161 mex. Dollars. | 57,059,234 mex. dollars. |
Wat Kanagawa betreft, hebben wij het voor Japan belangrijke feit te constateeren, dat de invoer niet meer zooveel aanzienlijker was dan de uitvoer als dit in de vorige jaren het geval was. Dit wijst op een gezonden toestand des handels. Deze gunstige uitkomst is voornamelijk toe te schrijven aan de uitmuntende oogsten der twee laatste jaren, waardoor de invoer van rijst en andere voedingsmiddelen geheel overbodig was en de bevolking ook tevens meer zorg kan besteden aan het cultiveeren van producten voor den uitvoer. Aan zijde alleen werd in 1871 voor eene som van $ 7,687,680 (12,012 pikols) van Jokohama naar Europa uitgevoerd.
De handel in Hiogo en Osaka is toegenomen, en bedroeg volgens de opgave van de kamer van koophandel aldaar, aan invoer: 7,766,149, en aan uitvoer: 8,406,311 mex. dollars. Ook hier is de verhouding tusschen in- en uitvoer ten gunste van Japan. Voornamelijk is de theehandel met Amerika beduidend vermeerderd.
In Nagasaki is de omzet stationair gebleven. Deze haven zal wel niet gemakkelijk weder tot haar vroegeren bloei geraken, doch zij zal altijd eene belangrijke handelsplaats blijven, wegens haar uitmuntende inrichting en geschikte ligging voor de booten, die van China op Japan varen en omgekeerd. Bovendien zal Nagasaki als kool-station voor de steeds talrijker wordende stoomvaartuigen voortdurend haar bescheiden aandeel blijven houden.
Hakodadé blijkt niet zeer voorspoedig te zijn in handelszaken. De totale omzet was in 1871 slechts 678,171 mex. dollars. De hoofdreden hiervan is de geringe en armoedige bevolking van het eiland Jezo en de daarmede in verband staande geringe productie van stapelartikelen voor de vreemde markten. Zeewier en Awabi vormen de voornaamste uitvoerartikelen; de invoer bestaat hoofdzakelijk uit eenige wollen en katoenen manufacturen.
Niëgata is ten gevolge harer ongunstige ligging en slechte haven zoo goed als geheel opgegeven. Nagenoeg alle consuls hebben zich vandaar verwijderd, omdat de kooplieden zich alle teruggetrokken hebben, met uitzondering van een paar Duitschers. Ten gevolge hiervan is er geen handelsrapport van deze plaats openbaar gemaakt.
Wij gelooven dat de handel met Japan thans op een tamelijk stationair punt is gekomen. Opening van meer havens zal daarin naar onze meening geene verandering brengen, zoodat wij er voor den handel volstrekt geen voordeel in zien bij het
sluiten der nieuwe tractaten op de opening van meer havens aan te dringen. Integendeel hebben vele geachte handelshuizen ons medegedeeld dat zij van de opening van meerdere havens eerder nadeel dan voordeel verwachtten, aangezien zij dan verplicht waren in die nieuwe havens filiaal-huizen op te richten, en deze weder vele onkosten medebrengen.
De japansche Regeering heeft haar best gedaan den zijdehandel zooveel zij kon te bevorderen. De Okoerasho (het ministerie van financiën) bepaalde dat alleen diegenen, welke volkomen bekend zijn met den handel en de qualiteit van zijdewormeieren, daarin zullen mogen handel drijven. Het gouvernement liet een onderzoek instellen naar de bekwaamheden van personen, die zich hiermede bezig houden, en reikte aan de kundigen eene acte van toelating uit.
Het zijdeseizoen '71-72 liet zich aanvankelijk niet gunstig aanzien. In 1871 had eene commissie van europeesche kooplieden te Jokohama beraadslaagd over de middelen om den ongunstigen staat van zaken te verbeteren, en werden als resultaat dezer overwegingen verschillende geschriften openbaar gemaakt om den Japanners meer zorg aan te bevelen in het verzamelen, schiften en afhaspelen der cocons.
De zijdemarkt opende in Juli met lage prijzen, ten gevolge van den min gunstigen indruk, dien de zoozeer verminderde qualiteit der japansche zijde in Europa gemaakt had. Zelfs waren de prijzen ca. 25 pCt. lager dan de in vorige jaren betaalde sommen. Plotseling kwam hierin verandering en fluctueerde de markt korten tijd daarna geweldig. Over 't algemeen bleven de klachten der twee laatste jaren bij de europeesche kooplieden bestaan, namelijk dat de zijde niet zindelijk genoeg behandeld en slecht gehaspeld was. Enkele partijen die aan de markt kwamen, maakten hierop wel is waar eene uitzondering, doch in 't algemeen liet de behandeling nog te wenschen over. Naar de meening van den heer Isidore dell' Oro, die in den ‘Moniteur des Soies’ een verslag gaf van zijne bevindingen in het japansch zijde-district Schimamura, besteden de Japanners thans eenige meerdere zorg aan de voeding en verpleging der zijdewormen, en zijn zij hierin zelfs vele europeesche districten vooruit, doch de Japanners zijn te ruw in het uitzoeken en haspelen, en wijden hieraan veel minder oplettendheid dan in Europa geschiedt. De Japanners dragen zeer nauwkeurig zorg
voor eene gelijkblijvende temperatuur (van ca. 21 à 23o C.), weren de vochtigheid - dien grooten vijand van den zijdeworm - uit hunne magnaneriën (kweekplaatsen), doch verliezen bij de haspeling de reinheid en gelijkmatigheid van den draad te veel uit het oog. Aan de vernietiging van het oedji-insect wordt thans meerdere zorg besteed.
Uit de volgende opgave blijkt het bedrag van den zijdehandel, zoowel als der andere invoer- en uitvoer-artikelen welke den directen handel tusschen Japan en de Westersche landen aangeven.
INVOER. | 1871. | 1870. |
---|---|---|
Katoenen manufacturen | $ 8,011,478 | $ 7,274,423 |
Wollen dito | $ 2,056,789 | $ 1,982,449 |
Metalen | $ 536,291 | $ 320,681 |
Wapens en ammunitie | $ 293,120 | $ 201,908 |
Gemengde zaken | $ 2,398,433 | $ 1,963,944 |
Totaal | $ 13,296,111 | $ 11,743,405 |
UITVOER. | 1871. | 1870. |
---|---|---|
Ruwe zijde | $ 8,416,712 | $ 5,008,593 |
Cocons | $ 41,127 | $ 111,310 |
Zijdewormeieren | $ 2,184,688 | $ 3,473,150 |
Thee | $ 4,651,292 | $ 3,848,231 |
Koper | $ 416,630 | _____ |
Gemengde zaken | $ 3,474,356 | $ 2,701,871 |
Totaal | $ 19,184,805 | $ 15,143,155 |
De theehandel verkeert in een bloeienden staat. Amerika verbruikt de grootste hoeveelheid thee en schijnt aan japansche theeën de voorkeur boven chineesche te geven. De prijzen waren in het algemeen hooger dan in vorige jaren, zoodat de Japanners hierin een prikkel te meer hebben zich met meer vlijt en nauwgezetheid op deze belangrijke cultuur toe te leggen.
De afschaffing der oude prinsdommen bracht voor vele europeesche kooplieden eigenaardige moeilijkheden mede. Zeer vele prinsen namelijk hadden zich diep in schulden gewikkeld bij meerdere kooplieden in de open havens, welke vroeger gereedelijk geld of goederen leenden tegen hooge renten. Toen nu de prinsen op zwart zaad gezet waren, begrepen de kooplieden onverwijld bij de keizerlijke Regeering aan te dringen op uitbetaling der door de prinsen verschuldigde gelden. De kooplieden meenden terecht dat de Regeering verplicht was - nu de Han en de prinselijke eigendommen op haar overgegaan waren - met de voordeelen ook de nadeelen van deze verandering te dragen. Toen in den winter van '71 talrijke verzoekschriften bij de Regeering waren ingekomen, werd door haar de volgende proclamatie openbaar gemaakt:
Daar het noodzakelijk is, dat wij het geldelijk bedrag nauwkeurig te weten komen, hetwelk de verschillende Han aan de vreemdelingen verschuldigd zijn, hetzij wegens door de Han gesloten leeningen, hetzij wegens in de open havens gekochte goederen, zoo worden alle personen, die iets te vorderen hebben, verzocht daarvan opgave te doen aan deze kenchô (gemeentehuis), vóór of óp den 28n dag van de 12e maand (6 Febr. 1872).
Wij geven tevens hierbij kennis dat deze opgaven allen voor onderzoek zullen moeten worden ingezonden, en dat zij na bovengenoemden datum niet meer zullen aangenomen worden.
30 Jan. 1872. Kanagawa-Kenchô.
De gezanten der Westerlingen zijn tegen deze notificatie terecht in verzet gekomen, omdat zij zonder hun medeweten en toestemming was uitgevaardigd. Later werd de zaak tusschen de gezanten en de japansche Regeering in 't gelijk gebracht, en heeft laatstgenoemde zich in het uitbetalen der door de Han nagelaten schulden zeer onbekrompen getoond. Men moet namelijk niet vergeten, dat onder die zoogenaamde vorderingen (claims) verscheidene waren, welke op den toetssteen der rechtvaardigheid onderzocht, moeilijk de proef zouden doorgestaan hebben. Om een voorbeeld te noemen, kwamen onder die ‘claims’ schulden voor van kapitalen, die tegen 5 pCt. rente in de maand uitgeleend waren, hetgeen alzoo 60 pCt. in het jaar maakt, kapitalen, die door zulke dolzinnige renten misschien vertiendubbeld waren. Verder hooge sommen voor nog niet betaalde oude stoombooten of schepen, insgelijks met on-
gemeen hooge renten bezwaard. De japansche Regeering stond op een moeilijk en alleronaangenaamst standpunt. Zij begreep verplicht te zijn deze oude schulden uit den weg te ruimen, doch kon natuurlijk geen vrede met deze woekerwinsten hebben. De gezanten van hunne zijde deden wat zij konden om de zaken in der minne te schikken, en maanden de schuld eischers aan eenig water bij den wijn te doen. De groote moeilijkheid bleef evenwel de grens te bepalen tusschen billijke en onbillijke vorderingen. De zaak werd echter weldra geschikt in het voordeel der schuldeischers, en zoo verlieten verscheidene kooplieden Japan korten tijd daarna met prinselijke fortuinen, die zij aan de onttroonde prinsen te danken hadden.
Na herhaald aandringen der westersche kooplieden op den vrijen handel en ten gevolge der gunstige rijstoogsten van de beide laatste jaren, besloot de japansche Regeering het eeuwenoude verbod op den uitvoer van rijst te wijzigen en dien onder zekere bepalingen toe te staan. De gezanten ontvingen de volgende missive:
‘Het japansch gouvernement heeft bepaald dat een zekere hoeveelheid rijst, welke door het departement van financiën bewaard wordtGa naar voetnoot1, ter geschikter tijd in de open havens van Japan, bij inschrijving in het openbaar, zal verkocht worden, zoowel aan vreemdelingen als Japanners. Deze rijst zal uitgevoerd mogen worden, indien er overvloed van dit voedingsmiddel in den lande voorhanden is. In het tegenovergestelde geval blijft de uitvoer van rijst verboden.
Geschreven aankondigingen omtrent den verkoopdag en de hoeveelheid te verkoopen rijst, zullen aan het gemeentehuis van elke open haven, waar de verkoop zal geschieden, aangeplakt worden. Personen, die wenschen te koopen, kunnen de rijst daags te voren komen inspecteeren.
Geschreven aanbiedingen zullen op den verkoopdag tot 's middags 12 uur aan het gemeentehuis ontvangen worden.
Elk aanbod moet bevatten: opgave van den prijs per pikol rijst in gouden jen te betalen. Zilveren jen of mex. dollars zullen tegen den koers van den dag in betaling worden aange-
nomen. De aanbiedingen zullen ten 2 uur 's namiddags van den verkoopdag in tegenwoordigheid der bieders geopend worden. Het gouvernement behoudt zich echter het recht voor, eenig aanbod van de hand te wijzen, als het te onvoordeelig blijkt te zijn. Voor het overige zal de rijst aan den meestbiedenden afgeleverd worden.
Indien twee of meer personen gelijke aanbiedingen doen, zullen zij kunnen loten, wie hunner de kooper zijn zal. De kooper wiens aanbod is aangenomen, zal een vijfde deel van den koopprijs op den koopdag aan het gemeentehuis deponeeren. De overblijvende vier vijfde deelen moeten binnen zeven dagen na den verkoop betaald worden. Nadat de geheele som afbetaald is, zal de rijst afgeleverd worden. Indien de kooper de gekochte rijst in het pakhuis van het gemeentehuis wenscht te bewaren, nadat hij den koopprijs voldaan heeft, zal hij dezelfde pakhuishuur moeten betalen, welke voor andere magazijnen in de plaats van verkoop berekend worden.’ (Volgen nog eenige kleine bepalingen.)
Het is later gebleken dat deze bepalingen van het gouvernement voor den vrijen handel zeer weinig te beteekenen hebben, aangezien slechts eene enkele firma voortdurend de gunst geniet de gouvernementsrijst te koopen en uit te voeren
Behalve de sedert eenige jaren te Jokohama en Hiogo gevestigde engelsche Oriental-Bank, is in '72 ook een duitsche bank in Jokohama gevestigd, onder directie van den heer Mammelsdorf, vroeger in dienst van het Comptoir d'Escompte.
Wij mogen het bericht over den handel niet besluiten zonder gewag te maken van den windhandel in levend vee, welke in den winter van '72 ons in de tijden van Quincampoix of der haarlemmer tulpen-manie verplaatste. Op eenmaal ontstond bij Nagasaki en omstreken eene inderdaad belachelijke navraag voor allerlei soort van dieren. Het betrof eerst de leelijkste dieren, namelijk de varkens, daarna de schapen, geiten, koeien, drommedarissen, kameelen, honden, kippen, eenden, ganzen konijnen, ja zelfs muizen werden in allen ernst voor geld en dikwerf voor veel geld te koop gevraagd. De telegraaf tusschen Nagasaki en Shanghaï werd geen oogenblik met rust gelaten, om scheepsladingen van een of ander gedierte uit Shanghaï naar Nagasaki te doen overkomen. Op den eenen dag werden ongeloofelijk hooge prijzen voor een of ander dier betaald, dat een of twee dagen later nauwelijks de kosten van
vervoer kon vergoeden. Duizende dollars zijn met deze speculatie gewonnen en verloren. Deze manie was echter niet van langen duur; na twee à drie maanden had men er genoeg van. De oorzaak van het ontstaan dezer dwaasheid is niet gemakkelijk op te sporen. Sommigen beweerden, dat de Japanners thans, bij hun streven om meer en meer europeesch te worden, ook meer vleeschvoedsel aten en zich deswegens meer met de veeteelt wilden gaan bemoeien. Indien dit zoo ware, dan zou het een niet ongelukkig verschijnsel geweest zijn, doch dat dit niet zoo is, kan iedereen blijken uit den aard der dieren, die in dezen windhandel betrokken waren. Honden en witte muizen kunnen bezwaarlijk gerekend worden tot die diersoorten, waarmede wij gewoon zijn ons te voeden. Uit den korten duur dezer handelsagitatie bleek dan ook weldra dat de geheele handel niets anders was dan eene speculatie, waarschijnlijk door eenige Chineezen en Japanners begonnen en opgewekt.
III. Openbare webken.
Het voornaamste wat in 1872 op het gebied der openbare werken voorviel is: de voltooiing en inwijding van den spoorweg Jedo-Jokohama, de voortzetting van het werk aan den spoorbaan tusschen Hiogo en Osaka, de voltooiing van den telegraaf Jedo-Jokohama-Osaka-Hiogo-Nagasaki, in aansluiting aan de onderzeesche kabels naar Shanghaï en Vladivostock, het ontwerpen van een plan voor een groote haven bij Osaka, en het uitvaardigen van nieuwe bepalingen op het mijnwezen.
Ofschoon een deel der lijn Jokohama-Jedo reeds den l2den Juni voor het publiek geopend was, zoo had de feestelijke opening eerst op den 15den October plaats, nadat de geheele weg voltooid was. 's Morgens ten 8 ure vertrok een trein uit Jokohama met de gezanten der Westersche Mogendheden, verschillende consuls en andere genoodigden, ten einde Z.M. den Mikado te Jedo op te wachten. Z.M. werd door een lijfwacht van 50 lanciers en drie batterijen artillerie, elk van 4 stukken, van het keizerlijk paleis naar het station te Jedo begeleid.
Overal had zich langs de straten, waardoor Z.M. passeeren moest, eene groote menigte nieuwsgierigen verzameld, doch ook overal heerschte de diepste stilte. De keizer was in een rijtuig gezeten, met vier paarden bespannen en vergezeld van den keizerlijken prins Arisugawa no Miya en den eersten minister van staat Sanjio u daijin. Het keizerlijke rijtuig werd gevolgd door elf andere rijtuigen, waarin verschillende hooge beambten en edelen gezeten waren, onder anderen de voormalige prinsen van Tjoosjoe, Bizen, Higo en anderen. Zijne Majesteit werd overal met diepe buigingen en eene eerbiedige stilte begroet. Slechts het geraas der rijtuigen en de kommando's aan de lijfwacht gegeven, braken van tijd tot tijd de doodelijke stilte af.
Het feestterrein bij het spoorwegstation te Jedo was smaakvol en rijk versierd met allerlei banieren, vlaggen en bloemen. Aan het einde van het platform was een troon opgericht van fijn zwart lakwerk, met goud ingelegd en goud geborduurde zijden kussens. Het Japansch muziekkorps, dat onder leiding van den engelschen kapelmeester Fenton (thans in dienst der japansche Regeering) niet onredelijke vorderingen in de europeesche muziek gemaakt heeft, voerde het onlangs aangenomen Japansch volkslied en eenige andere muziekstukken uit. De keizer en alle andere japansche beambten waren gekleed in rijke nationale costumen, met uitzondering van het schoeisel dat europeesch was. In het bijzonder trokken de drie Lioe-Kioe-gezanten de aandacht der menigte; zij kenmerkten zich behalve door hunne kleeding, door een sterk uitgedrukt mongoolsch uiterlijk en lange baarden en knevels. De europeesche gezanten waren in galacostuum op het feestterrein aanwezig Luide fanfares en het presenteeren van 't geweer door de eerewacht kondigden aan dat Z.M. in het station was aangekomen. De (japansche) Minister vau Openbare werken, Jamao, en de hoofddirecteur der spoorwegen, Inaë Masaru, geleidden Z.M. naar eene groote zaal, waar de vertegenwoordigers der vreemde Mogendheden verzameld waren. Z.M. bedankte in weinige woorden de Ministers voor hunne tegenwoordigheid, waarop Comte Fé d'Astiani als doyen van het corps diplomatique antwoordde. Daarna begaf Z.M. zich, vergezeld van de genoodigden, naar den trein. De optocht moge als de eerste van dien aard, welke in Japan ooit gehouden is, hier vermeld worden:
Inoë Masura, Hoofddirecteur van open bare werken.
Jotsusuji Sjo Sammi, Kugé (edelman). Hofbeambte. |
Jamao Jozo, Minister van openbare werken.
Shikibunoskoe, Ceremoniemeester. Hofbeambte. |
|
Zr. Ms. Zwaarddrager.
Hofbeambte. |
Zijne Majesteit de mikado. | Zr. Ms. privaat Secretaris.
Hofbeambte. |
3 Hofbeambten.
Geneesheer des Keizers. |
Zijne Keizerl. Hoogheid prins arisugawa no miya.
(Neef des Keizers). |
3 Hofbeambten.
Geneesheer des Keizers. |
Saigo Sanji, Minister van Staat. (Daijokwan).
Okuma Sanji, Minister van Staat. Itagaki Sanji, Minister van Staat. Oöki Momboekio, Minister van openbaar onderwijs. Saga Kioboekio, Minister van eeredienst. Ito Shihokio, Minister van justitie. Ijichi Foekoe gisjo. Viee-president van den Raad van State. Jamagata Rikuguntayoe, Minister van oorlog. Fukuoka Shihotayoe, Vice-minister van justitie. Madeno Kozi Kunaitayoe, Groot-kamerheer des Keizers. Hichikata Dainaishi, Eerste Rijks-secretaris. Saigo Ri kugun Shoyoe, Vice-minister van oorlog. Tamano Shiho Gondaihanji, Rechter. Ujeno Jiugoi, Vice-minister van financiën. Sano Jiugoi, Directeur der vuurtorens. Toriwo Rikugunshoyoe, Luitenant-generaal. |
Sanjo Udaijin, Eerste Minister van Staat. | Sojejima Guaimukio, Minister van buitenl. zaken.
Comte Fé d'Astiani, Minister-resident voor Italië. C.E. de long, Minister-resident der Vereenigde Staten, waarnemend minister-resident voor de Nederlanden. Baron H. Calice, Minister-resident v. Oostenrijk. Signore Rodriguez y Munoz. Chargé d'affaires van Spanje. Comte de Turenne, Chargé d'affaires v. Frankrijk. de Butzow, Chargé d'affaires v. Rusland. R.G. Watson, Chargé d'affaires v.Gr.-Brittannië. (Minister-residenten v. Duitschland en Nederland afwezig). Inoë Bunda, Minister van financiën. Shisido Kioboetayoe, Vice-minister van onderwijs. Kuroda Kaitakudjikan, Minister van landbouw. Mutsu sosei no Kami, Directeur der belastingen. Komura Kaigunshoyoe, Vice-minister van Marine. Matsmoto Shiho Gondaihanji, Vice-minister van policie. Joshii Kunaishoyoe, Kamerheer des Keizers. Shibusawa Jiugoi, Directeur der lands-inkomsten. Foekoeha Jiushii, Vice-minister van eeredienst. |
Okubo, Gouverneur van Tokei (Jedo). | ||
Tani Rikugunshosio, Assistent-minister van oorlog.
Notsu Rikugunshosio, Assistent-minister van oorlog. Ito Kaigunshosio, Assistent-minister van oorlog. Kunaizio, Secretaris van den groot-Kamerheer. |
Miura Rikugunshosio, Assistent-minister van oorlog.
Sasaware Rikugunshosio, Assistent-minister van oorlog. Nakamuta Kaigunshosio, Assistent-minister van oorlog. Iwaja Shonaishi, Gouvernements-secretaris. Kunaizio, Kamerheer des Keizers. |
|
Ex-Daïmio's en Kugé's.
(Voormalige Vorsten en Edellieden). |
||
Tokugawa Jiu Ichii, broeder des laatsten Sjoogoens.
Matsudaira Jonu, Kugé. Nakamikado Jiunii, Kugé. Mori Jiunii, Oud-prins van Tjoosjoe. Kamei Jiusammi, Kugé. Hosokawa Jiushii, Oud-prins van Higo. Gezanten der Lioe-Kioe-eilanden. |
Nakajama Jiu Ichii, Kugé.
Nijo Jonu, Kugé. Ohara Jiunii, Kugé. Ikéda, Jiunii, Kugé. Sawa Jiusammi, Kugé. Ikéda Jiushii, Oud-prins van Bizen. |
|
Spoorweg-ambtenaren. | ||
Takéda Harukaze, Assistent-directeur der spoorwegen.
Sabata Kanské, Assistent-directeur der spoorwegen. |
Europeesche ingenieurs en spooi-beambten. | |
Ojé Taku, Vice-gouverneur van Kanagawa. | ||
Nakajama.
Hoofddirecteur der in- en uitgaande rechten. Motono, Assistent-directeur der in- en uitgaande rechten. Takagi, Secretaris van den gouverneur van Kanagawa. Santo, idem. Hara, Assistent-directeur der vuurtorens. Hirao, Assistent-directeur der ijzerwerken. |
Consul voor Zwitserland.
Consul voor Denemarken. Consul voor de Sandwichs-Eilanden. Consul voor Noord-Duitschland. Consul voor Groot-Brittannië. Consul voor de Vereenigde Staten. Consul voor Italië. Consul voor Frankrijk. Consul voor Portugal. Consul voor België. Consul voor Nederland.Ga naar voetnoot1 |
Toen deze stoet in den trein had plaats genomen, zette die zich in beweging. Locomotief en wagens waren rijkelijk met bloemen en vlaggen versierd. De tusschenstations Shinagawa, Kawasaki, Tsurumi waren insgelijks in feesttooi. Binnen het uur was de feesttrein te Jokohama aangekomen. In het feestelijk getooide station te Jokohama werd Z.M. ontvangen door den vice-gouverneur Ojé Taku en de europeesche spoorwegbeambten, in dienst van het japansch gouvernement. Het corps consulaire benevens de beambten werden door den gouverneur aan Z.M. voorgesteld en nadat deze ceremonie had plaats gehad, werd Z.M. geleid in het feestpaviljoen. Hier plaatste de Mikado zich op den troon, die in het paviljoen was aangebracht, en las van een papier het volgende:
‘Ik heb den spoorweg tusschen Tokei en Jokohama geopend en hoop ten zeerste dat dit verbeterd middel Van vervoer moge strekken tot de ontwikkeling van den handel en tevens moge bijdragen tot den voorspoed van mijn volk.’
Comte Fé d'Astiani, minister-resident van Italië, sprak daarop, namens de gezanten, het volgende:
‘Sire! Le corps diplomatique est heureux d'être gracieusement appelé par votre Majesté à assister à la cérémonie significative et importante d'aujourd'hui. Cette fête solennelle, à l'occasion de l'ouverture du premier chemin de fer de votre Empire, marque une des gloires de l'auguste règne de votre Majesté Impériale, un progrès éclatant dans la voie de la civilisation moderne, dont le Japon est désormais l'allié fidèle.
Puissent tant d'efforts généreux et constants, que les Nations de l'occident ont suivis du plus vif intérêt, être couronnés de tout le succès que V.M.I. et son gouvernement ont en vue dans leur initiative éclairée.
Tel est le voeu du corps diplomatique qui s'empresse, Sire, d'offrir à votre Majesté ses hommages et ses félicitations.’
Z.M. bedankte met eenige woorden voor deze toespraak, waarop de vertegenwoordigers der vreemde mogendheden van het feestterrein vertrokken. Hierop ontving Z.M. eene commissie uit de vreemde ingezetenen (kooplieden) van Jokohama. De heer Marshall, president van de kamer van koophandel, hield eene lange rede, waarin hij Z.M vermeerderden voorspoed en handel van Japan toewenschte. De minister van
binnenlandsche zaken Sojejima antwoordde namens Zijne Majesteit op dezen speech in de volgende bewoordingen:
‘Met veel genoegen heb ik de gelukwenschen vernomen, die mij door de vreemde gasten van Jokohama zijn toegebracht. Iedereen, die in Japan leeft, hetzij hij er geboren is, of slechts tijdelijk vertoeft, zal beschermd worden in zijne rechten. Wij zullen dit beginsel meer en meer toepassen om den voorspoed te bevorderen en ons land op den weg der beschaving steeds voorwaarts te brengen. Zoolang de harmonie tusschen ons land en de vreemde landen zal bestaan, zoolang zal zoowel de vreemde als de inlandsche bevolking van Japan mij na aan 't hart liggen.’
Vervolgens kwam eene deputatie van vijf leden uit de japansche bewoners (kooplieden) van Jokohama voor den keizerlijken troon. De president dezer commissie hield eene rede, die wij wegens hare groote bijzonderheid, als zijnde het eerste voorbeeld in de geschiedenis van Japan dat kooplieden direct het woord mochten richten tot Z.M., en wegens den klassieken stijl, hier in haar geheel willen vermelden.
‘Het schitterend geluk van het keizerrijk is thans plotseling vermeerderd. Uwer Majesteits heilige goedheid bestraalt het heelal. Jokohama gaat dagelijks in welvaart vooruit; de handel van iederen koopman neemt toe. Sedert de invoering van den telegraaf en het postwezen is de gemeenschap met alle deelen des lands gevestigd. Hieraan is nu een spoorweg toegevoegd; verwijderde plaatsen zijn nu naburen geworden. Het is nu mogelijk binnen éen dag naar Jedo te gaan en van daar naar Jokohama terug te keeren; zware koopmansgoederen kunnen thans met gemak vervoerd worden. De spoorwegen zijn reeds in beschaafde landen beproefd en daarom werd deze schrandere uitvinding ook in ons rijk gebracht. De spoed en het gemak door den spoorweg ons gegeven, zullen eene bron van weelde en voordeel worden, meer dan een mond kan uitspreken. Daar deze stad de voornaamste handelsplaats is in Japan, zoo verheugt de geheele handelsstand zich in hooge mate over Uwer Majesteits genadige gunsten. De vooruitgang van ons rijk op den weg der beschaving is slechts eenige weinige jaren oud, doch het volk van alle natiën bewondert de invoering van dit roemrijke en ongeëvenaarde werk en juicht het in hooge mate toe. Wij zijn overtuigd dat de grondslag van voorspoed en geluk onder Uwer Majesteits Regeering gelegd zal worden, dat het eeuwige werk meer en meer zijne volmaking zal naderen
en dat wij in het einde op éene lijn zullen staan met andere landen der wereld, ja deze zelfs zullen overtreffen. Het volk van Uwe Majesteit ziet met vertrouwen de toekomst tegemoet en wenscht naarstiglijk te volharden. Het is inderdaad het prachtigste werk, dat sedert den oorsprong der wereld gezien werd. Wij kunnen geene woorden vinden om onze vreugde uit te drukken. Het volk van Uwe Majesteit neemt het bezoek van Uwe Majesteit gretig waar om Uwe Majesteit zijne onbeteekenende gelukwenschen aan te bieden. Allen verheugen zich in onbegrensde mate en bidden dat Uwer Majesteits Regeering tienduizend jaren moge duren. Uwe nederige onderdanen bieden, als vertegenwoordigers der bevolking, Uwe Majesteit hunne gelukwenschen met den meesten eerbied aan.
Eerbiedig aangeboden met waar ontzag en diepen eerbied.
14 October 1872 (get.) Hara Zensaburo enz.’
De gouverneur Ojé Taku antwoordde namens Zijne Majesteit:
‘Ik verheug mij over uwe gelukwenschen. Handelt volgens deze uwe gevoelens en mogen uwe pogingen steeds met een goede uitkomst bekroond worden.’
Hiermede waren de ceremoniën te Jokohama afgeloopen en vertrok Z.M. weder per spoor naar Jedo.
Nadat de feestelijkheden te Jokohama afgeloopen waren, stormde de menigte met hartstochtelijke geestdrift op den keizerlijken troon en het voetkleed los, waarover Z.M. geloopen had. Ieder wilde een stuk van den verbrijzelden troon machtig worden, om dit als een kostbare reliek te bewaren. Het tapijt was in een oogwenk in duizende stukken gesneden en ten slotte kon men van het een noch het ander iets meer gewaarworden.
Te Jedo teruggekomen zijnde werd Z.M. door verschillende hooge japansche ambtenaren en het vreemdelingen-personeel van den spoorweg opgewacht. Z.M. beklom aldaar nogmaals den troon en las de volgende rede voor:
‘Gij bracht de voltooiing van den eersten spoorweg in ons Land ter mijner kennis. Ik heb dien geopend en het is mij een groot genoegen, dat deze spoorbaan zulk een rijke bron van gemak en welvaart zal zijn. Dit groote werk werd aangevangen in de eerste dagen van eene algemeene hervorming, in de verwachting, dat ons volk zich over de voordeelen
van den spoorweg zou verheugen. De volharding en geestkracht tot het volvoeren van dezen arbeid zijn in hooge mate lofwaardig. Ik verwacht daarvan grooteren nationalen voorspoed en wensch u geluk met den gelukkig volbrachten arbeid. Het is mijn voornemen het spoorwegnet in ons land meer en meer uit te breiden en de spoorbanen allerwege door gansch Japan te verspreiden.’
De eerste Minister van Staat, Sanjo Udaijin, naderde thans den troon en hield uit aller naam een rede, welke in de hoofdzaak op een gelukwensch voor Z.M. neêrkwam.
Daarna verscheen ook in Jedo eene deputatie van vijf japansche kooplieden voor den troon en hield deze eene gelijksoortige rede als de kooplieden van Jokohama. De gouverneur van Jedo antwoordde namens Z.M. daarop in gelijkluidende termen als te Jokohama door den gouverneur dier plaats geschied was.
Ten slotte werd de staf europeesche en japansche spoorwegbeambten door den Minister van Openbare werken voor Zr. Ms. troon geleid. De Mikado sprak hen in de volgende bewoordingen toe:
‘Ik ben zeer voldaan over de uitmuntende uitkomst, welke wij door Uwe volharding en toewijding aan het werk verkregen. Het strekt mij tot groot genoegen, vooral de diensten te erkennen der vreemde heeren, wier kennis en ondervinding zooveel tot de voltooiing van dit werk hebben toegebracht.’
Nadat de Minister van Openbare werken kortelijk dank gezegd had voor deze rede, keerde Z.M. weder naar het keizerlijk kasteel terug.
De spoorweglijn is sedert geregeld in exploitatie en geeft goede resultaten, daar het aantal reizigers tusschen Jedo en Jokohama zeer groot is. In de maand December 1872 bedroeg het aantal reizigers nagenoeg 100,000 en waren de ontvangsten 32,900 dollars. De kosten van aanleg van deze lijn hebben in het geheel 1,443,000 dollars (ca. 3,751,800 gulden) bedragen. Aan de spoorweg Hiogo-Osaka wordt voortgewerkt, doch wegens geldgebrek niet met dien spoed, welken het gouvernement wenschte. Met het oog op verdere invoering van andere openbare werken werd in December te Londen eene nieuwe leening gesloten, door bemiddeling van de ‘Oriental-Bank’ van Jokohama.
Deze leening ad 12 rnillioen pond sterling werd tegen den koers van 92 met 7 percent rente te Londen volteekend.
Het japansch gouvernement rekent er op, dat de Staatsinkomsten over eenige jaren beduidend zullen toenemen, wanneer de tegenwoordige ex-prinselijke geslachten geene rijksondersteuning meer zullen genieten. Naar eene opgave, welke wij van een japanschen hoogen beambte ontvingen, bedragen de totale inkomsten van Japan thans ca. 110 millioen riô per jaar (286 millioen gulden). Hiervan moeten evenwel af (volgens de contracten met de ex-prinsen gesloten, bij de afschaffing der Han) ca. 80 millioen riô voor bezoldigingen der vroegere prinsen en familiën, zoodat er slechts ca. 30 millioen riô (of 78 millioen gulden) rest voor de huishouding van den Staat. De Regeering hoopt het aan de ex-daïmo's uit te keeren bedrag meer en meer in te krimpen en aldus na verloop van tijd in het ongestoord bezit der geheele rijksinkomsten te geraken. Zooveel is zeker, dat het gouvernement op 't oogenblik arm is, en daarom komen ons de groote openbare werken voorshands gevaarlijk voor. Het zou Japan niets schaden, indien het daarmede nog een tiental jaren wachtte, en onzes inziens ware het beter indien men op 't oogenblik meer aandacht schonk aan de volks-ontwikkeling en het volks-onderwijs, die den grondslag van echte beschaving moeten uitmaken. De telegraaf Jedo - Nagasaki is voltooid, doch nog niet voor Europeërs opengesteld. De Japansche Regeering maakt evenwel sedert eenige maanden daarvan gebruik. Het schijnt, dat men op sommige plaatsen in het binnenland met vooroordeelen onder het volk tegen den telegraaf te worstelen heeft. In de provinciën Aki en Nagato geloofde het volk ten platte lande, dat deze uitvinding om door draden berichten over te brengen het werk der ‘Kiristan’ (duivelswerk) moest zijnGa naar voetnoot1. Men vertelde, dat deze draden met versch bloed van jonge (ongehuwde) meisjes bestreken werden. De meeste jonge dames haastten zich toen hare tanden zwart te maken en de wenkbrauwen af te scheren, ten einde zich het uiterlijk van getrouwde vrouwen te geven en aldus aan den bloeddorstigen
telegraaf te ontsnappen. Natuurlijk beklaagden zich de ongehuwde jonge mannen over dezen veiligheidsmaatregel der jonge dames en wilden eerstgenoemden zich wreken door talrijke telegraafpalen en draden te verwoesten en stuk te snijden.
Aan de plannen der Regeering om de haven van Osaka voor groote (europeesche) vaartuigen geschikt te maken, is in dit jaar '72 gevolg gegeven. Hiogo neemt voortdurend in handel en welvaart toe, ten spijt van het gouvernement, dat deze welvaart in de groote stad Osaka zag. Ofschoon toch deze laatste stad tot de open havens behoort, is de handel der vreemdelingen er tamelijk onbeduidend. En daar de afstand van Hiogo slechts 5 uur gaans, en ter zee met een bootje, maar 2½ uur bedraagt, zoo gaan de japansche kooplieden van Osaka naar Hiogo om aldaar hunne inkoopen te doen. Zeker bezit Osaka thans eene buitengewoon slechte, of liever gezegd in het geheel geen haven; echter is ook de haven van Hiogo (Kobé) geenszins geschikt, en zijn de schepen bij stormwinden of hooge zeeën op deze open ree volstrekt niet buiten gevaar. Op 't oogenblik is de ree van Hiogo veel beter dan de Osakahaven. Het gouvernement wil er thans eene goede haven maken en daardoor beproeven, den handel en de scheepvaart naar deze stad te verplaatsen. De europeesche kooplieden zijn zeer hiertegen gestemd en wenschten veel liever, dat de Regeering de haven van Kobé verbeterde. Kobé is thans eene gevestigde handelsplaats; het vreemdelingenkwartier is inderdaad uitmuntend aangelegd; zeer vele kostbare gebouwen, pakhuizen enz. werden door de europeesche kooplieden aldaar gevestigd. Het is dus zeer natuurlijk, dat deze zeer ongaarne zich verplicht zouden zien Kobé te verlaten en zich te Osaka weder nieuwe uitgaven van aanbouw enz. te getroosten.
Niettemin blijft de Japansche Regeering bij haar voornemen volharden en werd aan den Nederlandschen ingenieur C.J. van Doorn, vroeger Hoofdingenieur bij de Kanaalmaatschappij, in vereeniging met den heer Lindo, officier der genie bij het Nederlandsche leger, opgedragen de plannen voor eene nieuwe haven van Osaka, in verband met het bevaarbaar maken der Jodagawa, in gereedheid te brengen. Naar wij vernemen zijn deze plannen
thans bijna gereed en zal het werk dus waarschijnlijk eerstdaags worden aangevangen.
Ook heeft de Regeering besloten de gouvernementsgebouwen in Jedo voortaan min of meer naar europeeschen bouwtrant (met brikken) op te bouwen. Deze stad, in vroegere jaren zoo menigmalen door vreeselijke branden geteisterd, zooals wij uit de beschrijvingen van Kaemṕfer, Overmeer Fischer, Meijlan, Doeff en anderen weten, is den 3den April '72 weder door een geduchten brand half vernield. Ongeveer 20 duizend menschen werden bij dien brand van woning en goederen beroofd. Sedert achttien jaren had er in gansch Japan niet zulk een vervaarlijke brand plaats. Een hevige stormwind verbreidde het vuur met eene ongeloofelijke snelheid. De verwoesting door den brand bedroeg:
17 | gouvernementsgebouwen. | |
287 | gouvernementsgebouwen woningen voor ambtenaren en gepensioneerden. | |
60 | tempels. | |
4753 | woonhuizen. | |
_____ | ||
totaal | 5117 | gebouwen. |
Acht menschen verloren het leven, 67 werden gewond en 20,272 menschen geraakten zonder woning, terwijl de totale verliezen op 1,514,900 riô (ca. 4 millioen gulden) geschat warden. De gouverneur liet dagelijks 50 koku rijst aan de ongelukkigen uitdeelen. Het ware zeker zeer te wenschen, dat men in Japan meer steenen woningen ging bouwen, om aan de talrijke branden eenigszins paal en perk te stellen, doch de groote kostbaarheid zal hiertegen nog wel langen tijd een beletsel blijven.
De Rijks-Munt te Osaka is voortdurend bezig de nieuwe japansche munt te slaan. In het jaar loopende van 31 Oct. 1871-31 Oct. '72 werd voor eene totale waarde gemunt van 22,055,201 Jen (ca. 57,343,522 gulden). Intusschen zal zij nog langen tijd moeten voortgaan alvorens het klinkend metaal in eene goede verhouding staat tot de ongeloofelijke hoeveelheid papiergeld welke in Japan in omloop is. De zwavelzuurfabriek aan de munt, in het laatste jaar opgericht, is thans onder directie van den engelschman Finch in volle werking.
De zending van de amerikaansche missie onder generaal Capron, om het eiland Jezo te exploiteeren, schijnt tot heden nog zeer weinig resultaten gegeven te hebben. De Amerikanen houden zich ijverig bezig met het aanleggen van wegen en het aankweeken van amerikaansche gewassen en dieren voor den landbouw; doch de Japanners schijnen het in dit voor hen zoo koude klimaat niet te kunnen uithouden. Tegen den winter zijn ca. 625 emigranten, die onder schoone beloften en premiën van het gouvernement naar Jezo vertrokken waren, weder naar het Zuiden des lands teruggekeerd. Velen onder hen waren ziek en vermagerd door de ongewone koude. Het is onzes inziens tamelijk zeker, dat de moeite door de Japansche Regeering aan Jezo besteed, toch nimmer tot het doel zal leiden, dit eiland door Japanners bewoond en bebouwd te zien. De Aïno's kunnen het daar best uithouden, doch de Japanner kan het klimaat op den duur niet verdragen. De kostbare zending van den generaal Capron met zijn talrijken staf zal weinig anders kunnen uitwerken dan voorkomen, dat Jezo niet stilletjes door de Russen wordt ingepalmd. Wij gelooven dan ook dat de Japansche Regeering hoofdzakelijk dit laatste doel op 't oog heeft, daar er werkelijk in schoone, bevolkte streken van de andere japansche eilanden veel meer voor deze amerikaansche missie te doen valt. Wij zouden het daarom vrij wat wenschelijker vinden, indien de zending onder Capron - die een bekwaam practisch landhuishoudkundige schijnt te zijn - hare zorgen aan meer dankbare gedeelten des Rijks ging wijden. De Japansche Regeering zou zich dan misschien minder te beklagen hebben, zulke hooge sommen voor landhuishoudkundige ondernemingen uit te geven.
Zeer te bejammeren is het, dat het gouvernement geene meer vrijzinnige bepalingen heeft gemaakt ten opzichte van het mijnwezen. Hierin moet naar onze meening voor Japan eene der hoofdbronnen van welvaart in de toekomst gelegen zijn. De japansche bodem bevat - zooals we uit ervaring weten - inderdaad een schat van bruikbare mineralen en onder deze is de steenkool zeker een der belangrijkste. In de eerste plaats om de Japanners, bij het meer en meer toenemend gebruik van stoomwerktuigen, van arbeidsvermogen te voorzien en ten anderen voor de stoomvaart in de chineesche en japansche wateren.
De stoomvaart in de zeëen van Oost-Azië is in de laatste jaren verbazend toegenomen en verdringt de zeilschepen meer en meer. Deze stoombooten gebruiken veelal òf engelsche kolen, die wegens de kosten van vervoer natuurlijk zeer hoog in prijs zijn, òf australische kolen, die wel goedkooper, maar ook veel slechter zijn dan goede engelsche kolen. Toch kosten australische kolen in Jokohama (met de kosten van vervoer) nog ca. 12 à 13 dollars (31,20 - 33,80) per ton. Daar er nu in Japan, voornamelijk in de landstreken rondom Nagasaki, overvloed van kolen voorhanden is en daaronder steenkool, welke niets voor de australische kool behoeft onder te doen, zoo zou werkelijk eene meerdere koolproductie een tak van groote welvaart kunnen worden. Evenwel heeft het gouvernement daar geheel anders over gedacht en nieuwe bepalingen gemaakt, die er geenszins toe zullen leiden den mineraalrijkdom spoedig geëxploiteerd te zien. Tot eene voordeelige bewerking van mineraalgronden in Japan zijn europeesche machinerie en europeesche kennis bepaalde vereischten. De japansche wijzen van werken zijn zoo uiterst primitief, hunne hulpmiddelen ter uitsmelting van ertsen zijn zoo gebrekkig en hunne chemische, metallurgische en mineralogische kennis is over 't algemeen zoo gering, dat men zeer onverstandig doet met aan Europeërs te verbieden Japanners in de ontginning van mijnen behulpzaam te zijn met kapitaal en kennis. Compagnieschappen tusschen ondernemende Japanners en Europeërs zouden ongetwijfeld reeds lang verrezen zijn, indien de Regeering deze niet verboden had. Zooals de zaken thans staan is het voor den Europeër onmogelijk zijn kapitaal of kennis aan de ontginning van japansche mijnen te besteden, en is het evenzeer den Japanners onmogelijk mineraalgronden met voordeel te ontginnen, zonder de daarvoor noodige kennis en werktuigen te bezitten. Wij willen de nieuwe bepalingen op het mijnwezen, zooals die in Mei 1872 door de Dayôkwan werden uitgevaardigd, hier laten volgen:
‘Het eerst noodige om zakan die op het mijnwezen betrekking hebben wel te verstaan, is, dat men wete wat men eigenlijk onder mineralen verstaan moet. Alle anorganische lichamen worden mineralen genoemdGa naar voetnoot1. Er zijn twee soorten van mine-
ralen: 1o. die welke metalen bevatten, zooals goud, zilver lood, ijzer, tin enz. en die welke niet-metallisch zijn, zooals steenkool, zwavel, zout, edelsteenen en alle andere mineralen, die geene metalen bevatten. Al deze mineralen zijn zonder onderscheid het eigendom van het Gouvernement. Daarom heeft het laatstgenoemde alleen het recht mineralen uit den grond te halen. Al behoort ook de oppervlakte van den bodem, welke een mijn bevat, aan zekeren eigenaar, zoo zijn toch de mineralen van dien bodem (onverschillig of zij àan of òp de oppervlakte aanwezig zijn) het eigendom van de Regeering en behooren zij bijgevolg niet aan den eigenaar van den grond. Het is noodig, dat men deze zaak met juistheid begrijpe!
Het is overbodig teelaarde (gewone aarde) en gewone steenen tot de mineralen te rekenen; daarom kan de eigenaar van den grond daarmede naar welgevallen te werk gaan.
Aangezien alle mineralen het eigendom van het Gouvernement zijn, zoo zal men alleen na sluiting van een contract met de Regeering eene mijn mogen bewerken. Niemand zal het recht hebben mijnen, welke onder contract met het Gouvernement door hem bewerkt worden, als onderpand (hypotheek) voor schuld te geven. Personen die geld leenen, om de bewerking eener mijn tot aan het einde van den contracttijd te kunnen voortzetten, moeten vooraf verlof daartoe aanvragen en eene gezegelde toestemming van de plaatselijke autoriteit verkregen hebben; indien later eene of andere aanklacht over eene geldleening mocht geschieden, waarbij de gezegelde toestemming niet wordt overgelegd, dan zal de mijn ten opzichte dezer leening vrij van elke verplichting verklaard worden.
Het is volstrekt verboden de bewerking eener mijn aan eenigen vreemdeling af te staan of deze als onderpand voor schuld uit te zetten.
Men zal altijd vooraf aan het Departement van Openbaren werken toestemming moeten vragen, om eenige vreemde machinerie of vreemde werklieden bij eene mijn te plaatsen.
Men zal geene andere vreemdelingen dan werklieden en mechanici mogen aanstellen.
Er zal tweemaal 's jaars een rapport van bijgaanden vorm aan het Departement van Openbare werken ingezonden moeten worden, namelijk een in de 7e en een in de 12e maand. Dit rapport zal de opbrengst der mijn en den prijs daarvoor verkregen, nauwkeurig vermelden. Indien de opbrengst der mijn of de prijs der producten opzettelijk te laag worden opgegeven, om zoodoende de rijksbelasting (royalty) te ontduiken of te
verminderen, dan zal het contract verbroken en de mijn met alle toebehoorende werktuigen enz. verbeurd verklaard worden.
Bovengenoemde bepalingen moeten goed onthouden worden.
Er zijn eenige mijnen in bewerking waarvan men niet nauwkeurig de omstandigheden kent, onder welke zij geopend werden; de plaatselijke autoriteiten zijn daarom gelast de tot nu toe bestaande vergunningen tot het bewerken dezer mijnen nauwgezet te onderzoeken. Zij zullen tevens tegen het einde van de zesde maand (1872) aan het Departement van Openbare werken rapporteeren omtrent de belastingen of geldelijke bijdragen welke voor deze vergunningen betaald zijn.
Men zal geen erts mogen verkoopen, zoolang men met den proefarbeid bezig is. De proeftijd zal door het Departement van Openbare werken bepaald worden.
De plaatselijke Overheden zullen aan het einde der 6e maand ook een rapport inzenden omtrent de mijnen, die verlaten zijn en omtrent alle nieuwe mijngronden, waarin nog geene mijnen zijn aangelegd. Zij zullen tevens vermelden, welke mijngronden naar alle waarschijnlijkheid met voordeel bewerkt zouden kunnen worden. Zij zullen tevens de namen en woonplaatsen van personen opgeven, die deze mijngronden, onder contract van het Gouvernement, zouden willen bearbeiden. Het Departement van Openbare werken zal dan de zaak onderzoeken en aan deze personen de verlangde contracten uitreiken.’
3e maand 1872. (get.) Departement van Openbare werken.
Deze nieuwe mijn-bepalingen zijn weinig in overeenstemming met de meer vrijgevige politiek welke het gouvernement meer en meer volgt. De gebrekkige stijl en gedachtengang daargelaten, valt er vrij wat op deze wet af te dingen. Het hoofdargument, dat het gouvernement eigenaar is van alle mineralen, gaat moeilijk op. In westersche landen is een of andere mijngrond wel dégelijk het eigendom van den landeigenaar. Deze kan naar verkiezing deze gronden zelf bewerken of aan anderen verhuren. De groote landheeren in Engeland en Duitschland verhuren in den regel hunne mijngronden aan eene of andere compagnie en ontvangen een klein gedeelte van de winst als huur. Wanneer de gouvernementen in Europa toezicht houden op de mijnen, dan is dit alleen om het leven der arbeiders te beschermen en tegen ongelukken te waken. Elk vrijzinnig landsbestuur zal het vormen van particuliere industrieele ondernemingen zooveel doenlijk bevorderen. Het
is zeer onwaarschijnlijk, dat de Japanners vele vennootschappen zullen vormen tot ontginning van mijngronden, omdat het niet in den aard der Japanners ligt veel geld te besteden aan boringen, voorloopige onderzoekingen, eersten aanleg enz. zonder dat zij tevens dadelijk winsten genieten. Als men vroegere schrijvers gelooven mag, zou de Japansche Regeering bevreesd zijn, dat de japansche mijnen uitgeput zullen raken als zij de ontginning te veel aanmoedigt. Deze vrees is naar hetgeen wij van den japanschen bodem zagen, geheel ongegrond. In de verzameling mineralen, die wij sedert ons verblijf in Japan maakten, komen ertsen voor uit alle deelen des lands, meerendeels kiezen. Buitengewoon verspreid zijn het koperkies, zwavelkies, zwavellood (loodglans), antimoon-loodertsen, dikwerf met een weinig zilver, zwavel, kwartsen enz. Wij gelooven inderdaad, dat er in Japan geene enkele provincie is, waar niet een belangrijk erts met voordeel zou gegraven kunnen worden.
IV. Onderwijs en wetenschap.
Over het onderwijs in Japan is zoowel in Japan als in Europa verbazend veel gesproken en geschreven. Maar is er zeer veel voor gedaan? Het doet ons leed te moeten verklaren, dat wij in onze gunstige verwachtingen, aanvankelijk door de oprichting van een Ministerie van Onderwijs en talrijke voorgestelde hervormingen opgewekt, in den laatsten tijd zeer zijn teleurgesteld. De Momboesho (ministerie van onderwijs) heeft zich alle moeite gegeven een nieuw stelsel van onderwijs te projecteeren en kwam in de maand Augustus met een reusachtig plan voor den dag. Volgens dit plan zouden in Japan 52,000 lagere scholen, 256 middelbare of taalscholen en 8 hooge scholen gevestigd worden. Het onderwijs aan de lagere school (volksschool) zou op westerschen voet ingericht worden en omvatten: het leeren lezen en schrijven der japansche taal, de beginselen der japansche geschiedenis, de beginselen der geographie, de rekenkunde, vormleer, het zingen, teekenen en de algemeene zedeleer. Het onderwijs aan de middelbare
scholen zou volgens dit plan omvatten: de wiskunde, aardrijkskunde, algemeene geschiedenis, engelsche taal, fransche taal, hoogduitsche taal, beginselen van natuur- en scheikunde, beginselen der natuurlijke historie, het teekenen, japansche taal en geschiedenis en de algemeene zedeleer.
Omtrent het hooger onderwijs werd medegedeeld, dat de Regeering daarvan later een afzonderlijk plan wenschte in te dienen. De plaatsen waar de Regeering de 8 universiteiten wenschte te vestigen, zijn: Tokei, Osaka, Nagasaki, Kanazawa, Niëgata, Nagoya, Hirosima, Sendaï. Herhaalde malen klopte Momboesho bij Okwiasho (ministerie van financiën) aan, om de plannen verwezenlijkt te zien, doch deze deinsde voor de som (3 millioen dollars) terug, welke Momboesho voor haar plan noodig oordeelde. Intusschen waren al deze papieren voornemens gedrukt en overal verspreid en hoorde men iedereen spreken over den uitmuntenden vooruitgang van Japan. Wij waren zelve ook eenigen tijd dûpe van deze tooneelvertooning, welke daarmede eindigde, dat door de Hooge Regeering werd toegestaan voor het lager onderwijs:
voor gansch Japan! $ 293,527,61 (= ƒ 763,171,79 cent) per jaar.
Zijnde nog geene 0,0092 jen (of ƒ 0,024) per hoofd van het aantal inwoners.
Voor het middelbaar en hooger onderwijs is het bedrag nog niet vast bepaald. Naar men zegt, wil de Regeering de terugkomst der Gezanten afwachten en eerst de rapporten hooren en onderzoeken door de aan het gezantschap toegevoegde commissarissen voor onderwijszaken uit te brengen. Intusschen is men aangevangen aan eene soort normaal- of kweekschool een aantal japansche jongelieden voor aanstaande lagere schoolonderwijzers op̄ te leiden.
Het gaat in Japan tot dusverre als in vele europeesche staten; aan oorlogsuitgaven, openbare werken en andere schoonklinkende zaken meer wordt het eerst gedacht, en als er dan nog wat overschiet van het budget, mag het onderwijs dit hebben.
Wij willen nu hiermede niet zeggen, dat men in Japan achteruitgegaan is in onderwijs-zaken. Integendeel is in het afgeloopen jaar meer daarvoor gedaan dan in vorige jaren, doch de toestand van het land in aanmerking genomen, mochten we meer, veel meer verwacht hebben, te meer daar de meeste beschaafde Japanners volkomen begrijpen, dat er radicale hervorming in
opvoeding en onderwijs moet komen, wil Japan voortaan in de rij der meer verlichte natiën zijne plaats innemen. Als wij echter de geschiedenis onzer Westersche landen nagaan, dan zullen deze zoozeer gewenschte verbeteringen in Japan ook wel trapsgewijze na verloop van tijd moeten aangebracht worden. Indien men maar niet vergeet, dat men in Japan met de lagere school moet aanvangen, om iets goeds tot stand te kunnen brengen, dan is reeds veel gewonnen.
De taalschool in Jedo (vroeger Kaiseijo, thans daigaka Nankoö geheeten) is beter ingericht en uitgebreid. Zij bestaat thans uit drie afdeelingen, te weten: eene engelsche afdeeling met 10 Amerikanen, meestal geheime zendelingen, als onderwijzers, eene fransche afdeeling met 5 fransche, en eene duitsche afdeeling met 5 duitsche onderwijzers. In de meeste voorname hoofdplaatsen der nieuwe Ken zijn ook een of twee meesters voor de engelsche en fransche talen werkzaam. Velen onder hen zijn echter geheel vreemd aan de taak van onderwijs geven. Nog steeds gaat het Bestuur voort menschen als leermeesters in dienst te nemen, die voor deze taak maar half geschikt zijn, in plaats van werkelijke onderwijzers aan te stellen. De schuld daarvan ligt voornamelijk bij de Amerikanen, die ook het dolzinnig denkbeeld huldigen, dat iedereen, die niet bepaald krankzinnig is, onderwijs mag en kan geven. In het algemeen wordt aan deze taalscholen te veel werk gemaakt van eene oppervlakkige kennis in de engelsche taal en te weinig gelet op grondige wiskundige vorming.
De marineschool te Jedo werd onder bestuur van den heer Koning, oud officier der Nederlandsche marine, en met medewerking van nog 6 andere, meest engelsche zeevaartkundigen, uitgebreid en geregeld. Op 't oogenblik worden aldaar ca. 225 jongens voor de zeevaart opgeleid. De Regeering heeft plan deze school meer en meer uit te breiden.
De keizerlijke vloot bestaat thans uit 10 stoomschepen, waarvan twee gepantserd. Aan het Marine-hospitaal te Takanawa bij Jedo is tijdelijk de heer Dr. Wheeler van de Britsche Legatie als arts werkzaam.
Het japansche leger is geheel gereorganiseerd naar fransch model. De troepen zijn met chassepots gewapend en dragen min of meer fransche uniformen. Eene ‘mission militaire’ bestaande uit éen kolonel, 9 officieren en 16 onderofficieren, allen van het fransche leger, kwam naar Japan om er eene militaire ukademie op te richten en het leger op europeeschen
voet te organiseeren. Aan het groot militair hospitaal te Jedo, waaraan ook eenige geneeskundige lessen gegeven worden, trad de nederlandsche officier van gezondheid Dr. T. Wiebenga Beukema als dirigeerend arts op. Het geheele Rijk is in zes militaire hoofddistricten verdeeld, elk waarvan een instructiekamp heeft. De volgende kampements-plaatsen zijn gekozen: 1ste district Tokei (Jedo); 2e Sendaï (prov. Mutsu); 3e Nagoya; 4e Osacca; 5e Herosima; 6e Kumamotto (prov. Higo).
Eene factorij voor de behandeling en haspeling der ruwe zijde werd in Tomioka opgericht onder directie van den heer P. Brunat en Dr. Mailhet. Hieraan zijn 7 fransche mannelijke en vrouwelijke deskundigen werkzaam, om de Japanners met de europeesche bereidings- en haspelingswijzen bekend te maken.
De overige inrichtingen van natuur- en geneeskundig onderwijs zijn op denzelfden voet als in het vorige jaar in stand gebleven en met het onderwijs voortgegaan.
In de provincie Mikawa, alsmede in Nagasaki, hebben eenige bijzondere personen (Japanners) ondernomen bijzondere scholen op te richten, zonder hulp van het gouvernement. Het plan is er vreemde talen, de verschillende takken der japansche opvoeding, alsmede europeesche handwerken (naaien, breien, borduren enz.) aan japansche meisjes te onderwijzen.
De bibliotheek der vroegere Sjoogoens, bestaande uit eene kostbare verzameling japansche, chineesche en europeesche boekwerken, is onder zekere bepalingen voor het publiek opengesteld. De Momboesho maakte het volgende dienaangaande openbaar:
‘Er is een bibliotheek gevestigd binnen het museum Yushima in Tokei, met het doel kennis en talenten zooveel mogelijk te bevorderen. Het publiek zal naar verkiezing alle boeken kunnen lezen. Laat ieder dit wel begrijpen en als hij daartoe lust gevoelt, zich aanmelden bij den bibliothekaris om boeken te mogen lezen.
De wereld is groot en het aantal boeken in de wereld zoo groot, dat er onvermijdelijk steeds eenige boekwerken ontbreken. Indien iemand daarom lust gevoelt eenig werk aan de bibliotheek ten geschenke te geven, om eene leemte aan te vullen, dan wende hij zich tot ons kantoor (dept. onderwijs) of tot de plaatselijke overheid in de verschillende provinciën.
NB. Indien men boeken ten geschenke wenscht te geven wordt eene opgave verzocht van het aantal deelen; de kosten
van vervoer zullen door de bibliotheek vergoed worden. Als de geschonken boekwerken eene zekere waarde overschrijden zal de gever kosteloos eene leeskaart bekomen.’
Juli 1872. Afdeeling musea van het dept. Momboesho.
Hierop volgen eenige reglementaire bepalingen, om tot de bibliotheek te worden toegelaten.
In de japansche boekdrukkerijën heerscht een veel grootere levendigheid dan in vroegere jaren. Tal van nieuwe uitgaven voor de studie van vreemde talen en wetenschappen verschijnen in japanschen druk; zelfs hebben wij europeesche boeken nauwkeurig in Japan zien nadrukken, zoo nauwkeurig zelfs, dat de naam van den uitgever in Europa, jaartal enz. onveranderd in de japansche uitgaven wordt overgedrukt. Te Nagasaki bestaat thans eene drukkerij met lettergieterij, galvanisch laboratorium voor de vervaardiging van vormen en clichés, onder het bestuur van onzen japanschen vriend Motokei, een inderdaad bekwaam en ijverig man, door wiens toedoen voornamelijk de typendruk in Japan werd ingevoerd. Motokei drukt alles met losse, door hem zelf vervaardigde typen. Zijne collectie chineesche typen is naar het oordeel van deskundigen volkomen en uitmuntend uitgevoerd. Romeinsche, gothische en kunstletters worden in deze merkwaardige werkplaats met eene groote vaardigheid gegoten en afgewerkt, zoodat de stads-drukkerij te Nagasaki tegenwoordig europeesche boeken zoowel als japansche en chineesche met het grootste gemak kan uitgeven. Motokei houdt zich thans bezig met de uitgave van een hoogduitsch-japansch woordenboek.
Onder de belangrijkste uitgaven behoort verder de tweede, vermeerderde en verbeterde druk van Hepburn's japansch-engelsch woordenboek. Het ministerie van onderwijs ondernam de uitgave van een nieuw groot japansch woordenboek, dat ten doel heeft het Chineesch zooveel mogelijk te vermijden en de spelling der woorden in romeinsche letters (in plaats van de gebruikelijke karakters) aan te geven. Dit belangrijk woordenboek heet Go-i. De letter A omvat alleen 3751 woorden, waaruit men zien kan dat deze uitgave de grootste thans bestaande woordenboeken, zooals: de Gagen Shiuran, Kuanjikô, Wakumshiori nog ruimschoots zal overtreffen. De samenstel-
ling van dit woordenboek is geene gemakkelijke taak, omdat de orthographie der japansche taal zeer weinig bepaald is en omdat het romeinsch alphabet niet voldoende is den juisten klank van vele japansche woorden nauwkeurig weer te geven. De menigvuldige verschillen in de spelling der japansche woorden volgens ons alphabet, welke men telkenmale aantreft, bewijzen dat de taak niet gemakkelijk is. Het is nu te hopen dat er door de Go-i meerdere gelijkvormigheid in de schrijfwijzen van japansche woorden met romeinsche letters zal ontstaan. In elk geval is de poging van den wakkeren minister van onderwijs, Z. Exc. Oöki Mombukio, zeer toe te juichen, daar het woordenboek ons misschien een stap nader zal brengen tot de zoo wenschelijke afschaffing van het karakterschrift. Wanneer wij het romeinsche alphabet reeds sedert lang als eene weldaad voor Japan beschouwden, dan willen wij hiermede niet zeggen de studie van het Chineesch te minachten. Integendeel hopen wij dat de geleerde Japanners zich met de Chineesche litteratuur en geschiedenis blijven bezig houden; wij wenschen alleen afschaffing van het Chineesch en het karakterschrift voor de algemeene volkstaal, opdat de kinderen niet meer zooveel tijd voor de studie van hun eigen taal zullen behoeven te besteden, en daarnevens meer andere nuttige kundigheden zullen kunnen verleenen. Het hindert ons altijd wanneer wij zien hoe bij aardige vlugge jongens het geheugen ten koste van het oordeel aan het werk gezet wordt. Dit nu is in de japansche lagere scholen tot nu toe het geval. Gedurende 7 à 8 jaren doen de schoolkinderen niet anders dan elk karakter éen voor éen opschrijven en memoriseeren. Men zal ons toestemmen dat dit een allerverderfelijkst opvoedingsstelsel is en het daarom in hooge mate wenschelijk is dit lastige karakterschrift te laten varen. Het ministerie van onderwijs is hiervan volkomen doordrongen en is zelfs in een ander uiterste vervallen, namelijk alles wat maar eenigszins Chineesch is met diepe verachting van zich af te stooten. Zoo zijn in '72 alle leeraren in het Chineesch, welke vroeger door de sjoogoens in hooge eere gehouden werden, eenvoudig ontslagen; de tempel aan Confucius gewijd (te Jedo) is in een gebouw voor het ministerie van onderwijs veranderd, zoodat men thans de scholen der westersche talen enz., bestuurt op dezelfde plaats waar het standbeeld des grooten chineeschen wijsgeers staat. Er bestaat eenig gevaar dat vele Japanners
een of twee westersche talen met gemak zullen gaan lezen, doch onbekwaam zullen zijn hetgeen zij hiervan weten in hun eigen (Chineesch-japansche) taal over te brengen.
V. De Westerlingen in Japan.
Het aantal Europeërs, vooral dat der Amerikanen, is in Japan meer en meer toegenomen. In dienst van liet japansch gouvernement zijn thans ca. 280 westerlingen werkzaam. Elke natie heeft iets te doen: de Engelsche - die de meerderheid uitmaken - leggen spoorwegen en telegraaflijnen aan, slaan de munten, houden de vuurtorens in orde en geven onderwijs in het marinewezen: de Amerikanen geven taalonderwijs (engelsche taal), maken Jezo bewoonbaar, en adviseeren in staatkundige en internationale rechtszaken; de Franschen organiseeren het leger, geven onderwijs in de fransche taal en zijde-industrie en dirigeeren het marine-etablissement te Jokoska; de Hollanders en Duitschers geven onderwijs in de natuur- en geneeskundige wetenschappen en zullen waterbouwkundige werken aanleggen. Zoo meent de Japansche Regeering uit elk land datgene uit te zoeken, wat zij het beste voor haar acht. Men spreekt thans over de invoering van den Code Napoléon en het aanvragen van meerdere fransche rechtsgeleerden, doch deze zaak is nog maar een gerucht. Zoo zal elke natie voorloopig wel wat te doen hebben. Amerika verkrijgt wel is waar meer en meer invloed op de Japanners, hetgeen door de ligging der beide landen voldoende verklaard wordt; doch er zijn reeds te veel andere goede nationale elementen in Japan aanwezig, om te vreezen dat de Vereenigde Staten de andere natiën uit de japansche staatsbetrekkingen zullen verdringen. De Engelschen zijn hiervoor het meest bevreesd en in 't algemeen de groote tegenstanders der Amerikanen. Van beide kanten wordt voortdurend strijd gevoerd. De Japanners worden door de engelsche bladen gewaarschuwd zich toch niet al te veel met de Amerikanen in te laten; zij achten dit gevaarlijk
en spreken van: ‘the danger of becoming the prey of American political influence of the most greedy and unscrupulous nature.’ Zelfs zag de Engelschman er gevaar in, dat het japansch gezantschap de atmospheer van Washington inademde, omdat: ‘weinige menschen deze lucht zonder zedelijke ontaarding konden verdragen.’
De verhouding van Japan tot de andere Mogendheden is vriendschappelijk gebleven, met uitzondering misschien van Peru. Een toeval was de aanleiding dat Japan op een minder aangename wijze met dit land in aanraking gebracht werd. In de maand Juli namelijk verscheen een peruaansch zeilschip, de Maria Luz geheeten, in de haven van Jokohama. Dit schip was geladen met chineesche koelies, die door den kapitein Hereira, een officier van de peruaansche marine, met toestemming der portugeesche Regeering te Macao voor rekening van het peruaansche gouvernement aangeworven waren. Dit schip was door tegenweer van zijn koers geraakt en gedwongen Jokohama binnen te loopen, voor het innemen van provisiën en het repareeren van eenige schade. Niemand nam aanvankelijk notitie van het schip, toen op zekeren nacht een chineesche koelie zwemmende en schreeuwende zich aan stuurboordzijde van het gepantserde britsche oorlogschip Iron Duke vertoonde. De man werd door de engelsche matrozen uit het water gehaald en aan boord van de ‘Iron Duke’ verpleegd. Op een der volgende dagen vond men een tweeden koeli zwemmende langs de ‘Iron Duke’; deze man werd ingelijks opgenomen en verhaalde zoo goed hij kon, dat zij aan boord van het peruaansche schip slecht behandeld werden, en hij liever wilde sterven, dan de reis naar Peru medemaken. De kommandant van het oorlogschip gaf aan den britschen chargé d'affaires Watson kennis van het gebeurde, en deze deelde het op zijne beurt mede aan de japansche autoriteiten, met de raadgeving de handelingen van den kapitein jegens de koelies officieel te doen onderzoeken. De japansche Regeering gaf gehoor aan dezen raad, zond de policie aan boord van het peruaansche schip en vorderde van den kapitein - die verplicht was zich naar de japansche wetten te schikken, omdat Peru geen tractaat met Japan heeft - alle koelies aan land te doen zenden, ten einde men de zaak zou kunnen onderzoeken en de koelies een voor een ondervragen. De kapitein protesteerde wel hiertegen, zeggende dat hij nie-
mand overlast deed en slechts in Jokohama was om te repareeren, doch hiermede was men niet tevreden. De koelies werden allen door de policie aan wal gebracht. Uit het lang gerekt verhoor der koelies scheen te blijken, dat de kapitein op de zeereis zeer gestreng was geweest en bij eenige koelies den staart van het hoofdhaar had afgesneden - eene zeer groote wreedheid en schande in het oog der Chineezen. De kapitein van zijn kant betoogde dat hij door oproerigheden van verscheidene koelies verplicht was geweest strenge maatregelen te nemen, wilde hij het schip in behouden haven brengen. Na zeer vele en langdurige rechtszittingen onder voorzitterschap van den gouverneur van Jokohama, werd besloten de koelies en het schip vrij te laten en den kapitein slechts eene mondelinge bestraffing te geven. Wilden eenige of alle koelies vrijwillig weder naar het schip terugkeeren, dan werd hun dit vrijgelaten; verkozen zij niet weder aan boord der ‘Maria Luz’ te gaan, dan zou het gouvernement de koelies naar China laten terugzenden. De kapitein eischte, dat het japansche gouvernement, hetwelk de koelies tegen zijn wil van zijn schip had verwijderd, hen ook weder aan boord zou laten terugbrengen. De Regeering weigerde de koelies te dwingen naar boord terug te keeren. Daar ten slotte geen enkele koelie vrijwillig terugging, zoo liet de Regeering hen naar China overbrengen en aan de Chineesche autoriteiten overhandigen; deze waren met de handelwijze der japansche Regeering hoogelijk ingenomen en betuigden daarvoor hunne erkentelijkheid. De kapitein, door langdurig oponthoud verarmd en in schulden gebracht, was verplicht zijn schip voor schuld achter te laten; hij zond een protest in bij het japansch gouvernement, met opgave der door Japan veroorzaakte schade, en berichtte Japan te zullen verlaten en de geheele toedracht der zaak aan het peruaansche gouvernement te zullen meedeelen. De Japanners lieten hem zonder antwoord vertrekken. Thans is er bericht dat Peru twee gepantserde oorlogsvaartuigen naar Japan zal zenden om opheldering over deze zaak te ontvangen en een tractaat met Japan te sluiten.
Uit een rechtskundig oogpunt beschouwd, gelooven wij niet dat de japansche Regeering het recht had de koelies, tegen den wil van den kapitein, van boord te halen, zoolang het schip in de haven van Jokohama niemand last aandeed. Zelfs als men
toegeeft, dat de koelies op de zeereis niet goed behandeld zijn (hetgeen zeer mogelijk een gevolg van hunne oproerigheden kan geweest zijn), dan nog mocht de japansche rechter zich onzes inziens niet het recht toekennen Peruanen te veroordeelen, wanneer deze in volle zee (dus buiten japansch grondgebied) onrechtmatige handelingen jegens Chineezen plegen. De consuls der tractaatmogendheden te Jokohama, die volgens de tractaten mede een stem kunnen uitbrengen, wanneer de japansche policie met onderdanen van vreemde natiën te doen heeft, welke geen tractaten met Japan hebben, weigerden - met uitzondering van den britschen vertegenwoordiger - op genoemden grond terecht aan het verzoek der japansche Regeering om mede te werken, te voldoen.
Beschouwt men de moreele zijde der zaak, dan is het natuurlijk zeer te bejammeren, dat de koeliehandel zulke, naar 't schijnt onvermijdelijke, ruwe en wreede handelingen medebrengt, en ware het zeer te wenschen dat alle mogendheden strenge bepalingen omtrent dezen handel maakten, om elke willekeur van de zijde der contractanten of gezagvoerders der schepen buiten te sluiten. De britsche chargé d'affaires is eigenlijk de oorzaak geweest van de handelingen der Japanners en beriep zich op het feit, dat twee koelies zich onder bescherming der britsche vlag gesteld hadden. De heer Watson achtte zich op grond daarvan verplicht de japansche Regeering aan te raden alle koelies van boord te doen halen, ten einde aan de afschaffing van dezen bedekten ‘slavenhandel’ - onder den naam van coolietrade - het zijne bij te dragen. Wij zijn overtuigd dat Japan in deze zaak alleen op instigatie van den engelschen chargé d'affaires gehandeld heeft, en er niet aan gedacht zou hebben de zaak gerechtelijk te behandelen, indien het daartoe van britsche zijde niet aangespoord ware. Het grappigste van het langdurig rechtsgeding was, dat de advokaat Dickins - die voor kapitein Hereira pleitte - den gouverneur van Jokohama, onder wiens presidium de zaak behandeld werd, bewees, dat in Japan ook slavenhandel, dat wil zeggen, handel in menschen bestond, en bijgevolg Japan volstrekt geen recht had andere natiën om den koeliehandel - die door alle groote mogendheden toegestaan werd - lastig te vallen. De advokaat toonde namelijk met bewijzen gestaafd aan, dat jonge meisjes door de eigenaars van theehuizen van de ouders gekocht worden
voor een zeker aantal jaren, ten einde deze kinderen met of tegen hun wil voor een onzedelijk leven op te leiden. En ziet, geen maand daarna was het nieuwe reglement op de theehuizen in werking gesteld, waarvan wij hierboven gewaagden.
In het corps diplomatique had in het afgeloopen jaar veel verandering plaats. De belgische gezant, 't Kint de Roodenbeek, vertrok voor goed naar zijn vaderland; de britsche chargé d'affaires F.O. Adams werd benoemd tot 1en secretaris bij het gezantschap te Berlijn, en werd opgevolgd door den heer G. Watson, die tot aan de terugkomst van Sir Harry Parkes den post van gezant zal blijven waarnemen. De minister-resident van het duitsche rijk, von Brandt, vertrok tijdelijk naar Duitschland, om het japansch gezantschap aldaar op te wachten. De minister-resident van Nederland, van der Hoeven, verliet Japan, om als gezant aan het italiaansche hof op te treden. De amerikaansche minister-resident de Long keerde na eene korte afwezigheid weder naar Japan terug. Zoo het ons vergund is, onze meening te zeggen, zouden we eene gedurige afwisseling van gezanten in Japan ten zeerste afraden. Men komt in dit land niet zoo spoedig op de hoogte - allerminst der staatszaken - als zulks in europeesche landen, waar men de taal verstaat, en boeken, tijdschriften, couranten, enz. kan lezen, het geval is. Men moet meerdere jaren in Japan vertoefd hebben, om den Japanner goed te leeren kennen, en hem met juistheid te beoordeelen. Verder is de invloed van een gezant, die meerdere jaren in Japan vertoefd heeft, in den regel veel grooter dan die van een even bekwamen gezant, die slechts korten tijd in Japan verblijf hield. De britsche Regeering begrijpt dit zeer goed, en heeft Sir Harry Parkes weder in Z. Exc. vroegere betrekking geplaatst. Ook zouden wij, als Nederlander, die ons land liefheeft, ons verblijden, indien onze Regeering er toe mocht besluiten, aan de juiste opmerking van den heer van Zuylen (in de Tweede Kamer, begrooting van marine voor 1873, te berde gebracht) gehoor te geven, en in de japansche wateren onze hollandsche driekleur meermalen te laten wapperen. Drie jaren zijn voorbijgegaan, sedert het laatste hollandsche oorlogschip, de Marnix, in Japan was, en ofschoon men nu geenszins de waarde van een volk behoeft af te meten naar het aantal oorlogschepen dat het be-
zit, of van tijd tot tijd de vlag laat vertoonen, zoo wenschen we toch dat Nederland zich van een land, waaraan wij door onze historie nauw verbonden zijn, niet gaat vervreemden. Een Oostersch volk, als de Japanners, let hierop meer dan wij Europeërs wel denken, en daar nagenoeg alle beschaafde natiën van Europa van tijd tot tijd een vaartuig naar de japansche wateren zenden, enkel en alleen om de vlag te vertoonen, en de Engelschen, Franschen, Amerikanen en Russen zelfs voortdurend een eskader in deze zeeën hebben, zoo zien wij volstrekt niet in, waarom Nederland, dat als zeemogendheid, of wil men liever, als koloniale mogendheid, zijne waardigheid veilig mag doen gelden, eene uitzondering moet maken op den algemeenen regel. Onze hollandsche vlag, vroeger zoo populair, zoo bekend in Japan, mag niet vervreemden van dit land, waar de Hollanders thans ook nog uitgebreide handelsbetrekkingen hebbenGa naar voetnoot1.
Om tot het corps diplomatique terug te keeren, vermelden we dat de recepties aan het hof van Z.M. den Mikado meer en meer in zwang komen. Voor het eerst in de geschiedenis van Japan, was H.M. de keizerin op verscheidene recepties tegenwoordig. De dames de Long en de Butzow werden vergezeld van de heeren gezanten de Long en de Butzow, door H.H.M. den keizer en de keizerin ontvangen. H.M. was in het nationaal costuum gekleed, en ontving de Westersche dames staande. Een talrijke menigte japansche hofdames was bij deze receptie aanwezig. Nadat de wederkeerige ‘speeches’ gewisseld waren, namen de keizer en de keizerin plaats op europeesche stoelen. De receptiezaal was bijna geheel naar europeeschen stijl gemeubileerd.
Aan de voornaamste Westersche hoven zijn in den loop van het jaar japansche gezanten geplaatst. Bij het hof van H.M. Victoria werd de heer Terashima benoemd, vroeger vice-minister van buitenlandsche zaken; te Washington de heer Mori, die dit jaar vervangen wordt door den heer Wojeno; te Hongkong tot consul-generaal Hayashi. Voor Parijs, Weenen, Berlijn, Rome
en St. Petersburg zijn kortelings ook minister-residenten van Japan aangesteld.
De heer Mori, vroeger minister-resident in Washington, heeft een boek geschreven in de engelsche taal, getiteld: Life and Resources in America, by Arinori Mori; for circulation in Japan. Washington, 1872. Dit boek is in den handel te verkrijgen, en bevat inderdaad vele scherpzinnige opmerkingen en juiste gevolgtrekkingen. Het werk is in 14 hoofdstukken verdeeld, en volgens de voorrede bestemd: ‘om de vooroordeelen weg te nemen, die uit gebrekkige kennis voortvloeien, en alle Japanners, die hun vaderland liefhebben, aan te sporen op den weg des vooruitgangs en van het menschelijk geluk voorwaarts te streven.’ Het eerste hoofdstuk is gewijd aan het officieele en politieke leven in Amerika; daarin wordt de waarheid niet verzwegen; men oordeele:
‘Now, as the people here (Washington) mentioned, numbred in the gross not far from sixty thousand persons, obtain their positions through political influence, it is natural that they should take a special interest in politics and do their utmost for the suceess of the particular party to which they belong.’
En iets verder:
‘Generally speaking, the career of the public men in this country is rneasured more by their cunning or suceess in managing the people who have votes, rather than by their abilities.’
In het tweede hoofdstuk wordt het leven onder boeren en planters beschreven, vervolgens de handel en het onderling verkeer, het leven onder kunstenaars. Over den godsdienst en de instellingen van opvoeding zegt de schrijver:
‘Both the old and new testament contain, as most of such books do, many wonderful and strange stories, hard to be comprehended. The present writer deems it best not to allude here to any of them, as they appear to him to be of no grave importance, in regard to their real religious essence. The increasing influence of the Bible is marvellously great, penetrating every where. It carries with it a tremendous power of freedom and justice, guided by a combined force of wisdom and goodness.’
Wij zouden den uitgever benadeelen, door meer aan te halen, en raden iederen belangstellende aan, niet zoozeer voor het
profijt des uitgevers, als wel voor zijn eigen genoegen, het boekje van den heer Mori te koopen en te lezen. Men zal er veel nieuwe, frissche denkbeelden in ontmoeten, en de beschaafde wereld eens zien door den bril van iemand, die daarin niet is groot gebracht. Wij meenen, dat het volstrekt niet kwaad is, ook eens het oordeel van verstandige Oosterlingen over de Westerlingen te vernemen.
Een ander Japanner heeft ook het zoet en zuur van het auteurschap willen ervaren, en ons een kort verhaal gegeven van zijne ervaringen gedurende den fransch-duitschen oorlog. De schrijver, Watari geheeten, studeert in Parijs en was gedurende het beleg getuige van al de ellende door den oorlog veroorzaakt. Zijn boekje heet: Petite Histoire de la guerre entre la France et la Prusse (Juillet 1870-Mars 1871), par R. Watari, Japonais, étudiant à Paris. Paris, Lahure. De innerlijke waarde van dit geschrift staat beneden dat van den heer Mori, doch het heet dan ook slechts eene petite histoire.
Nu wij over litteratuur, door Japanners geschreven, bezig zijn, mogen we vooral niet vergeten melding te maken van een allerliefst werk van een kundigen Europeeër over de legenden en volksverhalen van Japan. De heer Mitford, vroeger secretaris bij de britsche legatie te Jedo, heeft elken beminnaar van Japan een aangenamen dienst bewezen, met zijne kennis van de japansche taal dienstbaar te maken aan de vertaling van de meest geliefkoosde volksverhalen in Japan. Wij kunnen niet genoeg iederen belangstellenden aanbevelen de beide deeltjes te lezen. Het werkje heet: A.B. Mitford, Tales of Old Japan. London, Macmillan and Co., 1871, 2 vols.
In den loop van het jaar werd te Jokohama eene afdeeling gevormd van de Royal Asiatic Society, en op den 29sten Juli de eerste bijeenkomst gehouden met een tal van 19 leden, bijna alle Amerikanen en Engelschen. In de volgende maandelijksche vergaderingen werden de volgende bijdragen geleverd: Satow, tolk bij de britsche legatie: Bijdragen tot de kennis der geschiedenis van de Lioe-Kioe-eilanden; Dr. Hadlow, arts bij de amerikaansche marine: over de Hyalonema mirabilis (de welbekende japansche glaskoraal, die in zoo groote hoeveelheden bij Enosima gevonden wordt); G.J.L. Hodges, attaché bij het britsche consulaat: over den Eusijama. Het hoofddoel der
vereeniging is, alle wetenswaardige zaken omtrent Japan te verzamelen en in druk uit te geven.
Wij waren zoo gelukkig, drie voorwerpen uit de japansche steenperiode te vinden, te weten: twee steenen punten van pijlen en een steenen bijltje. Deze voorwerpen worden sedert overoude tijden in den tempel bewaard en door het volk als relieken uit den japanschen kami-tijd geëerd. Zij zouden oorspronkelijk afkomstig zijn uit de provincie Jetsigo, niet ver van Niëgata. Siebold heeft, voor zoover wij weten, het eerst eenige met de onze overeenkomstige pijlpunten en bijltjes gevonden en beschreven, doch daar wij in de verslagen van het internationaal archeologisch congres, in 1869 te Norwich gehouden, lazen, dat Sir John Lubbock en andere beroemde archeologen van meening waren dat men het bestaan hebben eener steenperiode in Japan nog niet met zekerheid mocht aannemen, zoo meenden wij hier met eenige regelen van de door ons verzamelde voorwerpen melding te moeten maken. Anderen, zooals de heeren Franks en Brown, hebben insgelijks silex-voorwerpen (pijlpunten, lanspunten) in het noorden van Japan gevonden, zoodat het ons meer dan waarschijnlijk, ja zeker voorkomt, dat de silex- periode bij de Japanners bestaan heeft, en bijgevolg de meermalen geopperde afstamming der Japanners van de Chineezen hoe langer hoe onwaarschijnlijker wordt.
Meer en meer schijnt bij reizigers, wien de fortuin gunstig geweest is, de lust te ontwaken, Japan te bezoeken. En inderdaad zouden we alle beminnaren van verre reizen een bezoek aan dit land - mits het niet al te vluchtig zij - zeer aanraden. De stoomvaart geeft thans zes malen per maand gelegenheid binnen twee maanden Japan te bereiken, terwijl ook de kosten van vervoer op de engelsche en fransche mailbooten aanmerkelijk verminderd zijn. In het afgeloopen jaar bezochten o.a. ook eenige vorstelijke personen de japansche wateren. In de eerste plaats Z.H. prins Alexis van Rusland (derde zoon van den Czaar), die als luitenant ter zee, aan boord van het stoomfregat Soetlana, onder admiraal Passiët, eene reis om de wereld maakte. De japansche Regeering heeft moeite noch kosten gespaard, om den prins met de meeste voorkomendheid te ontvangen. In Nagasaki, Hiogo, Jokohama en Jedo werden feestelijkheden, illuminatiën, enz. ter eere van Z.H. gegeven.
Den 13den Nov. '72 kwam het russische eskader te Jokohama aan. De Regeering had het keizerlijk zomerverblijf te Hama-go-ten, bij Jedo - dat indertijd ook aan den hertog van Edinburgh was afgestaan - voor de ontvangst van den prins ingericht. Op een der volgende dagen werd Z.H. bij Z.M. den Mikado ten gehoore ontvangen. Talrijke en kostbare geschenken werden gewisseld; de Mikado gaf ook hoogstdeszelfs photographisch portret aan den prins, met verzoek dit aan zijn vader, den Czaar aller Russen, te willen overhandigen, waarbij Z.M. tevens den wensch uitdrukte, de beeldtenis van den Russischen keizer te mogen erlangen.
Z.M. bracht den prins een contra-bezoek aan boord van de Soetlana. Prins Daté, ex-daïmio van Uwajima, was belast den prins, gedurende zijn verblijf in Japan, in alles van dienst te zijn.
De vorsten Philip en Augustus van Saxen-Coburg-Gotha bezochten insgelijks de japansche wateren.
De Pacific-mail company, zoo belangrijk voor het bezoek van Japan, had in 't afgeloopen jaar een groot verlies te lijden. De America, het beste en grootste schip der pacific-vlootGa naar voetnoot1 - een drijvend hôtel gelijk - verbrandde in den nacht van 24 Aug., niet lang na aankomst in de haven van Jokohama. Meer dan vijftig menschen, meerendeels Chineezen, verloren daarbij het leven, terwijl de brievenmails voor Hongkong, benevens groote geldsommen, die zich aan boord bevonden, een prooi der vernielende elementen werden. De oorzaak van den brand ligt geheel in het duister; eene commissie van enquête heeft niets kunnen opsporen, en gaf als haar gevoelen te kennen, dat er moedwil bij in 't spel geweest zou zijn. Deze meening is echter door geen enkel redelijk bewijs gestaafd.
Eene engelsche onderneming zal, nevens de Pacific-mail-company, een brug over den Pacific Oceaan slaan, en het steeds toenemend verkeer tusschen Jokohama en San-Francisco meer en meer in de hand werken.
Tot besluit willen we melding maken van de ontdekking door den heer J. Walter gedaan, omdat deze voor de geschiedenis van onze oude betrekkingen met Japan niet zonder belang is. Walter is namelijk het graf van William Adams, den wakkeren stuurman van het hollandsch schip: ‘de Liefde’, op 't spoor gekomen. Kaempfer en andere schrijvers over Japan vermelden, dat Adams, die in 1600 als stuurman van het eerste hollandsche schip ‘de Liefde’, onder bevel van kapitein Quackernack in Japan gekomen en door den Sjoogoen Minamotono Ijejata als leermeester in de artillerie en den scheepsbouw te Suruga aangesteld was, in het jaar 1620 te Firado gestorven is, alwaar destijds door zijne bemiddeling eene engelsche factorij (nevens de nederlandsche) was opgericht. Deze factorij werd door Richard Corks als opperkoopman en 8 andere Engelschen van 1613 tot 1623 bestuurd en in laatstgenoemd jaar wegens groote verliezen opgeheven. Als wij bedenken, dat de toenmalige Sjoogoen bepaaldelijk Adams' diensten verlangde, dan komt het ons ook vreemd voor, dat Adams van Suruga naar Firado zou gegaan zijn. Het is thans zeker, dat Adams niet te Firado gestorven en begraven is, maar in Hemmimoera, een klein dorp nabij Jokoska (niet ver van Jokohama). In den tempel Toökozan Jodosji van dit dorp wordt thans nog een klein bronzen beeldje als een reliek van Adams bewaard. Somtijds woonde Adams in Jedo en soms in Hemmi, naarmate zijne bezigheden het vereischten. Te Jedo heet nu nog de straat, waarin Adams gewoond heeft, Anjin-Chô, naar Anjin-Sama, den naam dien Adams bij de Japanners droeg. Deze straat is dicht bij de Nipon-bassi of groote brug gelegen, vanwaar de afstanden op de rijkswegen gerekend worden.
Het dorpje Hemmi ligt in de provincie Sagami aan den voet van een heuvel, niet ver van het zeestrand. De tempel is ca. 10 minuten gaans van het arsenaal van Jokoska verwijderd. Het bronzen beeldje wordt in een oud goudlak doosje bewaard en door de bewoners van het dorp vereerd. Het beeldje schijnt van Siameeschen of Birmeeschen oorsprong te zijn. In de archieven van den tempel staat dan ook geschreven, dat Adams gezegd had: ‘dit beeldje komt van Siamo.’ Bovendien bestaat er nog een brief, door Adams in gebrekkig Hirakana geschreven, waarin hij den dorpsbewoners dank zegt voor de goedheid hem bewezen in het
versieren van zijn huis met groen en bloemen ten tijde van het Matsuri (feest). Deze brief draagt echter geen datum. Het graf van Adams, alsmede dat van zijne Japansche vrouw, is gelegen op den top van een vrij hoogen nabijzijnden heuvel. Men heeft ca. 20 minuten noodig, om van den tempel tot het graf te komen. Het graf wordt, ofschoon het reeds meer dan 250 jaren oud is, met groote zorg onderhouden, en is ingericht even als de graven van Japanners, die vroeger den rang van ‘Hattamotto’ bezaten. De heer Walter kon den datum op den grafsteen van Adams niet meer ontcijferen. De datum op den grafsteen van zijne vrouw kon na eenig schrappen en schoonmaken leesbaar gemaakt worden, en bleek te zijn: kan-ziu-ichi nen, 7e maand, 16e dag, hetgeen met het jaar 1633 van onze tijdrekening overeenkomt. Adams' vrouw heeft hem waarschijnlijk 13 jaren overleefd, daar Adams onmogelijk later dan in het jaar 1620 kan gestorven zijn, omdat het schip The Royal James, dat den 7den December 1620 uit Firado naar Engeland zeilde, het bericht van Adams' dood en eene authentieke copy van zijn testament medebracht. De datum van Adams' dood blijft dus onzeker. Voor aan den ingang der grafplaats zijn twee groote steenen lantarens - zooals men die overal op de tempelhoven in Japan vindt - waarop de inscriptie: ‘Hier geplaatst door de bewoners van de (straat) Anjin-chô in Jedo, ter nagedachtenis van Anjin-Sama. Kansei-ziu nen, 2e maand’ (1799).
Hieruit blijkt dat Adams zeer gezien en populair geweest moet zijn bij de Japanners.
Het is bekend, dat het eerste hollandsche gezantschap naar den Sjoogoen onder Jacob Spex in Juli 1611 Adams te Swinga ontmoette en deze zich toen met de gezanten naar het Hof begaf om over de handelspas te onderhandelen, welke dan ook den 30sten Augustus 1611 door Sjoogoen Ijejasu verleend werd. Het mag eenigszins vreemd schijnen, dat Adams, na dertienjarig verblijf in Japan, niet met de Clove, onder kapitein John Saris, in 1613 naar Engeland terugkeerde. Saris verliet Firado op den 5den December 1613, en nam vele brieven van Adams voor Engeland mede. De Sjoogoen had aan Adams verlof gegeven, te gaan of te blijven, zooals hij verkoos. Adams had echter, behalve zijne vrouw en dochter
in Engeland, ook eene vrouw, zoon en dochter in Japan, en had zich de gunst des Sjoogoens zoozeer verworven, dat deze hem een onbezorgd ruim leven en tamelijk goed jaargeld toekende. Adams wilde nu waarschijnlijk een spaarpot maken, en verkoos daarom liever niet zoo spoedig naar huis terug te keeren. Bovendien had hij twist gehad met kapitein Saris, die hem op een klein tractement aan boord van zijn schip wilde nemen.
De Royal James bracht, zooals we zeiden, Adams' testament in Engeland. Dit wordt in de archieven van de voormalige Oost-Indische Compagnie bewaard. Met rechtschapen onpartijdigheid verdeelt Adams zijn vermogen, dat 1972 taels, 2 maes en 4 kondarijnen (ca. ƒ 6409.74) bedroeg, tusschen zijne japansche en engelsche familie. Het is best mogelijk dat er thans nog nakomelingen van Adams' japanschen zoon bestaan, doch de heer Walter heeft deze niet op 't spoor kunnen komen.
De priester van den tempel Toökosan te Hemmi heeft het volgende verslag omtrent Adams' graf gegeven:
‘Toökosan of Jodosji was sedert lang eene heilige plaats der Tendai-secte. In de middeleeuwen kwam een vreemdeling, Anjin genaamd, tot ons. Men zeide, dat hij de laatste nakomeling der Coreesche koningen was. Hij werd aangesteld als onderwijzer in de vuurwapenen en ontving van den grooten militairen gezaghebber Tashogoe een salaris van 250 koku rijst en het dorp Hemmi, in Mioera, prov. Sagami, tot zijn eigendom. Hij woonde bij de Nipon-hashi, in Jedo, in de straat, thans nog Anjin chô geheeten, en was gewoon tweemalen 'sjaars naar Jodosji (Hemmi) te komen bidden, omdat hij aldaar zijn graf had gekozen. Na zijn dood werd hij te Jodosji (Hemmi) begraven, op den heuvel Joshi-kawasaka geheeten. Een steenen monument werd op zijn graf geplaatst, hetwelk thans nog bestaat, onder den naam van Anjin-tsuka.
De Buddhisten gaven na zijn dood aan Anjin den naam Jius homanin Genzui Koji; wij weten evenwel niet met juistheid wanneer hij stierf. Zijne vrouw heette Kaikioin Mioma bikuni; zij werd na haren dood op den 16den dag van de 7e maand van het 11e jaar kwansei naast Anjin begraven.
Te Jodosji worden thans bewaard: een boek, een koperen beeldje van kwannon (bovengenoemd Siameesch beeldje) en een
blad van de haitara-boom, 'twelk Anjin gewoon was als beschermmiddel bij zich te dragen.
Het bronzen beeldje werd in een afzonderlijken tempel geplaatst en wordt vereerd als de twintigste van de drie en dertig Buddha-tempels in het district Mioera, prov. Sagami. De tempel draagt tot opschrift:
Wij bepalen ons tot deze korte mededeeling, omdat wij u niet door een lang verhaal willen vervelen.’
(get.) priester van Jodosji.
Hiermede nemen wij afscheid van onze lezers, in de hoop later in de gelegenheid te zijn de voortgaande ontwikkeling van Japan in korte trekken te schetsen.
Nagasaki, Maart 1873. geerts.
TEGEN- WOORDIGE TOE- STAND. |
VOORMALIGE TOESTAND. | |||
---|---|---|---|---|
foe
of ken |
hoofd- plaats. (zetel des Bestuurs.) |
Voorma- lige Provin- cie. (geogr. indeeling.) |
Voormalige Departementen. (geographische indeeling.) | Voormalige Han en Ken, welke thans vereenigd zijn. (Staatkun- dige indeeling; vroegere Bestuurs- zetels.) |
Tôkei-Foe
(Jedo). |
Jedo of Tôkei
(Saiwaibassi-poort). |
Musashi | Ebara, Tosima, gedeelten van Ashidaté en Katsushika. | Tôkei-foe, Sinagawa en Kosugé-ken. |
Kiôto-Foe | Kiôto
(Tachiuri, dôri). |
Jamasiro | {Otokuni, Katono, Otagi, Ki, Uji, Kuze, Tsutsuki, Sagara. | {Kiôto-foe, Jodo, Kaméoka, Sonobé, Ajabé en Jamaga-ken. |
Kiôto-Foe | Kiôto
(Tachiuri, dôri). |
Tamba | {Funai, Ikaruka, Kuwada. | |
Osaka-Foe | Osaka
(Higashi Jokobori). |
Setsu | {Shimanokami, Shimanosimo, Teshima, Nosé, Nishraari, Higashinari, Sumiyoshi. | Osaka-foe, Takatsuki-ken en Asada-ken. |
ken. | ||||
Kanagawa | Jokohama | Sagami | {Miura, Kamakoera, Takakoera. | {Kanagawa, Mutsura. |
Kanagawa | Jokohama | Musashi | {Tachibana, Kuraki, Tsutsuki, Tama. | {Kanagawa, Mutsura. |
Hiôgo | Kobé, | Setsu | Jatabé, Uhara, Muko, Kawanobé, Arima. | Hiôgo, Amagasaki, Mita. |
Nagasaki | Nagasaki | Fizen of Hizen | {Sonogi, Takaki, deel van Matsura. | Omura, Fukujé, Simabara, Nagasaki. |
Nagasaki | Nagasaki | Eiland: Iki | {Iki, Ishida. | Hirado. |
Niëgata | Niëgata | Jetsigo | Kambara, Iwafuné. | Minéjama, Sibata.
Murakami, Mikkaichi, Muramatsu, Kurokawa. |
Saitama | Iwatsaki | Musashi | Saitama, deelen van Katsahika en Ashidaté. | Oshi, Iwatsaki, Urawa. |
Iruma | Kawagoyé | Musashi | {Jokomi, Iruma, Chichibu, Ofusama, Ozato, Haisawa, Kami, Hara, Hiki, Niëkura, Naka, Kodama, Koma. | Kawagoyé. |
Ashigara | Odawarra | Sagami | {Ashigara-no-kami, Ashigara-no-shimo, Osumi, Aikawa, Joroki, Tsukuï. | Nirajama, Odawarra, Ogino, Jamanaka. |
Ashigara | Odawarra | Idzu | {Kimizawa, Takata, Naka, Kamo. | |
Kisaradzu | Kururi | Awa | {Heguri Awa, Asaina, Nagasa. | {Tatéjama, Kachijama, Nagaô, Hanawa, Tsurumaki, Kururi, Tsurumai, Ichinomiya, Sakurai, Matsuo, Kikuma, Iïno, Otaki, Sanuki, Okubo, Mijagaë. |
Kisaradzu | Kururi | Kadzusa | {Ichihara, Môda, Suyé, Amawa, Ishimi, Nagara, Jamanobé, Musa, Haniu. | {Tatéjama, Kachijama, Nagaô, Hanawa, Tsurumaki, Kururi, Tsurumai, Ichinomiya, Sakurai, Matsuo, Kikuma, Iïno, Otaki, Sanuki, Okubo, Mijagaë. |
Imba | Sakura | Shimôza | {problem}{Juki, Sashima, Katûshika, Soma, Okada, Tojoda, Chiba, Hania, Imba. | Sakura, Koga, Sekiyado, Jûki, Oïmi, Sogansu, Katûshika. |
Niëhari | Tsuchiura | Hitachi | {Niëhari, Tsukuba, Kôchi, Namekata, Shishida, Kashima, Sosa, Unakami, Katori. | {Tsuchiura, Tatsuzaki, Uchiku, Asaö, Matsugawa, Ishioka, Shitsaku, Wakabajashi, Tako, Takuöka, Komikawa. |
Niëhari | Tsuchiura | Shimôza | {Niëhari, Tsukuba, Kôchi, Namekata, Shishida, Kashima, Sosa, Unakami, Katori. | {Tsuchiura, Tatsuzaki, Uchiku, Asaö, Matsugawa, Ishioka, Shitsaku, Wakabajashi, Tako, Takuöka, Komikawa. |
Ibaraki | Mito | Hitachi | Taka, Kushi, Naka, Ibaraki, Makabé. | Mito, Kasama, Shimatsumu, Matsuok, Shimodaté, Shishido. |
Kuruma | Takasaki | Kôdzuké | {Toné, Agatsuma, Seta, Usuï, Nawa, Kamura, Sai, Kataöka, Tako, Midorino, Kuruma. | Numata, Isézaki, Maëbashi, Takasaki, Amaka, Nanukaichi, Iwabana, Obata. |
Tochigi | Tochigi | Kôdzuké | {Owaraki, Nitta, Jamada. | Mibu, Sano, Ashikaga, Fukiagé, Nikkô, Tatébayashi. |
Tochigi | Tochigi | Shimotsuké | {Ashikaga, Janada, Samugawa, Aso, Tsuga. | Mibu, Sano, Ashikaga, Fukiagé, Nikkô, Tatébayashi. |
Utsunomiya | Utsunomiya | Shimotsuké | Haka, Shiwonoja, Nasu, Kôchi. | Mochigi, Utsunomiya, Karasujama, Kurobané, Otawara. |
Nara | Nara | Jamato | {problem}{Sô-no-kami, Sô-no-shimo, Heguri, Hirosé, Katsurakino-kami, Katsuraki-no-shimo, Oshinomi, Uchi, Joshino, Uta, Shiki-no-kami, Shiki-no-shimo, Takéchi, Tôchi, Jamanobé. | Nara, Korijama, Takatori, Koidzumi, Tawaramoto, Jagimoto, Shibamura, Kujira, Jagiu, Gojô. |
Sakai | Sakai | Kawachi | {Nishikori, Ishikawa, Furuchi, Jasugae, Ogata, Takajasu, Kôchi, Sara, Mamuda, Katano, Wakajé, Shibukawa, Shiki, Tachihi-no-minami, Tachihi-no-kita, Jamagi. | Tannami, Hakata, Sakai, Kishinowada, Joshimi. |
Sakai | Sakai | Idzumi | {Otori, Idzumi, Hiné, Minami. | Tannami, Hakata, Sakai, Kishinowada, Joshimi. |
Anotsu | Tsu | Iga | {Aë, Jamada, Iga, Nabari. | Tsu, Nagashima, Kaméjama, Kambé, Komono Kuwana. |
Anotsu | Tsu | Isé | {Ano, Amuki, Suzuka, Kanawa, Miyé, Kuwana, Inabé, Asaké. | Tsu, Nagashima, Kaméjama, Kambé, Komono Kuwana. |
Watarai | Jamada | Shima | {Tarashi, Ako. | Toba, Hisai, Watarai. |
Watarai | Jamada | Isé | {Také, Watarai, Iïno, Iïtaka, Ichishi. | Toba, Hisai, Watarai. |
Watarai | Jamada | Kiï | {Gedeelte van Muro. | Toba, Hisai, Watarai. |
Nagoya | Nagoya | Owari | {Kasugai, Aichi, Haguri, Umi-no-higashi, Umi-no-nishi, Niwa, Nakazima. | Nagoya, Inu-Jama. |
Nukata | Okazaki | Mikawa | {Awomi, Kamo, Nukata, Hatsu, Hoi, Shidara, Atsumi. | Nishio, Okazaki, Karija, Hambara, Koromo Tawara, Nishibassi, Nishiôhira, Tojobassi, Shigéhara. |
Nukata | Okazaki | Owari | {Chita. | Nishio, Okazaki, Karija, Hambara, Koromo Tawara, Nishibassi, Nishiôhira, Tojobassi, Shigéhara. |
Hamamatsu | Hamamatsu | Tôtômi | {Hamana, Fuchi, Tojoda, Inasa, Aratama, Chô-no-Kami, Iwata, Jamana, Suchi, Sano, Haihara, Kinohigashi. | Horiyé. |
Shidzuoka | Shidzuoka | Suruga | Shita, Mashidzu, Uto, Abé, Iwobara, Fuji, Suntô. | Shidzuoka. |
Jamanashi | Kôfu | Kaï | Jamanashi, Jashiro, Koma, Tsuru. | Kôfu. |
Shiga | Oötsu | Oömi | Shiga, Kuributo, Jasu, Koga, Gamô, Kauzaki. | Minakuchi, Nishiôji, Otsu, Zézé, Jamakami. |
Nagahama | Nagahama | Oömi | Aichi, Inujama, Iïda, Asai, Ikago, Takasima. | Miyagawa, Asahijama, Hikoné. |
Gifu | Gifu | Mino | {Taki, Ishidzu, Fuwa, Ahachi, Ikéda, Ono, Motosu, Mushiroda, Atsumi, Kagami, Jamagata, Muké, Gunjô, Kamo, Kani, Toki, Jena, Katagata, Umi-no-Nishi, Haguri, Nakasima. | Ogaki, Gunjô, Kanô, Iwamura, Imawo, Naëgi, Takatomi, Nomura, Kasamatsu. |
Tsukuma | Matsumoto | Shinano | {Tsukuma, Ina, Suwa, Atsumi. | Takajama, Matsumoto, Takatô, Iïda Ina. |
Tsukuma | Matsumoto | Hida | {Ono, Mashita, Joshiki. | Takajama, Matsumoto, Takatô, Iïda Ina. |
TEGEN- WOORDIGE TOE- STAND. |
VOORMALIGE TOESTAND. | |||
---|---|---|---|---|
ken. | hoofd- plaats. (zetel des Bestuurs.) |
Voorma- lige Provin- cie. (geogr. indeeling.) |
Voormalige Departementen. (geographische indeeling.) | Voormalige Han en Ken, welke thans vereenigd zijn. (Staatkun- dige indeeling; vroegere Bestuurs- zetels.) |
Nagano | Nagano | Shinano | {Harishima, Takai, Minochi, Saku, Sarashina, Chiïsagata. | Matsushiro, Uyéda, Iïyama, Iwamurata, Komoro, Susaka, Nagano. |
Miaki | Sendai | Iwaki | {Gedeelte van Uta, Watari, Igu, Katta. | Sendai, Toyomé, Tsunoda. |
Miaki | Sendai | Rikuzen | {Oshika, Momonô, Tôda, Shita, Kami, Kurokawa, Natori, Sibata. | Sendai, Toyomé, Tsunoda. |
Fukushima | Fukushima | Iwasiro | {Shinobu, Adachi, Asaka, Iwasé, Daté. | Nihommatsu, Fukushima, Shirakawa. |
Fukushima | Fukushima | Iwaki | {Shirakawa. | Nihommatsu, Fukushima, Shirakawa. |
Iwasaki | Iwasaki | Iwaki | {Gedeelte van Uta, Namékata, Shiba, Naraha, Tamura, Iwaki, Ishikawa, Kikuda, Iwasaki, Shirakawa. | Tanagura, Miharu; Nakamura, Idzumi, Iwakidaira, Junagaja. |
Wakamatsu | Wakamatsu | Iwasiro | Aidzu, Jama, Onuma, Kawanuma. | Wakamatsu. |
Jonézawa | Jonézawa | Rikusen | {Motojoshi, Toyomé, Kurihara, Tamadzukuri, Késé. | Ichinoseki, Izawa. |
Jonézawa | Jonézawa | Rikuchiu | {Izawa, Esashi, Iwai. | Ichinoseki, Izawa. |
Iwaté | Morioka | Rikuchiu | Hei, Waka, Hiyénuki, Shiba, Iwaté, Kunoyé. | Esashi, Morioka. |
Awomori | Awomori | Mutsu | Tsugaru, Kita, San-no-hé, Ni-no-hé. | Hirosaki, Kuroishi, Hachi-no-hé, Hichi-no-hé, Tonami, Taté. |
Jamagata | Jamagata | Uzen | Murajama, deel van Oitama, Mogami. | Tendô, Jamagata, Kaminojama. |
Oitama | Oitama | Uzen | Deel van Oitama. | Jonézawa. |
Sakata | Sakata | Uzen | {Tagawa. | Oidzumi, Matsuminé. |
Sakata | Sakata | Ugo | {Akumi. | Oidzumi, Matsuminé. |
Akita | Akita | Rikuchiu | {Katono. | Iwasaki, Honjô, Akita, Kaméda, Jashima. |
Akita | Akita | Ugo | {Hiraka, Okachi, Juri, Kawanobé, Akita, Jamamoto, Segita. | Iwasaki, Honjô, Akita, Kaméda, Jashima. |
Tsuruga | Tsuruga | Wakasa | {Onin, Oita, Mikata. | Obama, Sabaë. |
Tsuruga | Tsuruga | Echizen | {Imadachi, Nanjô, Tsuruga. | Obama, Sabaë. |
Asuwa | Asuwa | Echizen | Asuwa, Josida, Niu, Sakai, Ono. | Fukui, Hombô, Maruoka, Ono, Katchijama. |
Ishikawa | Kanazawa | Kaga | Kawagita, Ishikawa, Nômi, Enuma. | Kanazawa, Daishôji. |
Nanaö | Nanaö | Noto} | Hakui, Kashima, Fushi, Suzu, Imidzu. | |
Nanaö | Nanaö | Etchiu} | Hakui, Kashima, Fushi, Suzu, Imidzu. | |
Niëkawa | Niëkawa | Etchiu | Tonami, Niëkawa, Nei. | Tojama. |
Kaihiwazaki | Kaihiwazaki | Jetsigo | Kubiki, Koshi, Iwono, Kariha, Mishima. | Takata, Joita, Shikya, Kiyozal, Kashiwazaki. |
Aikawa | Aikawa | Eiland Sado | Kamo, Hamochi, Sawata. | Sado. |
Tojoöka | Tojoöka | {Tamba | {Taki, Higami, Amada. | Kashiwabara, Maidzuru, Miyadzu, Minéjama, Kumihama, Tojoöka, Muraoka, Idzushi, Ikuno. |
Tojoöka | Tojoöka | {Tajima | {Asako, Jafu, Futakata, Shidzumi, Keta, Kinosaki, Mikumi, Idzushi. | Kashiwabara, Maidzuru, Miyadzu, Minéjama, Kumihama, Tojoöka, Muraoka, Idzushi, Ikuno. |
Tojoöka | Tojoöka | {Tango | {Kasa, Joza, Naka, Kumano, Sano. | Kashiwabara, Maidzuru, Miyadzu, Minéjama, Kumihama, Tojoöka, Muraoka, Idzushi, Ikuno. |
Tottori | Tottori | {Inaba | {Iwai, Hômi, Jagami, Chidzu, Omi, Takakusa, Kéta, Jahigashi. | Tottori. |
Tottori | Tottori | {Hôki | {Kawamura, Kumé, Jabashi, Aséïri, Omi, Hino. | Tottori. |
Tottori | Tottori | {Eiland Oki | {Ama, Chifuri, Ochi, Suki. | Tottori. |
Shimané | Shimané | Idzumo | {Shimané, Kando, Aika, Taténui, Idzumo, Iïshi, Nita, Ohara, Noki, Ou. | Matsujé, Hirosé, Mori. |
Hamada | Hamada | Iwami | Ano, Mina, Ochi, Naka, Mino, Kanoashi. | Hamada. |
Shikama | Shikama | Harima | {Akashi, Kako, Inami, Kamo-no-higashi, Kamo-no-nichi, Taka, Kanzaki-no-higashi, Kanzaki-no-nichi, Shikama-no-higashi, Shikamo-no-nichi, Iï-no-higashi, Iï-no-nichi, Akao, Sajo, Shisawa Minaki. | Himéji, Akashi, Tatsuno, Akao, Mikkadzuki, Mikusa, Jamazaki, Anshi, Hajashida, Ono. |
Hôjô | Hôjô | Mimasaka | {Higashi-Nanjô, Higashi-Hôjô, Nishi-Hôjô, Oba, Mashima, Kumé-Hôjô, Kumé-Nanjô, Katta-no-minami, Katta-no-kita, Aita, Joshino, Nishi-Saijô. | Mashima, Tsujama, Tsuruda. |
Okajama | Okajama | Bizen | {Mino, Tsutaka, Akazaka, Iwanashi, Waké, Oku, Kaunomichi, Koshima. | Okajama. |
Fukatsu | Fukatsu | Bitchiu | {Aka, Teta, Kawakami, Oda, Shitsuki, Shimotsumichi, Kaja, Tsu, Asakuchi, Kuboja, Kamibusa, Nunokuma, Fukotsu, Jasuna, Homuchi, Asaida, Kaméshi. | Ashimori, Niwasé, Niïmi, Kamogata, Asao, Takanashi, Naruhané, Okada, Kurashiki, Oizaka, Fukujama. |
Fukatsu | Fukatsu | Bingo | {Aka, Teta, Kawakami, Oda, Shitsuki, Shimotsumichi, Kaja, Tsu, Asakuchi, Kuboja, Kamibusa, Nunokuma, Fukotsu, Jasuna, Homuchi, Asaida, Kaméshi. | Ashimori, Niwasé, Niïmi, Kamogata, Asao, Takanashi, Naruhané, Okada, Kurashiki, Oizaka, Fukujama. |
Hiroshima | Hiroshima | Aki | {Numata, Saegi, Tojoda, Jamagata, Takamiya, Kamo, Aki, Takata. | Hiroshima |
Hiroshima | Hiroshima | Bingo | {Mitsuki, Sera, Mitani, Mikami, Nuka, Kônu, Mitsugi, Eso. | Hiroshima |
Jamaguchi | Jamaguchi | Nagato | {Amu, Tojöura, Otsu, Atsusa, Miné, Mishima. | Jamaguchi, Iwakuni, Tokujama, Tojöura, Kiyosujé. |
Jamaguchi | Jamaguchi | Suwô | {Tsuno, Kuka, Joshiki, Sawa, Kumaké, Oshima. | Jamaguchi, Iwakuni, Tokujama, Tojöura, Kiyosujé. |
Wakajama | Wakajama | Kiï | Ito, Naka, Nakusa, Ama, Arita, Hitaka, deel van Muro. | Wakajama, Tanabé, Shimmiya. |
Miôdô | Miôdô | Awa | {Mijoshi, Miwa, Awa, Itano, Ojé, Na-no-nishi, Nano-higashi, Katsura, Naka, Ama. | Tokushima. |
Miôdô | Miôdô | Awaji | {Mihara, Tsuna. | Tokushima. |
Kagawa | Kagawa | Sanuki | {Ochi, Samugawa, Miki, Jamada, Kagawa, Ano, Utari, Naka, Tado, Mino, Tojoda, en de eilanden Ma-sima, Shôzu-sima, Shiwo-aki-sima. | Takamatsoe, Marukamé. |
TEGEN- WOORDIGE TOE- STAND. |
VOORMALIGE TOESTAND. | |||
---|---|---|---|---|
ken. | hoofd- plaats. (zetel des Bestuurs.), |
Voorma- lige Provin- cie. (geogr. indeeling.) |
Voormalige Departementen. (geographische indeeling.) | Voormalige Han en Ken, welke thans vereenigd zijn. (Staatkun- dige indeeling; vroegere Bestuurs- zetels.) |
Matsujama | Matsujama | Ijo | {Uma, Niï, Noma, Sufu, Kuwamura, Ochi, Kazahaja, Waké, Ju, Ijo. | Imaharu, Komatsu, Matsujama, Saijô. |
Uwajima | Uwajima | Ijo | Uwa, Kita, Ukiana, Kumé. | Uwajima, Joshida, Niïja, Ozu, |
Kôchi | Kôchi | Tosa | Aki, Kami, Nagaöka, Tosa, Agawa, Hata. | Kôchi. |
Fukuoka | Fukuoka | Tsikuzen of Chikuzen | {Oka, Munakata, Kuraté, Honami, Kama, Kamitsuasakura, Shimotsu-asakura, Jasu, Mikasa, Naka, Kasuja, Mushiroda, Sawara, Shima, Ito. | Fukuoka, Akidzuki. |
Mitsuma | Mitsuma | Tsikugo of Chikugo | {Ikuha, Takéno, Jamamoto, Mihara, Mii, Kamutsuma, Shimotsuma, Mitsuma, Jamato, Miké. | Kurumé, Janagawa, Miké, |
Kokura | Kokura | Buzen | {Kiku, Tagawa, Miyako, Nakatsu, Tsuiki, Kamitsuké, Shimotsuké, Usa. | Tojotsu, Nakatsu, Chidzuka. |
Oita | Oita | Bungo | {Kuni-no-higashi, Hajami, Oita, Amabé, Ono, Nawoiri, Kusu, Jamada. | Usaki, Kitsuki, Saéki, Hi-shi, Funai, Oka, Hita, Mori. |
Imari | Matsura | Hizen of Fizen | {Deel van Matsura, Fujitsu, Kishima, Oki, Saga, Miné, Jafu, Kiï, Kanzaki. | Saga, Karatsu, Oki, Hassuiké, Kashima, Itsukushima. |
Imari | Matsura | Eiland Tsushima | {Kandzu-agata, Shimo-agata. | Saga, Karatsu, Oki, Hassuiké, Kashima, Itsukushima. |
Kumamotto | Kumamotto | Higo of Figo | {Tamana, Jamaga, Kikuchi, Jamamotto, Aso, Takuma, Aita, Kawashi, Kamitsu-masuki. | Kumamotto. |
Jatsiro | Jatsiro | Higo of Figo | Shimotsu-masuki, Udo, Kuma, Ashikita, Jatsiro, Amakusa. | Hitojoshi. |
Tsutsuki | Tsutsuki | Hiuga of Fiöega | {Deel van Naka, deel van Miyazaki en deel van Morogata. | Obi |
Tsutsuki | Tsutsuki | Osumi | {Aira, Kimotsuki, Soö, Osumi, Hishikari, Kuwabara. | Obi |
Mimidzu | Mimidzu | Hiuga of Fiöega | Koju, Usuki, deelen van Naka, Miyazaki en Morogata. | Nobéoka, Takanabé, Sadowara. |
Kagosima | Kagosima | Osumi | {Kumaké, Komu. | Kagosima. |
Kagosima | Kagosima | Satsuma | {Kagosima, Tanijama, Küré, Itsusuki, Eno, Kawabé, Ata, Hioki, Satsuma, Isa, Idzumi, Takaki, Koshikijama. | Kagosima. |
Liu-Kiu-Han of Lioe-Kioe-Han | Chiuzan | Satsuma | Vijftien Eilanden. |
- voetnoot1
- Omdat de boeren hunne belasting in rijst opbrengen.
- voetnoot1
- Wij deelen deze lijst tevens mede om te doen opmerken op welken noodeloos weelderigen voet de japansche administratieve en uitvoerende macht is ingericht. Voor het kleine spoorbaantje (niet grooter dan de afstand Amsterdarn-Utrecht) zijn nu reeds zooveel en zooveel directeuren en assistent-directeuren, terwijl het departement van oorlog niet minder dan 8 ministers heeft!
- voetnoot1
- Het woord ‘Kiristan’ (Christen) heeft een onaangenamen klank in de ooren van het japansche volk, ten gevolge van de strenge verbodsbepalingen der Regeering tegen dezen godsdienst. Deze verbodsbepalingen, sedert meer dan 2½ eeuw geldig, zijn heden (Maart '73) ingetrokken.
- voetnoot1
- De Regeering heeft hier bedoeld: Levenlooze natuurproducten.
- voetnoot1
- Wij hebben wel eens hooren beweren: ‘dat het met Holland in Japan gedaan was’. Dit is ten eenemale onjuist. Wel zijn wij thans niet meer de eenige bevoorrechte natie, doch de Hollanders zijn nog heden ten dage - in verhouding tot de bevolking van ons land - het talrijkst in Japan vertegenwoordigd.
- voetnoot1
- Dit prachtige schip had een inhoud van 4554 gemeten tonnen. De kosten van aanbouw hadden 1, 600,000 dollars (ƒ 4,160,000) bedragen.